STUDIEDAG 23 November 2007- UA
LEEFLOON
Enkele bedenkingen en vragen bij de inleidingen
Herman PAS, erekamervoorzitter
1. Uit de inleiding is gebleken hoe bestaansminimum en leefloon, en maatschappelijke integratie en maatschappelijke bijstand, in het recht uitgegroeid zijn tot zwaar juridisch-technische materies waarin de eerste betrokkenen, de hulpvragers, ongetwijfeld nog slechts met veel moeite de weg kunnen vinden.
Anderzijds zijn er weinig materies waarin de maatschappijvisie en de filosofie en moraliteit én de budgettaire gevoeligheden van hen die deze wetgeving voor anderen ontwierpen en wijzigden, en van hen die ze moeten beoordelen en toepassen, zo een cruciale rol spelen.
Nog meer geldt dit wanneer rechten van kinderen en de bijstandswetgeving elkaar ontmoeten. En wanneer dan nog "vreemdelingen" om de hoek komen kijken, wordt het nog complexer.
Dit leidde soms, zoals uit de inleidingen ook blijkt, tot onoverbrugbare controversen tussen de actoren op dit terrein: OCMW's, rechtbanken en hoven, beleid, wetgever. De rechtspraak over de dienstverlening aan vreemdelingen en aan minderjarige vreemdelingen in het bijzonder, is er een schoolvoorbeeld van.
2. Het is begrijpelijk dat mijn belangstelling in de eerste plaats gaat naar die fundamentele vragen, eerder dan naar de technische regelingen. Zo heb ik me afgevraagd of de formulering van de omschrijving van het behandelde onderwerp, de wet Maatschappelijke Integratie en Leefloon, de vraagstelling niet a priori reeds reduceert. Vele antwoorden op vele andere pertinente vragen zijn o.i. denkbaar.
Leefloonwet: "vernieuwing of continuïteit?" Is deze vraag de enig mogelijke? Zou men bv. ook kunnen vragen: "verbouwen of afbreken" - "terugschroeven of uitbreiden?" - "verbeteren of volharden in de boosheid?".
Er wordt gesteld: "De sociale bijstand mocht zich verheugen in een vernieuwde belangstelling
" "Is dit een grap of om te huilen"? Of is het gemeend?
Het "statement ", dat door de MIWet de BMWet werd aangepast aan "de veranderingen in de maatschappij", komt blijkbaar uit de motivering van recente wijzigingen in de regelgeving, maar wordt niet verder onderbouwd of kritisch bekeken
Welke veranderingen worden dan wel bedoeld? Welke aspecten van de wetgeving? Welke doelstellingen? Het bestrijden van 'profitariaat'? De te lage bedragen? De politieke onmogelijkheid deze te verhogen? De tegenstellingen in de rechtspraak en de commentaren tekenen een kluwen van tegenstrijdige visies en interpretaties in deze sectoren.
De knelpunten in de BMWet worden door de auteurs wel selectief geformuleerd. Ook de redenen tot wijziging van de BMWet.
Is het bv. geen merkwaardige vaststelling dat teveel aanvragers het bestaansminimum vroegen, vooral jongeren en is dit op zich een reden om te wijzigen, resp. te beperken?
Vanuit welke optiek hebben de inleiders hun beoordeling gemaakt?
Op welke achtergrond en vanuit welke optiek zijn volgens de inleiders de evoluties te zien en te beoordelen?
3. Reeds eerder hebben we er aandacht voor gevraagd hoe kinderen en jongeren, als sociale groep, in beleid, voorzieningen, en wetgeving onzichtbaar blijven. En als ze in de focus van de publieke belangstelling komen is het meestal in negatieve zin. Voorbeelden hiervan waren de recente discussies over de jeugdbescherming en meer bepaald de sanctiemiddelen tegen het zgn. toenemend crimineel gedrag van nog jonge kinderen.
Terwijl je ondertussen leest dat de statistische gegevens over de jeugd-"criminaliteit" in werkelijkheid in dalende lijn gaan, dat volwassenen acht maal crimineler zijn dan jongeren.
En de vraag naar de oorzaken werd in het hele debat omzeggens niet gesteld.
