Hoewel ik redelijk gezond ben, maakte ik me de laatste jaren best wel eens zorgen over mijn oude dag: zou ik, na alle bezuinigingsronden, over een jaar of tien, vijftien, nog wel terecht kunnen in een verzorgingstehuis? Steeds meer wordt verwacht van mantelzorgers. Als de 'behoeftige', met inschakeling van hulp van famlie en buurtbewoners, maar thuis kan blijven, dan zal hij de gemeenschap een hoop kosten besparen. En daar schijnt het om te gaan: bejaarden die goedkoop zijn in het onderhoud.
Al mijn vrees blijkt ongegrond en ik kijk vol vertrouwen naar de toekomst. Wat is het geval? Tijdens een wandeling viel mijn oog op een bord waarop viel af te lezen dat er zelfs voor oudere beren en zeugen zorgboerderijen bestaan. ik wilde de zorginstelling van binnen bekijken, maar omdat de varkens-senioren net toe waren aan hun middagdutje mochten ze niet gestoord worden.
Als voor deze beesten de oude dag al zo goed geregeld is, hoe uitstekend moet er dan straks wel niet voor mij gezorgd worden? Ik begrijp niet waar ik me eerder druk over maakte.
Spreekwoorden zijn samengebalde wijsheden, verkregen door levenservaringen van vele generaties.
Het leven hangt aan elkaar van (ogenschijnlijke) tegenstrijdigheden. Dit verschijnsel zien we ook terug in het gebruik van spreekwoorden.
Ons gedrag wordt de ene keer meer bepaald door onze omgeving, de situatie waarin we verkeren, de andere keer meer door onze aanleg, onze aard. Binnen de psychologie heet dit het nature-nurture debat: wat is aangeboren, wat is aangeleerd?
Als we een bepaalde zegswijze van toepassing verklaren op iemands gedrag, maken we in onze duiding vaak een keuze in de nature-nurture kwestie. In de volgende voorbeelden is het meteen duidelijk op welke van de twee kanten we in onze beoordeling de nadruk leggen.
Bovenstaande foto van een kloostergang maakt bij mij een veelheid van herinneringen wakker. De foto toont de neogotische stijl van veel gebouwen uit mijn jeugd. Meestal kerken en kloosters, maar ook scholen. Opgetrokken met bakstenen met behulp van cement, aangemaakt met een stevige scheut wijwater.
Ik realiseer me nu pas dat deze gebouwen voor mijn ouders helemaal nog niet zo oud toonden en dat zij de katholieke geur ervan waarschijnlijk erg gewaardeerd hebben. De neo-stijl gaat terug op de late middeleeeuwen en verbeeldt de triomferende kerk.
Voor mijn generatie hadden de gebouwen al iets ouwelijks en na de jaren zestig straalden ze voorbije glorie uit en mochten ze verdwijnen. Dat laatste is dan ook in hoge mate gebeurd. De bouwstijl van de neo-gotiek paste niet meer bij de geloofsbeleving van de moderne katholiek die Vaticanum II (een poging om de kerk weer bij de tijd te brengen), helemaal opgezogen had. Het moest allemaal vooral 'gewoon', authentiek en aansluiten bij de beleving.
Nu ik zelf ouder geworden ben, roept de foto hierboven jeugdherinneringen op. In die zin vertegenwoordigt ze iets dierbaars. Maar het kijken ernaar maakt ook een beetje weemoedig, want het gaat om iets wat definitief voorbij is en nooit meer terug zal komen. De afbeelding maakt voelbaar wat het betekent dat alles vergankelijk is; dat alles wat ik gezien en meegemaakt heb een houdbaarheidsdatum heeft. En vooral: dat ook mijn bestaan eindig is.
"Wat denk jij: is er hierna nog iets of is het dan helemaal over"?
"Nou, ik denk maar zoals die ouwe Griek, die zei: "als de dood er is, ben ik er niet meer, en als ik er ben, is de dood er niet".
