Onze verre voorouders begonnen al heel vroeg met het maken van grotschilderingen.
Ga maar eens kijken in de grotten van Lascaux in Frankrijk.
LASCAUX is een plaats in de vallei van de Vézère op het grondgebied
van de gemeente Montignac in het Franse departement Dordogne in Aquitanië, waar in
1940 in een grot een groot aantal rotswandschilderingen werd ontdekt.
Lascaux
.
Deskundige dateren de oudste uit deze Grot van Lascaux op 15.000, de jonste op 10.000 v.Chr.
Het is de rijkst beschilderde prehistorische grot die tot nu toe is ontdekt.
.
ALTAMIRA is een grot in Spanje, die bekend staat om zijn rotstekeningen.
De grot ligt in Cantabrië, nabij het dorp Santillana del Mar, 30 km ten westen van Santander. De grot is 270 meter lang, de hoogte varieert van twee tot zes meter.
De rotstekeningen staan op de werelderfgoedlijst van UNESCO.
In 2010 is deze grot terug open gesteld voor het publiek.
Kleitablet
.
Kleitabletten: 4000 jaar geleden voor Christus
In het Midden-Oosten schreven en tekenden ze hun verhalen op vochtige kleitabletten. Ze deden dat met rietsplinters. Zo ontstond het spijkerschrift, een soort plaatjesschrift.
Anders dan de naam doet vermoeden, bevatten potloden al eeuwenlang geen lood meer. De naam is te danken aan de oude Romeinen, Grieken en Egyptenaren, die met loodstiften op papyrus schreven.
Ook waren er styli die gemaakt werden van een staafje lood en tot op de dag van vinden we in het woord "potlood" de oorsprong hiervan terug. Alhoewel er nooit lood in onze potloden is gebruikt.
Voordat grafiet als teken- en schrijfmateriaal algemeen gebruikt werd, schreef men met een zacht stuk lood (gewoonlijk een legering van twee delen lood en een deel tin) of met het hardere zilver. De fijne metaaldeeltjes die tijdens het schrijven afsleten en zo bijvoorbeeld op het papier terechtkwamen, verkleurden onder inwerking van luchtzuur tot zwart.
De geschiedenis van het potlood zoals wij het kennen begint met een storm die in 1564 over het Engelse Cumberland raast en een boom ontworteld. Onder de wortels blijkt grafiet(black lead) schuil te gaan. Het materiaal is uitstekend toe te passen als schrijfmiddel.
. Grafiet .Zilverstift van 1564
De oudst bekende beschrijving van het potlood is afkomstig van Gesner (1565).
Het potlood is in 1565 uitgevonden door de Duits-Zwitserse natuurwetenschapper Conrad Gesner. Hij was de eerste die bedacht dat de zachte, gladde vorm van grafiet te gebruiken was om mee te schrijven. In 1565 kwam hij op het idee het in een houten houder te plaatsen en er schrijfgerei van te maken.
..
. .
In 1761 brengt de Duitser Kaspar Faber een belangrijke verbetering aan. Een mengsel van grafiet, zwavel en hars geeft een strakkere lijn dan zuivere grafiet.
Een echte vernieuwing brengt de Fransekunstenaar en uitvinder Nicolas Conté enkele tientallen jaren later aan. Dat doet hij onder druk van de overheid, die van Conté eist dat hij binnen een week een potlood ontwikkelt waarvan de grondstoffen binnen de landsgrenzen zijn te vinden. Engeland is in die tijd het enige land dat hoogwaardige grafiet levert, waardoor de prijzen sterk stijgen.
Het is 1794, de tijd van de Franse Revolutie, en Conté kan wel raden wat de gevolgen zijn als hij niet aan de wensen van de regering tegemoet kan komen. Veel van zijn landgenoten zijn al onder de guillotine terechtgekomen. Hij gaat aan de slag en een week later levert hij zijn procedure af bij het comité. Hij heeft fijngemalen klei vermengd met kwalitatief minderwaardige grafiet en vervolgens het mengsel gebakken in een kalkoven. In 1795 verkrijgt hij patent op de procedure.
Ook was Conté de maker van krijt dat bekend staat als als Conté-krijt. In de eerste potlodenfabrieken ging het er een stuk primitiever aan toe dan nu in de huidige moderne fabrieken, maar toch zonder al die potloodpioniers hadden we nooit zoveel verschillende kleurtjes kun
Het timmermanspotlood
.
Anton Wilhelm Faber (1784-1810) en Georg Leonard Faber (1810-1839) vergrootten de productie in Stein bij Neurenberg. Het bedrijf heet nu "A.W. Faber". Lothar Faber (vierde generatie) nam dit bedrijf in 1839 over.
Mede dankzij zijn inspanningen bloeide de regio Neurenberg op als centrum voor de Duitse potloodindustrie. Tot dan hadden de Duitse potloodfabrikanten niet zo'n goede reputatie. Dit was mede te wijten aan een tekort aan ruwe materialen. Rond 1800 waren er zelfs Neurenbergse fabrikanten die producten produceerde die leken op potloden, maar in feite eenvoudige houten stokjes waren met aan elk uiteinde een klein stukje grafiet.
Dit kwam "de goede naam" natuurlijk niet ten goede. Lothar Faber begreep dat alleen kwaliteit tot succes kon leiden. Hiertoe moderniseerde hij zijn fabriek en bracht diverse veranderingen aan.
Vervolgens varieerde hij de mix van klei en grafiet en was hierdoor in staat potloden van verschillende hardheid te produceren. Vanaf 1840 merkte Faber zijn potloden met "A.W.