4. Dit blijkt in de sector maatschappelijke integratie, leefloon, bestaansminimum, niet anders.
Recent kon je mededelingen lezen als: "Steeds meer jongeren met leefloon in steden
" en "Stijgende trend in kleine en middelgrote steden". Terwijl, als je dan de cijfers nagaat, je vaststelt dat de aantallen leefloonontvangers beneden 25 jaar, er in enkele representatieve steden en gemeenten zo uitzien:
Evolutie van december 2004 naar december 2006
Geraardsbergen 17 > 32 + 15
Halle 28 < 31 + 3
Hasselt 50 > 66 +16
Leuven 172 > 174 +2
Antwerpen 911 > 736 -175
Gent 1028 > 911 -97
De boodschap van de titel gegeven aan deze informatie is dus onmiskenbaar misleidend.
Ook het voorliggende overzicht van de evoluties in deze sector nodigt uit tot heel wat vragen om toelichting resp. tot betwisting bij schijnbaar evidente vaststellingen en stellingen.
5. Blijft de vraag in hoever de MIWet vernieuwend werkte, en of/hoe in de MIWet de principes van de BMWet werden overgenomen, verbeterd, of verengd en verstrengd?
6. Aangezien de uiteenzetting van de inleiders geen exhaustieve evaluatie beoogt van de nieuwe wetgeving MI zullen wij ons verder beperken tot enkele kritische vragen i.v.m. het toepassingsgebied ratione personae van de MIWet en de OCMW-Wet maatschappelijke bijstand, en meer bepaald de rechtspositie die kinderen, minderjarigen (<18 j.) daarin wordt toebedeeld.
7. Is de idee van integratie, bereidheid tot werk, tewerkstelling, niet in grote mate de voortzetting of het vernieuwen van ideeën van 1974, 1984 en 1991, wanneer de zekerheid of alleszins de overtuiging van de burger was: "wie wil werken kan dat ook, om uit de valkuil van de armoede te geraken."
Gaat dit niet terug naar de idee dat "profitariaat" moet voorkomen worden en dat wie niet "wil" werken dus moet uitgesloten worden van de uitkering? M.a.w. is dit niet het verder terugschroeven van de grote generositeit waarmee het BM werd ingevoerd? Tendens die periodiek opdook in het beleid en in de betrokken kringen.
8. Ligt in dezelfde lijn bv. de evolutie in de rechtspraak die de uitkeringen van maatschappelijke bijstand, ook als het om een geldsom gaat, laat ingaan, niet meer op de datum van de aanvraag, of op de datum van het instellen van de vordering voor de rechtbank, maar op de datum van de uitspraak door de rechter.
De motivering hiervan is merkwaardig, en uiteraard enorm belangrijk voor het OCMW én voor de rechtzoekende hulpvrager.
Enerzijds: "De rechter kan evenwel op het ogenblik van zijn beslissing enkel dienstverlening toekennen voor de toekomst en niet voor de tot dan toe verlopen periode, tenzij de betrokkenen aantonen dat ze op het ogenblik van de rechterlijke beslissing nog de negatieve gevolgen ondergaan van een mensonwaardig bestaan dat men voorheen heeft geleid en die de betrokkenen beletten een leven te leiden dat beantwoordt aan de menselijke waardigheid. (sic)
Anderzijds : "Het recht op maatschappelijke dienstverlening is geen patrimoniaal recht doch een persoonlijk recht wat voor gevolg heeft dat de steun niet oploopt en "achterstallen" niet zonder meer kunnen toegekend worden. Het recht wordt beoordeeld op het ogenblik dat de rechter zich uitspreekt."
"Le juge doit se placer au moment où il statue pour apprécier l'aide sociale à octroyer, ce moment devant toutefois s'entendre non comme un instantané mais comme un laps de temps raisonnablement bref."
9. Deze eerste stelling blijkt terug te gaan op een arrest van het Arbitragehof van 17 september 2003.
De vraag is of ze steunt op een juiste lezing van dit arrest, waarvan het dictum zegt: "Doordat het niet bepaalt dat maatschappelijke dienstverlening wordt toegekend voor de periode die begint te lopen op datum van de aanvraag, schendt artikel 1 van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet."