"Daar heb je helemaal gelijk in; we zijn er nog en hierna zien we wel weer..... Trouwens, lust je nog een biertje? Want in de hemel is geen bier en daarom drinken we het hier".
Wordt het niet tijd dat het christendom zichzelf opnieuw uitvindt? De meeste zestigplussers zijn vanaf hun vroege kindertijd in contact gekomen met geloof en bijbelverhalen. Zij hebben nog iets van de middeleeuwse denkwijze meegekregen: er is één juiste visie op mens en wereld die allesomvattend is en waarbinnen op alle vragen maar één antwoord mogelijk is, nl. het antwoord dat past binnen de theologie van de rk-kerk. De wereld was weliswaar niet meer plat, maar dat was zo ongeveer de enige concessie die de clerus sinds 1500 aan het gewone kerkvolk gedaan had.
Momenteel is er weinig belangstelling meer voor het geloofsgoed van de christelijke kerken. Aan mensen onder de vijftig jaar zijn geloofspunten als verrijzenis, tweenaturenleer (Jezus was God én mens) en de hocuspocus van de eucharistische instellingswoorden nauwelijks meer te verkopen.
De evangeliën zijn geschreven in een denktrant en schrijfstijl passend bij de tijd van ontstaan, maar die stijl is zo ver verwijderd van de hedendaagse manier om gedachtegoed om te zetten in verstaanbare taal dat het onbegonnen werk lijkt tussen die twee werelden nog een verbinding tot stand te brengen.
Zou het mogelijk zijn het nieuwe testament te herschrijven door de inhoud ervan te 'vertalen' in hedendaags taalgebruik? Of is dat onbegonnen werk? Je moet om te beginnen afstand doen van het openbaringskarakter van heilige geschriften in het algemeen en van het nieuwe testament in het bijzonder. Die stap lijkt voorlopig onhaalbaar, maar dan blijft toch de vraag staan of het christendom zich op den duur niet uit de markt prijst door vast te houden aan een boek dat alleen nog voor exegeten enigszins leesbaar is.
Paus Franciscus noemt internet een geschenk van God.
Dat is, net als veel andere uitspraken van deze kerkleider, een verfrissend geluid omdat Rome in het verleden wereldse nieuwigheden vaak argwanend en afkeurend bejegende.
Volgens de paus biedt internet kansen voor ontmoetingen en solidariteit. Dat ben ik met hem eens. Ontmoetingen via internet, zoals bloggen, discussiefora, e-mailcontacten, verruimen in hoge mate de mogelijkheden tot contact tussen mensen. Ik bestrijd dat, zoals sommigen beweren, deze contacten een lagere status zouden hebben dan de contacten in het 'echte' leven. In beide vormen gaat het om de aandacht die mensen voor elkaar hebben. Alleen de manier waarop verschilt en elke vorm heeft zijn sterke en zwakke kanten.
Een schrijver heeft op een speciale manier contact met zijn lezers, al is dat niet 'lijfelijk'. Een blogger schrijft ook met de (onbekende) lezers in zijn hoofd. Hij weet niet welke reacties hij bij de lezer oproept. Het idee dát hij met zijn schrijfsels mensen bereikt is genoeg: er is communicatie, interactie, zelfs zonder precies te weten waar en wanneer.
Een afscheidsviering voor een overledene heet tegenwoordig vaak 'een dankdienst voor het leven'. De overledene wordt geroemd om al zijn of haar goede eigenschappen en diens hele leven passeert de revue. Kinderen en kleinkinderen lezen teksten of maken muziek; er zijn speeches waaruit de maatschappelijke betrokkenheid van de gestorvene blijkt. De dienst is helemaal afgestemd op de persoon wiens lichaam nu voor het laatst tussen de levenden verblijft.
