Vandaag is mama blij als ze mij ziet. Ze ziet er nog heel bleekjes uit, maar ze is toch al wat beter. Ik ga met haar naar haar kamer.
Vorige week heb ik een pak nieuwe handdoeken, een peignoir en wat slaapkleedjes voor mama afgegeven op de afdeling. Alles moet verplicht gemerkt worden met mamas naam. Het rusthuis zorgt daarvoor en wij betalen de rekening. Als ik de wekelijkse was wil opbergen in de kast, zie ik dat het ganse pakket, is toegekomen. Alles is netjes in mamas kast opgeborgen. Maar ja, ik wil alles toch wat herschikken naar mijn zin. Ik doe mijn jas uit, leg die op bed en vertel aan mama wat ik ga doen. Helpen kan ze niet meer, dus ze loopt een beetje verloren rond. Ik ga op een stoel staan om op het hoogste legblad in de kast de nieuwe reserve handdoeken te leggen. Ik probeer ondertussen mama in de gaten te houden. Ze staat in de badkamer tegen haar spiegelbeeld te praten. Af en toe begrijp ik een enkel woord van wat ze zegt. Plots hoor ik mama mompelen: Ik kan ook nog wel iets, hoor! Ik draai me meteen om en mama is bezig mijn winterjas in de wc te duwen. Ik spring meteen van mijn stoel en trek mijn jas uit mamas handen. Ze blijft beteuterd staan, maar mijn jas is nog op het laatste nippertje gered!
Ze heeft dorst en ik geef haar een glas water. Maar drinken doet ze niet. Ze speelt met het glas en als ik het haar voorhoud, weigert ze nog steeds te drinken. Ze verstaat het niet. Misschien fleurt een bezoekje aan de cafetaria haar op, dacht ik bij mijzelf. Maar pantoffels uit en schoenen aan, het lukt aan geen kanten. Mama begrijpt geen enkele opdracht. Dan maar op pantoffels naar beneden! Ik sterf van de dorst, zegt ze. We gaan iets drinken in de cafetaria, troost ik haar, is dat geen goed idee? Ze knikt tevreden. Maar eens in de cafetaria kan ik er niet voor zorgen dat ze gaat zitten. Hoe ik ook mijn best doe, mama begrijpt alweer de opdracht: zitten op de stoel niet! Een dame aan een tafel wat verderop, kijkt mij meelevend aan. Uiteindelijk zit er niets anders op dan weer weg te gaan. Ik krijg maagpijn. Zou het van al dat gedoe komen? Maar ik geef het niet op. Wij maken een korte wandeling door de gang en keren meteen terug. We kiezen ons een tafeltje uit en mama gaat meteen zitten. De dame heeft alles in de gaten gehouden en steekt meteen haar duim naar me op: Goed gedaan! Ik kijk haar lachend aan en zeg: De aanhouder wint!
Mama drinkt haar fruitsap in twee keer leeg, dus dorst had ze wel. Maar ze zegt weinig. Ze speelt voortdurend met mijn hand, net alsof het een voorwerp is. Ze neemt mijn hand vast, bekijkt het langs alle kanten en legt het een eindje verder op tafel weer neer. Het is alsof voor haar mijn hand niet bij mij hoort. Mijn maag wordt er niet beter van.
Als we terug naar de afdeling gaan, zegt ze eindelijk mijn naam en kunnen we weer samen lachen. Maar mama is moe. Ik laat haar in de stoel gaan zitten. Ik neem haar eens goed vast, geef haar een dikke zoen en zeg: Tot morgen, mama! Ze kijkt me aan en antwoordt: Alleszins, want ik ben niet meer zoals ik vroeger was! Helemaal onderste boven van deze woorden ga ik naar huis. Ik doe het hele verhaal aan Arsène. Nu ik alles verteld heb, en weer een stuk rustiger ben, is mijn maagpijn over. Maar mamas laatste woorden blijven ook bij Arsène hangen. Morgen ga ik mee naar ons ma! zegt hij beslist.
|