Uit dit dictum, dat alléén gezag van gewijsde heeft, kan men de hogervermelde stelling niet afleiden; ook de overwegingen 8.5. en 8.6. laten niet toe het arrest aldus te parafraseren dat dient gelezen te worden dat de rechter op het ogenblik van de beslissing enkel dienstverlening kan toekennen voor de toekomst en niet bv. voor de tijdens de procedure voor de rechtbank verlopen periode.."Enkel" is hier een toevoeging.
Leefloon is een persoonlijk subjectief recht. In welke mate ?
10. Er is een fundamenteel verschil/onderscheid tussen de maatschappelijke dienstverlening en het leefloon/maatschappelijke integratie. Doel, voorwaarden en toepassingsgebied, aard en omvang van de steun verschillen.
De gevolgen die aan dit onderscheid verbonden worden zijn controversieel.
De maatschappelijke dienstverlening is een persoonlijk recht, een grondwettelijk recht (art. 23) toegekend aan elke persoon, een leven te kunnen leiden dat beantwoordt aan de menselijke waardigheid; het is geen vermogensrecht, wel een recht gehecht aan de hoedanigheid van de natuurlijke persoon. Het leefloon is een patrimoniaal of vermogensrecht.
11. Dit onderscheid heeft volgens de inleiders gevolgen voor de handelingsbekwaamheid van de aanvrager: zelfs een volledig onbekwaam persoon (bv. een minderjarige
) kan een aanvraag indienen, vordering instellen voor de rechtbank; zonder vertegenwoordiging. Voor het leefloon daarentegen zouden de gewone regels gelden : de vertegenwoordiging door ouders of voogd is vereist.
Betekent dit niet dat de meest kwetsbare jongeren het recht op een leefloon niet kunnen uitoefenen wanneer hun dat wordt geweigerd?
In welke mate is maatschappelijke integratie en leefloon nog een persoonlijk subjectief recht voor iedereen?
Kinderen en jongeren in de MI-wet en de OCMW-Wet
12. Wat me het meest interesseert is de plaats in deze wetgeving toegewezen aan kinderen? Na de totale afwezigheid van kinderen en kinderrechten in de BM-wet is de vraag of ze nu beter af zijn na de MIWet?
Hoewel het leefloon en het recht op maatschappelijke integratie een persoonlijk subjectief basisrecht worden genoemd, "- Ieder heeft recht op
" (art. 2) - worden kinderen ervan uitgesloten door de artikelen 3 en 6 MIWet.
Dit recht is voorbehouden aan meerderjarigen. Waarom? Is dit te verzoenen met artikelen 10-11 en 23 GW? Met de antidiscriminatiewet (verbod van discriminatie op grond van de leeftijd), met het Verdrag Rechten van het kind.
13. Het zou wenselijk zijn dat er ook in de praktijk van dienstverlening en in de rechtspraak klaarheid zou komen over de vraag OF en zo ja, in welke mate het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het Kind directe (uit)werking heeft.
Ook op dit punt zijn alle varianten aanwezig van een kategoriek NEEN tot een volmondig JA.
14. Hoe komt het dat haast niemand de vraag onder ogen wil zien of kinderen (< 18 jaar) geen eigen recht (horen te) hebben op een gewaarborgd minimum inkomen, en dat zij zelf kunnen vorderen in rechte, zoals volwassenen?
De tegenstrijdigheid tussen twee bepalingen van dezelfde MiWet, de toekenning van een algemeen subjectief recht ("ieder
") en het ontzeggen van dit recht aan minderjarigen, is geen probleem voor het Arbitragehof; ze toont op zich geen discriminatie aan, "hoogstens een gebrek aan samenhang van de wetgever", oordeelt het Hof.
15. Kinderen worden ook in de leefloonwet bijna volledig genegeerd, ook als het gaat om de vaststelling van de rechten van hun ouders. De verhogingen van de bedragen werden zeer selectief doorgevoerd. Daarbij werd niet iedereen (laat staan kinderen) gelijk behandeld.
Kan men kritiekloos aanvaarden dat (overigens intentioneel) eenzelfde bedrag aan leefloon wordt toegekend aan een alleenstaande met kinderen ten laste als aan een samenwonend echtpaar of koppel met kinderen ten laste. Discriminerende tarieven worden toegepast; kinderlast wordt niet in aanmerking genomen.