Tijdens zo'n dankdienst denk ik wel eens terug aan de (katholieke) begrafenismissen van mijn grootouders in de jaren vijftig. De mis werd aangekondigd als lijkdienst. De aanwezigen volgden de mis aan de hand van een boekje dat speciaal gemaakt was voor een begrafenismis. Hier en daar stonden in de tekst stippelijntjes en je werd geacht in gedachten daar de naam van de overledene in te vullen. De pastoor noemde in de preek nog een paar wetenswaardigheden uit het leven van de gestorvene. Het was min of meer een gewone mis waarbij aan het einde de kist bewierookt en gezegend werd waarna iedereen naar de naast de kerk gelegen begraafplaats liep. De kist zonk in de aarde en de 'viering' was voorbij.
Ik vind het contrast tussen vroeger en nu nogal groot en ik vraag me af of het niet beter is hier de gulden middenweg te bewandelen. Vroeger waren anonimiteit en uniformiteit troef, tegenwoordig ligt de nadruk vooral op de uniciteit van de persoon. Het verschil lijkt me vooral een kwestie van tijdsgeest.
Danken voor het (voorbije) leven in het besef dat hier een gewoon mens de weg gaat van alle aardse stervelingen: is dat het juiste midden?
Wikipedia: Ietsisme is een algemene term voor uiteenlopende overtuigingen waarbij mensen "aannemen" dat er "iets" is "tussen hemel en aarde", zonder een welbepaalde religie aan te hangen.
De laatste jaren ben ik steeds meer de richting opgeschoven van wat wel aangeduid wordt als 'ietsisme'. Het woord zelf vind ik minder geslaagd omdat andere -ismen zich meestal kenmerken door een min of meer omschreven 'leer', terwijl het ietsisme, zoals het woord al verraadt, vanuit haar aard vaag is.
Het aantrekkelijke van de overtuiging dat er 'iets' is vind ik dat de ietsisten kunnen leven met een oningevuld geloof. Ze zijn de tegenpool van fundamentalisten die een welomschreven geloof en daarbij horende moraal hebben, en die bovendien zo overtuigd zijn van hun eigen gelijk en superioriteit dat ze er veel, en soms alles, voor over hebben de rest van de wereld te bekeren.
De ietsist is niet missionair, want hij weet niet zo precies hoe het allemaal zit en bovendien heeft hij niet zo veel te vertellen want iets staat nu eenmaal dicht bij weinig.
Ook vind ik het sympathiek en moedig als mensen kunnen leven met een overtuiging die meer stoelt op eigen ervaring dan op aangereikte traditie en overgeleverde kennis uit hun kindertijd. Zo'n langzaam gegroeide overtuiging heeft meer de trekken van zelf opgedane levenswijsheid en is meer op het lijf geschreven. Ze biedt daarom, ook in tijden van crisis, een steviger fundament dan een door anderen aangereikt geloof dat altijd elementen zal bevatten waarin iemand zich nauwelijks herkent.
Tientallen jaren geleden konden oude mensen wel eens verzuchten: wacht maar, als er nog eens oorlog komt, dan zitten de kerken weer vol.
Achter deze uitspraak zat niet zozeer de behoefte aan volle kerken als wel de afkeer van het godloze, ('dus') bandeloze leven waarin ieder ongestraft zijn autonomie botvierde en leek te kunnen doen waar hij zin in had. Nu god dood is (was hij ziek dan?) moeten we het helemaal zelf doen. De zin van het leven is het leven zelf en je bent de regisseur van je eigen falen of succes. Dat gaat ons goed af, want we worden bijna allemaal tachtig, zijn gezonder en vitaler dan onze grootouders. Het is niet meer moeilijk nihilist te zijn. Onze levensloop is een zaak van zelfmanagement geworden. We kunnen ons eigen leven beheersbaar maken door gezond te leven, mee te doen met de levensloopregeling en voor een goede oudedagsvoorziening te zorgen. All under control, behalve een hartinfarct hier, een spookrijder daar. Of weten we stiekem dat we onszelf toch voor de gek houden? Als god ons geen opdracht geeft, doen we het zelf wel: we geven ons een levensopdracht, een taak die we moeten vervullen. We blijven het leven zien als een reis, we zoeken ons suf naar de rode draad. Het 'heilige moeten' komt van binnen. Ook al noemen we het leven geen roeping meer of geven het een bestemming, we blijven het ervaren als een reis waarin een taak moet worden vervuld.
