Dolle avonturen met de Antwerpse PiPis.
Verstoddesoemsginvloms?
Ge kent toch die mop van die vis, die vogel en die krokodil die over hun voorbije vakantie aan t sjauwelen zijn?
De vogel zegt: Ik kan goe vliege en die van ons kan goe vliege en ons klaain manne kunne goe vliege. Welle zen nor de baarge gegoan! Zegt die vis: Ik kan goe zwemme en die van ons kan goe zwemme, en ons klaain viskes kunnen oek goe zwemme. Welle zen nor de zie gewest. Zegt die die krokodil: Ik em een groot bakkes, mn wijf heeft een groot bakkes en mn joeng oek
Welle zen in Aantwaarpe gebleve.
Ietwat belegen, ja, maar toch nog altijd een goei. En een rake. Want die Sinjoren, ze lijken wel pap gekregen te hebben met de troeffel. Nu voeg ik er onmiddellijk aan toe, ook al om Jef De Witte niet aan mijn deur te krijgen, dat dit uiteraard niet slaat op álle Sinjoren. Er zijn er ook andere, o jawel
vooral tussen de Kempenaars en Waaslanders die naar t Stad verhuisd zijn.
Hoe het komt, van dat groot bakkes, is me nog altijd een raadsel. Is het omdat de Boerentoren de eerste wolkenkrabber op ons vasteland was en tot in de jaren '50 het hoogste torengebouw van Europa? Of omdat Antwerpen de grootste Europese bananenhaven is? Of is het gewoon omdat een Sinjoor zo geboren is? Of misschien is het wel een virus dat van de een op de ander overgaat? Zo iets als een koortslip bij voorbeeld? Alleszins, zelfs de Nieuwe Antwerpenaartjes die met bus 23 op en af rotsen, lijken aan het krokodillensyndroom te lijden.
Nif-Nif, Naf-Naf, Nouf-Nouf
Hoe dan ook, ik aard niet in Antwerpen. Niet alleen wegens het feit dat ge in de mond van de typische Antwerpenaren uw beddenlaken kunt spoelen (cfr Robbe De Hert), maar ook omdat heel wat Aantwaarpse artiesten meer kunstenmakers dan kunstenaars zijn. Charlatans dus, flessentrekkers, die de intellectuele snobs brillen zonder glazen verkopen. En daarvoor moet ge niet eens Panamarenko heten, het mag bij voorbeeld ook doodgewoon een Hoet dragen.
Een echte Kempenaar en een echte Sinjoor, dat past bijeen als een gaffel en een wafelijzer. Een Kempenaar houdt niet van dandys, en die lopen er met bosjes rond in het Aantwaarpse artiestenmilieu. Van die praalhansen met een verguld jasje, een trendy zonnebril, een zomerhoed op de kop en veel kak aan de billen. De Roze Dichtertjes (1972-1982) waren daar het beste voorbeeld van. In navolging van de Grote Dandy Paul van Ostaijen paradeerden ze over de Meir met een air van Hebde maai gezien? Zo roze als de snuiten van Nif-Nif, Naf-Naf, Nouf-Nouf, de drie zwijntjes die te doen hadden met de Grote Boze Wolf (hoewel in de jaren 70 nog geen Grote Boze Grolf tStad onveilig maakte.)
De échte Pinkertjes bedoel ik wel, want er waren in het clubje nogal wat jongens die zo pink waren als het achterste eind van de Zwijntjes, en dat ziet er heel wat minder rooskleurig uit. De hyperintellectueel Georges Adé (alias Laurent Veydt) bij voorbeeld, of Paul Tevree met zijn visuele poëziespelletjes, of een zekere Robert Lowet de Wotrenge, maar ja, die laatste had wat centjes om een uitgeverijtje (Pink Editions & Productions) op te richten en dat wil ook wat zeggen
Beter één Snoek in de pan...
Ook Paul Snoek was bij de Pinken
Nu was die Sinterklazenaar of hoe heet dat ras? - eigenlijk geen echte maniërist, maar het feit dat hij nogal veel in de galerie De Zwarte Panter gezien (!) werd én wat Naam had, was reden genoeg om hem bij het groepje in te lijven. Beter één Snoek in de pan dan twintig in de wan, zullen ze daar gezegd hebben.
Wat Snoek wél gemeen had met een Conrad bij voorbeeld, was
(Lees verder in Heibel, nieuwe reeks nr. 4) Frans Depeuter
|