Deze namiddag is er van twee tot vier uur een kerstmarkt georganiseerd op de benedenverdieping van het rusthuis. Als ik de overvolle parking zie, en de vele autos die zelfs op straat staan geparkeerd, denk ik : teveel volk voor mama en maak rechtsomkeer. En ik ga dus wat later naar haar toe.
De verplegende op mamas afdeling vertelt mij dat mama toch, samen met enkele medebewoners, onder begeleiding naar de kerstmarkt is geweest: zij heeft het inderdaad weer moeilijk gehad met al die drukte, maar toch heeft ze het volgehouden. Nu de rust in het rusthuis is weergekeerd, ga ik met mama op weg naar de cafetaria. Ze neemt me heel dicht bij de arm en zegt: Wij zijn toch maatjes, hé! Ik antwoord: Zelfs zeer goede maatjes. Ze blijft staan, kijkt mij heel ernstig aan en zegt verder: Ja, maar t is echt hoor. Als er iets scheelt, zijn ze er altijd! Ze spreekt plots in het meervoud, maar ik weet wel wat ze bedoelt.
Even later zitten we gezellig een koffie te drinken. En dan gaat het bijna mis. Mag ik? vraagt ze met het kopje in haar hand. Natuurlijk, mag je zeg ik, in de veronderstelling dat ze wil drinken. Ze giet echter langzaam de koffie op haar schoteltje. Ik grijp meteen in. Nu is mama pas verbaasd en ze verdedigt zich flink: Je zei dat ik mocht! Even later zit ze alweer te lachen.
|