Waar ik me al tientallen jaren over verwonder is de scherpe tweedeling die niet-gelovigen vaak aanbengen tussen hun “soort” en de ongelovigen.
Als ik die tweedeling hieronder in kaart breng, ben ik me er wel van bewust dat deze zwart – wit weergave vooral de duidelijkheid dient en dat dit vergrootglaseffect niet in in die pure vorm bij mensen voorkomt.
Bewijzen, in natuurwetenschappelijke zin, van het bestaan van god zijn er niet. Als die er waren, was god er “gewoon” en zou niemand aan zijn/haar er-zijn twijfelen zoals ook niemand bijvoorbeeld het voorkomen van zwaartekracht in twijfel trekt.
Ieder mens leeft naar Pascals uitspraak dat het hart redenen heeft die de rede niet kent. Als iemand zegt God te kennen, beweert hij dat vooral vanuit zijn hart. Hij schakelt het verstand niet uit, maar spreekt eerst en vooral vanuit een andere bron van kennis.
Wie ontroerd raakt door bijvoorbeeld muziek, kan daar geen puur rationele verklaring voor geven. Toch betwijfelt niemand het feit dat mensen door muziek geraakt kunnen worden. Waarom dan wel getwijfeld als iemand zich geraakt zegt te voelen door iets wat niet tastbaar is?
De brug tussen de (meetbare) luchtvibraties die een (onverklaarbare) extase teweeg brengen is toch net zo groot of klein als de brug tussen een gebeurtenis en de daaraan gekoppelde godservaring? De beleving van de muziek is net zo “onnaspeurlijk” en net zo min te duiden als de beleving van “iets bovennatuurlijks”.Waarom het eerste dan gewoon vinden en het tweede verwerpen als “irrationeel”?
Gelovigen weten maar al te goed dat over God eigenlijk niets te zeggen valt, maar de mens kan het niet laten ook het onnoembare woorden te geven. Op het gevaar af dat velen in de fout vervallen het benoemde voor “waar” te houden. Vandaar ook het (joodse) beeldenverbod en het niet uitspreken van de godsnaam: God is niet in beeld of woord te vangen.
Gelovigen zijn zich over het algemeen bewust van het feit dat wat zij over god zeggen meer over hen zelf zegt dan over god. Elke tijd en cultuur heeft zijn eigen godsbeeld.
Ruwweg is het oude en nieuwe godsbeeld (geleend van de theoloog G. Dingemans) als volgt weer te geven:
oud
nieuw
persoon
kracht, energie
zijn
wording, beweging, relatie
potentaat
potentie,
leven, wijsheid, aanwezigheid
transcendente werkelijkheid
transcendente mogelijkheid
transcendent verborgene
pneuma, geest
zijn
gebeurtenissen
one who calls, de roepende
schepper
drive
appelerende mogelijkheid
regerende vorst
verleidend kunstenaar
Jezus: geleider van de goddelijke
incarnatio
inhabitatio
Geloof en wetenschap hoeven elkaar niet te bijten omdat in ieder van ons hart en verstand samengaan. Het is geen kwestie van of/of maar van en/en.
De verstandige ongelovige doet er goed aan het bestaan van god open te laten als een niet te beantwoorden vraag. De verstandige gelovige doet er goed aan het niet bestaan van god van tijd tot tijd als een reële optie te overwegen.
[“Waarom het leven sneller gaat als je ouder wordt” van Douwe Draaisma. Historische Uitgeverij Groningen, 2001, ISBN 9065544704]
Samenvatting van het kernhoofdstuk.
