De coronapandemie stortte zich op alle mensen in de wereld, wat niet betekent dat iedereen ze op eenzelfde en gelijke wijze beleefde. Het lot bepaalde de graad van het slachtofferschap.
Elke mens werd anders getroffen. Er circuleren massa’s verhalen over pijn, verlies, wanhoop, depressie en zo meer.
De ‘inequity aversion’, de afkeer van onbillijke ongelijkheid zit in onze natuur ingebakken. Niemand vindt het rechtvaardig als andere mensen meer hebben of – in het geval van de pandemie - minder lijden zonder dat daarvoor een verklaarbare reden bestaat.
Niettegenstaande zijn veel mensen er zich doorgaans van bewust dat hun persoonlijk verhaal niets meer is dan een flard van een alles en iedereen overstijgend groter verhaal. Vaak kon men tijdens de pandemie dan ook horen: ‘Ik heb het lastig, maar ik mag niet klagen want anderen hebben het nog lastiger.’ Dat psychologische mechanisme heet leedhiërarchie. Het wikken en wegen van leed zit ingebakken in ons denken.
Leedhiërarchie of ‘victim hierarchy’ raakt bovendien aan schuld en onschuld. Als onschuldige mensen zelf moeten lijden in de plaats van iemand die blijkbaar schuld treft en het beter heeft, dan rest weinig ruimte voor mildheid en begrip. Leedhiërarchie wordt daarenboven vrij vlug een manier om te bepalen wie welke hulp krijgt en wie ervan verstoken blijft. Het schalen of taxeren van leed wordt daardoor een amorele bezigheid, want pijn en verdriet kunnen niet gelenigd worden met behulp van een weegschaal.
Bron: De Standaard – 29 en 30 mei 2021 – Waarom mijn en uw pijn nooit dezelfde zullen zijn. Door Sarah Vankersschaever.
Waar velen zo naar verlangd hebben, is er eindelijk: ‘perspectief’. Want er is licht aan het einde van de tunnel. De pandemiecijfers gaan de goede kant op. Vandaag lijkt het opnieuw alsof betere tijden er gaan aankomen. Alhoewel gaan hoge verwachtingen vaak samen met knagende onzekerheid. Wat de pandemie alleszins heeft aangetoond is dat kwetsbaarheid, angst en woede een gevaarlijke cocktail is. Vrees voor verlies gecombineerd met angst voor verandering blijft zelfs in goede tijden een krachtig iets en een gevaarlijke voedingsbodem.
Wat de pandemie nog heeft blootgelegd, is dat lang niet iedereen bereid of in staat is tot een debat op basis van feiten. Het duurt vaak een tijd voor onomstootbare feiten als zodanig vaste voet krijgen in het maatschappelijk debat, als het ooit zo ver komt. Grote groepen worden nooit bereikt en zullen nooit bereikt worden. In de tussentijd hebben valse feiten hun weg gebaand en leiden ze tot een wereldaanschouwing, waarin weinig plaats is voor rationeel denken en gemeenschappelijkheid. En iedereen zoekt zijn eigen wegen om zijn eigen boodschappen te verspreiden. Woorden kunnen zwaar wegen en zijn soms belast met onuitgesproken betekenissen. Wanneer zijn woorden schadelijk voor de democratie? Er is vrijheid van meningsuiting en de schending daarvan. Maar waar liggen de grenzen van de ‘freedom of speech’? En wie legt op basis waarvan die grenzen vast? Dát heeft de pandemie ons niet geleerd.
Bron: De Standaard – 28 mei 2021 – Democratie is geen comfortzone – Door Bart Sturtewagen
Waar de wereld van vol is, loopt de taal van over, althans zo las ik in het ‘De Standaard Weekblad’ nr. 493 van zaterdag 8 mei 2021.
Dat bracht mij op het idee om eens stil te staan bij een aantal coronawoorden en daar een ludieke invulling aan te geven. Hier gaan we dan:
- avondklok: klok die aangeeft om hoe laat corona het gevaarlijkst is
- anderhalvemeteren: op afstand blijven, want anders dreigt er ‘afstandschaamte’
- antivaxer: synoniem voor ‘prikvertikker’
- bemondkapt: het fijne gevoel om met een mondkapje door het leven te gaan
- bubbel: uiterst kleine mensenkring die je vooral niet ziet
- coronakwieke: vrouwelijk burgemeester of ander dynamisch persoon die niet aan de neiging kan weerstaan om als snelste gevaccineerd te worden
- corona-onduidelijkheid: al wat duidelijk is maar wat we niet willen
- coronapas: soort rijbewijs voor gevaccineerden
- coroontje: iemand die corona aan zijn been heeft
- gecoroniseerd: te vergelijken met gekoloniseerd (ook een vies woord)
- gezellige drukte: in coronatijden over de koppen lopen, bijvoorbeeld in winkelstraten
- hamsterschaamte: een gevoel dat niemand heeft als er een pandemie uitbreekt
- in coronatijden: periode van maart 2020 tot als ze eindigt
- knuffelcontact: contact dat je maar beperkt mag hebben, want anders dreigt er ‘druppeloverdracht’
- la boum: we nemen het park in en kloppen eens goed op de politie
- ne me covid pas!: blijf uit mijn buurt en begin zeker niet te hoesten of te proesten
- ophokplicht: van toepassing op pluimvee, maar sinds de pandemie ook op mensen
- paaspauze: periode in het jaar dat je de kat uit de boom kunt kijken
- pandemiepuppy: hondje dat je alleen maar graag ziet in tijden van corona
- pandemoe: snakken naar post-coronatijden omdat we dan ons moe terug kunnen bezoeken
- plexiglas: synoniem voor ‘spatscherm’ dat het coronavirus tegenhoudt of juist in de hand werkt - woord ook te gebruiken bij bestelling van witte wijn in een restaurant tijdens pandemie (glazen in glas zijn niet coronaproof!)
- plezant: wat we zeker in coronatijd niet gaan doen
- post-coronavrijheid: een woord dat we niet kunnen uitleggen, maar wel gaan ontdekken als alles voorbij is; zie verder bij 'vrijheidsprik'
- raamdez-vous: afspraak waarbij de ‘bemondkapte’ contactpersonen zich beiden aan een verschillende zijde van een raam bevinden om gezellige momenten met elkaar door te brengen
- spatscherm: zie plexiglas
- statisziek: slepend gevoel na een overdosis coronastatistieken
- triage: iemand klaarstomen voor quarantaine e.d.
- venstertje-rijden: veilig reizen per trein (geldt enkel voor de heenreis)
- viris: vrouwelijke vorm van virus
- viroloog: veterinair die nog wat avondonderwijs heeft gevolgd; een ‘tafelviroloog’ is een viroloog die niet weg te denken is als gast in nieuwsuitzendingen op radio en t.v.
- vrijheidsprik: inenting die de mens gelukzalig maakt
- wc-papierschaamte: schaamte die een supermarktbezoeker ervaart als hij wc-papier hamstert bij dreiging of begin van een pandemie
- zelfısolatie/ zelfquarantaine: je moet maar op het gedacht komen; hoe leuk kan dat zijn!
‘Mensen handelen heel vaak emotioneel, instinctief en onbewust’ en ‘De mens handelt op basis van individuele overleving’, schreef ik in mijn blog van 4 mei over burgerlijke ongehoorzaamheid.
Een voorval in Limburg, waarbij een burgemeester zichzelf, vrienden, kennissen en getrouwen een flinke voorrang bij de vaccinatie verschafte, bewijst dat nogmaals.
Een andere beschouwing daaraan verbonden heeft te maken met macht. ‘Macht corrumpeert, absolute macht corrumpeert absoluut,’ een beroemde uitspraak van Lord Acton, een Engelse katholieke historicus, politicus en schrijver (10 januari 1834-19 juni 1902). Het wil zeggen dat macht een mens bederft. Macht heeft een donkere kant. En die donkere kant kan leiden tot machtsmisbruik of ook de schending van moreel gezag. Geld is een goede dienaar maar een slechte meester. Dat geldt ook voor macht.
Het staaltje eigenbelang in Limburg is misschien maar een fait divers, tenzij het bekeken wordt in het kader van twee nieuwe ontwikkelingen in de pandemie.
Een eerste ontwikkeling is ‘Impfneid’. Dit Duitse woord kan in het Nederlands omschreven worden als: jaloezie of afgunst ten overstaan van mensen die al zijn ingeënt tegen het coronavirus. Een vertaling zou kunnen zijn: ‘inentingsjaloezie of inentingsafgunst’.
Een andere ontwikkeling is de coronapas, gezondheidspas of vaccinatiepas. Dat document is bedoeld om degenen die volledig ingeënt zijn al een aantal vrijheden toe te kennen. Maar wat dan met dat deel van de bevolking dat nog zit te wachten op een uitnodiging om gevaccineerd te worden?
De reactie ligt voor de hand: discussies en frustraties alom.
De pandemie laat werkelijk alle kanten van de mens zien.
Burgerlijke ongehoorzaamheid is het opzettelijk overtreden van de wet of het negeren van bevelen van de overheid met als doel zich te verzetten tegen politieke besluitvorming. De meeste denkers en activisten die zich ermee bezig houden, stellen dat burgerlijke ongehoorzaamheid per definitie geweldloos is en nooit plaatsvindt uit louter eigenbelang.
De praktijk geeft echter aan dat georganiseerde acties van burgerlijke ongehoorzaamheid vaak slecht aflopen, meer verliezers dan pure winnaars opleveren, en sommige aanstokers en deelnemers een dubbele agenda hanteren: één voor de goede zaak en een andere zelfzuchtig of zelfs malafide.
Burgerlijke ongehoorzaamheid is volgens VUB-professor Timothy Desmet volledig te verklaren vanuit de menselijke psychologie. Een belangrijke les uit zijn analyse is dat men er vooral niet vanuit mag gaan dat de mens handelt op basis van rationeel gedrag. Burgerlijke ongehoorzaamheid tijdens de coronacrisis ligt in lijn met de menselijke psychologie. Mensen handelen heel vaak emotioneel, instinctief en onbewust.
De mens handelt op basis van individuele overleving. Verder schatten mensen de kans dat er iets ergs kan gebeuren lager in bij zichzelf dan bij iemand anders. Ook dit verklaart de diverse vormen van burgerlijke ongehoorzaamheid.
De sociale norm speelt evenzeer een grote rol. De verslaggeving in de media over mensen die de regels niet volgen leidt tot imitatiegedrag. En tot slot leidt het gebrek aan eenduidige communicatie vanuit de overheid en andere verwarrende boodschappen tot psychologische stimuli voor mensen om terug te grijpen naar vooroordelen. Vaak laten mensen zich meer leiden door beelden in de media dan de informatie die de overheid verspreidt.
Het valt op dat na de ‘paaspauze’ – die de overheid in ons land invoerde - de burgerlijke ongehoorzaamheid is toegenomen en bijgevolg ook de berichtgeving daarover in de media. De promotors van die ongehoorzaamheid komen uit verschillende hoeken van de maatschappij; recent: cultuurhuizen, cinema’s, ‘la boumers’ (jongeren en hun aanhang die parken innemen), en zelfs politici, waaronder er zijn met de titel van burgemeester.
Inspelen op hoe de hersenen van mensen functioneren had een belangrijke bijdrage kunnen leveren in het succes van de lockdown en de exitstrategie, zo stelt Professor Desmet. Dat is ontegensprekelijk zo, al is de praktijk altijd weerspanniger dan de theorie.
Daarenboven is voorkomen slechts één aspect van het geheel. Minstens even belangrijk is wat te doen ingeval burgerlijke ongehoorzaamheid toch plaatsvindt, want het volledig uitsluiten is een utopie.
De oplossingen bevinden zich tussen enerzijds, er paal en perk aan stellen op Russische of Chinese wijze - waar niemand in een democratische rechtsstaat naar vraagt – en anderzijds, het gedogen om niet te zeggen het legaliseren; ook dat laatste zou niet verantwoord zijn en zelfs ondemocratisch ten opzichte van degenen die burgerlijke ongehoorzaamheid afkeuren. De oplossing ligt ergens tussenin en vraagt een balanceren tussen filosofische, sociologische overwegingen, aan de ene kant, en juridische overwegingen, aan de andere kant. Nog te zwijgen over de medische en politieke overwegingen. Het blijft hoe dan ook een zeer moeilijke evenwichtsoefening.
Bronnen:
*De Standaard – 3 mei 2021 – Burgerlijke ongehoorzaamheid betekent niet onvoorzichtig. Door Filip Tielens, Lieve Van de Velde.
History doesn’t repeat itself, but it often rhymes
Natuurcatastrofen komen uit het niets, gebeuren gewoon, en hebben weleens kwalijke gevolgen.
Zo overviel de Spaanse griep de wereld in het voorjaar van 1918, toen in Europa nog de Eerste Wereldoorlog woedde. Het virus veroverde de planeet en daar zou pas een einde aan komen in de zomer van 1919. Wereldwijd werd een derde van de wereldbevolking besmet. Het dodental overtrof dat van de wereldoorlog. Over de wereldoorlog werden meer dan 80.000 boeken geschreven, over de Spaanse griep enkele honderdtallen.
De toestanden van toen lijken erg op die van de huidige coronapandemie. Amerikaanse kranten waarschuwden de lezers: ‘Mijd hoestende of niezende mensen. Betreed geen ruimten die niet verlucht zijn. Blijf thuis als je je verkouden voelt. Hoed je voor bezorgdheid, angsttoestanden en uitputting. Draag een masker’. Ziekenboegen werden ingericht. Scholen, kerken en amusementsplaatsen, werden gesloten en te vroeg terug geopend, terwijl op veel plaatsen cafés en winkels toegankelijk bleven.
In een artikel vond ik dat de Spaanse griep gezien wordt als de trigger voor het opkomen van de filmindustrie naar kapitalistisch model. En het artikel gaat verder met de huidige coronacrisis uit te roepen tot trigger voor het einde van de huidige filmindustrie en bioscoopzalen. Vroeger waren het de filmstudio’s die films produceerden en deze in – vaak de eigen - bioscoopzalen toonden. Nu worden het de streamingaanbieders die films gaan produceren en tonen op de eigen platformen. Zo stelt het artikel. Of het ooit zover komt, valt af te wachten.
Om in de beide gevallen een zo grote rol toe te bedelen aan een natuurcatastrofe roept toch wel vragen op. Wellicht heeft de Spaanse griep wel het proces mee beïnvloedt, maar was de evolutie in kwestie er ook van zichzelf gekomen? En dat er een evolutie aan de gang is in verband met het bekijken van films, het lezen van boeken, kranten en tijdschriften of ook het doen van onze aankopen, is al van vóór Covid-19 het geval. Misschien zal corona dat proces versnellen of beïnvloeden?
Aan de hand van het artikel in kwestie zou men ook kunnen afleiden dat De Spaanse griep mee aanleiding heeft gegeven tot de “roaring twenties”, benaming voor de jaren twintig van de 20e eeuw als een zeer bewogen periode.
Staan wij thans voor de “roaring twenties” van de 21ste eeuw en in voorkomend geval wat is de rol daarin van de pandemie?
“History doesn’t repeat itself, but it often rhymes” of anders geformuleerd “History doesn’t repeat itself, but it looks alike”. Of de geschiedenis zich herhaalt of slechts in de vorm van een variante terugkomt, dat zullen we in 2030 of misschien nog wat later weten! Waarschijnlijk zijn we daartegen al lang vergeten dat er ooit een coronacrisis was. Alhoewel.
Bron: Der Spiegel – Heft 17/24.4.2021 – Filmriss - Von Lars-Olav Beier, Lothar Gorris, Wolfgang Höbel, Oliver Kaever, Hannah Pilarczyk.
In ‘Reflecties ten tijde van pandemie’ kwam het aspect vrijheid sterk aan bod.
Vrijheid is volgens Peter Mangelschots, schrijver en dichter, het meest misbruikte begrip waarop een beroep werd gedaan tijdens het voorbije coronajaar.
Vrijheid staat volgens sommigen op nummer één, vóór gezondheid, veiligheid en milieu. Ook bij de Franse revolutionairen in 1789 stond vrijheid op kop: 'Liberté, égalité, fraternité’.
Dat is fout, zegt Mangelschots. Fraternité staat ver boven liberté. Het gaat om solidariteit.
Er is in de loop van de jaren een disharmonie ontstaan tussen vrijheid als democratisch en breed gedragen vorm van zelfbestuur en vrijheid als een loutere veiligstelling van het eigen doen en laten. De klemtoon is verschoven naar dit laatste en dat individualistisch omgaan met vrijheid is antidemocratisch.
In een samenleving waar iedereen angstvallig zijn eigen rechten opeist ten koste van de maatschappij, is echte vrijheid niet mogelijk. Wie streeft naar alsmaar meer, is niet vrij, maar zit gevangen in het web van zijn eigen hebzucht.
Het kan anders, maar dan is er solidariteit nodig. Echte vrijheid vloeit voort uit solidariteit. Alleen dan is het leefbaar voor iedereen. Als we ons constant moeten beschermen en verdedigen tegen de absolute vrijheidsdrang van de anderen, zijn we niet vrij.
Om dat alles in goede banen te leiden, is er een overheid nodig om de spelregels te bepalen en te bewaken.
Iets om te onthouden als de klimaatcrisis ooit op volle toeren gaat draaien?
Bron: De Standaard – maandag 19 april 2021 - OPINIE VRIJHEID & DEMOCRATIE - ‘Liberté’ is niets waard zonder ‘fraternité’. Door Peter Mangelschots.
In mijn gelegenheidsschrift ‘Reflecties ten tijde van pandemie’ kwamen de verschillende crisissen aan bod die de wereld al een hele tijd teisteren. Schrijven over crisissen kan al vlug beschouwd worden als pessimisme of zwartgalligheid. Vandaar dat ik in aanvulling op mijn ‘Reflecties’ de kaart wil trekken van het optimisme. Het einde van de wereld? Nooit of te nimmer!
Als mensen – en niet alleen die op leeftijd - zeggen dat alles in het verleden beter was, dan is dat misschien een beklag over hun eigen welzijn, maar het is geen geldige uitspraak over de wereld. Zelfs in deze tijden van pandemie kan praten over hopeloosheid en ondergang in feite slechts beeldspraak zijn.
Covid-19 heeft al gedurende meer als een jaar de indruk doen ontstaan dat alles op springen staat. We zouden bijna vergeten dat algemeen bekeken de wereld erop vooruitgegaan is: gezondheid, welstand, opleiding, levensverwachting, vrede, democratie, veiligheid… Dat concludeerde de Amerikaanse psycholoog Steven Pinker twee jaar geleden in een gesprek met het Duitse tijdschrift Der Spiegel. Eigenlijk heeft de coronapandemie aan die conclusie niets veranderd. De wereld heeft nog voor gezondheidscrisissen gestaan en telkens werden die overwonnen. Ook nu zal dat zo zijn.
Een Engelse wijsheid luidt: ‘Expect the unexpected’ (verwacht het onverwachte). Daar is de mens niet erg goed in. Het liefst hebben we de toekomst zonder toevalligheden of onzekerheden. Planbaar dus. Om niet al te erg verrast en teleurgesteld te worden, verwachten we meteen het ergste. Zo zijn veel mensen ervan overtuigd dat alles uiteindelijk slecht afloopt.
Om tot dit standpunt te komen, worden negatieve trends van het heden eenvoudig naar de toekomst overgedragen, alsof ze een neerwaartse natuurwet volgen. Wat vandaag bergafwaarts gaat, zal bergafwaarts blijven gaan, dat is de universele formule van de pessimist. Het feit dat tijden kunnen veranderen, en zelfs ten goede, speelt bij dergelijke overwegingen geen rol. De zwartkijker weet altijd hoe het allemaal afloopt: slecht.
Studies hebben aangetoond dat mensen de neiging hebben om hun aandacht bij voorkeur te richten op het negatieve of bedreigende. De perceptie ten gunste van het slechte maakt het gemakkelijker om sneller op gevaar te reageren, maar sijpelt helaas door in het benaderen van het positieve. In het ergste geval verdwijnt het vermogen om het positieve te herkennen, of zelfs veranderingen ten goede voor mogelijk te houden.
Degenen die blind worden voor het goede en er niet in slagen een uitweg te vinden uit het gevoel van achteruitgang, verliezen het vermogen om te hopen en blijven angstig vastzitten in de crisis. Vragen van optimisme of pessimisme komen dan niet meer aan bod. Degenen die niet langer in een toekomst geloven, hebben geen feiten meer nodig voor een beter begrip.
Het is zeker verantwoord om beslissingen te nemen op basis van de huidige beschikbare kennis. Maar dat kan niet betekenen dat we de zekerheden van het heden voor altijd en onveranderlijk moeten houden. Onderzoek en wetenschap gaan namelijk met grote sprongen vooruit. Naast de menselijke kracht van innovatie, is er nog het mysterieuze menselijke vermogen dat ‘hoop’ heet.
Hoop is een grote kracht, misschien wel de grootste die er bestaat. Volgens de Duitse filosoof Ernst Bloch zoekt hoop in de wereld zelf wat de wereld kan helpen en door de combinatie van moed en kennis en is de toekomst niet het lot dat de mens te wachten staat, maar is het de mens die de toekomst mee bepaalt. Vertaald naar de coronapandemie betekent zulks dat er nieuwe hoop bestaat in de wereld, niettegenstaande alle problemen met de verscheidene vaccinatiecampagnes. Die hoop richt zich niet alleen op het einde van de pandemie, ze heeft eerder betrekking op de toekomstige levensvatbaarheid van mensen, die keer op keer in twijfel wordt getrokken.
Natuurlijk is niet alles in de wereld goed. Het is ook zo dat iets dat slecht is, niet beter wordt omdat het vroeger nog slechter was en mensen in nood hebben er weinig boodschap aan dat volgende generaties het beter zullen hebben. Een andere bedenking is dat wat thans aannemelijk lijkt, binnen afzienbare tijd mogelijk als onzinnig kan bestempeld worden. Wat vroeger helemaal klopte, kan later helemaal verkeerd zijn. Vergissingen en blunders zijn de constante metgezel in het menselijke streven naar geluk.
En route is het belangrijk om even weinig onder de indruk te zijn van de gevaren van mislukking als van de kans op succes. Als het bergop moet, dan moet het maar bergop, zonder zich daarbij veel vragen te stellen.
Pessimisten worden als slim beschouwd, optimisten als naïef, maar beiden zitten op het verkeerde spoor. De toekomst is aan de slimme realisten. Ze weten dat de mensheid op de goede weg is, zien hoop en weten dat hopen in feite werken betekent. Het is de juiste instelling bij het omgaan met alle mogelijke uitdagingen die op ons afkomen.
BRON: Der Spiegel – Heft 14/3.4.2021 - Weltuntergang? Im Leven nicht! - Von Ullrich Fichtner.
Tijdens het paasweekend werd mijn aandacht getrokken door een interview met Ramsey Nasr, Nederlandse dichter, schrijver en acteur. Het ging erover dat, willen we na verloop van tijd niet in een rampenfilm terechtkomen, er veel moet veranderen.
