Gelukkige verjaardag Willy; kusje van mij en pootje van Pucky.
In poëzie en liefde een open dag niet om te ontvangen maar juist om te geven aan hen met wie ik mijn leven tot heden in liefde en leed heb doorgebracht met bloemen en woorden die altijd tekort schieten voor alles wat ik heb gehad maar mijn ogen stralen ik zal met ieder ons samen bewaren als kleinood en dierbare schat ook jij mijn muze die nooit op de voorgrond treedt onze harten zijn in poëzie en liefde samengesmeed
IK LEEF, MAAR IK BEN DOOD, DOOD VAN LIEFDE EN PIJN, DE ZON WIL DE MAAN NIET MEER LATEN SCHIJNEN, MIJN PIJN ONTNEEMT MIJN LIEFDE, HET ENIGE STUKJE HOU VAST. GELUKKIG IS ER NOG IETS. IETS WAARVOOR IK ZEER DANKBAAR BEN, IETS DAT JE NIET KAN VERVANGEN, IETS,... IETS DAT ER IS EN BLIJFT! IETS ONBETAALBAAR, IETS ONVERVANGBAAR, IETS,... MIJN KIDS! GOD, DANK U HIERVOOR!
Dit opgerolde kwaad, meetlint van zonden, ligt schuldeloos te slapen bij de ruit. Rondom hem liggen lappen oude huid. Wie zoveel zont, vervelt ook onomwonden.
Al eet hij vlees, hij adviseerde fruit. Maar Eva kon zijn boodschap niet doorgronden. Hij ratelde nog wel zo opgewonden, flitste zijn vleesvorkje wild in en uit.
Het paradijs is kort daarop gesloten. De boom werd omgehakt, de slang gevangen. Het gif, daar zijn de appels mee bespoten.
Die symboliek was ik me niet bewust. Ik werkte in Artis. Bij de ratelslangen werd ik - zoet zeventien - voor 't eerst gekussssst.
Hij is de rots Zij de rivier Zij is het die botst Zij maakt plezier Hij staat stevig Beweegt niet zo hevig Zij kronkelt er om heen Voelt zich vaak alleen
De rots niet zo stevig als weleer Zoekt naar rust meer en meer De rivier zoekt naar wegen Waarlangs ze kan bewegen Zo zoeken beiden Naar wat hen kan verblijden
En zo nu en dan Als het even kan Raken ze elkaar Nu eens hier dan daar De rots en de rivier En vinden ze een manier Om samen te gaan Niet alleen te staan
Zeg me nooit meer dat de kabouters het hebben gedaan. Tovenaars , elfjes , feeën , ik hecht er geen geloof meer aan. Maar ik wist al na één huwelijk dat heksen echt bestaan
We kleumen gedurig, een duizendtal Als kegels die wachten op een bowlingbal Ik zit op een ei met m’n dikke kont Een kuiken waggelt verdwaasd in het rond.
Je hebt op de schotsen maar weinig gemak Soms kun je je wassen in een wak Maar uitgebreid poedelen kan je vergeten Want anders wordt je kroost opgevreten.
Ik was in m’n vorige leven vast Zo’n kerel die nooit op z’n kinderen past Nu moet ik broeden, wel zestig dagen Hoe kan een vent zoiets verdragen ?
Toch heb ik besloten mijn best te doen Voor Boeddha geef ik hem van katoen Want stel je voor dat ik het hier verknal: Dan kom ik misschien wel terug als kwal !
De Dagpauwoog net uit de pop gekropen Keek met verbazing naar de warme zon En vouwde toen voor ’t eerst zijn vleugels open En merkte dat hij ook al vliegen kon
Hij dwarrelde langs bomen en langs bloemen En rustte even op een Ribesstruik En dacht: ~Wat is dat wat ik hierzo ruik~ Al leek het goed, hij kon het niet benoemen
Maar hij had trek, dus ging hij even proeven En hoe dat moest, dat zag ie van een bij En dacht: ~dat is een koude kunst voor mij Ik kan mijn tong heel ver mijn mond uitschroeven~
En toen hij van de nectar zat te likken Kwam er een specht hem voor de lunch oppikken
De eerste regel is om te beginnen. De tweede is de elfde van beneden, De derde is om wat terrein te winnen. De vierde moet weer rijmen op de tweede.
De vijfde draait u plotseling een loer. De zesde heeft het twaalftal gehalveerd. De zevende schijnt zwaar geouwehoer, De achtste bloedserieus. Of omgekeerd.
De negende vertelt nog eens hetzelfde. De tiende is misschien een desillusie. De elfde is niets anders dan de elfde. De twaalfde is van niets de eindconclusie.
Ik liep vannacht - van een optocht los- geraakt - ineens onder een hoog en luchtig viaduct, jong, naast mij liep een grote vrij zware jonge man. De pijlers werden bomen en het beton werd losse grond. En ogenblikkelijk stonden we stil, zijn mond boog zich half open neer, ik richtte mijn gezicht omhoog, de zekerheid van kussen en omhelzen was er toen ik wakker werd en is er nog altijd.
twee armen om me heen mijn hoofd geborgen ik luister naar het ritme van je hart bong-bong, bong-bong een stevigere greep al fluisterend spreek ik de woorden ik zie je graag ik voel je hart versnellen en besef heel goed hier voel ik mij thuis