Beschrijvingen van ruimte worden ook vaak voor de tijd gebruikt. Zoals een afstand groter lijkt als er tussen begin- en eindpunt voorwerpen staan die de blik leiden, zo zal een jaar waarin veel gebeurt langer lijken dan een monotoon jaar. Hieruit volgt dat als je de tijd langzamer wil laten lopen, je veel nieuwe dingen moet ondernemen. Toch biedt dit geen afdoende verklaring, want bijvoorbeeld een week met veel nieuwe en enerverende indrukken, vliegt voorbij, maar eenmaal thuis en terugkijkend was het een lange week.
De taal van de tijd is die van de ruimte: voor, na, tussen, we zien uit naar …. , we hebben iets achter de rug. [Tussendoortje: dat de toekomst altijd rechts wordt afgebeeld en het verleden links, heeft waarschijnlijk met onze schrijfrichting (ruimte) te maken]. De tijd kan vliegen, kruipen en uitrekken; allemaal ruimteuitdrukkingen.
Twee mogelijke verklaringen waarom de tijd voor een oudere sneller gaat: het reminiscentie-effect en de fysiologische klokken.
(Reminiscentie: verschijnsel dat de herinnering oproept aan iets overeenkomstig uit het verleden).
Het reminiscentie-effect
Je deelt de tijd in naar herkenningspunten; ze vormen de mijlpalen, de tijdwijzers in het geheugen. In de tijd rond je twintigste zijn er daar (subjectief) meer van, omdat toen je identiteit, je persoonlijkheid gevormd werd (de tijd van de “eerste keren”). Een periode die veel herinneringen oproept, zal in de terugblik langer lijken te hebben geduurd dan een even lange periode met minder ingrijpende gebeurtenissen en “dus” met minder herinneringen. De middelbare leeftijd lijkt, terugkijkend, sneller te zijn gegaan dan de tijd daarvoor.
Fysiologische klokken
Voor wie koorts heeft gaat de tijd sneller dan voor wie in erg koud water zwemt. Een wond heelt met 20 jaar twee maal zo snel als met 40 jaar. Ons lichaam heeft tientallen fysiologische klokken: ademhaling, bloeddruk,hartslag, celdeling, stofwisseling, temperatuur, etc. met elk een eigen cyclus.
De cycli van de oudere vertragen. We worden als het ware een traag tikkende pendule. Een 65-jarige die moet aangeven hoelang drie minuten duren, doet er 40 seconden bij, een 45-jarige maar 16 seconden en een 20-jarige maar 3. Onze (fysiologische) klok gaat langzamer lopen en we vinden dat het om ons heen allemaal sneller gaat. Als we dan ook nog eens de afgelopen vijf jaar vergelijken met vijf jeugdjaren of vijf jaren middelbare school, vergelijken we een “vol” deel van ons leven en geheugen met een minder vol deel en is het laatste stuk “sneller” voorbij.
Tenslotte
De maat waarmee we meten verandert en is dus eigenlijk geen maat. Voor de maat van een kind is tien jaar onafzienbaar, voor een oudere te overzien. Je ouders waren altijd oud totdat je zelf kinderen kreeg en beseft hoe jong zij waren toen jij kwam. Onze meetlat hanteert een glijdende schaal en is dus niet “eerlijk”.
Een vergelijking:
De objectieve tijd, die van de klok, glijdt in een gelijkmatig tempo voort, als een rivier door laagland. Aan het begin van zijn leven rent de mens nog kwiek langs de oever, sneller dan de stroom. Rond het middaguur is zijn tempo al wat lager en loopt hij gelijk op met de rivier. Tegen de avond, als hij vermoeid raakt, versnelt de stroom en raakt hij achter. Tenslotte blijft hij stilstaan en gaat liggen, naast een rivier die zijn loop vervolgt in hetzelfde onverstoorbare tempo waarin hij de hele dag al heeft gestroomd.
De bijdrage van vandaag gaat over herinneringen. Het is een samenvatting van een hoofdstuk uit het boek “Waarom het leven sneller gaat als je ouder wordt” van Douwe Draaisma. Historische Uitgeverij Groningen, 2001, ISBN 9065544704.