16. De regering speelde "Verstoppertje" met het Arbitragehof en voerde een arrest van het hof over de discriminatie tussen ouders met kinderlast slechts pro forma uit.
Het KB van 1 maart 2004; rekent in huishoudens waar twee partners samenwonen, wegens zgn. Schaalvergroting FQS, een fictief inkomen aan: een toverformule uit het niets? zonder reële of wettelijke basis, om tot dat resultaat te komen.
Wat is het oordeel van de inleiders over dit FQS?.
17. De geruisloze machine van de programmawet 9 juli 2004: Het bezwaar van discriminatie tussen rechthebbenden alleenstaanden met kinderen en rechthebbende samenwonenden met kinderen, en de door het A veroordeelde discriminatie door de zelfde bedragen te voorzien voor alleenstaanden met kinderen en samenwonenden met kinderen werden zorgvuldig omzeild en het positieve resultaat van heel deze operatie voor samenwonende ouders of samenwonende partners met kinderlast, of voor de kinderen in deze gezinnen is NIHIL. De verschillende behandeling van het eenoudergezin en het twee-oudersgezin blijft bestaan.
18. Toch verklaarde de regering onverstoord dat deze regeling niettemin "een onontbeerlijke fase van de herziening van de leefloonregeling" was, "die een geleidelijke afschaffing van iedere vorm van discriminatie op het oog heeft " Zelfs het woord "cynisme" is hier niet meer adequaat.
19. En als minderjarigen uitzonderlijk toch recht wordt verleend op een BM resp. leefgeld, wordt de minderjarige onbekwaam geacht om zelf dat leefloon te vorderen en zelf zijn recht uit te oefenen. Vaak blijft deze dan ook in feite onbeschermd.
Het Arbitragehof zegde nochtans: "Volgens de rechtspraak van zowel de Raad van State als van de hoven en rechtbanken kan het persoonlijk recht op maatschappelijke dienstverlening worden uitgeoefend door zowel de minderjarige zelf als door diens wettelijke vertegenwoordiger." Geldt dit niet ook voor het leefloon?
20. Zou het vermetel zijn het Arrest van 28 mei 2003 75/2003 van het Arbitragehof te parafraseren en toe te passen op kinderen?
Dit arrest heeft betrekking op de rechten van vreemdelingen op het bestaansminimum.
Maar vermits ook de leeftijd een verboden discriminatiegrond is, naast de nationaliteit, vervangen we de term "vreemdeling" door "meerderjarige" of "het kind".
En dan zou het antwoord van het Hof op de vraag
of de BMWet (lees de Miwet) de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schendt, in voorkomend geval samen gelezen met artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, artikel 14 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (en het Internationaal Verdrag betreffende de Rechten van het Kind) (
) door in artikel (
) het recht op een bestaansminimum (resp. leefgeld) voor te behouden aan iedere Belg die zijn burgerlijke meerderjarigheid heeft bereikt -
kunnen gelezen worden als volgt?
"Het beschreven verschil in behandeling berust op een objectief criterium, namelijk de burgerrechtelijke (meerderjarigheid), wat verbonden is met het criterium (leeftijd)
Gelet op het residuair en niet-contributief karakter van het stelsel van het bestaansminimum (leefloon) dat gefinancierd wordt door overheidsmiddelen en niet door eigen bijdragen, vermocht de wetgever in een eerste fase dat sociaal voordeel afhankelijk te stellen van de meerderjarigheid als vereiste voor het toepassingsgebied van de wet. Budgettaire overwegingen kunnen evenwel niet verantwoorden dat het (
) beschreven verschil in behandeling op basis van minderjarigheid, of leeftijd blijvend wordt gehandhaafd aangezien de toestand van de minderjarigen in hoge mate gelijk is aan die van de andere Belgen. "
Voor de vreemdelingen oordeelt het Arbitragehof dat de overheid binnen een kennelijk niet onredelijke tijd de gelijke behandeling heeft verwezenlijkt.
Wanneer wordt de verschillende behandeling op basis van leeftijd of minderjarigheid, redelijk verantwoord of opgeheven? Overigens, waar ligt de rationaliteit, wanneer een wettelijk statuut bedoeld om de minderjarige te beschermen, ertoe leidt hem een recht te ontzeggen?
23-11-2007 om 19:48
geschreven door HGPAS
|