Een aantal van zijn ideeën bevestigt wat aan bod kwam in mijn bijdrage ‘Reflecties ten tijde van pandemie’, terwijl een paar andere welgekomen aanvullingen opleveren.
Zo kaart Ramsey Nasr aan dat onze obsessie voor winst, groei en rendement de poten vanonder de samenleving heeft gezaagd. Hoe corona slechts een voorspel is van wat de planetaire crisis ons de komende jaren nog zal opleveren. Dat we ons in een tijdsgewricht bevinden, waarin gevaarlijke tendensen te zien zijn, zoals de opkomst van het populisme en extreemrechts tot de groteske ontkenning van het feit dat we onze wereld in hoog tempo aan het vernietigen zijn.
Volgens Ramsey Nasr zijn wij een veilig, gezond, openbaar leven als volstrekt vanzelfsprekend gaan beschouwen. We zijn winstmodellen gaan toepassen op zorg, onderwijs en cultuur en vrijheid gaan zien als iets wat ons toekomt. We vinden het gewoon om overal en altijd te zeggen en te doen wat we willen en bij de minste beperking kruipen we in de slachtofferrol. Dan volgen verwijten als schending van de democratie, de rechtsstaat, onze vrijheid, onze waardigheid en wordt het politiek stelsel verweten een dictatuur te zijn. We zien vrijheid als koopwaar, dat bij momenten uitverkocht is en waarvan de rekken zo snel mogelijk terug moeten worden aangevuld, terwijl vrijheid niet betekent altijd alles te kunnen doen waar men recht op meent te hebben, want vrijheid heeft te maken met de mogelijkheid om te doen wat men zou willen doen.
De politiek kiest de kant van de grootindustrie, steunt de multinationals en helpt mee om het milieu te vernietigen. En tegelijkertijd legt ze de verantwoordelijkheid bij de burger: die moet maar meer recycleren, isoleren en zonnepanelen plaatsen. Ze houdt mee de vraag-en-aanbodmantra van de vrije markt in leven: ‘wij voorzien alleen maar in de behoefte’. De praktijk is dat de vrije markt zelf de behoeften creëert.
Het is aan de overheid om sturend op te treden en het roer radicaal om te gooien. Het is geen kwestie van bijsturen. We moeten anders gaan omgaan met de vrije markt en de winstmaximalisatie. Het kapitalisme is geen heilzaam systeem waarvan iedereen profiteert.
We moeten onze manier van leven hoogdringend herzien in plaats van toe te kijken. Veel verbeelding is er niet nodig om te weten dat de wereld die wij nu kennen er slecht voor staat.
Wat de aan de gang zijnde pandemie betreft, haasten beleidsmakers zich om het virus te presenteren als de vijand. Maar er is geen vijand. We kunnen dit niet oplossen door het voor te stellen als ‘wij’ tegen ‘de ander’. Alsof wij geïsoleerd leven en geen onderdeel zijn van deze planeet. Het probleem is dat wij ons willen onttrekken aan dat grotere geheel. Het leven is metamorfose. Uit iets komt iets nieuws voort. Er bestaat dus niet zoiets als oneindige groei, groei gaat altijd ten koste van iets anders.
Stilstand, ongemak, eindigheid, natuurlijkheid, we waren het allemaal compleet ontwend. Het virus heeft er ons aan herinnerd dat dit de basisprincipes zijn van het leven.
We moeten opnieuw geloven in iets dat groter is dan onszelf, het grotere verband. En geluk herdefiniëren. Als geluk van iemand een ander levend wezen de mogelijkheid tot geluk ontneemt, is dat geen geluk. Ook hier geldt dat geluk bestaat bij de gratie van de onvolmaaktheid van het leven. Erbarmen en lotsverbondenheid zijn dan ook essentiëler dan ooit. We kunnen ons niet los zien van elkaar.
Bron: De Standaard Weekblad – nr. 488 – zaterdag 3 april 2021 - ‘De 21ste eeuw is de eeuw van het geweten’ – Interview - Door Jelle Van Riet
De corona- of Covid-19- pandemie heeft veel mensen doen nadenken; ik ben daar één van. De redenen daarvoor zijn dat zo’n wereldwijde epidemie ‘once in a lifetime’ gebeurt. Of laten we dat tenminste hopen! Ze kwam plots, is langdurig, ook door de bril van geduldige mensen bekeken, en heeft een enorme verwoestende kracht, met wereldwijd meer dan 2,5 miljoen doden in één jaar. En we waren er zeker niet op voorbereid, niettegenstaande dat er door enkele experten voor gewaarschuwd was.
De globale impact van de pandemie zullen we pas over enkele jaren kennen. Want er is meer dan de dodentol en het leed dat daarmee gepaard gaat.
Dat de pandemie de wereld bruusk zal veranderen, en een historisch keerpunt is, daar geloof ik niet in. Veranderingen voltrekken zich in een slingerbeweging en volgens een organisch proces.
Dat de pandemie een waarschuwingsschot van de natuur kan zijn, laat mij niet onverschillig. De pandemie geeft aan wat we kunnen verwachten eens de klimaatverandering op kruissnelheid komt. Wanneer epidemieën en klimaatverschuivingen hand in hand gaan, dan is er grote reden voor bezorgdheid.
Corona heeft de aandacht verscherpt voor een aantal ontwikkelingen die al langer aan de gang zijn. De kapitalistische en consumptiemaatschappij, de wetenschappelijke en technologische revolutie, in het bijzonder de digitalisering, de globalisering, de democratisering, populisme, fake news en complottheorieën. Die ontwikkelingen hangen nauwer samen met elkaar dan op het eerste gezicht lijkt.
Heeft de pandemie ons lessen geleerd? Zoals ik er niet geloof dat Covid-19 de wereld op een historisch keerpunt heeft gebracht, zo neem ik ook niet aan dat eruit echt lessen getrokken zullen worden. Tenzij in mondjesmaat, in los verband, als het eens van pas komt.
De corona-epidemie heeft ons wel een spiegel voorgehouden en in die spiegel was het een en ander te zien.
De overheid en de overheidsinstellingen worden terug de belangrijke rol van behoeder en vooral financier gegund, maar tegelijkertijd verdacht gemaakt van onkunde, gesjoemel en misbruik. Het feit dat heel veel mensen zich in de loop ter tijden afgekeerd hebben van de instituten is pijnlijk duidelijk.
Bij de individuen en burgers reageert de ene eerder volgzaam, de andere hypocriet of rebels. Sommigen gedragen zich als bangeriken, anderen als roekelozen. Handelen gebeurt naar eigen inzicht, overtuiging en eigenbelang. Individualistisch dus. Het wij-gevoel is dikwijls ver weg. Dat weegt op de samenleving.
De big tech en de banken die door de overheid te hulp worden geroepen reageren op een manier zoals van hen verwacht mag worden: volgens het principe van de vrije markt.
Wij allen samen geloven al veel te lang dat we niet kwetsbaar zijn, dat alles altijd sneller, hoger en verder gaat. Dat we wereld maakbaar is. We vergissen ons. Nederigheid is geboden en het besef dat als gewone dingen ineens niet meer gewoon zijn, hoe bijzonder gewone dingen dan wel zijn.
In de spiegel zien we ook hoe elite en volk, staat en burgers, individuen en gemeenschap, links en rechts, boven en onder met elkaar in conflict gaan. En moeilijke woorden op een muur: waarheid, gelijkheid, vrijheid, waardigheid, rechtvaardigheid.
De spiegel geeft een beeld van de wereld waarin we verzeild zijn geraakt en kan ons helpen te begrijpen waarom er steeds zoveel tegenstrijdigheid heerst.
Mensen handelen vanuit hun intuïtie en zoeken pas daarna naar een verantwoording van hun handelen, en filosofisch bekeken is het zo dat communicatie alleen correct kan verlopen als de mededelingen en daarop gebaseerde handelingen overeenstemmen met de feiten, met de normen en met de gevoelens. Dan pas kan een democratie optimaal functioneren.
Democratie is belangrijk. Instellingen en normen zijn belangrijk. Waarheid is belangrijk. Goedheid is belangrijk. Hoop is belangrijk, al bestaat er geen hoop zonder angst om dat te verliezen wat je hoopt. Hoop is beter dan wanhoop. Hoop geeft geen daadkracht. Het geloof in daadkracht geeft hoop. En misschien is daadkracht dat wat we te veel missen ten tijde van crisissen en pandemieën? [1]
[1] De Standaard – 18 februari 2021 – “Hoop neemt een loopje met het denken”. Door Tinneke Beeckman.
“No man is an island”
John Donne (1572 tot 1631)
Hier eindigt "De doos - Reflecties ten tijde van pandemie", terwijl corona of Covid-19 gewoon doorraast en niemand weet hoe lang nog.
In dit gelegenheidsgeschrift zit een massa ideeën samengebald. Moest ik dit alles aanwenden in een gesprek, dan zouden de gesprekspartners me kunnen beschuldigen van ‘gish-galop’. Dat is een methode van debatteren, waarbij de tegenstrever een stortvloed (halve) waarheden en (valse) aannamen over zich heen krijgt, zodat het onmogelijk wordt dat alles te weerleggen. Deze term wordt soms vervangen door ‘trumptirade’.
De overvloed aan ideeën en stellingen is een gevolg van de methode die ik gebruikt heb om tot dit geschrift te komen: het verzamelen van tekstflarden uit krant De Standaard en het Duitse tijdschrift Der Spiegel alsook uit gelezen boeken.
Vandaar dat ik zal proberen hieronder tot meer overzicht te komen. Want de bedoeling van dit geschrift blijft een denkoefening houden, nadenken om de dingen beter te begrijpen en te plaatsen. Niet om chaos te creëren, want het zou intussen duidelijk moeten zijn waartoe dat kan leiden.
In het voorwoord wordt aandacht gevraagd voor het feit dat tijdgenoten nooit een historische gebeurtenis als geheel kunnen zien. Ze kunnen die alleen in stukjes benaderen. Dat is eigenlijk een probleem, want de mens heeft steeds behoefte om de dingen te begrijpen, om zo tot zingeving te komen.
Dat de corona- of Covid-19-pandemie een historische gebeurtenis is, met grote gevolgen en verliezers, daar twijfelen steeds minder mensen over. Alhoewel blijven er ontkenners bestaan. De balans van de pandemie zal pas over enkele jaren opgemaakt kunnen worden.
Het hoofdstuk Crisissen vertrekt vanuit de premisse dat er vóór de pandemie al een aantal andere crisissen bestonden, die zich nog altijd voltrekken. Zo zorgen oorlogen en conflicten voor migratiestromen, die op hun beurt leiden tot wanbegrip en afkeer binnen de landen van bestemming. De kapitalistische economie en consumptie verdiepen de kloof tussen arm en rijk. Het internet blijkt een grote bron van polarisatie. De wetenschappelijke en technologische vooruitgang heeft zich ontkoppeld van de morele vooruitgang. Het milieu wordt bedreigd, de democratie heeft het moeilijk en we leven met een andere soort van waarheidsbeleving. Het denken over de pandemie confronteert ons met het denken over de andere bestaande crisissen en leert ons de problemen beter te zien.
Bij crisissen rijst steeds de vraag of en hoe die de wereld gaan veranderen. Zorgt de crisis voor een historisch keerpunt? Leren we uit crisissen? Of gaan we zonder onnodige drukte terug over tot ‘business as usual’ of tot ‘meer van hetzelfde’? Het meest waarschijnlijke is dat er geen echte keerpunten komen, maar evolutie zich voltrekt in slingerbewegingen en op een organische manier.
Een ding lijkt voor de hand te liggen: we krijgen er een constante angst bij, namelijk die voor dodelijke virussen. ‘Na de pandemie is vóór de pandemie’.
De coronacrisis kan beschouwd worden als een waarschuwingsschot van de natuur en als een voorbode van wat we kunnen verwachten eens de klimaatverandering op kruissnelheid komt. Dat moet ons niet alleen tot alertheid dwingen, maar ook tot handelingsbereidheid. Want we hebben nu ondervonden hoe kwetsbaar we zijn. Het is in de geschiedenis nog gebeurt dat epidemieën en klimaatverschuivingen elkaar opvolgen.
Wat de coronapandemie zelf betreft, wordt in het hoofdstuk Crisissen aangegeven dat ze er extreem plots is gekomen: een onmiddellijke én wereldwijde bedreiging voor allen zonder onderscheid van rang of stand – alhoewel ook daar het mattheuseffect speelt - als een direct gevaar voor het leven en perfect aansluitend bij de angstreflexen en waarnemingspatronen van de mensen. Ze wordt soms vergeleken met een wereldwijde oorlog, maar dan zonder zichtbare tegenstander.
Een ander belangrijk gegeven is dat van de veranderende rol van de overheid ten tijde van een pandemie. Plots wordt een actieve overheid aangevoeld als een beschermer en behoeder en die ook de rekeningen betaalt.
Tot slot twee (alternatieve) scenario’s in vraagvorm: ‘Wat als de politici en de virologen stil hadden blijven zitten en er geen lockdowns waren geweest?’ én ‘Wat als we allemaal – zonder uitzondering – alle maatregelen gewetensvol en volgehouden zouden nageleefd hebben?’
‘Reflecties’ vertrekt vanuit het idee dat crisissen een spiegel aanreiken. De spiegel geeft ons een beeld van de reeds bestaande problemen waarmee we te kampen hebben en ook van de manier waarop we omgaan met de nieuwe crisis: corona of Covid-19. De spiegel reflecteert een andere waarheid, rechtvaardigheid, waardigheid, gelijkheid en vrijheid dan die we op het eerste gezicht gewoon zijn.
Na te zijn ingegaan op de manier waarop de overheid is omgesprongen met de pandemie en op het aspect (grond)wettelijkheid/-wettigheid van de genomen maatregelen - waarbij het ene betekent 'in de (grond)wet vastgelegd' en het andere 'in overeenstemming met de (grond)wet' – wordt gefocust op de reactie van de bevolking. Hoe mensen reageren hangt af van hun overtuiging en zingeving en van de groep waartoe ze behoren.
Burgers en overheid passen hun gedrag aan, maar vaak gaat het over een vorm van zelfbedrog. Er blijft de oude tegenspraak tussen overtuigingsethiek en verantwoordelijkheidsethiek, of het zich niet bekommeren over de resultaten van het handelen, omdat men handelt louter vanuit de eigen overtuiging, versus het zich wel bekommeren over de resultaten.
‘Reflecties’ tracht ook een antwoord te geven op de vraag: ‘In welke wereld zijn we verzeilt geraakt?’
Kenschetsend voor de wereld waarin we leven is het primaat van de economie. Waarbij we economie niet los mogen zien van begrippen als kapitalisme, neoliberalisme, elitarisme.
Alles staat in functie van de economie. De focus op efficiëntie en financieel voordeel heeft tot gevolg dat de sociale en morele ontwikkeling de economische vooruitgang niet volgt. Er wordt een spanningsveld gecreëerd tussen enerzijds economie en anderzijds gezondheid, gelijkheid, vrijheid, waardigheid en rechtvaardigheid.
Als dan plots een pandemie inslaat als een bom, dan is het paniek geblazen en worden alle ogen gericht op de staat. Het primaat van de economie ruimt plaats voor het primaat van de politiek.
De combinatie pandemie/economie heeft ons enkele zaken geleerd.
Zo blijkt de geprezen wereldwijde toeleveringsketen plots op beperkingen te stuiten en wordt er terug gedroomd van het oude protectionisme.
Kopen, reizen en feesten … het zit ons in de genen. Meer nog. We kunnen niet meer zonder. We bereiken op dat vlak een ernstige graad van fundamentalisme.
Het voorzien in vaccins gebeurt volgens de regels van de markt. Big pharma bepaalt de kosten en de leveringsvoorwaarden. De overheid moet zich schikken.
Van die overheid wordt veel verwacht als ultieme redder en geldschieter in nood. Wat dit laatste betreft roept de overheid de hulp van de banken in. Banken blijven echter banken en kennen enkel geldgewin.
De overheid wordt er vrij vlug van verdacht misbruik te maken van de pandemie om zich te profileren. Verwensingen als staatsdictatuur, politiestaat, schending van de grondwet, ondermijning van de rechtsstaat zijn niet uit de lucht. En inderdaad bestaat het gevaar en is het niet denkbeeldig dat een (ondemocratische) staat misbruik zou kunnen maken van crisissituaties, onmiddellijk en ermee gepaard gaand, of in de toekomst door zich op oneigenlijke wijze te beroepen op precedenten.
Opvallend is ook dat de overheid haar taalgebruik aanpast. Het wordt meer gericht op solidariteit en burgerzin. De bedrijfseconomische terminologie wordt even on hold gezet.
Grote delen van de wereld waarin we leven kennen democratie. Democratie is een omstreden en relatief begrip, dat te pas en te onpas wordt aangewend.
Het duidt op een politiek stelsel of besluitvormingsproces met grondrechten (of vrijheden) voor de burgers. Vandaar dat het vaak liberale democratie wordt genoemd. Een liberale democratie moet voor zoveel mogelijk vrijheid zorgen voor zoveel mogelijk burgers. Op de vrijheden rusten bijgevolg beperkingen, want waar de vrijheid van de ene begint, eindigt de vrijheid van de andere. Er zijn daarom gemeenschappelijke waarden, afspraken en regels nodig. De bevolking kan op verschillende manieren deelnemen aan de democratie. Het is de overheid die de spelregels bepaalt. Er bestaan zuivere democratieën en onvolledige democratieën.
Democratie is nauw verwant met het begrip rechtsstaat. Dat is een rechtssysteem dat bescherming biedt tegen machtsmisbruik.
Als er over democratie gesproken wordt is vrijheid een sleutelwoord en het hoogste goed. Vrijheid kan te maken hebben met vrij zijn onder de voorwaarde daarbij niemand schade te berokkenen of vrij zijn tot het verwezenlijken van de menselijke essentie.
Vrijheid hangt samen met de verantwoordelijkheid zelf op zoek te gaan naar wat rechtvaardig is en ernaar te handelen. Een situatie is rechtvaardig als men ze, zonder verlegen te worden, ten aanzien van de medemens kan rechtvaardigen. Alleen vanuit de relaties tot de anderen kan iemand zichzelf zijn.
Als vrijheid van enorm belang is, dan geldt dat evenzeer voor waardigheid.
Waardigheid kan vanuit twee hoeken worden bekeken: een juridische en een filosofische. Juridisch bekeken, komt de klemtoon te liggen op het algemeen belang en het ordelijk functioneren van de maatschappij. Voor filosofen komt het individu en zijn of haar zingeving op de eerste plaats. Dat verschil in benadering kan tot polemiek leiden bij de toepassing. Ook aan waardigheid zijn niet alleen rechten maar ook plichten verbonden. Waardigheid is nauw verbonden met rechtvaardigheid, rechtszekerheid, mensenrechten en simpelweg het goede doen.
En tot slot heeft democratie waarheid nodig, waarbij het de vraag blijft wie de waarheid mag claimen.
Ook de combinatie pandemie/democratie heeft een aantal ervaringen opgeleverd.
Door het oneigenlijk gebruik van woorden als democratie, vrijheid, waardigheid, rechtszekerheid, waardigheid proberen mensen de opgelegde maatregelen in een slecht daglicht te plaatsen, met als enige bedoeling: ‘we doen allemaal onze goesting’. Wanneer mensen de omstandigheden niet kunnen veranderen, veranderen ze de woorden.
Zelfs tijdens een pandemie lopen mensen moeilijk in de pas; ze worden geleid door hun doorgeschoten individualisme en egoïsme. Iedereen is tegen ‘te’, maar we weten niet meer wat ‘te’ betekent.
In een democratie wordt ervan uitgegaan dat alle ingezetenen volwassen en verantwoordelijk genoeg zijn om op de juiste manier te handelen. Potentieel gesproken is dat wellicht juist, al bewijst de coronapraktijk in veel gevallen het tegendeel.
De pandemie heeft ook aangetoond dat mensen vlug verontwaardigd zijn. Iedereen is verontwaardigd over de ander. Dat verraadt eigenlijk een ontgoocheling, een verwachtingspatroon dat anderen wel degelijk tot goed gedrag in staat zijn.
Uit de coronabeleving is ook gebleken hoe ongeduldig we geworden zijn. We zijn het zo gewoon dat alles ‘snel, sneller, snelst’ gebeurt. We beheersen alles en vinden voor alle problemen snelle oplossingen, liefst oplossingen die we kunnen kopen. Wij geloven in de maakbaarheid van de wereld. En toen kwam de pandemie en moesten we vaststellen dat de mens niet altijd het ritme bepaalt.
We leven in een gedigitaliseerde wereld. De derde Industriële Revolutie of ‘digitale revolutie’ heeft ingrijpende economische en maatschappelijke gevolgen. Communicatie is ingrijpend veranderd en informatisering, automatisering en robotisering snijden diep in het arbeidsproces.
Het streven naar vooruitgang gebeurt op een technocratische manier. Het geloof in de maakbaarheid van de samenleving is gebaseerd op een sterk geloof in wetenschap en technologie.
Dat proces versnelt vooruitgang, maar heeft daarnaast funeste bijwerkingen.
De grote technologiebedrijven nemen monopolieposities in, vergeten belastingbetaler te zijn, en hun streven naar geld en vooral macht lijkt onbegrensd. Er kan sprake zijn van digitaal kapitalisme of platformkapitalisme.
Informatisering, automatisering en robotisering kunnen hele branches op zijn kop zetten, miljoenen arbeidsplaatsen vernietigen en de machtposities in de wereldhandel verschuiven. Ze kunnen een kleine groep mensen zeer rijk maken en een grote groep mensen zeer arm.
De sociale media blijken stichters van ongelijkheid, identitaire versnippering, fragmentatie van de publieke opinie, ondermijning van de democratie en bron van haatcultuur. Alles liep mis vanaf het ogenblik dat de sociale netwerken hun op artificiële intelligentie gebaseerde algoritmes en filterbubbels op ons loslieten.
De overheid slaagt er blijkbaar erg moeilijk in om de werking van de big tech aan een beperkende regulering te onderwerpen. Voor een deel ontbreekt ook de wil om dat te doen.
Digitalisering heeft er ook toe geleid dat de bereikbaarheid van firma’s en openbare dienstverleners is afgenomen. Loketten voor fysiek bezoek worden afgeschaft of er wordt nog slechts gewerkt op afspraak. Telefoneren wordt in een strikt keurslijf gestoken door de ‘druk 1, 2, enz.-methode’. En voor het overige is er de website en de app als zaligmakend toevluchtsoord.
De digitale revolutie heeft veel goede kanten, maar mag niet langer een doel op zich zijn. Ze moet ruimte scheppen voor nieuwe vormen van samenleven, arbeid, economie en geluk.
Ook de combinatie pandemie/digitalisering heeft een aantal ervaringen opgeleverd.