Herinneringen
Als wij, senioren, een autobiografie zouden schrijven, is de kans groot dat de jaren tussen 15 en 25 relatief de meeste aandacht krijgen en de middelbare leeftijd, rond 45, de minste.
Herinneren we ons meer van de periode 15 – 25 jaar omdat het geheugen dan op zijn best is? Waarschijnlijk niet, want dan zou de piek tien jaar eerder moeten liggen.
Een tweede verklaring snijdt meer hout: in genoemde periode maakt een mens meer mee dat het onthouden waard is. Veel herinneringen gaan immers over de eerste keer, de eerste rijles, de eerste verliefdheid, de eerste baan etc.
De derde verklaring, gekoppeld aan de tweede, is de beste. Tussen 15 en 25 jaar wordt je persoonlijkheid gevormd, je identiteit bepaald. Senior geworden en terugkijkend komen vooral die gebeurtenissen bovendrijven die je gemaakt hebben tot wie je bent.
Achteromkijkend maak je van je leven een verhaal: je wil dat je leven coherent is. Hoe je jezelf nu ziet (je zelfbeeld) bepaalt je herinnering: dat wat ervoor gezorgd, eraan bijgedragen heeft wie je in je eigen ogen geworden bent, is het bij uitstek waard herinnerd te worden.
Je herinnert je vooral dat wat past in het verhaal dat van jouw leven één geheel maakt. Die behoefte om te duiden is met het mens zijn gegeven. Het is bijna onverdragelijk het leven te laten bestaan uit een opeenvolging van toevallige gebeurtenissen. Ouder geworden ben je pas in staat je leven een thema, een motief, een verhaallijn te geven. Terugblikkend ga je duiden en krijgen vooral die herinnerde gebeurtenissen een plaats die passen in het verhaal dat je eerst aan het eind kunt schrijven. Relatief veel gebeurtenissen blijken dan te liggen tussen 15 en 25 jaar: toen werd jouw levensverhaal in de grondverf gezet.
Het is een keuze: cremeren of begraven. Maar wiens voorkeur geeft de doorslag? Die van de overledene, die bij leven zijn voorkeur kenbaar heeft gemaakt of die van de nabestaanden die "iets" moeten met het stoffelijk overschot en denken aan de toekomst?
Mijn vrouw opteert voor een begrafenis omdat de symboliek van het weer terug stof worden haar aanspreekt. Ik denk er vooral aan dat er niemand is die het graf zal verzorgen want onze kinderen wonen daarvoor te ver weg. Daarom vind ik cremeren 'praktischer'. Een natuurbegraafplaats zou misschien een soort compromis kunnen zijn. In een bos mag een graf er best wat verwilderd uit zien. Na een jaar of vijftig, als we helemaal in de vergetelheid zijn geraakt, kan dan weer iemand anders dat plekje onder die mooie eik innemen. Missschien toch maar eens een bezoekje brengen aan een natuurbegraafplaats?
In dagblad Trouw kwam ik een paar dagen geleden een uitspraak tegen van Coen Simon (1972, filosoof en publicist) die mij trof omdat hij iets verwoordt wat ik wel min of meer vanuit ervaring wist maar waarvoor ik zelf nog geen woorden had gevonden. Er stond: "Hoop is het enige verlangen dat zijn doel al bereikt in het verlangen zelf."
Van de drie deugden (geloof, hoop en liefde) komt de hoop er meestal nogal bekaaid van af. Paulus trompetterde al lof over de liefde, en de kerk liet niet na het belang van het geloof (het zeker weten zonder bewijs te hebben) erin te hameren. De hoop stond er bij en keek er naar.
Hoop is onbaatzuchtig, geduldig, standvastig en zachtmoedig, en heeft eigenlijk genoeg aan zichzelf. Wie hoopt, is in verwachting en voelt zich daar goed bij; hij weet dat er niks valt af te dwingen en heeft daar vrede mee.
