De handel met Spanje was ingewikkeld en niet zonder risico's door de lange zeereis en ook omwille van de afstand die betalingsmoeilijkheden in de hand kon werken. De zaakvoerders verstuurden gewoonlijk samen één of twee zendingen per jaar. Toch was deze export naar Spanje belangrijk omdat via die weg ook niet meer verkoopbare kant aan de man kon worden gebracht. De betere kant, bv de Mechelse kant met ijsgrond was voornamelijk voor Frankrijk bestemd; goedkopere kantranden, geweven lint en guipure voor Duitsland; mutsenkant voor de Noordelijke Nederlanden. Naast Antwerpen was ook Brugge in de 18de eeuw een belangrijk kantcentrum. Brugge fungeerde als verzamelcentrum van waaruit de kant voor de verschillende buitenlandse markten verdeeld werd. De export naar Spanje was het best uitgebouwd.
Antwerpen was een belangrijk transitcentrum voor de uitvoer van die Vlaamse kant.Uit een overzicht van 1738 blijkt dat ook de kantproductie er de belangrijkste nijverheid was, onmiddelijk gevolgd door de diamantindustrie.De kantproductie was heel sterk afgestemd op de uitvoer en beantwoordde duidelijk aan de vraag van de diverse landen die niet steeds aan fijne kant de voorkeur gaven. De firma's pasten zich aan de vraag van deze afzetgebieden aan en lieten gespecialiseerde werksters voor de correspondenten werken. Vallon de Villeneuve, een Parijse handelaar die zaken deed met de Brusselse firma Godefroy,opende in Cadiz zijn eigen bedrijf en kocht, via Godefroy,"dentelle de Gand ou d'Anvers pour des assortiments faits expressément pour l'Espange."
Denemarken stond open voor nieuwe buitenlandse invloeden, maar verloor nooit zijn eigen identiteit. In de loop van de 18de eeuw kreeg de Deense kant nieuwe impulsen door onder meer Vlaamse invloeden: men ging er Vlaanderse, Binche,Mechelse,en tenslotte tulekant imiteren. Vrouwen uit Brabant,die de troepen van Frederik IV zouden gevolgd hebben,hebben zich in 1712 in Tönder gevestigd en tevens de noodzakelijke verfijning op gebied van vormgeving en techniek geïmporteerd.In 1717 waren er in Tönder 7 kantkantoren. De kantindustrie in Denemarken was halfweg de 18de eeuw economisch heel belangrijk en bracht meer op dan de handel in vee,paarden en andere artikelen,vandaar dat de import van vreemde kant helemaal verboden was.Doch, het basismateriaal voor kant werd wel geïmporteerd.Om tot de in 1761 opgerichte "gilde van kooplieden in kant" te kunnen toetreden,moesten de handelaars aan bepaalde verplichtingen kunnen voldoen. Het was essentieel over fijne garens te kunnen beschikken en goede kantpatronen te hebben. Vandaar dat één van de voorwaarden voor toetreding tot de gilde erin bestond relaties te hebben met Vlaanderen en Brabant, precies om aan de mooie draad en patronen te kunnen geraken. Overdruk uit Kant
In Rusland bleef, naast de gekleurde zijden kant en de goud-en zilverkant,de witte kant een gevestigde waarde.Dat was niet te verwonderen omdat in de loop van de 18de eeuw de oorspronkelijk Russische hofkleding en de kleding van de koopmansstand een westers karakter had. Geîmporteerde kant was zeer duur en was het privilege van de tsarenfamilie en het hof, vandaar dat men pogingen ondernam om de modieuze kant op een behoorlijke manier na te bootsen. Onder Peter de Grote, die na zijn bezoek aan Parijs in het begin van de 18de eeuw te Novgorod een atelier voor zijdekant stichtte, werd in Moskou aan het hof een kantatelier ingericht dat onder leiding stond van Brabantse kantwerksters.
