Op 15 mei 1802 kon Triest voor het eerst in het openbaar optreden. Vergevensgezind van aard, nodigde hij ook zijn parochianen uit hun vijanden van harte te vergeven. Een conflict met de antiklerikale burgemeester Fostier van Ronse bracht Triest in 1803 naar Lovendegem, waar hij geconfronteerd werd met schrijnende armoede. Om aan deze noden te beantwoorden stichtte hij op 4 november 1803 zijn eerste kloostergemeenschap: de Zusters van Liefde van Jezus en Maria.
De evangelisch bewogen en sociaalvoelende pastoor Triest werd in 1805 naar Gent geroepen om er met zijn zusters te zorgen voor ongeneeslijke zieken. Hij werd er lid van de Commissie van Godshuizen met de verantwoordelijkheid de armenzorg te helpen organiseren. Het werden dertig bewogen en actieve jaren met slechts één doel: vanuit Gods liefde armen, zieken en lijdenden opnemen, verzorgen en troosten. Om arme bejaarde mannen in de Bijloke beter te verzorgen stichtte hij op 28 december 1807 een tweede congregatie: de Hospitaalbroeders van de Heilige Vincentius, later Broeders van Liefde genoemd.
Triest was een goed organisator, een praktisch man, die de steun van politieke en kerkelijke gezagdragers wist te verkrijgen. Hij had tevens een diepe innerlijke spirituele rijpheid bereikt, die hem in staat stelde weldoordachte geestelijke richtlijnen uit te schrijven voor de zusters en de broeders. Gedurende zijn hele leven zal Triest blijk geven van een vernieuwende aanpak en een vooruitziende visie.
Om tegemoet te komen aan de thuiszorg van de armen stichtte hij in 1823 de Broeders van Sint-Jan de Deo, die in 1946 samengingen met de Broeders Hiëronymieten. Ondertussen verzorgden de Zusters en Broeders van Liefde bejaarden en ongeneeslijken in hospicen, ziekenhuizen en psychiatrische instellingen. Zij vingen wezen op, openden scholen voor het arme volkskind, kostscholen voor burgerkinderen en specialiseerden zich in onderwijs voor doven en blinden. Samen met Dr. Jozef Guislain werd Triest de grondlegger van de psychiatrische zorg in België.
|