Zo heeft de coronacrisis helder gemaakt dat menselijke gedrag sturen op basis van voorspellingen en simulaties op basis van data, modellen en statistieken niet zonder slag of stoot verloopt.
De negatieve gevolgen van de beperkende coronamaatregelen kunnen min of meer opgevangen worden door de digitalisering. Deze stelt een pakket surrogaten ter beschikking, zoals home-office, webshops en internetplatformen.
De pandemie heeft een bont gezelschap tegenwringers opgeleverd: de coronarebellen. Dit soort rebellen komt en gaat met elke crisis. Na de crisis verdwijnen ze schijnbaar, om bij de volgende crisis terug op te veren.
Een belangrijk thema van dit gelegenheidsgeschrift is waarheid. Dat wordt benaderd vanuit verschillende invalshoeken.
De journalistiek heeft het moeilijk. De relatie tussen de pers en de lezers is verzuurd. Lezers vinden dat ze te veel betutteld worden. Dat de media te selectief omgaan met waarheid en er zelfs een loopje mee nemen. Te weinig interesse hebben voor wat de lezers echt belangrijk vinden en geen respect tonen voor de lezers. De journalistiek ondervindt daarenboven de concurrentie van het internet en de sociale media, die de lezers een alternatief bieden dat vrij, ongebonden, onverschrokken en meer op maat is van het gewone individu.
Onze verhouding tot de waarheid is erg veranderd. Fake news, alternatieve feiten en complottheorieën zijn mainstream geworden, populisme en extremisme sociaal acceptabel. De controlemechanismen tegen deze ontwikkelingen tonen zich zeer kwetsbaar. Een pandemie zoals corona of Covid-19 blijkt daarentegen een ideale broedplaats voor leugens, wij-zij-denken en opgeklopte haat.
Hoe mensen met waarheid omgaan, heeft er onder andere mee te maken hoe rechtvaardig ze zijn.
Jonathan Haidt komt in zijn boek “The righteous mind” tot de conclusie dat mensen op twee manieren redeneren: ‘intuïtief’ – onderbewust, automatisch – en ‘strategisch’ – op basis van de ratio of nadenken - en dat ze gedomineerd worden door de intuïtie.
Jürgen Habermas komt daarnaast tot de overtuiging dat mensen op drie manieren handelen: instrumenteel, strategisch en communicatief. Instrumenteel handelen is gericht op het verwerven van controle op de materiële en sociale omgeving. Strategisch handelen is gericht op het realiseren van privé-doelen. En tot slot communicatief handelen. Dat houdt in dat handelen gericht is op wederzijds begrip. Mededelingen moeten niet alleen waar zijn (overeenstemmend met de feiten), maar ook juist (overeenstemmend met de normen) en waarachtig (overeenstemmend met de gevoelens). Communicatief handelen is een noodzakelijke voorwaarde voor een functionerende democratie, zo besluit Habermas.
Het deel dat volgt, is meteen het laatste: 'Nawoord'.
In 2019 verscheen een boek van Rutger Bregman, met als sprekende titel “De meeste mensen deugen” – Een nieuwe geschiedenis van de mens.
Laten we ervan uitgaan dat inderdaad de meeste mensen deugen. En toch heeft de coronatijd getoond dat het gedrag of handelen van mensen niet altijd even voorspelbaar en vlekkeloos is.
‘We willen zo graag rationele wezens zijn – die het goede doen – maar dat zijn we niet’, stelt Jonathan Haidt, auteur van het boek “The righteous mind – Why good people are divided by politics and religion”, dat in 2012 verscheen en waarvan er in 2021 een Nederlands vertaling is uitgekomen.
In dit boek getuigt de sociaal psycholoog dat mensen vooral intuïtief denken. Zelfs schijnbaar objectieve overtuigingen van hoogopgeleide stedelingen zijn volgens hem evenzeer gedreven door emoties als de overtuigingen van het ‘volk’ of de gewone mensen. In dat perspectief ziet Haidt een oplossing voor de losgeslagen polarisering die onze democratieën verscheurt. We moeten leren begrijpen waarom niet iedereen hetzelfde denkt over politiek en moraal.
Ons denken is verdeeld in twee soms tegenstrijdige krachten. Enerzijds de automatische, onderbewuste processen en anderzijds de bewuste processen. Plato sprak in die context van een ‘wagenmenner en zijn twee paarden’. De menner stond bij Plato voor de ratio, de paarden voor de emotionele driften. Volgens Haidt klopt dat beeld niet. Plato had gelijk dat er twee soorten denken bestaan, maar vergiste zich over welk deel sturend is.
Volgens Haidt zijn onze onderbewuste denkprocessen oeroud. De bewuste processen zijn veel minder oud en zijn met het ontstaan van taal gekomen. Ons bewust denken werkt daarom minder goed. Conclusie is dat we gedomineerd worden door onze automatische processen.
Haidt spreekt, in plaats van over een wagenmenner en zijn twee paarden, over een jongetje op de rug van een olifant. De paarden van Plato en de olifant van Haidt gaan er soms met de menner van door.
In The righteous mind formuleert Jonathan Haidt een zestal lessen, telkens gebaseerd op een redenering.
Een eerste redenering is: ‘Intuïtie komt op de eerste plaats, strategisch redeneren op de tweede’.
Wanneer je jezelf betrapt op het verzinnen van belachelijke post-hoc-argumenten, zal je niet zo vlug andere mensen afwijzen alleen omdat je zo gemakkelijk hun argumenten kunt weerleggen. Je bent maar een kleine rijder op een grote olifant. Dat is de eerste les.
Het morele domein verschilt per cultuur. Het is ongebruikelijk eng in Westerse, ontwikkelde en individualistische culturen. De Weird-culturen: Western, educated, industrialized, rich an democratic (Westers, opgeleid, geïndustrialiseerd, rijk en democratisch). Socio-centrische culturen – gericht of gefocust op de eigen sociale groep – verbreden het morele domein om meer aspecten van het leven te omvatten en te reguleren.
Mensen hebben soms onderbuikgevoelens, vooral over walging en gebrek aan respect, die hun redenering kunnen stimuleren. Moreel redeneren is soms een post-hoc verzinsel.
Als moraliteit niet primair voorkomt uit redeneren, dan blijft een combinatie van aangeborenheid en sociaal leren de meest waarschijnlijke drijfveer. We zijn geboren om rechtvaardig te zijn, maar we moeten leren waarover mensen zoals wij precies rechtvaardig zouden moeten zijn.
Moreel redeneren maakt deel uit van onze levenslange strijd om vrienden te winnen en mensen te beïnvloeden. Daarom komen intuïties op de eerste plaats, strategisch redeneren op de tweede plaats. Je begrijpt morele redenering verkeerd als je erover nadenkt als iets dat mensen zelf doen om de waarheid te achterhalen.
Als je iemands mening over een morele of politieke kwestie wilt veranderen, praat dan eerst met de olifant. Als je mensen vraagt iets te geloven dat hun intuïtie schendt, zullen ze hun best doen om een ontsnappingsluik te vinden, een reden om aan je argument of conclusie te twijfelen. Ze zullen bijna altijd slagen.
Hersenen evalueren onmiddellijk en constant. Sociale en politieke oordelen zijn sterk afhankelijk van snelle intuïtieve flitsen.
Onze lichamelijke toestand beïnvloedt soms onze morele oordelen. Slechte geuren en smaken kunnen mensen meer veroordelend maken, net als alles wat mensen aan het denken zet over zuiverheid en reinheid.
Affectieve reacties zijn op het juiste moment in de hersenen op de juiste plaats.
De olifant (automatische processen - intuïtie) is waar de meeste actie plaatsvindt in de morele psychologie. Het redeneren is natuurlijk belangrijk, vooral tussen mensen en vooral wanneer redenen nieuwe intuïties oproepen. Olifanten regeren, maar ze zijn niet dom noch despotisch. Intuïties kunnen worden gevormd door te redeneren, vooral wanneer de redenen zijn ingebed in een vriendelijk gesprek of een emotioneel boeiende roman, film of nieuwsbericht. Maar het komt erop neer dat wanneer we zien of horen wat andere mensen doen, de olifant onmiddellijk begint te leunen. De berijder, die altijd probeert te anticiperen op de volgende beweging van de olifant, begint rond te kijken naar een manier om een dergelijke beweging te ondersteunen.
Moreel denken gelijkt meer op een politicus die naar stemmen zoekt, dan op een wetenschapper die naar waarheid zoekt. We zijn obsessief bezorgd over wat anderen van ons denken, hoewel veel van de zorgen onbewust en onzichtbaar voor ons zijn. Bewust redeneren werkt als een perssecretaris die automatisch elk standpunt van de hogergeplaatste rechtvaardigt. Met de hulp van onze perssecretaris zijn we in staat om vaak te liegen en vals te spelen, en het dan zo effectief te verdoezelen dat we zelfs onszelf overtuigen en geloven dat we eerlijk zijn. Redeneren kan ons tot bijna elke conclusie brengen die we willen bereiken, omdat we vragen: ‘Kan ik het geloven?’, wanneer we iets willen geloven, maar ‘Moet ik het geloven?’, als we niet willen geloven. Het antwoord is bijna altijd ja op de eerste vraag en nee op de tweede. In morele en politieke kwesties zijn we vaak groepsachtig in plaats van egoïstisch. We zetten onze redeneervaardigheden in om ons team te ondersteunen en om betrokkenheid bij ons team te tonen.
Een tweede redenering gaat als volgt: ‘Moraliteit omvat meer dan kwaad en eerlijkheid’. Dat leidt tot de tweede les. Pas op voor iedereen die volhoudt dat er één echte moraal is voor alle mensen, tijden en plaatsen, vooral als die moraliteit gebaseerd is op één enkele morele basis. Een single story is altijd gevaarlijk, want er is nooit één narratief. Er bestaan verscheidene morele grondslagen of morele systemen.
* De grondslag ‘zorg 1 kwaad’, maakt ons gevoelig voor tekenen van lijden en behoefte; hij zorgt ervoor dat we wreedheid verachten en willen zorgen voor degenen die lijden.
* De grondslag ‘rechtvaardigheid/eerlijkheid 1 bedrog-bedriegerij’, maakt ons gevoelig voor aanwijzingen dat een ander waarschijnlijk een goede of slechte partner is voor samenwerking en wederzijds altruïsme; het maakt dat we valsspelers willen mijden of bestraffen. Deze grondslag maakt ons ook gevoelig voor proportionaliteit.
* De grondslag ‘trouw 1 verraad ‘maakt ons gevoelig voor signalen dat een ander wel of geen teamspeler is; het zorgt ervoor dat we sommige mensen vertrouwen en belonen, en het zorgt ervoor dat we degenen die ons of onze groep verraden pijn willen doen.
* De grondslag ‘aanvaarding van gezag 1 omverwerping van gezag’ maakt ons gevoelig voor tekenen van rang en status, en voor signalen dat andere mensen zich wel of niet goed gedragen, gegeven de functie.
* De grondslag heiligheid 1 ontaarding ‘maakt het voor mensen mogelijk dingen te koppelen aan irrationele en extreme waarden - zowel positief als negatief - die belangrijk zijn om groepen samen te binden.
* De grondslag ‘vrijheid 1 onderdrukking ‘laat mensen elk teken van poging tot overheersing opmerken en kwalijk nemen; het wekt een drang op om samen te werken om gemeneriken en tirannen te weerstaan of omver te werpen. Deze grondslag opereert uiteraard in spanning met de grondslag aanvaarding van autoriteit.
Een laatste redenering luidt: ‘Moraliteit bindt en verblindt’ en die leidt tot de derde les. Vergeet niet dat er op de achterkant van ons hoofd, net onder de huid, een klein bultje wacht om te worden ingeschakeld: de ‘bijenkorfschakelaar’. Onze geest is niet alleen ontworpen om ons te helpen de wedstrijd binnen onze groepen te winnen, maar ook om ons te helpen verenigen met degenen die wedstrijden tegen andere groepen kunnen winnen. Mensen zijn voorwaardelijke bijenkorfwezens. We hebben het vermogen (onder speciale omstandigheden) om ons eigenbelang te overstijgen en onszelf (tijdelijk en extatisch) te verliezen in iets dat groter is dan onszelf. Dit vermogen is de bijenkorfschakelaar, een andere manier om te zeggen dat we allemaal ‘homo duplex’ zijn; we leven het grootste deel van ons leven in de gewone (profane) wereld, maar we bereiken onze grootste vreugde in die korte momenten van overgang naar de heilige wereld, waarin we ‘gewoon een deel van een geheel’ worden.
Mensen nemen hun ideologieën niet willekeurig over, of door ideeën op te nemen die ze om hen heen vinden. Zodra mensen lid worden van een team, raken ze verstrikt in de morele matrix. Moraliteit bindt en verblindt. Het bindt ons in ideologische teams die elkaar bevechten alsof het lot van de wereld afhangt van de kant die wij gekozen hebben en die elke strijd wint. Het verblindt ons voor het feit dat ook andere teams kunnen bestaan uit goede mensen die iets belangrijks te vertellen hebben.
We zijn zeer intuïtieve wezens wiens onderbuikgevoel onze strategische redenering drijft. Dit maakt het moeilijk, maar niet onmogelijk, om contact te maken met degenen die in andere matrices leven, die vaak zijn gebouwd op verschillende configuraties van de beschikbare morele grondslagen.
Overheden kunnen en moeten superorganismen, die te groot en te machtig worden, afremmen door middel van regelgeving.
Haidt koppelt zijn smakenpallet aan links en rechts.
Volgens hem toont onderzoek aan dat links minder begrijpt van het waardenkader van rechts dan andersom. De linkerkant heeft een beperktere invulling van moraliteit. Ze focust vooral op medelijden en gelijkheid. Rechts bedient een bredere waaier en heeft het ook over loyaliteit aan de groep, patriottisme, respect voor autoriteit, tradities en heiligheid.
De verkoop van zijn boek nam toe na de bestorming van het Amerikaanse Capitool in januari 2021 door de aanhangers van inmiddels ex-president Trump. Volgens Haidt komt dat door het internet. Tussen 2009 en 2011 hebben Facebook en Twitter de like- en share-knoppen toegevoegd. Dat speelt sterk in op een aantal reflexen in de menselijke natuur. Emoties, en vooral negatieve emoties, lokken meer reactie uit en dat werd plots beloond. En met beloning kun je menselijk gedrag makkelijk sturen. Daarna leidden algoritmes ertoe dat we in echokamers terecht zijn gekomen. Het internet en sociale media zijn daardoor heel goed geworden in het versterken van onze ‘confirmation bias’. Het is makkelijker geworden voor het jongetje op de rug van de olifant om voor zichzelf te verantwoorden waar de olifant hem naartoe meeneemt.
Het lijkt soms alsof we allemaal radicaliseren. Volgens Haidt blijft het centrum de grootste groep. Zowel in Amerika als in Europa. Maar je hoort die groep minder. Uit nieuw onderzoek blijkt dat de meest rechtse groep ongeveer 8 procent van de Amerikaanse bevolking vormt. Dat zijn de echte racisten. De extreemlinkse groep bestaat uit 7 procent. Dat zijn vooral hoogopgeleiden die uiterst politiek correct zijn en de polarisering verder voortstuwen. Die twee extreme segmenten zijn ook de meest ‘witte’ groepen in de maatschappij. We zien dat ze steeds meer zuurstof opzuigen in het politieke debat en dat politici mee radicaliseren, terwijl het gematigde centrum vaak verweesd en politiek dakloos achterblijft.
Historisch gezien is er geen slechtere manier om mensen te verenigen dan een pandemie. Virussen maken ons bang van elkaar: de ander brengt de dood, er zijn tekorten en mensen hamsteren eten. Het wantrouwen neemt toe. Maar evengoed zijn gedeelde vijanden, bijvoorbeeld tijdens een oorlog, de meest effectieve verbindende kracht. Dat voor het eerst in de menselijke geschiedenis een virus als wereldwijde vijand werd ervaren, had een verbindend gevoel. Naarmate de lockdown vordert, zal dat populistisch weer meer worden aangegrepen. Hoe langer de pandemie blijft duren, hoe verder we verwijderd raken van de verbindende effecten in het begin.
Politici moeten opnieuw leren luisteren, niet misprijzend of manipulerend, maar met nieuwsgierigheid. Het gaat niet alleen over de ander overtuigen. Het gaat er ook om van hen te leren. Alleen met die ingesteldheid kun je iets doen aan polarisering. Demagogen appelleren alleen aan de olifant. Je moet ook de ratio blijven omarmen, maar dat is moeilijker. Daarom zijn demagogen net zo succesvol. Dat is ook de inherente zwakte van een democratie. Die draagt al het uiteindelijke afglijden naar tirannie in zich. Gelukkig zijn moderne, liberale democratieën geen pure democratie en zijn er behalve de wil van het volk ook instituties.[1];[2]
Van Jonathan Haidt naar Jürgen Habermas is een immense stap. Jürgen Habermas is een Duits filosoof en socioloog, geboren in Düsseldorf op 18 juni 1929, en wordt gezien als een van de meest vooraanstaande hedendaagse filosofen.
In zijn boek “Theorie des kommunikativen Handelns” (2 volumes) stelt hij dat het handelen van mensen instrumenteel, strategisch of communicatief kan zijn.
Instrumenteel handelen is gericht op het verwerven van controle op de materiële en sociale omgeving. Strategisch handelen heeft betrekking op mensen, maar is niet zozeer gericht op onderlinge overeenstemming als op het realiseren van privé-doelen. Bij instrumenteel en strategisch handelen staan de persoonlijke doelen van de handelende persoon centraal. Communicatief handelen daarentegen is niet zozeer doelgericht; het overstijgt de doelrationaliteit en stelt zingevingsvragen. Het gaat om wat waar en waardevol is en over het bereiken van een consensus hierover. Communicatief handelen gebeurt via dialoog.
Communicatief handelen gaat niet alleen op voor het niveau van de groep, maar ook voor het niveau van de samenleving. De publieke sfeer moet aan een aantal eisen voldoen: zij moet vrij toegankelijk zijn voor alle burgers, de discussie moet vrij zijn van persoonlijke belangen, het gemeenschappelijk belang moet voorop staan en ten slotte mogen de deelnemende burgers niet onderworpen worden aan enige vorm van dwang.
Te midden van alle culturele verschillen tussen mensen en ondanks alle totalitaire rampen van de twintigste eeuw is er de mogelijkheid van het rationele gesprek. In ieder feitelijk gesprek over de waarheid van uitspraken of de juistheid van normen speelt het beginsel van redelijke overeenstemming mee. Het rationele gesprek is in zijn ogen geen utopisch ideaal, geen illusie die schetst hoe mensen zouden moeten samenleven.
Habermas vertrouwt erop dat mensen elkaar kunnen begrijpen en tot overeenstemming komen.
Wie iets zegt, doet niet alleen een uitspraak over de natuurlijke of sociale werkelijkheid, maar doet ook een beroep op zijn medemensen. Taal beschrijft niet alleen, maar claimt ook geldigheid, wil overtuigen. Taalgebruik is een vorm van handelen. En dat handelen kan rationeel getoetst worden: op waarheid, juistheid en waarachtigheid of echtheid.
Kennis is altijd gekleurd door de achtergrond en ideeën van de kenner.
Op basis van het bovenstaande komt hij tot een nieuwe definitie van waarheid. Waarheid is niet alleen objectieve kennis, maar wordt meer gedefinieerd door consensus (overeenstemming van gevoelens of opvattingen, het harmoniemodel).
Habermas breidt ook het begrip rationaliteit uit. Dit wordt ook wel het communicatief handelen genoemd. Dit houdt in dat het handelen niet doelgericht of strategisch moet zijn, maar gericht op wederzijds begrip. Mededelingen moeten niet alleen waar zijn (overeenstemmend met de feiten), maar ook juist (overeenstemmend met normen) en waarachtig (overeenstemmend met gevoelens). Dergelijk handelen is een noodzakelijke voorwaarde voor een functionerende democratie.
En een manier om uit corona- en pandemiediscussies te geraken?[3]
[1] Boek “The righteous mind” – Why good people are divided by politics and religion. Jonathan Haidt. Publicatiejaar 2012.
[2] De Standaard – 20 februari 2021 – “We zijn simpelweg niet geprogrammeerd om naar de rede te luisteren”. Interview Jonathan Haidt. Door Kasper Goethals.
[3] Tekst op mijn pc waarin het boek ‘Theorie des kommunikativen Handelns’ van Jürgen Habermas besproken wordt - 11 mei 2013 - Bron: De Standaard Weekblad? Het boek heb ik slechts gedeeltelijk gelezen.
“Het virus maakt de wereld lelijk.
Het is de angst die de wereld lelijk maakt. Je ziet het aan de halve gezichten op straat.
Het is de woede die de wereld lelijk maakt. Frustratie verdraagt zich niet met schoonheid of esthetiek.
Het is de hygiëne die de wereld lelijk maakt. Wat werkelijk van waarde is, is onhygiënisch.
Het leven is gereduceerd tot overleven. Leven zonder franjes”.
Uit: “Leven zonder franjes”. Ilja Leonard Pfeijffer, schrijver - De Standaard van 23 februari 2021, de mening - Bewerkt.
Het volgend en voorlaatste deel is getitteld 'Overzicht'.
DEEL 12 - REFLECTIES - IN WAT VOOR EEN WERELD ZIJN WE VERZEILD GERAAKT? - WAARHEID - EXTREMISME / CORONA-ERVARINGEN M.B.T. WAARHEID
Extremisme
Tussen links- en rechts-extremisme bestaan er zowel overeenkomsten als verschillen.
Wat de overeenkomsten betreft, zijn op de eerste plaats beide antidemocratisch. Voor beide groeperingen geldt dat de meerderheid van de bevolking per definitie ongelijk heeft. Een verlichte, elitaire minderheid moet de kudde de weg wijzen. Daarenboven zij beide fanatiek, idealistisch. Beide streven naar een ideale staat, die pas kan ontstaan als alle huidige politieke en maatschappelijke misstanden verwijderd zijn. En tot slot vinden beide geweld gerechtvaardigd om hun doelen te verwezenlijken.
Het verschil is dat rechts-extremisten zich beroepen op ‘eigen volk eerst’, ‘Blut und Boden’. Ze zijn wars van andere volken en gebruiken. Links-extremisten daarentegen propageren de communistische wereldrevolutie en zijn pas tevreden als de door hen gewenste toestand wereldwijd is ingetreden.
Links staat van origine voor progressief, dus vooruitstrevend. En rechts voor conservatief, behoudend. Dan is er een verschil tussen economisch links en rechts en ook nog eens cultureel links en rechts.
Bij het traditioneel sociaal-economisch links en rechts gaat het over de vraag hoe de partijen naar de verdeling van geld en de verzorgingsstaat kijken en omgaan met economische ongelijkheid.
Uiterst links staat het socialisme. Van oorsprong geloven socialisten dat de staat over alle aspecten van het leven moet beslissen. Geld verdienen is niet alleen voor zichzelf maar ook voor de staat, niemand heeft eigendom en alle beslissingen worden genomen in het algemeen belang. Zo profiteert iedereen evenveel en kan er geen sociale ongelijkheid bestaan.
