In dagblad Trouw kwam ik een paar dagen geleden een uitspraak tegen van Coen Simon (1972, filosoof en publicist) die mij trof omdat hij iets verwoordt wat ik wel min of meer vanuit ervaring wist maar waarvoor ik zelf nog geen woorden had gevonden. Er stond: "Hoop is het enige verlangen dat zijn doel al bereikt in het verlangen zelf."
Van de drie deugden (geloof, hoop en liefde) komt de hoop er meestal nogal bekaaid van af. Paulus trompetterde al lof over de liefde, en de kerk liet niet na het belang van het geloof (het zeker weten zonder bewijs te hebben) erin te hameren. De hoop stond er bij en keek er naar.
Hoop is onbaatzuchtig, geduldig, standvastig en zachtmoedig, en heeft eigenlijk genoeg aan zichzelf. Wie hoopt, is in verwachting en voelt zich daar goed bij; hij weet dat er niks valt af te dwingen en heeft daar vrede mee.
Zo hoop ik dat er een universeel bewustzijn is waar ik deel aan heb. Dan hebben het heelal, de aarde en mijn bestaan doel en betekenis, ook al kan ik die alleen maar vermoeden. Hoopvol in het leven staan biedt geen rotsvast fundament, maar wel het vertrouwen dat het leven een zin heeft, ook al kan ik die niet concreet aanwijzen en niet altijd ervaren. Als mijn hoop ooit valse hoop blijkt te zijn is er geen man overboord. Dan heeft het blijkbaar zo moeten zijn als het kennelijk is.
|