Zo hoop ik dat er een universeel bewustzijn is waar ik deel aan heb. Dan hebben het heelal, de aarde en mijn bestaan doel en betekenis, ook al kan ik die alleen maar vermoeden. Hoopvol in het leven staan biedt geen rotsvast fundament, maar wel het vertrouwen dat het leven een zin heeft, ook al kan ik die niet concreet aanwijzen en niet altijd ervaren. Als mijn hoop ooit valse hoop blijkt te zijn is er geen man overboord. Dan heeft het blijkbaar zo moeten zijn als het kennelijk is.
200.000 mensen gaven te kennen rond 2025 naar Mars te willen verhuizen. Na een eerste selectie zijn er nog 1058 kandidaten over. Wat bezielt mensen om onze aarde definitief te verlaten? Moet je deze mensen tegen zichzelf beschermen door zo'n experiment te verbieden? Het zal de eerste jaren op Mars best wel spannend en leuk zijn: je bent jong, je staat in de belangstelling, iedereen op aarde kent je bij naam.
Maar dan, als na een jaar of tien de belangstelling is weggeëbd omdat alle aandacht op aarde uitgaat naar een nieuw experiment, nog verder de ruimte in, nog gewaagder, nog sensationeler. Dan zit je daar in een beperkte tuimte met twintig anderen op wie je intussen wel uitgekeken bent. Je webcamt wat met de kinderen van je broers of zussen; om de tijd te verdrijvendoe je op afstand mee aan een aards potje lingo op tv. Je vraagt je steeds meer af hoe het moet als oud en gebrekkig wordt: wanneer ga je dat spuitje inzetten? En vooral: je hebt heel veel spijt, heel veel heimwee en begrijpt niet waarom je ooit zo'n domme beslissing hebt genomen. Je enige hoop is dat de voortschrijdende techniek het mogelijk maakt je een keer te komen ophalen zodat je je levensavond kunt slijten temidden van familie en vrienden.
Of zouden de marsbewoners nieuwe marsmannetjes en vrouwtjes verwekken die, met toegestuurde aardse materialen, de nederzetting steeds verder uitbreiden, o.a. ook met verzorgingstehuizen en vakantieparken.
Niet, zoals ik wel eens bij andere bloggers lees, om dingen van me af te schrijven of om anderen iets te leren. Voor mij zijn de volgende redenen de twee belangrijkste: Door iets op papier te zetten dwing ik me helder te denken. Want al schrijvend zit er een lezer in mijn hoofd en ik wil natuurlijk wel dat die snapt wat ik aan tekst fabriceer. De denkbeeldige lezer functioneert voor mij als degene aan wie ik dingen wil vertellen, verduidelijken of toelichten, met als doel dat ik na het schrijven zelf meer inzicht heb gekregen in het onderwerp. Schrijven is dus leuk omdat je er wijzer van wordt.
De tweede reden is dat een blog bijhouden een vorm is om me te blijven oefenen in creativiteit: welk onderwerp zal ik deze keer nemen; hoe zal ik het aanpakken; waar moet ik me vooraf even in verdiepen; welke afbeelding zou erbij passen? Bloggen houdt me een beetje scherp, want het houdt de radertjes daarboven fris en in conditie.
Vandaag, 6 januari, staat bekend als het feest van Driekoningen. Op de afbeelding zie je een kapiteel van de kerk St.-Lazare in Autun (Frankrijk). Matteus 2,12: "Nadat ze in een droom waren gewaarschuwd om niet naar Herodes terug te gaan, reisden ze via een andere route terug naar hun land." Een engel maakt de driekoningen wakker door er één aan te stoten. Deze doet, nog half in slaap, alvast één oog open en ziet de waarschuwende vinger van de engel die zegt dat Herodes niet te vertrouwen is. De koningen waren blijkbaar zo moe van het bezoek aan het jonge gezinnetje dat ze, in bed stappend, geen puf meer hadden hun kroon af te zetten.