Helemaal rechts staat het libertarisme. Libertariërs vinden van oorsprong dat er zo min mogelijk overheidsbemoeienis zou moeten zijn. Mensen kunnen zelf hun plan trekken. De vrije markt regeert, en uiteindelijk profiteert iedereen daarvan.
Als we het tegenwoordig over links en rechts hebben, gaat het vaak om een positieve of negatieve houding tegenover de multiculturele samenleving. Dit cultureel onderscheid gaat in veel gevallen over nationale identiteit. Hoewel links meer op heeft met internationale solidariteit en rechts met nationalisme, blijkt dat in de praktijk zowel 'linkse' als 'rechtse' partijen ten strijde trekken tegen de 'gevestigde orde'. Cultuur gaat bijvoorbeeld ook over abortus en over het homohuwelijk. Het conservatisme aan de rechterkant is tegen, de progressieven aan de linkerzijde zijn voorstander.
Links en rechts zijn de uiteinden op twee breuklijnen: een sociaal-economische en een sociaal-culturele. Ze geven een zekere richting aan. Zo kan iemand perfect rechts zijn op sociaal-economisch vlak en links op sociaal-cultureel vlak.
Corona-ervaringen
Ook binnen de context waarheid is het op zijn plaats enkele concrete ervaringen weer te geven uit de coronacrisis.
Een hele resem leugens wordt rondgestrooid. Het coronavirus is maar een griepje: niet waar! Corona is een gevolg van 5G: niet waar! Lachgas en/of vodka gebruiken maakt je immuun voor Covid-19: niet waar! Zout warm water of ook bleekwater kan je genezen van corona: niet waar! Van het vaccin wordt je onvruchtbaar: niet waar! …
De ene leugen is geloofwaardiger als de andere, maar waarom zijn sommige coronaleugens zo geloofwaardig?
Dat leren we uit de online fake news-clips: die zijn griezelig professioneel, het zijn halve documentaires. De sprekers zwaaien met titels, diploma’s en publicaties en bouwen een betoog op waarin verzinsel, waarheid en gerechtvaardigde kritiek nauw met elkaar verweven zijn. Het zijn uitgekiende communicatiestrategieën waarbij vaak ook wordt gewaarschuwd ‘kijk meteen, want straks wordt het filmpje offline gehaald’. Waarna het inderdaad bijvoorbeeld door Facebook offline wordt gehaald en dat is dan een bevestiging van ‘hoe de waarheid niet geweten mag zijn’.
Dergelijke verstandige leugens zijn te herkennen omdat ze meestal inconsistent zijn. Eerst klinkt het in een filmpje dat er geen pandemie is, daarna dat het volstaat om een mondmasker te dragen en een vaccin dus niet nodig is, om te eindigen met de boodschap dat het virus ontwikkeld is door Bill Gates in een poging de wereldbevolking te controleren.[1]
Een andere vaststelling is dat her en der geluiden klinken dat autoritaire regimes beter in staat zijn een pandemie zoals Covid-19 te bestrijden. Maar op termijn zou wel eens kunnen blijken dat democratieën het beter doen.
Want autoritaire regimes houden van crisissen, maar wel crisissen die ze zelf uitkiezen. Ze houden niet van crisissen waarbij hun machteloosheid zou kunnen blijken. Dan nog liever met alle middelen van dien ontkennen dat er een crisis is of zoveel mogelijk informatie achterhouden.
De noodtoestand perkt de rechten van de burgers in, maar vergroot hun macht. De crisis ontketent de politieke verbeelding van het publiek, verlamt de verbeelding van de elite.
Het hangt niet van de regeringsvorm af welke de juiste maatregelen zijn om te treffen. Trouwens nemen praktisch allemaal dezelfde maatregelen.
Mensen zijn bereid beperkingen te respecteren. In de ene cultuur ligt dat gemakkelijker dan in de andere. Mensen accepteren echter niet of moeilijk dat er niets gedaan wordt.[2]
[1] De Standaard – 11 december 2020 – ‘Verstandige leugens’ mengen verzinsel, waarheid en gerechtvaardigde kritiek”. Door Sarah Vankersschaever.
[2] Der Spiegel – Heft 27/27.6.2020 - “Wir sehen, was wir vorher nicht sehen konnte”. Von Lothar Gorris.
Het volgend deel verdiept zich in 'Rechtvaardigheid'.
DEEL 11 - REFLECTIES - IN WAT VOOR EEN WERELD ZIJN WE VERZEILD GERAAKT? - WAARHEID - POPULISME
De link tussen complottheorieën en populisme is vlug gelegd.
De opkomst van populistische volksmenners en autoritaire leiders is de laatste jaren op vele manieren beschreven.
Die opkomst kan geduid worden als een clash van waarden (vanuit moreel perspectief) of als een botsing van belangen (vanuit sociaal-economisch perspectief). Ongelijkheid en immigratie kunnen die opkomst niet volledig verklaren. Er is een derde factor: de opkomst van online communicatie.
Moderne autocraten, in tegenstelling tot communistische of fascistische dictators in het verleden, reiken geen alomvattende ideologie aan. Zij werken met ‘medium-size-lie’. Het zijn samenzweringstheorieën die vooral dienen om loyaliteit af te dwingen en die zowel vanuit de ‘rechtse hoek’ als vanuit de ‘linkse hoek’ kunnen komen.[1]
Populisme is geen fascisme, ook al zijn er sterke gelijkenissen. Het heeft enkele kenmerken die eigen waren aan het fascisme, zoals de polarisatie waarmee ze hun basis opwinden en mobiliseren, hun culturele oorlogen, hun overvloedige leugens, hun fabricatie van vijanden en hun retoriek van verraad. Maar er zijn ook cruciale verschillen. Het vindt vooral bijval bij oudere kiezers en hebben weinig waardering voor en interesse in jonge mensen. Populisme predikt individualisme dat amper gereguleerd is; zowat het tegenovergestelde van de fascistische doctrine, die totale onderwerping aan de staat eist. Het maakt geen gebruik van paramilitaire terreur – alhoewel deze bij de laatste presidentsverkiezingen in de Verenigde Staten niet ver weg was – en is niet geïnteresseerd in oorlogsvoering als politiek instrument.[2]
Populisten kunnen goed illusies creëren en verkopen.
Hun realiteit is altijd een combinatie van ‘big business’ en bekrompenheid, of wat Amerikaanse waarnemers ‘plutocratisch populisme’ noemen: economische voordelen voor de één procent, cultuuroorlog (bij voorkeur een die nooit echt beslecht wordt) voor de massa.
Populisten verstaan de kunst om solidariteit te creëren via een gedeelde slachtofferrol.
De controlemechanismen op het populisme zijn veel kwetsbaarder dan de maatschappelijke boekenwijsheid en de progressieve zelfingenomenheid – ‘het is maar een stelletje ongeregeld!’ - ons laten geloven.[3]
Het populisme is een maskerade van de democratie. Het is beweren dat het de bedoeling is de wil van de kiezers te honoreren. Maar in wezen is het net het omgekeerde. Het is een perfide combinatie van hypocrisie en opportunisme. Hypocrisie omdat er niet gevraagd worden hoe de aanhangers tot hun overtuiging zijn gekomen. Die overtuiging is doelbewust in de hand gewerkt door een klimaat van bedrog en verzinsel. En opportunisme omdat ‘het volk’ dienen slechts een voorwendsel is om eigen gewin na te streven. Daarbij ontkennen populistische partijen dat er ook binnen het volk allerlei tegenstellingen zijn, bijvoorbeeld op basis van leeftijd, afkomst, geslacht en religie. Zij zeggen: 'Er is gewoon het volk. Dat heeft uiteindelijk dezelfde belangen en dezelfde opvattingen en er is beleid te bedenken waar iedereen tevreden mee zal zijn’.
Populisten draaien de beroemde woorden van Abraham Lincoln om. Die zei dat je veel mensen een tijdje voor de gek kunt houden en sommigen zelfs de hele tijd, maar niet alle mensen de hele tijd. Voor populisten doet het er niet toe niet alle mensen permanent te kunnen inpalmen, zolang er de hele tijd maar een voldoende opgehitste groep achterblijft, ongeacht de hoeveelheid bedrog die daarvoor nodig is.
Populisten laten zich soms bijna letterlijk leiden en inspireren door hun trouwste supporters. Zij maken gebruik van meerdere complottheorieën over wat er mogelijk allemaal is misgelopen. Daarbij wordt verwezen naar concrete verhalen over frauduleuze incidenten die de ronde doen op bevriende media. Op die alternatieve fora worden verzonnen berichten vermengd met echte beelden en halve waarheden. Verhalen worden er van onderuit opgebouwd. Aanhangers kunnen mee aan het verhaal schrijven door aan te geven welke zinnen of beelden ze ‘liken’ en soms door zelf stukjes aan de puzzel toe te voegen. De alledaagse supporter wordt op die manier een actieve participant die deelneemt aan een beweging die in feite met hem of haar geen rekening houdt.[4];[5]
Populisme bestrijkt het politieke spectrum van links tot rechts.
In de praktijk gaat populisme vrijwel altijd om een rechts, autoritair, illiberaal, vaak nativistisch en nationalistisch radicalisme, een ideologisch amalgaam dat een conflictmodel vond in de populistische matrix van ‘het goede volk’ versus ‘de corrupte elite’. Het steunt op een slachtofferdiscours dat het opneemt voor een eigen identiteit, die meestal geen concrete definitie krijgt en zo kan blijven hangen in etnisch-culturele connotaties.
Rechts-radicale partijen hoeven niet populistisch te zijn en rechts-populistische partijen hoeven niet nativistisch te zijn, maar ze hebben ontdekt dat populisme en nativisme een gouden combinatie zijn. Die werkt zo goed, dat niet-populistische rechts-radicale partijen bijzonder zeldzaam zijn geworden. De concepten van een slechte elite en groepen gevaarlijke anderen worden gecombineerd. Dan ontstaat het idee: de elite heeft de deuren opengezet voor die anderen, waardoor onze normen, cultuur en tradities nu gevaar lopen.
Volgens de in de VS docerende politicologen Cas Mudde en Jan-Werner Mueller zou het populisme vooral bloeien als het uit opportunisme wordt nagepraat door de centrumrechtse politiek, de conservatieve elites en media die denken dat ze zo de ‘gewone’, al dan niet ‘bezorgde’ burger aan het woord laten. Zo wordt radicaal-rechts in de politieke mainstream genormaliseerd, niet alleen in Amerika, maar ook in heel Europa.
Daarbij past het ultieme cliché dat het populistische succes moet verklaren: het zou de reactie zijn van ‘de verliezers van de globalisering’, die niet de lusten maar alleen de lasten krijgen, met name de moeilijke diversiteit. Dat slachtofferdiscours komt vooral van pas om de bestaande sociaal-economische vervreemding te kunnen negeren. Dat maakt het overbodig aandacht te hebben voor de groeiende sociale ongelijkheid, de privileges van wie lobby’s kan inhuren of de kilte van het technocratisch bestuur. Wat overblijft zijn de ‘opinions chics’ - een Franse term voor algemeen aanvaarde opvattingen, vastgeroeste ideeën, uitspraken waarmee vrijwel iedereen het eens is - dat arbeid niets mag kosten, dat coöperatie moet wijken voor concurrentie, dat tegenslag altijd aan eigen falen is te wijten, dat collectieve voorzieningen te duur zijn, dat armoede slechts voortvloeit uit verkwisting en luiheid, dat aanpassing en integratie maar van één kant moeten komen, die van de machtelozen, dat wie het moet stellen met een uitkering slechts een potentiële fraudeur is. Dat is wat de waardigheid en het zelfbeeld van zoveel mensen aantast. Pas als een samenleving zorgzaam en inclusief is, ontkomt ze aan de verleiding van het populisme en kan de politieke mainstream daar evenmin op teren.
Eigenlijk zijn er geen eenduidige oorzaken voor de heropleving van het populisme. Het is moeilijk de oorzaken voor de recente wereldwijde opkomst van populistische bewegingen aan te wijzen. Niet elk van die bewegingen is gelijk geschapen, en niet in elk deel van de wereld heersen dezelfde politieke, economische en culturele omstandigheden die ruimte voor populisme hebben geschapen. Internationaal bestaan er grote verschillen tussen populistische bewegingen. Trouwens ook tussen rechts-populistische en links-populistische bewegingen. Een aantal internationale trends vormen wel een vruchtbare voedingsbodem voor populisme. Denk maar aan globalisering, zoals reeds vermeld, maar ook aan economische ongelijkheid en individualisering.[6];[7]
Het populisme en (uiterst) rechts hebben een eigen taalgebruik en maken uitgebreid gebruik van beledigingen.
Joachim Scharloth, professor voor Duitse taal en letterkunde aan de Waseda Universiteit in Tokio, heeft in het kader van een project negenentwintig populaire informatie- en contactpunten voor aanhangers van rechts en uiterst rechts op het internet onderzocht. Tijdens dat onderzoek trof de onderzoeker een enorm bestand woorden aan die gericht zijn op laster en scheldpartijen. Uit die woorden blijkt een obsessie voor het frutselen met woorden of woorddelen. Bijvoorbeeld i.v.m. Europa: EUdSSR, Multi-kulti-ficki-ficki-Europakalifat, en i.v.m. Angela Merkel: Adolfela Ferkel, Mehrkill, Mehrkillova. Uiteindelijk kreeg Scharloth zo meer dan 25.000 woorden bij mekaar.
De mensen die daarachter zitten hebben weinig met mekaar gemeen, behalve hun drang anderen af te kraken. Depreciëren is hun moto. En daarbij komt het erop aan de ander te overtreffen. De een frutselt een woord in elkaar en de ander doet er nog een schepje bovenop. Bijvoorbeeld i.v.m. ‘Gutmenschen’: BestmenschInnen, Supergutüberhochleistungsbestmenschen. Hoe bizarder de spot, hoe beter het vooruitzicht op applaus van gelijkgestemden. Het is erom te doen aandacht te krijgen, om te laten zien wie de sterkste is. De klassieke leugenpers voldoet in deze nieuwe rechtse trend niet meer. De drang om te escaleren herinnert aan de scheldwoordenduels tussen kinderen.
Ook de historici kennen de vreugde van overdreven laster. Er bestaat volgens Scharloth een soort kunstvorm van ritueel schelden. Zelfs in het oude Rome beledigden de senatoren elkaar in het openbaar, niet in de laatste plaats om het publiek aan hun kant te krijgen. Bij de rechtsen daarentegen heeft het niets te maken met het onderhouden van een kunstvorm. Alhoewel uiterst rechts supercreatief is in het schelden. Ze kapen woorden, veranderen de betekenis en beheersen op die manier het discours. Jean Jaurès, politicus van vóór de Eerste Wereldoorlog, sprak in die periode de volgende woorden uit: ‘Quand les hommes ne peuvent pas changer les choses, ils changent les mots’ (Wanneer mensen de dingen niet kunnen veranderen, veranderen ze de woorden). De rechtsen zijn ook niet tevreden met de simpele belediging die alleen individuen treft en die meestal niet lang duurt. Wat de haatburgers met de taal doen, gaat veel verder. Ze kleineren systematisch hele groepen. Voor dit doel, zo lijkt het, beledigen de mensen van extreemrechts bijna zonder ophouden. En ze sparen nauwelijks iets of iemand: ze willen het ganse systeem treffen.
Zo kan ‘nieuw rechts’ zich op de scène zetten als elitaire minderheid, die alles al doorzien heeft terwijl de massa nog tot inzicht moet komen. Ze spreken constant van een ‘wij’ en van ‘de anderen’. Die anderen worden dan vervat in scheldwoorden. Wie dat bestendig toepast, wil die anderen hun waarde en hun rechten afnemen en ze op de duur laten verdwijnen, op welke manier ook. Dit laatste zal niet onvermijdelijk zo lopen, maar zo begint het. Want in het gebruikte vocabulaire zit een soort ingehouden handelingsbereidheid.
Volgens de onderzoekers maakt een pakkende woordenschat beledigen economisch en efficiënt. Met dergelijke aanpak kan men dingen zeggen, zonder ze te moeten verklaren. En men kan ze terloops aanwenden, zelfs als het om totaal iets anders gaat. Het is niet voor niets dat rechts zijn arsenaal aan gemene woorden met toewijding cultiveert.
In het verleden werd ook gescholden en gelasterd maar niet op deze manier en op deze schaal. Internet, online platformen, sociale media zijn de ideale bodem voor de haatcultuur.[8];[9]
Populisme kan eigenlijk niet zelfstandig kan bestaan. Een politieke partij die populistisch is en daar geen andere ideologie bij betrekt, heeft eigenlijk alleen iets te zeggen over de relatie tussen volk en politiek. Niet over zaken zoals de economie, het buitenlands beleid en dergelijke. Daarom wordt het eigenlijk altijd gekoppeld aan ander gedachtegoed, zoals nativisme - dat de belangen van een inheemse bevolking bevordert boven die van immigranten - socialisme of regionalisme.
Tot slot heeft populisme volgens sommigen goede en slechte kanten. Aan de ene kant zorgt het ervoor dat onderwerpen die mensen belangrijk vinden op de politieke agenda komen te staan en kanaliseert het maatschappelijke onvrede. De keerzijde is de gespannen verhouding tussen populisme en de liberale democratie.[10]
[1] De Standaard Weekblad – 26 september 2020 nr. 463 - “Het is niet meer mogelijk Republikeinse én Democratische vrienden te hebben”. Door Ruud Goossens.
[2] De Standaard – 3 juli 2020 - “Het is geen fascisme, maar het is even eng”. George Monbiot -Columnist van “The Guardian”.
[3] De Standaard – 14 en 15 november 2020 - “De Republikeinen vinden niemand meer als Trump”. Door Jan-Werner Müller.
[4] De Standaard – 8 januari 2021 - “Dit was maar een voorproefje”. Door Bart Sturtewagen.
REFLECTIES - IN WAT VOOR EEN WERELD ZIJN WE VERZEILD GERAAKT? - WAARHEID - COMPLOTTHEORIEËN
Dit coronatijdvak kunnen we, volgens de Nederlandse denker Bas Heijne, kwalificeren als ‘de tijd van de contraverlichting’. Na alle moeite die Descartes, Spinoza, Locke en Voltaire zich hebben getroost om geloof en bijgeloof uit te bannen door meningen te onderwerpen aan feiten en proefondervindelijke ervaring, zijn de feiten tegenwoordig opnieuw niets meer dan een mening geworden en is blind geloof in een zingevingsverhaal dat alles verklaart hip. Het tijdperk van de rede heeft plaatsgemaakt voor een tijdperk van obscure theorieën die geen feiten nodig hebben om fanatieke gelovigen te werven. Ook de wetenschap is tot een complot verklaard. Wetenschappers en specialisten maken deel uit van de elite en de elite is verantwoordelijk voor al het kwaad in de wereld.
“Ik denk, dus ik ben”, de lijfspreuk van Descartes en het motto van de verlichting, staat ook in de vaandels van complotdenkers. Ze denken van zichzelf dat zij de enigen zijn die hun verstand gebruiken. Doordenken, daar komt het op aan. De rede volgen. Zelfstandig zijn. Niet laten afleiden door de algemene opinie. De feiten zoeken naast de officiële feiten. Op die manier kan de huidige tijd genoemd worden als ‘een volledig uit de hand gelopen verlichting’.
Internet is een van de grote verschijnselen dat daarvoor aansprakelijk is. Vroeger had uitsluitend de elite toegang tot kennis en tot middelen om hun inzichten te publiceren. Tegenwoordig kan de eerste de beste charlatan een eigen wereldbeeld in elkaar knutselen en daarmee ongefilterd een miljoenenpubliek bereiken. Elke poging om dat in te perken wordt beschouwd als censuur van de elite, wat de complotdenkers alleen maar in hun gelijk bevestigt.[1]
Aantonen dat complottheorieën onjuist zijn, volstaat niet. Ze doodzwijgen evenmin. Pas als we weten wat hun aanhangers drijft, kunnen we hun andere oplossingen aanreiken.
Samenzweringstheorieën zijn voor losers. Zachter uitgedrukt, wie een lage sociaal-economische status of opleidingsniveau heeft, is vaak extra gevoelig. Bovendien reflecteren die theorieën vaak onvrede over de manier waarop mensen zich vertegenwoordigd voelen door de politiek, media, universiteiten of het gerecht.
Wanneer we over de complottheorieën spreken, die aan aanhang winnen, is dat vaak met een gevoel van superioriteit: hoe kan iemand dom genoeg zijn om zulke nonsens te geloven? Vaak wordt er in de eerste plaats verwezen naar de opkomst van het internet. Maar de mogelijkheid om online gemeenschappen te vormen, verklaart op zich nog niet de aantrekkelijkheid van die theorieën.
Ze bieden ook een eenvoudig verhaal dat richting geeft in chaotische tijden. De communities waar ze gedijen, bieden bovendien een gemeenschap. En vooral soelaas voor een gekwetst zelfbeeld. Het geloof in zo’n complottheorie promoveert een loser, iemand die kopje-onder gaat in deze woelige tijden tot een van de weinigen met een uitzonderlijk inzicht, een verzetsheld.
Hebben complottheorieën altijd al bestaan?
Sinds het begin van de mensheid creëert ons brein mythes in een poging de chaos van een onvoorspelbare wereld overzichtelijk en handelbaar te maken. Geef die bedreigingen een gezicht en je kan er verhalen over vertellen. Die verhalen wekken de indruk een grip te krijgen op de werkelijkheid en erop in te grijpen.
Mythologieën overleven omdat ze een soort waarachtigheid of efficiëntie in zich dragen. Dat kan op veel manieren. De meest efficiënte mythes combineren meerdere lagen. Ze maken een sociale structuur mogelijk, bevatten psychologische of morele inzichten, geven emotionele voldoening of houvast. Dat kan gaan van banale wensvervulling (wij zijn helden, zij de slechteriken), tot intuïtieve weergaves van complexe werkelijkheden, culturele fundamenten van hele kennissystemen.
Ze kunnen ook gericht zijn op het manipuleren van mensen om zo macht te creëren voor degenen die aan de knoppen zitten. De volgers komen zo in nóg een wereld terecht waarin ze niets te zeggen hebben.
Nemen we even het voorbeeld van de inentingen tegen corona. Vaccinaties zijn altijd een test voor de solidariteitsgemeenschap geweest en daarom altijd een politieke kwestie. Vaccinatie werd fel bediscussieerd in het Duitse Keizerrijk (1871-1918), vaak met dezelfde argumenten als vandaag en ook opgewonden. Veel van wat we ervaren is niet zo nieuw, ook al lijkt dat gezien de hysterische toon soms zo.
Maar er waren toen ook samenzweringstheoretici (in het Duits ‘Aluhüte’), die absurde complottheorieën de wereld instuurden, zoals vaccinatie als onderdeel van een joods wereldcomplot om de mensheid te onderdrukken. Vanuit de religie gold dan weer dat de mens zich niet het recht kon toe-eigenen om beslissingen te nemen over leven en dood.