Het verhaal van een prachtige sluier in Brusselse kant die tenauwernood aan de inbeslagname is ontsnapt.Een dame vergezelde haar man naar een feestelijkheid in Dover. Nadien waren ze van plan naar Londen te vertrekken. Ze had een sluier van Brusselse kant gekocht van een smokkelaar. De echtgenote van een hoofdverantwoordelijke voor Justitie was aangehouden in Dover omdat er kant in haar bagage werd ontdekt.Overrompeld door dit nieuws, sprak de dame met een naburige heer die haar aanbood de sjaal naar Londen te brengen omdat, naar hij zei, men een vrijgezel toch nooit zou controleren.Vlakbij dit gezelschap glimlachte een man,waardoor de dame argwaan begon te krijgen. Daarom accepteerde ze luidop het voorstel.'sAvonds naaide ze de sjaal in de mantel van haar eigen man. De volgende dag bereikten ze Londen in alle veiligheid, maar de vrijgezel die oorspronkelijk de sjaal zou overbrengen werd aangehouden en gecontroleerd,maar zonder succes! Overdruk uit kant in Europa
Er zijn tal van verhalen bekend over de manier van smokkelen in Engeland en over de inbeslagname van kantstukken in huurkoetsen tussen ST.Pauls en Covent Garden in Londen. Hoe een dame van stand ettelijke hoeveelheden Franse kant in haar zetel verstopt had. En hoe een andere vrouw in een uitgehold brood voor zo'n 200 pond kant had verstopt. Of een grote Turkse tulband, met een inhoud van fijne kant met een waarde van 90 pond. Ook boeken, flessen, omwikkelde baby's dozen met een valse bodem,paraplus......dit alles en nog veel meer waren dagelijks de prooi van belastingsambtenaren. Uit de koffer van een livreiknecht werden elf yards fijne kant en 6 kragen gehaald. Iedereen smokkelde. In de bagage van een gentleman van de Spaanse ambassade werden 36 dozen hemden met kragen en manchetten in fijne kant plus een grote hoeveelheid kant voor dameskleding ontdekt. De kant ontsnapte aan de controle in Dover, maar werd in beslag genomen bij aankomst van de koets in Southwark. Overdruk uit Kant
De Engelse koning George meldde in 1764 dat alle kant die gedragen zou worden op het huwelijk van zijn zuster,prinses Augusta,met de hertog van Brunswick,originele Engelse kant moest zijn. Doch,net voor dit huwelijk werd een schip onderschept dat geladen was met grote hoeveelheden Franse kant en zijde,bestemd voor de kleermakers van het hof ! Noblesse oblige ! De verantwoordelijke modiste werd het land uitgezet en vertrok naar Versailles waar ze een villa liet optrekken die ze "La folie des Dames Anglaises" noemde. De Engelsen kochten Brusselse kant op het vasteland en verkochten die onder de benaming "dentelles" of "point d'Angleterre". Het ging zelfs zover dat in de 18de eeuw de Brusselse fabrikanten hun eigen productie zo gingen noemen."Point d'Angleterre" is zuivere Brusselse kant van de beste kwaliteit.Kantstukken die erg in de markt lagen als smokkelwaar waren kragen,mutsenslippen en engageantes, neerhangende mouwvolants. Typische rococomotieven waren de chinoiserieën,oosterse tekeningen zoals palmbomen of pagodes. Uit Kant
Belastingsambtenaren waren kind aan huis bij de kleermakers en namen alles in beslag wat van vreemde orgine was.In 1752 werd in Londen een kleermaker beboet voor 100 pond en een grote hoeveelheid vreemde kant,ook goud-en zilverkant.De kant werd publiekelijk verbrand. Goud -en zilverkant waren in de 17de en18de eeuw in heel Europa populair.De kantstroken werden op de kleding geappliqueerd,terwijl de witte kant de kragen en manchetten sierde.Er is niet veel goud-en zilverkant overgebleven.Bij de minste slijtage verdween hij in de smeltkroes,en er werden nieuwe draden getrokken,want het ging om echt goud en zilver. Uit Kant 2007
Ook in de 18de eeuw wilde men in Engeland hoe dan ook de eigen Engelse kantindustrie aanmoedigen, en daarom was het verboden vreemde kantsoorten als Venetiaanse kant en point de France te dragen. Voor kant uit Vlaanderen werden heel hoge invoerrechten geïnd, dus liepen de smokkelpraktijken onverminderd door. De Engelse dames van stand wilden absoluut vreemde kant hebben, dit was prestigieuzer. Konden ze die kant niet zelf oversmokkelen, dan namen ze beroepssmokkelaars onder de arm. Er heerste een mentaliteit die als volgt kon uitgelegd worden:" mode is een erg dwaas ding, maar het is nog dwazer niet gekleed te gaan volgens je stand". Deze visie opende de weg naar allerlei bizarre wanpraktijken, om toch maar het doel te bereiken.
Een heel belangrijke ontwikkeling in de 17de,maar ook verder in de 18de en zelfs 19de eeuw was de smokkel die algemeen aanvaard werd als een onderdeel van de kanthandel. Kant werd om twee redenen gesmokkeld: ofwel was de invoer ervan totaal verboden, ofwel waren er enorm hoge invoer taksen die men wilde omzeilen. Vandaar dat er scherpe controles waren aan de landsgrenzen van nagenoeg alle staten van Europa. Kant werd steeds belangrijker in de mode, en de aantrek als een verboden product was niet te versmaden. Reeds in de loop van de jaren 1620 werden allerlei paketten kant in Dover onderschept zonder dat er invoerkosten werden betaald.