Opgegroeid in (Nederlands) Limburg, maar al meer dan 40 jaar wonend in Noord-Brabant. Gehuwd en twee uitwonende kinderen; twee kleinzoons. Mijn werkzame leven heb ik doorgebracht als leraar aan een havo-vwo school. Katholiek opgevoed, maar in de loop der jaren een christelijke heiden geworden: wel religieus, maar allergisch voor kerkelijke instituten.
Ik lees dagblad Trouw; ben geïnteresseerd in de relatie tussen religie, kunst en wetenschap.
Een boek dat mij erg aanspreekt is: 'De hele olifant in beeld' van Marja de Vries.
Bijzondere interesse voor o.a. iconen, psalmen, en alles wat met de natuur te maken heeft.
Dit schilderij heb ik altijd heel leuk gevonden omdat het ingaat tegen de verheerlijking van het Jezuskind. De zoete plaatjes van de kleine Jezus die wij vroeger te zien kregen waren toch vooral een voorafschaduwing van zijn goddelijkheid.
Maria petst er lustig op los en het kindje zal het op dat moment worst geweest zijn of je bille(n)koek met of zonder tussen-n schijft. Intussen is wel zijn mooie aureooltje op de grond gevallen. Gelukkig gemaakt van onbreekbaar fiberglas.
De vraag komt wel op wat het knaapje misdaan zou kunnen hebben. Gejokt? Vieze woordjes gezegd? Misschien wel brutaal geweest tegen mama.
Dat er drie heren door een raampje gluren wekt de indruk dat Maria zich in een isoleercel bevindt, maar de hakblok waar ze op zit en de blauwe lucht weerspreken die gedachte.
Maria kijkt helemaal niet boos of verbeten. Ze lijkt er met haar gedachten niet bij; ze telt de klappen niet. Haar blik wijst er eerder op dat haar iets te binnen schiet: had ik de melk nou wel of niet opgezet? Of mijmert ze: in Egypte was mijn drolleke nog lief, maar hier in dat gat Nazareth heeft hij slechte vriendjes gekregen. Of: wat moet ik doen als hij straks de kindertelefoon belt?
Het schilderij is van Max Ernst: Madonna slaat Jezuskind (1926)
Dankzij de computer is het tegenwoordig mogelijk oneindig veel afbeeldingen met elkaar te vergelijken.
Wat blijkt nu na computerbeeldvergelijking? Max Ernst heeft naar voorbeelden gewerkt, nog erger: ze bijna overgetekend. Afbeeldingen van Michelangelo en Tintoretto zijn samengevoegd tot een "nieuwe" compositie. Zie: http://www.museenkoeln.de/home/bild-der-woche.aspx?bdw=1998_29
Het wordt de hoogste tijd iets over de titel van mijn blog te zeggen: welbeschouwd.
Heel kort gezegd bedoel ik ermee: aandachtig bekeken. We kunnen op zo veel verschillende manieren om ons heen kijken, verrast, attent, zoekend, maar ook met een blik vanuit verwondering. Niets is wat het is. Tenminste als je er onbevooroordeeld naar kijkt. Dat lukt meestal niet en is ook niet altijd nodig. Als we het toch af en toe proberen, levert dit altijd verrassingen op. We schakelen ons 'waarderend' vermogen even uit en laten wat we zien even zélf aan het woord komen. Door onze zintuigen te laten werken zonder meteen het waargenomene te overladen met onze inzichten of te bevragen met ons verstand, krijgt wat we zien, voelen of horen de tijd en de kans zichzelf te laten gelden.
Dat kan leiden tot een verdiepte kijk of tot een uitgebreidere ervaring. We hebben in een klein stukje van de werkelijkheid een nieuwe laag ontdekt. Als we die vervolgens gaan koppelen aan wat we al wisten en dachten zijn we onbedoeld een beetje rijker geworden.
Ik ben .... , en gebruik soms ook wel de schuilnaam Pitter.
Ik ben een man en woon in Noord-Brabant () en mijn beroep is .
Ik ben geboren op 01/10/1946 en ben nu dus 78 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: .