Tegenwoordig komen veel tegenstanders van vaccinatie uit het alternatieve circuit, wat geen toeval is omdat de wortels van dat circuit reiken tot in het Duitse Keizerrijk. Er ontstond in de 19e eeuw een beweging – als een soort burgerlijk project - met kritiek op de conventionele geneeskunde. Het ging over een levensstijl die gericht was op de zelfoptimalisatie van het lichaam door middel van voeding, frisse lucht, zon. Vaccinatie werd daarentegen beschouwd als een onnatuurlijk proces dat het rijpingsproces van het lichaam verstoort.
De debatten over de inentingen hadden ook te maken met de verhouding tussen staat en burgers. Het gaat erom wie er over het lichaam beslist, het individu of het collectief.
Tot slot kan worden aangestipt dat verzet tegen inentingen geen bijzonderheid is die alleen aan Duitsers kan worden toegeschreven. Het is een internationale beweging, met Engeland als eldorado sinds de vaccinatieplicht daar in 1907 werd opgeheven.[2]
Als we mythes willen ontkrachten, volstaat het niet om hun feitelijke onwaarheid aan te tonen. Natuurlijk bevatten ze een stevige portie sensatie, paranoia en klinkklare nonsens. We moeten echter politieke en sociale oplossingen vinden voor de ervaringen die mensen naar complottheorieën drijven.
Neem de aantrekkingskracht van de theorie dat 5G corona zou verspreiden en van nanopartikels die mensen beter bestuurbaar maken. Dat is absurd. Maar ze zijn een perfect beeld om te vatten hoe onze persoonlijkheden door big data tot algoritmes worden vermalen die de macht hebben om ons onzichtbaar te manipuleren. Wetenschap, politiek en media geven geen afdoend antwoord om dat gevoel van machteloosheid tegen te gaan. ‘It is what it is’, pas je maar aan. Dat alles heeft een cruciale sociale component: wie de verstandelijke capaciteiten, maatschappelijke positie en opleiding heeft om zich aan te passen, zal zich redden in de nieuwe wereld. De losers niet en zij hebben niet de woorden om hun malaise in woorden te gieten. Complottheorieën geven hun die woorden.[3]
Een van de bekende complotteurs is QAnon. Dit verschijnsel gaat over niets minder dan de apocalyps of (de openbaring van) het einde der tijden, en de details zijn zeker niet belangrijk. Het geloofssysteem is zo genesteld dat er veel ruimte is, inclusief oudere complottheorieën van een nogal eigenzinnige soort.
QAnon is meer een sekte van middeleeuwse apocalyptiek, maar het uiterlijk is eigentijds: een samenzweringsgeloof om mee te friemelen en te juichen. Degenen die het verwarde evangelie van Q volgen, ervaren de spanningsboog van een mysterieserie. De onbekende Q misleidt zijn fans vaak door vage voorspellingen te verspreiden die dan niet uitkomen. Tot dusverre hebben zulke geloofsbeproevingen hem geen noemenswaardige schade berokkend. Indien nodig verklaart de community dat dit onderdeel is van een hoger plan dat pas aan het einde van de tocht bekend wordt gemaakt.
Een gesloten, zichzelf herstellende waanvoorstelling, dat niemand kan geraakt worden: het is voor leken moeilijk te bevatten. Waarschijnlijk is het meest vicieuze samenzweringsgeloof van dit ogenblik alleen gebaseerd op een paar horrorverhalen, fictief en bijna willekeurig in elkaar gezet. In feite slaat het nergens op. Hoe kan iemand met zo'n onzin instemmen?
Maar, zoals altijd, als het gaat om geloofssystemen, doen gevoel en logica er niet toe. Bovenal biedt QAnon een sterke gemeenschapservaring, zoals typisch is voor sekten. Het is geen toeval dat het motto van de beweging is ‘Where we go one we go all’, of kortweg WWG1WGA. Vrij vertaald betekent dit: één voor allen, allen voor één.
QAnon bewijst hoe ‘salonfähig’ (sociaal acceptabel) ondertussen samenzweringstheorieën zijn geworden.[4]
[1] De Standaard – 25 februari 2021 – “De emancipatie van de dommen”. Door Ilja Leonard Pfeijffer.
[2] Der Spiegel – Heft 51 / 12.12.2020 - “Aluhüte gab es schon damals”. Von Klaus Wiegrefe.
[3] De Standaard – 25 augustus 2020 - “De pompoen in het complot”. Door Nadia Sels.
[4] Der Spiegel – Heft 30/2020 - “Die Apokalypse nach Q”. Von Manfred Dworschak.
In het volgend deel richten we de schijnwerper op 'Populisme'.
REFLECTIES - IN WAT VOOR EEN WERELD ZIJN WE VERZEILD GERAAKT? - WAARHEID - FAKE NEWS EN ALTERNATIEVE FEITEN
De Italiaanse schrijver Alessandro Baricco vraagt zich af wat er gebeurd is met onze weegschaal van waarheid en leugen. Volgens hem heeft een tijdperk van waarheid nooit bestaan. Maar onze verhouding tot de waarheid is wel veranderd. Dat bewijst de introductie van een nieuw woord: ‘postfactisch’, een puur elitair verzinsel volgens Baricco.
Post truth registreert en synthetiseert een paar concepten die vrij recent ontdekt zijn over onze verhouding met de waarheid. Het zijn er vier.
Eerst en vooral is de waarheid geen foto, geen instant opname, maar een opeenvolging van fotogrammen waarvan elk fotogram op zich niet waar en niet vals is.
In tweede instantie is een onjuist feit dat in staat is om snel opgenomen te worden in de bloedbaan van de wereld, meer waar dan een juist feit dat echter trager beweegt. Een onvolmaakte maar begrijpelijke definitie is meer waar dan een exacte definitie die slecht verteld wordt.
Ten derde is het zeker niet onmogelijk om de feiten van storytelling te onderscheiden, maar het is oliedom om te denken dat aan de ene kant de waarheid staat en aan de andere kant de storytelling. Wat we intussen snappen, is dat alles wat werkelijk is, bestaat uit feiten plus een narratief, en dat die onlosmakelijk met mekaar verbonden zijn.
En tot slot is er nog een cadeautje van de digitale revolutie. Of we dat nu goed of slecht vinden, eeuwenlang zijn we gewend geweest aan een elite die besliste wat waar was. Dat was op zijn minst een duidelijke situatie. De digitale revolutie heeft de kaarten geschud, de rollen veranderd: er bestaat steeds minder een klare scheidslijn tussen wie de kaarten deelt en wie ze ontvangt. Iedereen heeft een set kaarten in handen, iedereen speelt. Resultaat: een overproductie van waarheden, en dus stijgt het aanbod, daalt de vraag misschien, en stuikt zeker de waarde in mekaar. Dat is de reden waarom de waarheid al een poos minder waarde lijkt te hebben. Ze is gedevalueerd.
Deze vier bewegingen vloeien in elkaar over, komen tegelijk in actie. Dat maakt het moeilijk. Onze verhouding met de waarheid is nooit een boswandeling geweest, maar het lijdt geen twijfel dat we nu ons nu al een tijdje buiten de comfortzone bevinden. Belangrijk is dat het vooral de elite is die daaronder lijdt: de groep van mensen die door hun job, hun sociale klasse of hun roeping eeuwenlang het monopolie van de waarheid controleerden. Het klinkt raar, maar in het nieuwe statuut van de waarheid is het kennen van de waarheid geen onontbeerlijke troef meer. Haar minstens ten dele níét kennen lijkt betere resultaten op te leveren.
Het is de elite die de term post truth uitgevonden heeft, als reactie op de verandering van het speelveld en op het nieuwe nieuw statuut dat waarheid verworven heeft. Post truth is zo de naam geworden die de elite geeft aan leugens die ze deze keer niet zelf vertelt, maar wel de anderen. Vroeger sprak met over ketterij.
Het hoeft geen betoog dat het begrip te pas en te onpas wordt gebruikt, zoals dat het geval is bij andere begrippen zoals democratie, waardigheid, populisme, rechtstaat enz.
Elitair verzinsel of niet, we worden met post truth wel geconfronteerd. Een vals feit dat een ware waarheid laat zien. Het is door de eeuwen heen een van de meest beproefde methodes van collectieve brainwashing gebleken. Deze aanpak is lang onder de waterlijn gebleven, maar werd naar de oppervlakte gestuwd door twee ingrijpende gebeurtenissen: de benoeming en niet-herbenoeming van Donald Trump tot president van de Verenigde Staten en de Brexit. Corona blijkt een derde aandrijver.
Die Gesellschaft für deutsche Sprache (GfdS) heeft ‘postfaktisch’ in 2016 tot woord van het jaar in Duitsland gekozen. Steeds grotere delen van de bevolking zijn bereid feiten te negeren, zo staat in de motivatie. De feiten hebben het verloren van de emoties. Fake news of nepnieuws verspreidt zich wereldwijd als een virus. Zeer veel mensen leven daardoor in een ‘feitenvrije wereld’ of anders gesteld in een ‘wereld van alternatieve feiten.
Zoals elk verzinsel vergt ook post truth een interessante acrobatie: men neemt een diepgewortelde maar ook wat ongedefinieerde overtuiging, men geeft die een meer doeltreffende verpakking, een duidelijker design, en plaatst ze op het internet. Dat zorgt voor een razendsnelle en krachtige verspreiding, met een penetratiecoëfficiënt die vroeger ondenkbaar was. Dat leidt er ook toe dat wereldwijd de waarheid wordt bedreigd en het vertrouwen in wetenschap, overheid en expertise afkalft. In sommige contexten is ‘expert’ een zelfs een scheldwoord geworden.
Postfactisch is het nieuwe neoliberaal. Als men wil aangeven dat men met een bepaalde mening niet langer kan akkoord gaan, zegt men eenvoudig, dat deze postfactisch is. Daarmee wordt duidelijk dat aangevoelde waarheden belangrijker zijn dan feiten en elke verdere discussie overbodig is. De term ontwikkelt zich meer en meer tot een universeel politiek wapen. Politici geven aan dat er ‘een vage grens is tussen fake news en een retorische overdrijving’. Dat is natuurlijk onzin. Feiten zijn feiten. En al zijn niet alle feiten eenvoudig, ze zijn nooit, maar dan ook nooit te verwarren met retorische leugens. Politici zijn van nature niet geneigd om leugens als politiek wapen om de een of andere manier tegen te gaan of te verbieden.
Mensen moeten niet eens meer fysiek gedwongen worden om ongeloofwaardige feiten voor waar aan te nemen. Ze geloven ze zelf, omdat ze een blind vertrouwen hebben in wie ze uitspreekt. Blijft de vraag: gaat het om zelfbedrog of laten we ons iets wijsmaken? Terwijl er met de opkomst van sociale media nauwelijks nog iets verborgen blijft, lijkt de drang om te geloven in de grote maskerade hardnekkiger dan ooit: zé houden iets achter! Dat iemand na menig uur surfen zichzelf voorhoudt het allemaal door te hebben, is menselijk. De gemiddelde Hollywoodfilm vertrekt van dat scenario en voortaan zijn we surfend allemaal de held. Dat streelt de ijdelheid, maar verblindt het verstand, waardoor de bereidheid om groteske nonsens te aanvaarden sterk toeneemt.
De prangende vraag blijft: waarom willen we sommige berichten niet of andere net wel geloven? Aanhangers van complottheorieën leggen soms de zwaktes van een wetenschappelijke studie bloot om vervolgens de grootste nonsens kritiekloos te aanvaarden. Een en ander heeft te maken met de emotionele betrokkenheid bij situaties. In het Duits heet zoiets ‘Glaubensunwilligkeit’ (onwil om te geloven), refererend aan de reactie van velen tijdens de Tweede Wereldoorlog die aanvankelijk niet konden of wilden geloven dat de uitroeiingskampen bestonden en de berichten daarover verdrongen. Anders gezegd, we nemen feiten sneller en makkelijker aan als we ze zelf geloofwaardig vinden of als ze uit de mond komen van iemand die wij geloofwaardig vinden.
Dat brengt ons bij de notie van vertrouwen. We weten het: de klassieke bakens van waarheidsspreken zijn uit het zicht verdwenen, omdat wij ons niet langer kritiekloos schikken naar wat traditionele autoriteiten ons te vertellen hebben. Op zich een goeie zaak. Elke terugkeer naar vroeger is tot mislukken gedoemd. De moeilijkheid is dat we op zoek gaan naar nieuwe autoriteiten en vervolgens vol overgave ons kritische denkvermogen aan hen uitbesteden. Om het met een boutade te zeggen: we kunnen het niet laten in iets of iemand te geloven. Sommige types bespelen die hunker op een perfide manier. Ze positioneren zich als grote bestrijder van het corrupte systeem, strooien een flinke portie wantrouwen in het rond en duwen daarna op repeat, waarna mensen met weinig of geen vertrouwen in het systeem de aangehouden leugens langzaam maar zeker als feiten aannemen.
De strategie is ondertussen genoegzaam bekend, maar het blijft wachten op een gevat antwoord. Een tegenreactie tegenover dit postmodernisme, dat vandaag in alle poriën van onze mens- en wereldbeelden is doorgedrongen en uitgezaaid, kan erin bestaan toch maar de nuttige fictie van ‘feiten’ naar voren te blijven schuiven. Misschien niet het geloof in de objectiviteit, maar wel in waarachtigheid, waarheidsgetrouwheid of de vaste intentie trouw te blijven aan de waarheid, de ambitie om de ware toedracht van de feiten integer te blijven beschrijven.
Geloof in de waarheid. Wie de feiten opgeeft, geeft de vrijheid op. Als niets waar is, kan niemand kritiek leveren op de macht, omdat er geen basis meer is waarop je dat kunt doen. Als niets waar is, dan is alles spektakel.[1];[2];[3];
Onderzoek toont aan dat in de strijd tegen schadelijk nepnieuws ‘factchecken’ maar een beperkt nut heeft. Hoewel feiten controleren een belangrijk effect kan hebben op de accuraatheid in het publieke debat, heeft het dat zeker niet altijd, en nog het minst in gepolariseerde contexten. Uit empirisch onderzoek naar rechts-populistische opinies over migranten blijkt bijvoorbeeld dat controles van cijfermateriaal over migratie extreemrechtse kiezers er zelden toe aanzetten hun racistische overtuigingen bij te schaven. Ook tegenover klimaatsceptici of aanhangers van samenzwerings-, complot- en ‘deep state’-theorieën staan feiten zwak.
De verklaringen daarvoor lopen uiteen, maar één ervan zou liggen in de manier waarop we feiten interpreteren. Wanneer we informatie verwerken, plaatsen we die in een kader dat we al hebben. Door selectief correcties toe te passen, veranderen we geen wereldbeelden of grotere verhalen. Om dat te doen, lijkt een tegenverhaal noodzakelijk.
Daarnaast negeert factchecken een andere bevinding: dat kennis accepteren geen louter cognitieve kwestie is. Dat alternatieve feiten méér en sneller gedeeld worden dan officiële nieuwsitems, ligt ook aan de emoties waarop die feiten inspelen. Vaak knoopt een nieuwsitem met overdreven cijfers of een fictief voorval aan bij onzekerheden en angstige sentimenten die wél reëel zijn.
Zulke sentimenten vormen volgens sociologe Arlie Hochschild de basis van een ‘deep story’: een diep gelegen verhaal dat mensen gebruiken om de samenleving te begrijpen. Een factcheck kan zulke emoties en zo’n deep story niet weerleggen, en dat is misschien ook niet wat we zouden moeten doen. Luisteren naar mensen die desinformatie delen en geloven – rechts of links, boos of bang – en hun grieven erkennen, is productiever.
De vraag is of een verhalende en op emotie gerichte aanpak per se beter werkt dan feiten controleren. Het antwoord op die vraag is geen zwart-wit ‘ja’ of ‘nee’: dat hangt af van wie je wil bereiken en hoe rotsvast het geloof in alternatieve kennis is.[4]
[1] De Standaard – 6 mei 2017 –“Post truth is een elitair verzinsel”. Italiaanse schrijver Alessandro Baricco.
[2] Der Spiegel – Heft 2/2017 - “Sanftes Sprechen”. Von Jan Fleischhauer.
[3] De Standaard – 2 februari 2021 - “Geef ons iets om in te geloven” - Ignaas Devisch.
[4] De Standaard – 11 december 2020 – “Feiten controleren volstaat niet”. Door Marie-Gabrielle Verbergt.
REFLECTIES - IN WAT VOOR EEN WERELD ZIJN WE VERZEILD GERAAKT? - WAARHEID - JOURNALISTIEK
Een pandemie zoals Covid-19 krijgt vanzelfsprekend héél veel aandacht in de media en op het internet, met als gevolg een massale en moeilijk te kanaliseren stroom van informatie, stellingnamen, commentaren en kritieken, niet alleen dagelijks maar zelfs meermaals per dag. Die overrompeling kan mensen moedeloos maken, want het is niet gemakkelijk om mee te blijven: te veel, te snel, te onoverzichtelijk, te inconsequent, te onbetrouwbaar. Soms lijkt de communicatie erger dan de kwaal zelf: corona.
Is er iets mis met de huidige journalistiek en met het internet? Hoe gaan we om met leugens: fake news, post truth en complot- en ‘deep state’-theorieën? En wat doet dat allemaal met de waarheid, ervan uitgaande dat we die nog altijd nodig hebben?
Journalistiek
‘Ik vind het walgelijk dat ik voortdurend beleerd wordt over wat ik moet denken’: dergelijke vorm van misprijzen en vervreemding ten opzichte van de media heeft zich stilaan verplaatst van de rand naar het midden van de samenleving – geschoolden, politiek geïnteresseerden – een milieu waarin kranten en tijdschriften zich zeker wanen. Dat journalistieke gevoel van zekerheid baseert zich op de hypothese dat verstandige mensen niet zonder de klassieke media kunnen. Journalisten denken te weten voor wie ze berichten, onthullen, becommentariëren. Ondertussen ervaren veel redacties dat een groeiend deel van de lezers deze zogenaamde verhouding vaarwel zegt; ze beëindigen hun abonnement, schrijven boze lezersbrieven of zoeken hun toevlucht in de sociale media.
Dit is zeker geen tijdperk voor erudiete specialisten, voor mensen die weten, zoals journalisten. In theorie zouden zij het dichtst bij de waarheid zitten, als het om nieuws gaat. Maar er is een evolutie aan de gang waarbij de dingen die nieuws worden, niet van hen komen, of niet altijd van hen komen, of niet van hen komen wanneer ze er echt toe doen. Via Facebook of Twitter doen miljoenen mensen aan nieuwsgaring zonder dat ze een cursus journalistiek achter de kiezen hebben. Zijn hun waarheden gemiddeld genomen valser dan de waarheden die de journalistiek de voorbije eeuw dagelijks heeft geproduceerd? Dat is moeilijk te zeggen. Maar alleen al dat het moeilijk te zeggen is, is als een doodsklok voor de journalistiek, voor de elite van het weten. Het is niet meer of niet minder dan het einde van een tijdperk.
Voor een krant is het al moeilijk om ‘de scheidsrechter van de waarheid’ te zijn. En een krant heeft een redactie die keuzes maakt en daarvoor verantwoording kan afleggen. Ze checkt de feiten, kan ze becommentariëren of gewoon niet brengen. Sociale media zijn net ontstaan vanuit een afkeer van die poortwachtersfunctie. Men vond die ondemocratisch. Wat er online gebeurt met waarheid en informatie, is een voortzetting van wat er al eerder gebeurde met de ontkerkelijking en de ontzuiling. De burger maakt zich los van de instituten die voorheen toezagen op structuur en betekenis. Eerst leidt dat tot opluchting. Dan komt de ontnuchtering. De nieuwe, vrijere wereld blijkt namelijk chaotischer dan men zich had voorgesteld. De frustratie over de keuzes die anderen maken, is groot. Mensen kunnen nu eenmaal moeilijk omgaan met vrijheid.
Uit diverse onderzoeken in Duitsland uitgevoerd, blijkt dat meer en meer mensen geloven dat de media de waarheid verdraaien en feiten verzwijgen en bijgevolg ebt het vertrouwen in de media weg. Het boek “Lügen die Medien?” (liegen de media?) van Jens Wernicke haalde in 2017 de bestsellerlijst in Duitsland.
Mediawetenschapper Bernhard Pörksen spreekt over een nieuwe ‘leugenpers-light-milieu’, die weliswaar agressieve woordenschat schuwt, die de bron is van verontwaardiging ten opzichte van de journalistiek. Kritiek op de mainstream media, zegt Pörksen, is geleidelijk aan zelf mainstream geworden.
Met de vluchtelingencrisis is pas aan de oppervlakte gekomen wat zich al lang heeft opgestapeld: het gevoel dat journalisten niet neutraal berichten, maar zich het recht toekennen hun lezers te manipuleren, door feiten te verdraaien of achter te houden. Ze hebben geen interesse in de waarheid, ze willen – gewild of ongewild – de lezer bijbrengen wat goed of slecht is en wat mag en niet mag gezegd worden. Onder de perslieden bestaat er een kartel van politieke correctheid dat gelooft dat het, zelfs in tijden van grote spanningen in het leven geroepen door Facebook, Twitter en alternatieve nieuwsportalen, nog steeds de macht heeft om feiten achter te houden die niet in het plaatje passen. Het gebrul van een kleine groep die alleen maar woede kent, kan gemakkelijk worden afgewezen. Maar de minachting van goed opgeleide burgers knaagt aan het zelfbewustzijn: wat hebben de media verkeerd gedaan? Wat is de terechte kritiek van de lezer, wat is simpelweg boosheid over het feit het resultaat van een onderzoek niet in het wereldbeeld van die lezer past?
Er zijn geen gedetailleerde onderzoeken beschikbaar die uitspraken doen over de gronden van vervreemding tussen pers en lezers. Een bevraging van het Institut für Publizistik der Universität Mainz, geeft echter een beetje hoop: hoe beter de lezers de leefwereld van de journalisten kennen, hoe groter het vertrouwen.
Hieronder volgt een greep uit de reacties die de bevraging opleverde.
De grondwet schenkt de media persvrijheid. Dat gaat hand in hand met de verplichting de democratische waarden te verdedigen. Journalistiek krijgt daardoor een eigenwaarde, die niet altijd door iedereen gesmaakt wordt. Het gevaar is echter groot dat dit een uitvlucht wordt. Wie niet gelooft wat de media schrijven, heeft het niet goed begrepen of wil het niet goed begrijpen. Misschien is de politieke houding van journalisten niet het probleem, maar wel een houding die het zichzelf te gemakkelijk maakt. De lezer wil niet iets moeten geloven, maar wil zich wel een eigen mening vormen. Hij of zij wil met goede argumenten overtuigd, maar niet betutteld worden. Dat vergt geen scheiding van berichtgeving en commentaar, maar in de eerste plaats respect. Geen enkel medium claimt de waarheid in pacht te hebben. De nederigheid is toegenomen. Tegelijkertijd treden journalisten en hun persoonlijke kijk op de dingen meer op de voorgrond. Dat heeft er ook mee te maken dat de journalistiek minder droge feiten geeft en meer belang hecht aan een verhaal. Het gebeuren wordt vaker gekoppeld aan personen en kleine scènes worden bewerkt tot een verhaal, dat gekruid wordt met stellingen en interpretaties van de journalist. Bovendien brengen sommige journalisten zichzelf nu op de markt als een soort ‘artiest’. Hun politieke opvattingen worden meestal onthuld op hun Twitter- en Facebook-profielen. Daar gaat de aura van neutraliteit verloren.