Overal probeerde men modieuze kant te importeren of na te maken. Spanje bijvoorbeeld, die zelf kant realiseerde, importeerde in deze tijd veel kant uit Italië, Frankrijk en de Nederlande. Blijkt dat er in Engeland, en meer bepaald in Honiton,kant werd verhandeld. Het is mogelijk dat er naast de eigen productie, eveneens vreemde kant geïmporteerd en verkocht werd. "Bone lace", is een Engelse benaming voor kloskant. In bepaalde streken in Engeland gebruikte men visgraatjes of "fish bones" als spelden."Bone lace" is dus een letterlijke vertaling van " spellewerk". Men gebruikte eveneens benen klosjes, gedraaid uit botten of "bones" van schapen of zelfs varkens. Ook dit gebruik verwijst naar deze benaming Overdruk uit "Kant"
De beroemdste Italiaanse kant uit de 17de eeuw was de Venitiaanse naaldkant die behoorde tot het summum van de Italiaanse kantproductie. Met heel veel status en allure prijkte hij in de kleding van de elite in heel West-Europa.De mode van het laatste kwart van de 17de eeuw dicteerde een uitermate weelderige haardos. Wie dit niet van nature had, nam zijn toevlucht tot een pruik. Omdat het geen zin had mooie kant onder de pruik te verbergen, knoopte men een strook vooraan op de borst,en zo is de das ontstaan.Net als de Vlaamse kant, die veel luchtiger was, werd de Venitiaanse overal gegeerd en vanuit Venetië naar alle uithoeken van West-Europa geëxporteerd, maar dat verliep niet altijd even gemakkelijk. In de 17de en 18de eeuw wilde men de invoer van vreemde kant beperken. Minister Colbert bedacht een plan om de eigen productie op te drijven. Hij stichtte in 1665 de MANUFACTURES ROYALES DES POINCTS DE FRANCE, eigen ateliers waarop hij toezicht had.Hij deed beroep op Vlaamse en Italiaanse kantspecialisten om de technieken in de Franse bedrijven te komen aanleren.Colbert slaagde in zijn opzet en in korte tijd ontwikkelde zich de POINT DE FRANCE,een typische naaldkant met een zeshoekige gepicoteerde spijlengrond tussen de symmetrisch geplaatste motieven.
Halverwege de 17de eeuw kregen de kantstroken rechte boorden. De kant die toen op veel Noord-Nederlandse schilderijen is afgebeeld, is veelal de zgn. Hollandse kant. Deze kant werd niet in Holland gemaakt, maar vanuit Vlaanderen naar Holland geëxporteerd. In Vlaanderen zat men goed, want in de 17de eeuw werd aan alle Europese hoven Vlaamse en Italiaanse kant heel sterk gewaardeerd en ook de adel volgde deze rage. Men ging soms zo ver dat enkel deze specifieke kant toegelaten werd aan het hof overdruk uit kant
De 16de eeuw was weliswaar heel interessant als ontstaanperiode van de kant, en de eerste kant was wonderlijk mooi, maar de 17de eeuw was toch wel de gouden tijd. Ook in de 17de eeuw steunde het ambacht van het kant-maken op modellen die, door het veelvuldig handelsverkeer, over de grenzen heen circuleerden. De eerste kant was spits getand,vandaar ook de franse benaming"dentelle" tandjes.Onder invloed van de barok werden de motieven levendiger en massiever, wat te merken is aan de Van Dijckkant, genoemd naar de schider Van Dijck, die samen met zijn tijdgenoten heel veel dergelijke kant heeft afgebeeld op grandioze schilderijportretten.Deze portretten tonen dames en heren met platliggende kragen.De dames droegen een bijpassende sjaalvormige kraag over. Dat speelde in de kaart van de noordelijke Nederlanden, want de buste werd geaccentueerd door een horizontale kantstrook, en in dat was op zijn minst onbehoorlijk.Deze puriteinse mentaliteit werd mede veroorzaakt door de Reformatie. De dubbelgevouwen en met kant afgeboorde sjaal verdoezelde deze accentuering.Zo bedekte de dame uit Noord-Nederland ook steeds het décolleté. In de zuidelijke Nederlanden mocht het iets pittiger. Daar was een open décolleté vanaf het 2de kwart van de 17de eeuw erg in.
