Het had geonweerd en de straat was nat, het asfalt lag als water aan de oever van het trottoir, waar plechtig trad een duif en koerde als een kind, maar droever.
De hemel boven 't park werd licht, de bomen stonden groen, afzonderlijk, en ieder leek een bos zo vol zo wonderlijk en in zichzelf gekeerd, prevelend opgericht.
Ik liep te kijken in de korte stille straat en zag de duif, de kleur van onweer op zijn vleugels en poten roze als de dageraad.
En later hoorde ik de vleugels van ganzen in de hemel hoorde ik hoe stil en leeg het aan het worden was
gelukkig kwam er iemand naast mij zitten, om precies te zijn jij was het die naast mij kwam onder de appelboom, zeldzaam zacht en dichtbij voor onze leeftijd. (Rutger Kopland)
Zou hij begrijpen dat ik niet aan zijn graf was omdat ik verkouden was, als ik verkouden was? En zou hij weten dat dit een smoes was, mij toeknikken van ja natuurlijk, en dat het helemaal niet hoefde? Dat het geen zin had deze regen op zijn kist te horen vallen, dat hij zelf niet was gekomen als hij hier niet toch toevallig- Hij met zijn schemerlampje opvouwschaartje thermostaat. Die deuren dichthield voor de tocht, zijn ogen open vooral voor het zien openvouwen van de zachte blaadjes zijn oren alleen nog voor het vrolijkend kwetter van vogeltjes in de volière - Zou hij begrijpen, als hij nog iets begreep, wat mij hier bracht, onder deze onbetamelijke gehaaste wolken, terwijl hij nergens was? (Judith Herzberg)
Het was allemaal maar om te lachen zullen we zeggen wanneer we zijn uitgehuild. Drie veren draagt de wereld een gele van hoop een rooie van liefde en een zwarte van de dood.