Het is frustrerend dat de politiek en de media niet genoeg respect tonen voor de leefwereld en realiteit van normale burgers. Dat komt ook door het feit dat het overgrote deel van de redacties bestaat uit hoogopgeleiden. Deze elite heeft zich vervreemd van de lezers en wordt automatisch in de richting van de politiek gedreven.
Hoe komt het dat mensen die volgens objectieve maatstaven het helemaal niet slecht hebben in de samenleving er toch op los schelden? En moet men dat ernstig nemen? De media kunnen de wereld niet zo eenvoudig maken zoals veel lezers en kijkers dat wensen. De onoverzichtelijkheid en ongeordendheid die kranten, tijdschriften, radio en TV alle dagen massaal in de woonkamer binnenbrengen overweldigt blijkbaar niet alleen de achterblijvers in de samenleving. Volgens socioloog Heinz Bude is de woede van de middenklasse een ongewenst gevolg van een samenleving die voortdurend op concurrentie en competitie gericht is. De welvaartstaat van na de oorlog bevatte een belofte: wie zich ontwikkelt en inspanningen levert, zal in de samenleving een positie verwerven die daarmee in overeenstemming is. Die belofte is tegenwoordig een bedreiging tot uitsluiting geworden. De angst om ingehaald, bedrogen of overtroffen te worden zit dus ook diep bij degenen die vrezen voor hun fel bevochten vooruitgang. Socioloog Heinz Bude heeft daarvoor een begrip uitgevonden: ‘postkompetitive Verbitterungsstörung’ (verbitteringsstoornis na competitie). Al het bereikte staat voortdurend ter discussie. Dat resulteert in angst, bijvoorbeeld als anderen zonder prestatie iets verkrijgen, of als waarden zoals huwelijk, familie, de relatie tussen mannen en vrouwen en tussen autochtone en allochtone bevolking opnieuw onderhandeld worden. De media en de politiek worden bekeken als complot, dat de burgers wil afnemen wat voor hen heilig, kostbaar en vanzelfsprekend is.
Wat betekent dat voor de media? Als een deel van de woede van de lezers niets te maken heeft met de kwaliteit van de journalistiek, maar wel met maatschappelijke ontwikkelingen? Eenvoudig negeren? Dat zou onachtzaam zijn. Want het is waar dat de media een rol spelen in de vertrouwenscrisis. Hoe kan de relatie dan terug worden hersteld? Woedende lezers naar de mond praten is journalistiek bekeken ook geen optie. Vertrouwen is erg belangrijk. Vertrouwen betekent dat de lezers en toeschouwers hun medium geloofwaardig vinden, ook als het om berichten gaat die niet in hun levensbeeld passen. Omdat ze weten dat journalisten gewetensvol werken. De journalisten van hun kant moeten ervoor zorgen dat de lezers en toeschouwers ervan overtuigd raken dat de media geïnteresseerd zijn in wat de mensen denken en in wat hen nauw aan het hart ligt. De houding van de media mag er niet langer een zijn van: ‘Als je ons niet gelooft, dan ben je dom’. Respect tonen, daarover gaat het.
We moeten blijven hopen op kranten en bladen die de lezer ernstig nemen, op journalisten die zichzelf aan hun eigen haren trekken uit het moeras van de lifestyle en de gratuïte meningen, die feit van opinie en commentaar kunnen scheiden, die afstand nemen van de heiligverklaring van emotie en commotie, die onverschrokken, ongebonden en onafhankelijk zijn. Die respect tonen.[1];[2];[3];[4]
[1] Der Spiegel – Heft 9/2018 - “Die Wut der klugen Köpfe”. Von Isabell Hülsen.
[2] De Standaard – 4 en 5 juli 2020 - “Mark Zuckerberg heeft gelijk”. Door Tom Nagels.
[3] De Standaard – 6 mei 2017 –“Post truth is een elitair verzinsel”. Italiaanse schrijver Alessandro Baricco.
[4] ONS ERFDEEL – 2017, NR 2, PP. 8–11 - “Over feiten en opinies, en mogelijkheidszin”. Door Luc Devoldere.
In het volgend deel komen fake news en alternatieve feiten aan bod.
REFLECTIES - IN WAT VOOR EEN WERELD ZIJN WE VERZEILD GERAAKT? - DIGITALISERING
Als de Covid-19-crisis ons iets geleerd heeft, dan is het wel over de plaats van digitalisering in onze samenleving.
De industriële revolutie, waarvan digitalisering een aspect uitmaakt, heeft zich in vier fasen voltrokken.
De voorbereidingsfase van de industriële revolutie (ca.1700-1760) werd (mede) mogelijk gemaakt door wetenschappelijke verbeteringen en uitvindingen in de landbouw en nijverheid.
De eerste Industriële Revolutie (ca.1760-1867) begon in Engeland, met name door (verbeterde) textielmachines en de stoommachine van James Watt. Naast stoommachines was de komst van stoomtreinen en stoomschepen cruciaal. In de fase werd veel ijzer gebruikt.
De tweede Industriële Revolutie (ca.1867-1914) werd ook de ‘technologische revolutie’ genoemd. Naast stoomkracht en ijzer, doen elektriciteit en staal hun intrede. Dit tijdperk kenmerkte zich door talloze revolutionaire uitvindingen, zoals gloeilampen, de auto, fotografie, telegrafie, vliegtuigen, radio en film.
De derde Industriële Revolutie of ‘digitale revolutie’ (20e eeuw) kenmerkt zich door allerlei uitvindingen die de communicatie veranderd hebben, zodat globalisering mogelijk werd. Dit begon met de telegraaf en telefoon. Vooral na de Tweede Wereldoorlog kwam een enorme evolutie op gang met televisie, computers, internet enzovoort.
Het ganse digitaliseringsproces slijpt zich steeds sneller en ingrijpender in onze maatschappij in. Termen als pc, tablet, smartphone, smartwatch, google glass, app, podcast, tv on demand, naast termen die te maken hebben met de ‘sociale media’, zoals WatsApp, Facebook, YouTube, Instagram, TikTok, LinkedIn, Pinterest, Twitter, Snapchat, Tumblr of digitale platformen als Uber en Airbnb, en vermeldingen als home-office, digitale meeting room, webshop, videoconferentie, instant messaging, skypen, chatten, bloggen en vloggen… behoren thans tot het courante taalgebruik.
Bovenvermelde stadia hebben ingrijpende economische en maatschappelijke gevolgen: (versnelde) vooruitgang naast funeste bijwerkingen.
De link met het kapitalisme is nooit ver weg. Macht en geldgewin daar draait het om. Vrije meningsuiting, de totale emancipatie van het individu of de totale gelijkheid van allen zijn slechts verlokkingen en valse argumentatie. Zo is de digitalisering zelfs een schepper van ongelijkheid. Deze nieuwe vorm van ongelijkheid, de digitale kloof, creëert een nieuwe elite. ‘Zij die mee zijn’ versus ‘zij die niet meekunnen’.
Wat de digitalisering betreft, is er een fenomeen waar niet naast kan gekeken worden: de internetgiganten, die nauwelijks belastingen betalen, zijn ontzettend machtig geworden. Als ze een potentiële concurrent aan de horizon zien opduiken, kopen ze die op. En het ziet er spijtig genoeg niet naar uit dat de internetgiganten een ‘getemde’ variante van het kapitalisme nastreven. Integendeel, wat zij willen realiseren is ‘digitaal kapitalisme’ of ‘platformkapitalisme’, dat andere bedrijven en de overheid buiten spel zet en de gebruiker afhankelijk maakt. Ze hebben miljoenen veil om beslissingen van overheden te beïnvloeden of zelfs te blokkeren.[1];[2]
En er valt nog iets op. Verontwaardiging kan een sterke, drijvende kracht zijn. Maar wat dit tijdperk misschien wel uniek maakt, is dat die emotie een extra, economische dimensie heeft gekregen. We zijn beland in het tijdperk van de grote verontwaardiging. Verontwaardiging brengt de grote techbedrijven massa’s geld op. Sommige klassieke media teren op sensatie en schandaal, denk maar aan de drukletterkoppen van de Britse tabloids. ‘Sensation sells’. Maar die tabloids moet de lezer zelf kopen en dat één keer per dag. Vandaag worden we 24/24 en 7/7 gebombardeerd met ‘breaking’ nieuws en ‘clickbait’ op de ‘gratis’ sociale media. Clickbait-algoritmes hengelen naar aandacht. Angst en woede worden verkocht aan de hoogste bieder. Links en rechts voeden elkaar met verontwaardiging. Meng daar nog wat opiniemakers, schrijvers en columnisten bij die schofferen om den brode, en er komt een perfecte storm van. Daarachter zit een verslavend verdienmodel. [3]
Er komt een ongeziene toename van influencers, (jonge) populaire figuren die bijvoorbeeld op YouTube, Instagram, Twitter en blogwebsites hun leven delen met hun publiek en van die populariteit kunnen leven. Bedrijven sturen hen gratis producten toe of proberen hen in te huren als ambassadeur van hun merk. Hun volgers beschouwen hen als hun vriend/vriendin en willen zelf zijn zoals hun voorbeeld. Het begrip influencer wordt ook verruimd tot trendsetters buiten de commerciële sector.[4]
De zoekmachines promoten ook de problemen. Ze stimuleren onze heftige gemoedsbewegingen, onze emoties, zodat de rede in de zin van het ‘categorische imperatief’ van Emanuel Kant niet langer doordringt. De leer ‘handel alleen volgens die stelregels volgens dewelke je kan willen dat ze een algemene wet worden’ kan niet werken in de wereld van de zoekmachines. Zoeken op internet is opwindend. Het doet ons van de hak op de tak springen. Waarom? Omdat de zoekmachines zijn ontworpen om ons aan het scherm vast te kleven. We moeten erkennen dat deze systemen net zo gevaarlijk zijn als drugs. Kortom, regularisatie is zeker op zijn plaats. Via politiek, maar ook via ons, de gebruikers.[5]
Timothy John (Tim) Berners-Lee heeft in verband met het world wide wibe (www) een zeer indringende verklaring gedaan. Hij is samen met zijn toenmalig manager, de Belg Robert Cailliau, de bedenker en grondlegger van het internet. Hieraan werkte hij toen hij consultant-software-engineer bij het CERN in Zwitserland was, van juni tot en met december 1990.
Hij verklaart dat een aantal bedrijven steeds meer van onze gegevens in handen gekregen hebben en steeds machtiger geworden zijn. Dit is geen probleem met het web, en zelfs niet met reclame op het web. Het probleem zijn de websites die ‘AI’ (artificiële intelligentie) hebben ingebouwd die zichzelf traint om mensen te doorgronden, te manipuleren en zoveel mogelijk vast te houden. “Het web is gekaapt door boeven, die het misbruiken om te manipuleren”, schreef hij bij eind 2019 in The Financial Times, over de plaag van fake news en trollen. Data zijn goed, maar het liep echt mis, meent Berners-Lee, toen de sociale netwerken hun op artificiële intelligentie gebaseerde algoritmes en filterbubbels op ons loslieten.[6]
In verband met de werking van de grote techbedrijven bestaat er weinig regelgeving. Dat geldt zowel op het vlak van de vrije concurrentie als voor de verantwoordelijkheid voor wat op hun platformen gepost wordt en het recht om schadelijke boodschappen te verwijderen. Worden de banken beschouwd als ‘too big to fail’, dan hangt er aan de big tech het label ‘too big to care’.[7]
Maar er komt iets in beweging. Zowel in de Verenigde Staten als in Europa groeit het bewustzijn dat grenzen overschreden zijn. Sedert de netwerken van de big tech gebruikt zijn om het hart van de parlementaire democratie in Amerika aan te vallen, wordt hun lakse aanpak plots medeplichtigheid. De roep om hun armslag te beknotten wordt er alleen maar sterker door. Zolang hun sterke marktpositie hen alleen financieel gewin opleverde, bleef het risico beperkt. Nu ze de politieke Rubicon zijn overgetrokken, wordt alles anders. Een andere gebeurtenis, namelijk dat een handjevol miljardairs aan het hoofd van enkele gigantische technologiebedrijven een president de mond kunnen snoeren, doet alarmbellen afgaan. De roep om de macht van de big tech te beteugelen komt daardoor in een stroomversnelling.[8];[9]
De grote technologiebedrijven lijken zich intussen te hebben neergelegd bij het idee dat er meer regulering komt. Trouwens nooit eerder in hun korte geschiedenis hebben Google, Twitter en Facebook met een zodanige vastberadenheid en energie gekampt tegen desinformatie, fake news verwijderd en nonsens algoritmisch onderdrukt. Minder gelukkig zijn de big tech bedrijven met de juridische procedures in de VS en Europa tegen hun monopolieposities.[10]
Het internet en de sociale media wijzigen grondig onze manier van communiceren. Aan de gebruikers wordt heel veel ‘vrijheid’ en ‘voordelen’ geboden, op voorwaarde dat zij hun ‘privacy’ en ‘identiteit’ in ruil geven om te worden verkocht. De big tech bieden gratis diensten aan die worden gefinancierd via gepersonaliseerde reclame. Een ecosysteem van bedrijven, data brokers en leveranciers van fake news en polarisering, van systemen die ons volgen, van oplichters die snel iets aan ons willen verdienen, van cyberpesters en cybercriminelen, is meer dan ooit aanwezig in ons leven. Het is nooit zo duidelijk geworden hoe dat ons fundamentele recht op privacy en ons sociale weefsel aantast. Als wij het als normaal en onvermijdelijk accepteren dat alles over ons kan worden samengevoegd en verkocht, en dat we gepest, bedrogen en bestolen mogen worden, verliezen we de vrijheid om mens te zijn. In zeer extreme gevallen kan digitalisering zelfs leiden tot een totalitarisme van totale monitoring en controle, zoals dat zich in China ontwikkelt.[11]
De sociale media zijn machines die, door hun aard, kunnen leiden tot de ondermijning van de liberale democratie. Ook kunnen zij de waarde van de waarheid vernietigen, want ze blijken niet in staat of geneigd de waarheid te bewaken. Een voorbeeld daarvan kregen wij in Amerika met de trumpiaanse perikelen. Sociale media dienen om aandacht te trekken, en om dat te kunnen moeten de gebruikers veel lawaai en kabaal maken. Zij moedigen ook aan om deel te nemen aan ‘shitstorms’ of stortvloeden aan negatieve kritiek over eender welk onderwerp. Of het nu van uiterst links komt – bijvoorbeeld de cancelcultuur van radicaal ‘woke’, waarbij personen of organisaties aan de schandpaal genageld worden en ze gecanceld of geboycot worden – of van uiterst rechts – bijvoorbeeld radicaal Alt-Right-activisme - speelt geen rol.[12];[13]
De sociale media zijn ook de excentrieke uitschieters van een onmiskenbare evolutie. We hebben niet alleen toegang tot veel meer nieuwsverhalen dan vroeger, de hoeveelheid bronnen is ook exponentieel toegenomen, waardoor het spectrum van invalshoeken en frames veel breder is. Dat versterkt op zijn beurt de identitaire versnippering van de samenleving. Nieuws heeft altijd gediend om politieke identiteiten te ondersteunen: rechts las andere kranten dan links, en ook vroeger konden sommige verhalen polarisatie veroorzaken. Maar nu zijn er meer verhalen die die rol vervullen, en meer mensen die zich actief ontwikkelen met informatie die hen ideologisch voedt. Iedereen doet dat met de trotse, koppige houding van de vrijdenker, die zich verzet tegen het kuddegedrag van de massa.[14]
Digitalisering heeft er ook toe geleid dat de bereikbaarheid van allerlei openbare en semiopenbare diensten – gemeente, belastingen, ziekenkas, nutsbedrijven zoals elektriciteit, gas en water, openbaar vervoer etc. – is afgenomen. Iedere burger krijgt daarmee te maken. Loketten voor fysiek bezoek worden afgeschaft of er wordt nog slechts gewerkt op afspraak. Telefoneren wordt in een strikt keurslijf gestoken: ‘dit gesprek kan worden opgenomen’ – ‘druk 1, 2, … tot 5 of 6’, om dan te vernemen dat alle medewerkers in gesprek zijn en als het meezit een medewerker, die zich alleen met de voornaam bekendmaakt en die binnen een frontoffice of call center werkt, aan de lijn te krijgen. Deze medewerker kan het probleem niet oplossen en geeft het door aan een expert zonder naam. Tijdens het wachten valt dan vaak het advies te horen dat het misschien gemakkelijker is om via de website te werken; het voordeel is dat je dan zoveel mogelijk zelf kunt beredderen. Bij dergelijke gang van zaken houden degenen die mee zijn er wat ergernis aan over, maar degenen die niet mee kunnen, blijven zonder oplossing voor hun probleem achter.
Een feit is eveneens dat informatisering, automatisering en robotisering diep in het arbeidsproces snijden. Ze kunnen op relatief korte termijn hele branches op zijn kop zetten, miljoenen arbeidsplaatsen vernietigen en de machtposities in de wereldhandel verschuiven. Ze kunnen een kleine groep mensen zeer rijk maken en een grote groep mensen zeer arm.
Ook wordt het streven naar vooruitgang meer en meer technocratisch. Het geloof in de maakbaarheid van de samenleving is gebaseerd op een sterk geloof in wetenschap en technologie. Dat heeft tot spectaculaire ontwikkelingen geleid in zowat alle dimensies van ons leven, van werk en wonen over mobiliteit en communicatie tot en met gezondheid. Het probleem is dat nauwelijks nog over het doel wordt nagedacht. Aangedreven door technocratische logica’s streven we in nagenoeg alle domeinen van ons bestaan naar meer van hetzelfde. Meer consumeren, meer mobiliteit, meer en snellere informatie en communicatie, langer leven. Zolang het kan, moeten we het blijkbaar doen. Wie daar vragen bij stelt, wordt weggezet als ‘niet mee met de tijd’. De verwarring over die kritiek is het grootst in progressieve kringen, waar het geloof in vooruitgang het diepste is geworteld. Om dialoog te vermijden, kwam er een arsenaal aan labels voor critici: egoïstisch, irrationeel, populistisch.
Intussen blijkt dat de kritiek veel breder wordt gedragen. Het doet vermoeden dat nieuwe ideologische breuklijnen aan de oppervlakte komen. Het ongenoegen snijdt nu door alle politieke families heen. Bovendien is ook op andere terreinen al langer duidelijk dat een steeds bredere groep mensen zich vragen stelt bij het technocratische gehalte van beleid en de wetenschappelijke mechanismen waarop het gebaseerd is.[15]
Wetenschap in het algemeen heeft voor heel wat vooruitgang gezorgd. Wetenschap maakt duidelijk welke problemen er zijn en hoe ze veroorzaakt worden. Dat wil niet noodzakelijk zeggen dat alle wetenschappelijke toepassingen de problemen ook oplossen. Soms zijn de problemen juist het gevolg van nieuwe technologieën.
We moeten de digitale revolutie behouden en aanwenden, maar niet langer als doel op zich, maar wel om ruimte te scheppen voor nieuwe vormen van samenleven, arbeid, economie en geluk.
Corona-ervaringen
Zoals in de delen ‘primaat van de economie’ en ‘democratie’ is het ook hier op zijn plaats de belangrijkste ervaringen weer te geven op het vlak van de effecten van de digitalisering in volle coronatijd.
Data, modellen, prognoses, statistieken
De coronacrisis maakt duidelijk dat ook kritiek op het wetenschapsbedrijf nodig is. Zo kunnen er vragen gesteld worden bij de modellen van de biostatistici. Komen de voorspellingen die erop gebaseerd zijn uit en is de foutenmarge in vergelijking met de empirische werkelijkheid te aanvaarden? Bovendien moet er een onderscheid gemaakt worden tussen de wereld empirisch begrijpen via wetenschappelijk inzicht en het menselijke gedrag sturen op basis van voorspellingen en simulaties. Dat laatste stuit op grenzen.[16]
Ons handelen
Covid-19 gaat gepaard met een reeks maatregelen van de overheid, die ons hinderen om naar het werk te gaan, de winkel, de cinema, toneelvoorstellingen, concerten …, onze hobby’s te beoefenen en persoonlijke contacten en relaties te onderhouden. Geen nood, want de digitalisering stelt voldoende surrogaten ter beschikking, zoals home-office, webshops en internetplatformen.
Coronarebellen
De coronarebellen vormen een vreemd, bont gezelschap. Bij de zogenoemde hygiëne-demonstraties zijn provocateurs, complotteurs, non-believers, chronisch-verontwaardigden, vaccinatietegenstanders of antivaxers, paranoïden en extremisten, evenals critici van de corona-staatsmaatregelen uit heel andere hoeken: overbelaste alleenstaande ouders, mensen uit de horeca die geld nodig hebben en mensen die zichzelf’ laterale denkers’ noemen (in het Duits Querdenker: dwarsdenker). Een crisis zoals we die nu doormaken, versnelt de radicalisering.
Het is makkelijk om dit bizarre clubje mensen uit totaal verschillende werelden af te doen als een randverschijnsel. Als een curieus bijproduct van sowieso curieuze tijden. Als iets ‘dat wel weer overgaat’. Het is meer dan dat.
Ze zijn in veel landen te bespeuren. En de demonstranten hebben dat ene element gemeen: een diep gevoel van politiek wantrouwen en misnoegen. Het zou verkeerd zijn om dat zomaar terzijde te schuiven. Want dit sentiment groeit met elke crisis, waarvan corona er maar één is.
Wat ze willen uitdrukken, is een diep sentiment dat het volk – zij, gewone mensen – onder de duim wordt gehouden door ‘die daarboven’. Door de elite, door experts, het grootkapitaal, politici. Ze willen af van de beperkende maatregelen, die ze niet zien als iets wat het algemeen belang dient – de volksgezondheid – maar als manoeuvre van de ‘elite’ om hen te ringeloren. Eigenlijk wantrouwen ze alles en protesteren tegen alles.
De demonstranten, weten vaak niet wat ze wél willen en hoe ze dat politiek kunnen bereiken. Laura Hammel, die samenzweringstheorieën bestudeert aan de universiteit Tübingen, in de Duitse deelstaat Baden-Württemberg, noemt hen ‘politisch entleert’ (van de politiek ontdaan).