Koningin Elisabeth stond vooral bekend voor haar grote voorliefde voor buitenlandse nieuwigheden. Haar voorkeur ging naar Italiaanse en Vlaamse textilia. Die voorkeur was niet zo verwonderlijk,de reputatie was wijd verspreid,zoals de Italiaan Vecellio in 1590 citeert:" de edele dames van Antwerpen, ze houden meer dan wie ook van het linnen dat ze subliem bewerken"en "edele dames uit Brabant of Antwerpen, ze dragen kragen van uitzonderlijke verfijning die door hun reputatie alle naties overtreffen". In het Duitse Ertsgebergte, de streek van de zilvermijnen,zouden Brabantse vrouwen die voor de godsdienstperikelen van de tweede helft van de 16de eeuw gevlucht waren, er kant geïmporteerd hebben. Doch, het is ook niet uitgesloten dat de kant er simpelweg werd ingevoerd door handelaars, zoals het modelboek van Zurich getuigt voor deze regio Overdruk uit "Kant in Europa"
Uit de archieven van het Plantijn-Moretusmuseum in Antwerpen blijkt dat de familie Plantijn in de geschiedenis van de Vlaamse kant een grote rol heeft gespeeld. Moeder Plantijn,Jeanne Riviére, haar echtgenoot Christoffel Plantijn en haar dochters kwamen rond 1548-1549 uit Parijs in Antwerpen wonen.Hij vestigde er zich als drukker en boekenverkoper,zij verkocht er linnengoed. Algauw bloeide de onderneming en speelden de dochters Martine en Catherine een vooraanstaande rol in de productie en de handel in verfijnde linnenversiering.Zij legden zich toe op de export van linnen,gesneden werk en kant.Merkwaardig is de term"dentelle à l'aiguille" voor het eerst in 1574 in een rekeningboek van Martine Plantijn voorkwam. Verwijzingen naar kloskant vindt men in "brainat de dentelle"of"dantaille",stroken die per el verkocht worden.De Plantijns waren hofleveranciers in Parijs ,maar exporteerden ook kant naar Duitsland,Spanje en Engeland. Vanaf 1557 was er een bestendige uitvoer naar Frankrijk van kragen, zakdoeken en mutsen.
Deze samengestelde kantsoort is zeer duidelijk te herkennen aan de zeer regelmatige lichte grond die uit mechanischetule bestaat. De fijne en gracieuse motieven worden uitgevoerd in klos-(met afgeknoopte draad) of naaldkant. Meestal zijn de motieven fijne en elegante bloempjes en blaadjes,alhoewel personages of andere motieven kunnen worden gebruikt. Versieringen als openluchtjes,siersteken en reliêf kunnen zowel in naald-als in kloskant voorkomen. Wanneer men de kant omgekeerd bekijkt kan men zeer goed vaststellen dat de tule doorloopt en dat de kant er op is vastgehecht.
Er wordt aangenomen dat kant in de loop van de 16de eeuw in Vlaanderen en Italië tegelijkertijd is ontstaan.Zowel in onze streken als in Italië werd zowel kloskant als naaldkant gemaakt. Hun uiterlijk aspect is nagenoeg hetzelfde; op schilderijen en gravures kun je ze praktisch niet onderscheiden en in werkelijkheid is het soms ook moeilijk.Bovendien maken ze allebei dezelfde stijlevolutie mee en de ontwerpen zijn voor beide kantsoorten even goed te gebruiken. De stelling dat kant zou ontstaan zijn in de eerste helft van de 16de eeuw steunt grotendeels op het feit dat pas vanaf halfweg de eeuw in boedelbeschrijvingen en bestellingen sprake was van kant, vaak onder andere benamingen zoals "passementen" of "spellewerk". Vanaf die tijd was er ook kant te zien in portretten. Uit Kant.
Deze samengestelde kantsoort is zeer duidelijk te herkennen aan de zeer regelmatige lichte grond die uit mechanische tule bestaat. De fijne en gracieuse motieven worden uitgevoerd in klos-of naaldkant. Meestal zijn de motieven fijne en elegante bloempjes en blaadjes, alhoewel personages of andere motieven kunnen worden gebruikt. Versieringen als openluchtjes, siersteken en reliêf kunnen zowel in naald-als in kloskant voorkomen. Wanneer men de kant omgekeerd bekijkt kan men zeer goed vaststellen dat de tule doorloopt en dat de kant er op is vastgehecht.
De Oude-Vlaamse kant waarover we het hier hebben mag niet verward worden met de Oude-Vlaamse kloskant uit de XVIe en XVIIe eeuw. De benaming Oud-Vlaamse kloskant is een algemene benaming voor alle kloskanten die in die tijd in Vlaanderen werden gemaakt. De hedendaagse Oud-Vlaamse kant is een gemengde kantsoort. De opvul tussen de motieven wordt in naaldkant uitgewerkt. Het is een eerder grove zeshoekige maas die soms afgewisseld wordt door verbindingen met spijlen. De motieven worden meestal in linnen, soms met halflinnen ertussen geklost. De tekeningen stellen meestal bloemen of krullende linten voor. Allerhande siersteken, openluchtjes en reliëfs kunnen zowel in de naaldkant als in de kloskant voorkomen.