Faber", hij maakte "zijn" merk hiermee tot een van de eerste merkartikelen in Europa. Al vanaf 1843 werden zijn potloden ook in Amerika verkocht. Later vanaf 1849 opende Faber vestigingen in Parijs, Wenen, St. Petersburg en Londen. Vanuit laatstgenoemde vestiging in Londen bediende hij de Chinese en Indiase markt. In 1851 stelde Lothar Faber een standaard op voor de lengte en dikte van het potlood, zo ook voor de graad van hardheid. Dat de 'H' voor 'hard' staat kan iedereen wel raden. De 'B' is afkomstig van het Engelse 'Black', beide letters kunnen vooraf worden gegaan van een cijfer, hoe groter dit cijfer hoe harder (H) of zachter (B) het potlood. De aanduiding 'HB' staat voor halfzacht en is iets zachter dan 'F', deze letter staat voor 'Firm'. Dat de aanduiding afkomstig is uit het Engels lijkt wellicht wat vreemd
voor een bedrijf van Duitse origine. Faber echter was in die dagen al een internationale onderneming met vestigingen in meerdere landen.
. Faber fabriek in Brazilië
Deze aanduiding voor de graad van hardheid werd uiteindelijk de standaard en overgenomen door nagenoeg alle potloodfabrikanten wereldwijd.
Een product als dit valt of staat met de kwaliteit van de grondstoffen. Om zeker te zijn van de aanvoer van goede gronstoffen, kocht Lothar een grafietmijn bij Irkoetsk in Siberië die een uitstekende kwaliteit grafiet produceerde. Hij maakte zichzelf hiermee onafhankelijk van zijn toeleveranciers en had zodoende een belangrijke troef in handen. Dit mede omdat in Engeland de grafietmijnen tot eigendom van de staat waren gemaakt door Koning George II en er een algemeen uitvoerverbod gold.
Aan het eind van de 18e eeuw waren er zo'n 25 potloodfabrieken in Neurenberg. Gezamenlijk produceerde zij circa 250 miljoen potloden per jaar met een waarde van 8.5 miljoen marken. Faber was toen al de grootste producent en had 1000 man in dienst. Duistland was nu het centrum geworden van de potloodindustrie wereldwijd, geconcentreerd in en rond Neurenberg. A.W. Faber stond synoniem voor potloden van hoge kwaliteit. Om met name zichzelf te beschermen tegen plagiaat van zijn producten, boodLothar in1874 een petitie aan aan het Duitse Parlement, met het verzoek wettelijke bescherming te verkrijgen voor merknamen gekoppeld aan de merkartikelen. Een jaar later werd zo'n wet een feit, wellicht dankzij Faber's vooruitziende blik. Het huwelijk van Lothar von Faber's kleindochter Ottilie met graaf Alexander zu Castell-Rudenhausen (zesde generatie) in 1898 brengt de naamsverandering voor de familie en uiteindelijk het bedrijf met zich meenaar "Faber-Castell".
Rond 1905 komen de beroemde groene Faber-Castell 9000 potloden op de markt. Uit deze periode stamt eveneens het tot op de dag van vandaag terugkerende beeld van de met potloden duellerende ridders.
.Faber castell 9000 potloden
Vanaf 1928 neemt Graaf Roland von Faber-Castell, op 23-jarige leeftijd, het roer over, waarna in 1978 zijn zoon graaf Anton Wolfgang von Faber-Castell (inmiddels de 8e generatie!) het huidige leiderschap van het bedrijf op zich nam.
Faber potlood met scherper . Herbebossing in Brazilië door Faber
Hoe worden potloden gemaakt:
In de industrie worden potloden gemaakt door het goed gemalen mengsel van porseleinaarde en grafiet onder hoge druk door een cilinder met gaatjes te persen. Na droging worden de stiften gebakken. De nu nog poreuze stiften zouden in het gebruik erg krassen. Daarom worden ze in gesmolten was gedoopt totdat alle lucht eruit is, de was gaat dus in de poreuze delen zitten.
Voordat er een houten huls omheen gaat, wordt de stift gedroogd en gebakken bij een temperatuur van ongeveer 1200 graden.
Weinig hout is geschikt om als omhulsel van de stift te dienen. Cederhout is de enige optie. De houtsoort is zacht, niet te zwaar en de nerven zijn heel fijn. Bomen die 150 tot 200 jaar oud zijn, leveren het beste hout. In de plankjes cederhout, die met was en beits zijn geïmpregneerd, worden groeven gefreesd waarin vervolgens de stiften worden gelegd. Een tweede plankje met groeven wordt erop gelijmd en de uiteindelijke potloden, rond of zeshoekig, worden eruit gezaagd. .
Zwart potlood bestaat uit grafiet. Dit hecht zich aan het ruwe oppervlak van het papier. Als we er met de hand overheen wrijven, veegt een potloodlijn wat uit. De hechting aan het papier is dus niet zo stevig. Grafiet hecht beter aan het rubber van het gum, wanneer je daarmee over het papier wrijft. Doordat het gum zacht is, valt het gumsel er gemakkelijk af.
Kleurpotlood is van een wasachtige stof gemaakt, die beter aan papier hecht dan grafiet. Daarom is er een hardere gum nodig, waarmee je de was losschuurt van het papier.
.
Het productieproces is vandaag de dag nauwelijks veranderd. In 1812 ontwikkelt de Amerikaan William Monroe een automatisch productieproces voor potloden