Het probleem met een wijd frame als ‘volk tegen elite’, of nóg ruimer, ‘onder tegen boven’, is dat het overal op past. In de bankencrisis en eurocrisis werd het gebruikt tegen bankiers en investeerders. Tijdens de vluchtelingencrisis tegen Europese en nationale overheden. En in coronacrisis tegen virologen en de farmaceutische industrie.
Steeds als een crisis voorbij is, verdwijnen de demonstranten van de straat. Maar het gevoel, of het residu ervan, blijft bij velen. Sterker, het is een onuitputtelijke voedingsbodem waarop alles gedijt. Als er een nieuwe aanleiding is, komen de rebellen dus weer in beweging, versterkt in hun mening dat ‘die daarboven’ weg moeten – en in gezelschap van nieuwe adepten met wie zij verder weinig gemeen hebben, behalve hun haat tegen alles ‘daarboven’. Dit soort bewegingen komt in golven. Net als pandemieën.[17];[18]
[1] De Standaard – 18 december 2020 - “De lobbymachine van big tech” – Door Ruud Goossens.
[2] Der Spiegel – Heft 19/5.5.2018 - “Schöne neue Welten”. Von Markus Brauck.
[3] De Standaard – 29 december 2020 - “De ‘wakkere’ slaapwandelaars”. Door Michael Van Peel.
[4] De Standaard – 26 augustus 2020 – “YouTube, waar conflict een genre is”. Van Dominique Deckmyn.
[5] Der Spiegel – Heft 32/1.8.2020 - “Das Virus ist ein Warnschuss der Natur”. Von Susanne Beyer.
[6] De Standaard Weekblad – 26 september 2020 – “Sinds het web bestaat, ben ik nog geen minuut ontspannen geweest” – Door Domique Deckmyn.
[7] De Standaard – 14 december 2020 – “Brussel haalt bazooka boven tegen big tech”. Door Annelien De Greef.
[8] De Standaard – 12 januari 2021 - “Censuurdebat speelt populisten in de kaart” – Door Bart Sturtewagen
[9] De Standaard – 11 januari 2021 - “Mag een ceo een president het zwijgen opleggen? – Door Dominique Deckmyn.
[10] Der Spiegel – Heft 14/28.3.2020 - Die verletzliche Zivilisation”. Von Bernhard Pörksen.
[11] De Standaard – 29 januari 2021 - “Tim Cook tackelt Facebook tijdens VUB-conferentie”. Door Dominique Deckmyn.
[12] Der Spiegel – Heft 32/1.8.2020 – “Das Virus ist ein Warnschuss der Natur”. Von Susanne Beyer.
[13] De Standaard Weekblad nr. 484 – 6 en 7 maart 2021 – “Als ‘politiek correct’ een scheldwoord is”. Door Inge Schelstraete.
[14] De Standaard – 4 en 5 juli 2020 – “Mark Zuckerberg heeft gelijk”. Door Tom Nagels.
[15] De Standaard – 17 september 2020 – “Het einde van het vooruitgangsdenken” – Door Bert De Munck.
[16] De Standaard – 17 september 2020 – “Het einde van het vooruitgangsdenken” – Door Bert De Munck.
[17] De Standaard – 6 augustus 2020 – “Het bizarre clubje van de coronarebellen”. Door Caroline de Gruyter.
[18] De Standaard – 10 en 11 november 2020 - “Het nieuwe Europese politieke gevecht”. Door Caroline de Gruyter
REFLECTIES - IN WAT VOOR EEN WERELD ZIJN WE VERZEILD GERAAKT? - DEMOCRATIE - CORONA-ERVARINGEN
Zoals in het deel ‘primaat van de economie’ is het ook hier interessant om tegen de achtergrond van de gehouden theoretische bespiegeling enkele ervaringen te plaatsen die we opgedaan hebben in coronatijd.
Zo wordt van een aantal coronamaatregelen gezegd dat ze ofwel onze waardigheid in het gedrag brengen, ofwel niet nodig zijn omdat we zelf de nodige verantwoordelijkheid aan de dag kunnen leggen. Daarnaast worden meer dan in normale tijden de woorden democratie, rechtsstaat, vrijheid en waardigheid gebruikt en dat dikwijls in hun oneigenlijke betekenis. Daarnaast verontwaardigen we ons constant over het gedrag van de anderen en daarenboven zijn we ongelooflijk ongeduldig.
Taal
Nog nooit is er zoveel en door zoveel mensen gepraat over democratie, grondwet, rechtsstaat, vrijheid, vrije meningsuiting, rechtvaardigheid en waardigheid als tijdens de coronacrisis. Dat zijn niet zo maar woorden op een stukje papier. Het zijn moeilijke begrippen, waarachter een hele denkwereld schuilgaat, een geschiedenis, een verhaal, wortels in de maatschappij. Het gebeurt al te vaak dat woorden met een krachtige betekenis met de tijd uitgehold worden of gewoon misbruikt.[1] Zo nemen die woorden bijvoorbeeld niet weg dat de overheid - nationale, provinciale of gemeentelijke - ten tijde van calamiteiten wel degelijk bevoegd en verantwoordelijk is voor de openbare orde, de klassieke trilogie bestaande uit openbare rust, veiligheid en gezondheid, waarbij in haar optreden de overheid vanzelfsprekend de beginselen van behoorlijk bestuur moet naleven, zoals zorgvuldigheid, motivering, redelijkheid, gelijkheid, onpartijdigheid, rechtszekerheid. En we mogen zeker niet vergeten dat zelfs in tijden van een pandemie de grondwet niet kan worden opzij geschoven en vergeten. Zoals de Engelse filosoof Thomas Hobbes in 1651 schreef in “Leviathan” worden mensen gedreven door zelfbehoud. Ze willen niet doodgaan. Als die lijn wordt doorgetrokken in het staatsbestel, is er een absolute staat nodig om de mensen te beschermen. Maar dan hebben de mensen geen enkel recht meer, behalve het recht op onderwerping. Daarom zijn er grondrechten: ze moeten de mens beschermen tegen mensen met angst en de overheid die daarop inspeelt.
Maar het gebruik van woorden als democratie, grondwet, rechtsstaat, vrijheid, vrije meningsuiting en waardigheid kan zeker niet de argumentatie tot doel hebben dat ieder individu zomaar zijn eigen goesting kan doen los van de anderen.
Waardigheid
De pandemie verslaan, dat is het hogere doel van de coronamaatregelen. Maar niet alle middelen zijn wenselijk om dat te bereiken. Onze waardigheid staat op het spel, was een van de vele reacties.
De pandemie is in menig opzicht één langgerekte jammerklacht over ons gedrag. Nu eens te veel van dit, dan weer te weinig van dat, maar zelden is het goed en gepast.
Veel activiteiten die tot het diepst van onze existentie doordringen, kunnen niet langer plaatsvinden: gedeelde rituelen rond geboorte en dood, de invulling van een relationeel leven naar eigen keuze en voorkeur, feesten, op café en restaurant gaan, sporten in competitie, concerten en festivals bijwonen. Begrijpelijkerwijze hebben we daar moeite mee.
Maar wat weegt het zwaarste door? Het verlies van levens ten gevolge van een onzichtbare maar wel uiterst agressieve vijand, of de perceptie dat onze waardigheid op het spel staat omdat wij occasioneel en (langdurig) tijdelijk een aantal van onze rituelen aan de kant moeten schuiven?
Waarom lopen we zo moeilijk in de pas? Doorgeschoten individualisme, gebrek aan motivatie of egoïsme?
Alles draait om het fundament van ons samenleven: het menselijke handelen. Een van de eerste systematische traktaten daarover komt van Aristoteles. Hij begint zijn boek “Ethica Nicomachea” met een stelling die we vandaag nauwelijks nog begrijpen: ‘alles streeft van nature naar het goede’. Volgens Aristoteles was de hele natuur gericht op vervolmaking. De mens krijgt boven op het fysieke proces van volwassenwording de bijkomende opdracht een deugdzaam leven te leiden en telkens het juiste midden te kiezen.
Volgens Aristoteles bevindt het juiste midden zich tussen het teveel en het te weinig. Aristoteles leefde in een wereld die het individuele handelen verknoopte met een groter geheel, waarin alles een vaste plaats had. Wij daarentegen spiegelen ons aan anderen of aan maatschappelijke normen, maar die normen zijn volatiel en niet verankerd in de natuur of een metafysisch fundament.
Al blijven we tegen elkaar zeggen dat ‘te’ nooit goed is, we weten niet meer wat het betekent. Wat ik als normaal beschouw, kan voor een ander ‘te’ zijn en omgekeerd – idem dito voor de dooddoener dat de waarheid in het midden zou liggen: wie of wat wijst het midden aan? Nochtans is in alle overwegingen rond het management van ons gedrag tijdens deze pandemie koortsachtig gezocht naar zoiets als een midden, een totem waaromheen we ons verzamelen. Daar blijven we staan tot de crisis voorbij is.
We moeten beseffen dat in niet-pandemische tijden moraliteit al lang niet meer het (enige) bindmiddel is om de samenleving bijeen te houden. Dat is de prijs die we betalen voor het samenlevingsmodel dat we doorgaans koesteren: als individu de ruimte krijgen om normen en waarden te ontwikkelen die een persoonlijke levenswandel mogelijk maken. Men kan daar voor of tegen zijn, maar vóór de pandemie was dat de manier waarop we samenleefden. Het is geen fait divers dat de crisis dat onder druk gezet heeft.
We lopen moeilijk in de pas door ons doorgeschoten individualisme en egoïsme. We laten ons moeilijk motiveren. Burgers in een democratische rechtsstaat zijn nooit zomaar een door de overheid te mobiliseren massa, maken we ons sterk. En zodra gewenning aan de dreiging optreedt, we menen dat de dreiging afzwakt, we de dreiging gewoonweg kotsbeu zijn, willen we de sociale orde onverbiddelijk laten terugvallen op wat ze altijd is geweest: wij maken allemaal onze eigen wereld en handelen ernaar. Soms convergeren die werelden, soms botsen ze, maar zelden stappen we collectief dezelfde kant op. Is dat misschien democratie?[2]
Eigen verantwoordelijkheid
De vraag die we ons volgens sommigen moeten stellen bij de coronamaatregelen, is niet alleen of ze het gewenste effect zullen hebben op de verspreiding. Dat is belangrijk, maar er zijn duizenden maatregelen te bedenken die daaraan voldoen. Maatregelen moeten daarom niet alleen nuttig zijn, maar ook noodzakelijk. De cruciale vraag is echter of de voorgestelde maatregelen wenselijk zijn en passen binnen onze democratische levenswijze.
Meer dan ooit moeten we nu opnieuw de vraag durven te stellen met welk pakket aan maatregelen we willen leven (vandaag, over drie maanden of over een jaar).
In een democratie is het vertrekpunt namelijk dat alle burgers de verantwoordelijkheid kunnen en willen nemen voor de samenleving waarvan ze deel uitmaken. Potentieel gesproken is dat wellicht juist, de praktijk echter bewijst vaak het tegendeel.[3]
Verontwaardiging
Misschien is het gepast om in inspiratie van politiek filosoof Thomas Hobbes (1588-1671) te spreken over de ‘verontwaardiging van iedereen tegen iedereen’. Of het nu gaat om mondmaskers, veilige afstand of winkelgedrag, de moralisering van ons gedrag is nooit veraf. Hobbes vertrekt in zijn hoofdwerk Leviathan van een zeer fatalistisch beeld van de mens: wij zijn van nature gericht op het uitbouwen van onze vrijheid en het nastreven van eigenbelang is daarbij ons enige motief. In zijn omvangrijke boek schetst hij hoe het er volgens hem in die natuurtoestand aan toe ging. Tot zolang er geen centraal gezag bestaat dat mensen in het gareel houdt, zal er sprake zijn van een oorlog van iedereen tegen iedereen, zo schrijft hij. Omdat elke mens vooral vrij wil zijn leeft ieder van ons in angst het slachtoffer te worden van de vrijheidsbeleving van anderen. Vrijheid slaat daardoor om in angst en een ‘oorlog van iedereen tegen iedereen’. Die komt pas tot stilstand indien sociale relaties centraal worden aangestuurd. Dit staat haaks op onze natuurlijke hang naar vrijheid, maar omdat we er bescherming voor in ruil krijgen en bijgevolg niet langer in angst moeten leven, zijn we uiteindelijk bereid onze vrijheid te laten inperken door het gezag van een sterke leider, zo besloot Hobbes zijn redenering. Hij had daarbij zeer goed begrepen wat de grote uitdaging is van een samenleving die de individuele vrijheid centraal stelt. Vrijheid vooronderstelt iets zeer radicaals: doen waar je zin in hebt. Als god noch gebod ons gedrag bepaalt, krijg je een samenleving vol vrije ikken die doen wat hen goed uitkomt, en die loopt volgens Hobbes uit op een sfeer van angst en vijandigheid.
Had hij het bij het rechte eind? De sfeer die hij in Leviathan schetst is vandaag tot op zekere hoogte aanwezig. Tegelijk is de alomtegenwoordigheid van verontwaardiging het ultieme ongelijk van diezelfde Hobbes. Verontwaardiging over het gedrag van medeburgers verraadt immers een ontgoocheling, een verwachtingspatroon dat anderen wel degelijk tot goed gedrag in staat zijn. De kernvraag die Hobbes in Leviathan stelt, blijft natuurlijk overeind: hoe bouw je een samenleving die vertrekt vanuit die individuele hang naar vrijheid? Zullen mensen zich nog willen schikken naar anderen of naar een vorm van gezag? Of slagen we er alsnog in onze vrijheid af te stemmen op anderen?[4]
Ongeduld
De coronavaccins zijn veel sneller ontwikkeld dan verwacht. De distributie en inenting zelf gaan minder snel. De coronamaatregelen blijven van kracht zo lang de cijfers van infectie, ziekenhuisopnames, verblijf op intensive care en overlijdens in onvoldoende mate dalen. Velen vinden dat alles te lang duurt. We kunnen niet wachten.
Onze moderne samenleving vat de wereld op als een verzameling middelen, die dienen om problemen op te lossen en zo veel mogelijk levensdoelen te bereiken en fixeert haar leden op beheersing, monitoring, efficiëntie en management. Zij kweekt het onvermogen tot geduld aan. Ze poneert ‘ongeduld-in-actie’, als hoogste deugd. Als het moment zich aandient, moet er zonder uitstel worden gehandeld, hoe rapper hoe beter.
Behalve het nobele ongeduld-in-actie en het modern alledaagse ongeduld zien we dat zodra de vaccins erkend zijn en de inentingen begonnen, nog een derde type van ongeduld: het popelende ongeduld van iemand die weet dat de onthulling of verlossing nakend is. Nog even, en dan … Maar juist dit ‘even’ lijkt zich eindeloos voort te slepen. De laatste tellen duren het langst.[5]
[1] De Standaard Weekblad nr. 484 – 6 en 7 maart 2021 – “Als ‘politiek correct’ een scheldwoord is” – Door Inge Schelstraete.
[2] De Standaard - 24 en 25 december 2020 “Het was altijd wat “. Door Ignaas Devisch.
[3] De Standaard – 28 januari 2021 - “Bevrijd ons van de avondklok”. Door Fons Dewulf.
[4] De Standaard – 29 en 30 augustus 2020 - “Hoe dienen we ons te gedragen?”. Door Ignaas Devisch.
[5] De Standaard – 9 en 10 januari 2021 “De ongeduldige samenleving”. Door Walter Weyns.
In het volgend deel gaat het over 'Digitalisering'.
REFLECTIES - IN WAT VOOR EEN WERELD ZIJN WE VERZEILD GERAAKT? - DEMOCRATIE
In volle coronacrisis is democratie een veelgebruikt woord geworden, vooral bij degenen die niet zo’n voorstander zijn van (harde) coronamaatregelen. Dikwijls gebeurt dat in één adem met andere woorden die indruk maken: enerzijds rechtsstaat, vrijheid en waardigheid – het gebrek eraan – en anderzijds politiestaat en dictatuur – een evolutie in die richting.
Laten we proberen een en ander scherp te stellen.
Democratie is een omstreden en relatief begrip. De Nederlandse auteur van ‘Democratie? Ideaal en weerbarstige werkelijkheid’, Jan de Kievid, omschrijft democratie algemeen als ‘een politiek stelsel dat het mogelijk maakt op basis van meerderheidsbesluiten op vreedzame en ordelijke wijze conflicten op te lossen en afspraken te maken over de inrichting van de samenleving, waarbij belangrijke vrijheden en rechten van de burgers gewaarborgd zijn’.
Uit die definitie blijken twee duidelijk te onderscheiden, maar wel met elkaar verbonden, elementen: enerzijds een politiek stelsel of besluitvormings-proces en anderzijds grondrechten voor alle burgers. Als één van die twee ontbreekt, is er geen sprake meer van democratie.
Dit onderscheid is wellicht de aanleiding waarom sommigen spreken over liberale democratie. Liberaal verwijst hier naar ‘liber’, vrij. In een liberale democratie staat vrijheid centraal en dus de rechten die deze vrijheden mogelijk maken. En democratie kan niet zonder fundamentele rechten en vrijheden (zoals vrije pers, recht op vereniging, op vrije meningsuiting, op onderwijs enz.) die essentieel zijn voor de organisatie van de politieke gelijkheid. De politieke vrijheden zijn daar een bijzondere categorie van: bijvoorbeeld het recht van burgers om zich kandidaat te stellen, of om voor kandidaten te stemmen.
Maar – en dit is een belangrijke máár – er bestaan beperkingen op die vrijheden. Een liberale democratie moet zoveel mogelijk vrijheid voor zoveel mogelijk burgers zorgen. Om die vrijheid mogelijk te maken en te vermijden dat de vrijheid van de ene de onvrijheid van de andere wordt, zijn gemeenschappelijke normen en waarden, afspraken en regels nodig. Daar moet een politieke organisatie voor zorgen, de staat/de overheid. Maar de macht van die politieke organisatie moet duidelijk omschreven, afgebakend en voorwaardelijk zijn. Die beperking kan op verschillende manieren gebeuren - meerdere ‘checks and balances’ - zoals door de opdeling van machten, het limiteren van mandaten in de tijd, algemene rechtsprincipes, de concurrentie tussen meerderheid en oppositie, rechten en vrijheden in de grond- en andere wetten enz.
Aan een democratie kan de bevolking op verschillende manieren deelnemen. Alle stemgerechtigde inwoners kunnen hun stem uitbrengen bij de verkiezingen die de overheid organiseert. Dat is institutionele participatie. Inwoners kunnen ook deelnemen aan partijcongressen of meehelpen aan verkiezingscampagnes. Op die manier zijn ze partijpolitiek actief. Inwoners kunnen ook lid zijn van een organisatie die de politieke agenda en de besluitvorming rond een bepaald maatschappelijk issue wil beïnvloeden. Zo zijn ze maatschappelijk actief. En tot slot kunnen inwoners directe individuele contacten leggen met politici, door hen bijvoorbeeld aan te schrijven of te mailen.
Participatie kan in diverse politieke sferen verlopen.
Participatie in de ‘representatieve democratie’ is voornamelijk gebaseerd op de competitie tussen politieke partijen en politieke kandidaten. Verkiezingen vormen het centrale instrument, terwijl andere vormen van directe democratie ondergeschikt zijn. In de praktijk komt het er op neer dat de rol van de inwoners zich beperkt tot het verkiezen van de overheid, die daardoor een mandaat krijgt om enkele jaren aan de slag te gaan, om daarna te worden afgerekend aan de hand van nieuwe verkiezingen. Dit is eigenlijk de gebruikelijke gang van zaken.
Participatie in de ‘directe democratie’ focust op directe besluitvorming. Referenda en volksraadplegingen zijn populaire voorbeelden. Petities zijn geëvolueerd naar online-instrumenten.
De ‘deliberatieve democratie’ is dan weer een trend sinds de jaren 1990. Het is eigenlijk het sluitstuk van de burgerdemocratie. Men plaatst een uitgeloot staal van burgers bij elkaar om te delibereren over maatregelen. Men laat hen wel geïnformeerd discussiëren: eerst voeren uiteenlopende experts het woord. Vervolgens gaat men ervan uit dat in het daaropvolgende spel van woord en tegenwoord het beste argument het haalt. ‘Technocratie’ en burgerdemocratie lijken dus een gespannen huwelijk aan te gaan. De voorstanders van de deliberatieve democratie heiligen het oordeelsvermogen van de individuele burger, maar menen tegelijk dat het pas zijn werk kan doen op basis van voldoende deskundige informatie. Maar door de niet-representativiteit en het ontbreken van wettelijke voorschriften zijn de resultaten niet bindend.
Tot slot vallen onder ‘demonstratieve participatie’ legale of illegale demonstraties, sociale bewegingen en nieuwe vormen van demonstratie zoals civil society protest (niet-gedwongen collectieve actie rondom gedeelde belangen, doeleinden en waarden), flash mops (de samenkomst van een groep mensen op een bepaalde plek, waarbij zij iets geks doen en daarna weer snel uiteengaan) en burgerinformatiesystemen.
Een handige voorstelling van hoe de overheid de bevolking kan betrekken bij de beleidsvoering is ‘de participatieladder’ (A ladder of Citizen Participation), in 1969 ontwikkeld door Sherry Arnstein.
Daaruit blijkt dat de overheid het niveau bepaalt waarop ze haar inwoners wil betrekken bij het gevoerde beleid. De eerste trede op de ladder is informeren. De overheid bepaalt de agenda en houdt de bevolking door middel van communicatie op de hoogte. Een tweede trede is raadplegen. De overheid bepaalt de agenda maar luistert naar de mening van de bevolking, zonder de garantie dat dit tot verbintenissen leidt. Een derde trede is adviseren. De overheid vraagt het advies van de inwoners en genereert zo ideeën. Een vierde trede is coproduceren. Overheid en bevolking bepalen samen de agenda. De overheid werkt die uit en verbindt zich aan de overeengekomen oplossing. Raadplegen en adviseren vallen onder de noemer inspraak. Een vijfde trede is mee beslissen. Ook hier bepalen overheid en bevolking de agenda, maar ze beslissen samen. En de laatste trede is zelfbestuur. De overheid laat de agenda en de besluitvorming over aan de inwoners. Ook de beslissing wordt door de inwoners genomen. De ambtelijke diensten werken daarbij adviserend en ondersteunend.[1]
Democratie is nauw verwant met het begrip rechtsstaat. Ook daarvan bestaat geen eenduidige definitie. Zet tien geleerden in een kamer, en ze zeggen allemaal iets anders, zo stelt de Hongaarse rechtsgeleerde Timea Drinoczi. Wat de rechtsstaat in feite is, is nogal verwarrend en een kwestie van interpretatie. In het historische en theoretische Europese perspectief is de kortste omschrijving: ‘een rechtssysteem dat bescherming biedt tegen willekeurig machtsmisbruik’. Een belangrijk onderdeel is voorkomen dat de macht in één hand zit. Daarmee houdt de eensgezindheid wel zo’n beetje op.
Er bestaat een dunne en een dikke versie van de rechtsstaat. Op z’n smalst kan willekeur in een staat voorkomen worden door democratisch gelegitimeerde wetten, die helder en openbaar beschikbaar zijn en niet met terugwerkende kracht veranderen. In die lezing kunnen wetten gemaakt worden die de mensenrechten schenden, of zelfs de democratie afbreken en nog steeds is er sprake van een rechtsstaat. In de dikke interpretatie zijn drie elementen met elkaar verbonden: democratie, mensenrechten én een rechtsstaat.[2]
Aan de hand van de databank ‘Varieties of Democracy’ van de Universiteit van Göteborg in Zweden heeft de Duitse politicoloog Christian Welzel de ontwikkeling sedert 1900 van vier verschillende bewindsvormen in een schema gegoten, gedifferentieerd volgens hun democratisch gehalte: volledige democratieën, onvolledige democratieën, onvolledige autocratieën en volledige autocratieën. De opvallendste trend is de ononderbroken teruggang van de loepzuivere autocratie. Het is duidelijk dat het leven in hoogontwikkelde democratieën altijd het privilege was van een minderheid en hun aantal sedert de jaren ‘70 nauwelijks veranderde. In opkomst daarentegen zijn de halfslachtige, onvolledige democratieën.
De twintigste eeuw kende drie democratische golven: na de Eerste Wereldoorlog, na de Tweede Wereldoorlog en na de Koude Oorlog. Na elke liberale euforie volgde een neergang, alvorens de volgende opwaartse beweging vaart kreeg. Hoe zal de volgende golfbeweging eruitzien?
Democratie wordt gekenmerkt door vallen en opstaan. Dat is het vermoeiende van de democratie.
Het onderzoek van Christian Welzel biedt een grote antithese voor de actuele tijdsgeest, voor de alomtegenwoordige angst voor het einde van het grote liberale project gezien de ruk naar rechts en nieuw nationalisme.
Hij is ervan overtuigd dat de huidige angst voor een globale crisis van de democratie voor een populistisch en autocratisch keerpunt overtrokken is. Hij ziet in de data van zijn onderzoek geen fundamentele trendverschuiving wat betreft de aanvaarding van het liberale maatschappijmodel. Alhoewel ook Welzel niet ontkent dat het liberale project momenteel achteruitgang boekt.[3]
We dachten dat democratie zich altijd verder ontwikkelt in een soort dynamiek van de vooruitgang. Veel mensen zijn niet mee in de bus gestapt en we hebben dat niet gemerkt. De oorzaak daarvan ziet historicus Christopher Clark in de groeiende ongelijkheid, maar ook in het opkomen van de sociale media. Zij leidden tot een fragmentatie van de publieke opinie.[4]
De vraag kan gesteld worden of de coronaepidemie leidt tot uitholling van democratieën en meer geweld en onvrede in de wereld? Politicologen en economen vrezen het ergste. Toenemende armoede en ongelijkheid, onvrede over vrijheidsbeperkende maatregelen, regeringen die extra macht naar zich toetrekken in tijden van crisis. Het zijn ontwikkelingen die tezamen voor explosieve situaties kunnen zorgen. Als laatste katalysator noemen ze xenofobie en discriminatie gevoed door fake news.[5]
Democratieën zijn goed, wanneer er een minimale consensus bestaat. In tijden van corona bestaat die niet meer, omdat de versnippering van de afzonderlijke belangen te groot is. Bijgevolg bereikt de democratie haar limieten en ontstaat de vrees dat de klassieke democratie op een keerpunt komt.[6]
Als er over democratie gesproken wordt, is ‘vrijheid’ een sleutelwoord. En het is een tendens dat in Europa, over de landsgrenzen heen, vrijheid meer en meer wordt ingevuld als het gevecht tegen alle soorten regelgeving: gezondheid, klimaat en van alles en nog wat. Een andere trend is de degradatie, onder impuls van de sociale media en populisme, van ‘freedom of speech’ tot ‘freedom of hate speech’. Free speech is een fetisj geworden. Het betekent dat je mensen mag intimideren, dat je politici mag bedreigen of dat je gewelddadige plannen mag smeden. Vrijheid van meningsuiting gaat ver, maar stopt als het de menselijkheid aanvalt. Daarenboven is hate speech simpelweg illegaal.[7]
Nog een andere nieuwe maatschappelijke trend is dreigen met een juridische klacht. Dat is vandaag de dag bijzonder populair, in de politiek maar ook ver daarbuiten. Van het onderwijs tot de zorgsector, van openbare werken tot in de privésfeer, in alle domeinen van de samenleving zet de juridische klacht door als beproefde tactiek om gelijk te halen. Het past perfect binnen de hedendaagse klaagcultuur, waarin aanklagen en zelfbeklag hand in hand gaan.
Zo worden we verleid om niet meer na te denken over de vraag wat intrinsiek goed is voor een samenleving. Men hoeft het niet meer te hebben over de inhoud of grond van de zaak. Het is de tactiek van procedurepleiters. Iemand wint de discussie niet doordat zijn/haar argumenten inhoudelijk overtuigen, maar door anderen erop te betrappen dat ze procedures overtreden. Uiteindelijk hoeft men zelfs het gesprek niet meer aan te gaan met andersgezinden. Daarom geeft de klacht niet zelden blijk van onvolwassenheid. Van een onvermogen of misschien zelfs onwil om ‘zelf te durven denken’.[8]
Vrijheid is het hoogste goed. De burger kan zijn leven inrichten, zich professioneel ontwikkelen en zich politiek engageren naar eigen wens. Niemand legt iets in de weg. De overheid garandeert de naleving van de grondwettelijke rechten. Maar toch bestaat er her en der het gevoel dat de burger minder invloed heeft op de politiek en zij/hij helemaal niet zo vrij is om te zeggen wat zij/hij wil.
Volgens Machiavelli’s republikeinse idee slaat vrijheid niet op wat men ongehinderd kan doen. De kernvraag betreft iemands positie: welke mensen kunnen – misschien impliciet en onuitgesproken – macht over hem/haar uitoefenen? En heeft de persoon in kwestie medezeggenschap over de wetten waaraan hij/zij zich moet onderwerpen? Dat zijn de echte criteria voor vrijheid.
Het liberale vrijheidsbegrip of het vrijheidsbegrip van de liberale democratie vertrekt vanuit één criterium: welke mogelijkheden tot handelen heeft iemand? Zijn die onbeperkt? Is er niets wat de vrijheid belemmert? In dat geval is die persoon vrij in negatieve zin. Op het politieke vlak komt niemand tussenbeide wanneer zij/hij wil handelen; zij/hij is vrij van interventie. Ook de staat doet dat amper. Want de staat is zo georganiseerd dat niemand het recht heeft om de uitoefening van een individu te verhinderen. Als burger moeten mensen zich wel aan de voorwaarde houden dat hun acties niemand schade berokkenen. Dat is een eerste model. In een tweede model wordt daarenboven de vraag gesteld: worden mensen gestimuleerd om te doen wat ze als mens kunnen doen? Hebben ze daar de middelen voor? Zijn ze niet alleen vrij van anderen, maar ook vrij tot iets? Zo ja, dan is iemand vrij in positieve zin, vrij tot het verwezenlijken van de menselijke essentie (wat die ook mag zijn).
Burgerrechten omvatten meer dan individuele rechten. Burgerrechten impliceren het door burgerschap deel uitmaken van een groep. De politieke gemeenschap geeft democratische rechten, maar kan ook iets eisen: dat de burger afwijst wat hij/zij als individu verlangt. Dat vergt ‘virtu civique’ – de burger denkt niet meer uitsluitend aan zijn eigenbelang, maar aan het algemeen belang.[9]
Mensen zijn er echter toe geneigd alles wat (juridisch) niet verboden is, te beschouwen als moreel toegestaan. Dat leidt tot een vicieuze cirkel. Als we steevast doen waar we zin in hebben, omdat het nu eenmaal niet verboden is, zal de staat nog meer spelregels produceren die onwenselijk gedrag aan banden leggen, waarna we klagen over de doorgeslagen juridisering van de samenleving en op zoek gaan naar nieuwe achterpoortjes in de wet. Zo rijden we onszelf vast in een hardnekkige paradox: terwijl we leven in een tijdperk van radicale individualisering en de vrijheid opeisen om onszelf te zijn, outsourcen we onze morele verantwoordelijkheid naar een andere instantie om daarna te mopperen over te verregaande controle en te weinig privacy.
Waarom hebben wij een wet nodig om ons te gedragen? We kunnen evengoed de leidraad van ons handelen in onszelf zoeken, eigenhandig ons moreel kompas afstemmen op het grotere geheel en meer doen dan onze individuele vrijheid maximaliseren. Wie met filosofie vertrouwd is, hoort de categorische imperatief van Immanuel Kant weerklinken: ‘Handel volgens die regel waarvan je zou willen dat het een universele wet is.’ Ook zonder exegetische lectuur van Kant begrijpt iedereen de inzet van het debat: vrijheid hangt samen met de verantwoordelijkheid zelf op zoek te gaan naar wat rechtvaardig is en ernaar te handelen.
Omdat onze vrijheid is toegenomen, moeten wij allemaal niet minder, maar meer individuele verantwoordelijkheid nemen. ‘Een situatie is rechtvaardig als je ze, zonder verlegen te worden, ten aanzien van je medemens kan rechtvaardigen.’ De vrijheid je eigen leven uit te bouwen vooronderstelt de opgave je te allen tijde te kunnen verantwoorden voor wat je doet. Daarmee komt het verbindende karakter van verantwoording nogmaals tot uiting: alleen vanuit relaties tot anderen kan je jezelf zijn.[10]
Als vrijheid van enorm belang is, dan geldt dat eveneens voor waardigheid.
Het begrip waardigheid kan benaderd worden vanuit verschillende invalshoeken. Vanuit juridische invalshoek komt de klemtoon te liggen op het algemeen belang en het ordelijk functioneren van de maatschappij. Filosofisch benaderd, telt vooral het microperspectief van het handelende individu en zijn of haar zingeving. Het krijgt een enge invulling in het neoliberale discours.
Historisch bekeken gingen in het algemeen alle invullingen van het woord waardigheid over plichten, die leiden tot respect voor mensen. Een fatsoenlijk mens moest zich waardig gedragen. Daartegenover wordt (menselijke) waardigheid gebruikt in verband met begrippen zoals: mensenrechten, menselijkheid, lichamelijke en geestelijke integriteit, bescherming van de persoonlijke levenssfeer, bescherming van de identiteit of respect voor de maatschappelijke positie. Menselijke waardigheid schept bijgevolg rechten én plichten en verantwoordelijkheden.
De term menselijke waardigheid is nauw verbonden met de begrippen rechtvaardigheid en rechtszekerheid. Het heeft het karakter van een rechtsbeginsel, dat het verzekeren van de naleving van menselijke waarden beoogt. Als er sprake is van menselijke waarden, dat doelt dat op eigenschappen, gedragswijzen en omgangsvormen waarvan het belang niet in geld kan worden uitgedrukt. Naast waarden die niet in geld waardeerbaar zijn en waaraan geen afbreuk mag gedaan worden, bestaan er ook waarden waarvoor een prijs de relatieve waarde uitdrukt en vervangbaar zijn. In de Duitse taal spreekt men van ‘Würde’ en ‘Werte’. Dat verklaart waarom de mens volgens de filosoof Emmanuel Kant verklaart dat een mens een doel op zichzelf is en niet tot een middel mag gedegradeerd worden.
Mensen kunnen aan mensenrechten rechten en vrijheden ontlenen. De overheid moet deze rechten en vrijheden respecteren, beschermen en verzekeren. Die laatste maatregelen moeten binnen de grenzen van het menswaardige blijven. Dat betekent echter niet dat het de mensen vrijstaat naar eigen goeddunken gebruik te maken van die vrijheidsrechten. Want waar de vrijheid van de ene eindigt, begint die van de andere en vice versa. De liberale filosoof John Stuart Mill poneerde dat in een geciviliseerde samenleving macht tegen de wil van een individu kan worden uitgeoefend ‘om schade aan andere te voorkomen’.
Waardigheid wordt in verband gebracht met ‘goed doen’. De mens is in principe in staat goed en kwaad te onderscheiden. Mensen zijn er zich van bewust dat goed doen voor elkaar niet alleen leidt tot wederzijdse tevredenheid, maar ook de samenleving als geheel ten goede komt. Het goede doen en menselijke waardigheid zijn daarom verankerd in ethische codes en rechtsregels. Recht en rechtvaardigheid zijn geïnspireerd door het waardigheidsbegrip. Ieder respecteert de medemens en dat beperkt onze vrijheid van handelen. De mens mag vanuit zijn natuur geneigd zijn het goede te doen en het slechte af te wijzen, ervaring leert echter dat ook op dit vlak de praktijk weerbarstiger is dan de theorie. Hoe komt dat? Wellicht houdt de mens te veel rekening met de relatie waarin hij tot de ander staat (ondergeschikt, wederzijds afhankelijk, dominant) en de vorm van wederkerigheid.
Menselijke waardigheid kan beschouwd worden als een kompas voor goed handelen. Maar het geldt ook als kwaliteit van het menselijk leven. Een belangrijk element van waardigheid is haar kwetsbaarheid of om het met een mooi Frans woord te zeggen ‘vulnérabilité’.
Zoals hoger gesteld is menselijke waardigheid een belangrijk concept in het neoliberale discours. Waardigheid verwijst namelijk naar het rationele en autonome individu, dat de vrijheid meent te hebben zijn eigen lot te bepalen.
Dit concept ligt ook aan de basis van het kapitalisme en het liberalisme. In het liberale wereldbeeld bestaan individuen los van elkaar en staan ze autonoom tegenover elkaar. Ieder individu moet de vrijheid hebben om zich in de markt te bewegen en zijn egoïstische doelen na te streven. Ieder moet de vrijheid hebben om te kunnen handelen en produceren wat hem goed lijkt. Men hoeft alleen de wetten van de markt te gehoorzamen.
In dit discours betekent waardigheid respect voor de autonomie van de mens en benadrukt ze het verschil tussen mensen. Menselijke waardigheid wordt dan gezien als een kenmerk van de kapitalistische samenleving.
De laatste decennia is er kritiek gekomen op dit idee van een autonoom individu. Dat miskent immers de relationele aspecten van ons bestaan, het feit dat we vanaf het begin met anderen verbonden zijn en dat het ‘ik’ het resultaat is van een samenklontering van invloeden van de cultuur en anderen. ‘No man is an island’; schreef John Donne, Engels metafysisch dichter, die leefde van 1572 tot 1631. Alhoewel zongen Simon & Garfunkel in de zestiger jaren van de 20ste eeuw hoog op de hitparade: ‘I am a rock, I am an island’.
We moeten mensen zien als onderdeel van een complex geheel. Daarin zijn ze geen willoze slachtoffers, maar bepalen ze actief mee wat er met hen en anderen gebeurt. Ze zijn lang niet zo autonoom als ze denken.
Ook vrijheid is een relationeel begrip. Anders verwordt vrijheid tot egoïsme en wordt ze begrepen als consumptie: het recht te doen en te laten wat men goeddunkt. Waardigheid staat veel dichter bij wat de Grieken ‘mathesis’ noemden, dan bij ongebreidelde vrijheid. Mathesis betekent: de juiste maat houden. Waardigheid is ten dele een individuele, maar vooral ook een sociale, gemeenschappelijke opdracht tot vormgeven. We zijn geen dikke-ikken die uitsluitend uit zijn op eigen gewin, op hedonistische behoeften-bevrediging. We zijn onlosmakelijk verbonden met anderen. De liberale samenleving legt de nadruk op individualisme en zelfbeschikking om met elkaar te kunnen concurreren, om deel te kunnen nemen aan de markt. Relaties zijn dan in essentie ruilrelaties. We staan dus in onze autonomie los van anderen. Het liberale individualisme verwordt zo makkelijk tot egoïsme en onbegrensd hedonisme. Waardigheid wordt in zo’n discours gewaardeerd omdat ze de zelfbeschikking onderstreept, ze past bij het kunnen maken van eigen keuzes. Menselijke waardigheid onderstreept een autonoom subject in een technische wereld. Waardigheid kan echter ook gezien worden als onszelf vormgeven in relatie tot anderen. Als openstaan voor invloeden van anderen en een bijdrage leveren aan de vormgeving van de samenleving. Deze waardigheid is veel meer een ‘Bildungsideal’ van groei en onderzoek naar eigen maat. Vormgeven houdt namelijk een zoektocht naar onszelf in. Waardig is degene die zichzelf vorm kan geven en tegelijkertijd een bijdrage levert aan de ‘vorming’ van ons allen. Dit is ook een interessant aspect van het pleidooi voor waardigheid.
Menselijke waardigheid brengt iets teweeg, namelijk een gevoel van verontwaardiging als ze ogenschijnlijk wordt geschonden. Onwaardig gedrag roept morele verontwaardiging op. Daarmee is waardigheid ook een normatief begrip: ze verdient respect en is categorisch in de zin dat ze nooit geschonden mag worden. Een mens hoort met respect bejegend te worden. Zo’n claim leidt dan uiteraard tot een idee van rechtvaardigheid. We horen iedereen met respect te bejegenen.
Waardigheid is dan zowel objectief een deel van de menselijke natuur als subjectief een erkenning van de ander: ‘Iemand waardigheid toekennen, betekent hem of haar daadwerkelijk zien staan’.
Door waardigheid toe te kennen, erkennen we de ander als een doel op zichzelf en wordt hij of zij niet als instrument gezien. Er zijn nog een aantal andere kenmerken of betekenissen van waardigheid die in de geschiedenis zijn ontstaan en die nog steeds als diepere lagen van het begrip voortleven. Allereerst is er een gelijkheidsbeginsel. We delen waardigheid met iedereen gelijkelijk. Ten tweede is waardigheid ook verbonden met verdiensten van mensen. Ze heeft van doen met sociale positie en reputatie. Hier speelt waardigheid als ‘dignitas’ een rol. Dat kan op grond van sociale klasse zijn, zoals in bepaalde culturen het geval is en waar sommige betekenissen van het woord ook naar verwijzen. Dignitas betekent letterlijk excellentie, distinctie, bijzondere positie en wordt vaak gebruikt voor hoogwaardigheidsbekleders. In onze moderne samenleving gaat het niet zozeer over maatschappelijk positie maar veeleer om verdienste. Waardigheid is gekoppeld aan wat iemand gedaan heeft en bereikt heeft. Ten slotte is er een persoonlijke waardigheid: hoe iemand is als persoon. Niemand hoeft zich gedwongen te voelen om zich anders voor te doen dan hij of zij eigenlijk is. Dat heeft te maken met iemand in zijn waarde laten.[11]
Historica Sophia Rosenfeld stelt in haar boek “Democracy and truth: a short history” de uitdagende vraag of de democratie waarheid nodig heeft? Een democratie leeft van het idee dat waarheid ertoe doet én dat nooit iemand het volledige eigenaarschap ervan heeft, aldus Rosenfeld. Dat maakt dat het debat erover gaande blijft omdat we er nooit in slagen het volledig te beslechten. Een democratie, wist Frans filosoof Claude Lefort al, is een vorm van georganiseerd ruziemaken. Zo is ze ook ontstaan in het oude Athene, als een samengaan van ‘logos’ (rationeel spreken over) en ‘polis’ (een stad die mensen op een groot plein samenbrengt om met elkaar in debat te treden).
Een democratisch bestel kan best functioneren zonder consensus over alle waarheidsclaims. Denk aan het aloude spanningsveld tussen expertenwaarheid en wat we omschrijven met de vage term ‘gezond verstand’ – dingen die we zouden weten zonder dat we ervoor moeten studeren. Zolang we de basisassumpties met elkaar delen, hoeft dit niet problematisch te zijn. Als de instabiliteit te groot wordt, zoals tijdens het presidentschap van Trump met noties zoals ‘fake news’ en ‘alternative facts’ en een groep mensen afhaakt of de feitelijke orde niet langer aanvaardt, is het linke soep. Dan dreigt een vertrouwensbreuk die leidt tot woede (‘ze bedriegen ons’), apathie (‘het zijn allemaal leugenaars’) of een verlangen naar eenduidigheid dat democratische problemen wil oplossen met autoritair leiderschap en desnoods aperte of onmiskenbare leugens aanvaardt als prijs voor de hang naar een overzichtelijke wereld.
Ook dat nadeel heeft een voordeel, het zet de boel op scherp. Eind twintigste eeuw was de democratie een beetje ingedommeld. De Berlijnse Muur was gevallen en de ideologiestrijd leek voorbij. De steile opkomst van autoritaire en populistische leiders in het vrije Westen aan het begin van deze eeuw toont het tegendeel aan. Meer dan ooit is de ideeënstrijd aan de gang en met die dissensus – of het tegenovergestelde van consensus - mogen we blij zijn. De democratie leeft ervan.[12]
[1] Een plattegrond van de macht. Inleiding tot politiek en politieke wetenschappen, 7de, herziene editie – Carl Devos (red.); De Standaard –21 en 22 maart 2015 - “Bent u burger, druk 1”. Door Marc Reynebeau.
[2] De Standaard – 7 december 2020 - “De EU moet ons, Hongaren en Polen, eruit schoppen”. Door Emilie van Outeren.
[3] Der Spiegel – Heft 1/29.12.2018 - “Gewissensfragen an die Welt”. Von Guido Mingels.
[4] Der Spiegel – Heft 46/10.11.2018 - “Nichts ist erledigt”. Von Nils Minkmar.
[5] De Standaard – 11 september 2020 - “Hoe covid-19 de wereld in langdurige ellende kan storten”. Door Tomas van Dijk.
[6] Der Spiegel – Heft 15/6.4.2019 - “Das Beste liegt erst noch vor uns”. Interview: Markus Brauck, Alexander Jung.
[7] De Standaard – 10 en 11 november 2020 - “Het nieuwe Europese politieke gevecht”. Door Caroline de Gruyter; De Standaard- 29 december 2020 - “De wakkere slaapwandelaars”. Door Michael Van Peel; De Standaard – 16 en 17 januari 2021 - ‘Alles ligt klaar voor vier jaar extreemrechts terrorisme”. Door Ruud Goossens.
[8] De Standaard 10 en 11 november 2020 - “Wie niet klaagt, wie niet wint”. Door Marlies De Munck.
[9] Boek “Machiavelli’s lef – Levensfilosofie voor de vrije mens” – Tinneke Beeckman – Uitgeverij Boom.
[10] De Standaard – 19 januari 2021 - “Wat onze waardigheid bedreigt”. Door Ignaas Devisch.
[11] Internet – “Wat is waardigheid? Een briefwisseling tussen een jurist en een filosoof” - Aart Hendriks en Ruud Kaulingfreks - Programma Ethiek en Gezondheid – ZonMw - Juni 2011.
[12] De Standaard – 10 en 11 november 2020 - “Vertrouwen in de waarheid”. Door Ignaas Devisch.
Het volgend deel behandelt onze corona-ervaringen op het vlak van democratie.