De wortels van de Amish liggen in Zwitserland in de beweging van Wederdopers Anabaptisten die in 1525 opkwam als een radicale afscheiding van de Reformatie. De Wederdopers doopten elkaar als volwassenen, nadat zij als babys al in de katholieke kerk waren gedoopt. Zij werden daarom te vuur en te zwaard bestreden door zowel katholieken als protestanten.
Om de vervolging te ontlopen trokken de Wederdopers naar afgelegen gebieden om daar als landbouwers in hun onderhoud te voorzien.
In 1693 scheidde zich een groep af onder leiding van Jacob Amman en zij noemden zich de Amish naar de achternaam van hun leider.
(De andere groep werd later bekend als de Mennonieten, genoemd naar de Nederlander Menno Simons.)
In de 18e eeuw werden de Amish door William Penn uitgenodigd om in zijn kolonie Pennsylvania te komen werken als landarbeider. Hoewel er aan het eind van de negentiende eeuw nog maar zon tienduizend Amish over waren, is hun aantal sindsdien gegroeid tot 182.000, verdeeld over 23 staten. Het merendeel woont echter in Pennsylvania, Ohio en Indiana. Die groei is enerzijds te verklaren vanuit hun geloof: Zij doen niet aan geboortebeperking en gemiddeld heeft elk gezin daardoor zeven kinderen. Anderzijds hebben zij de scheiding tussen hun gemeenschap en de rest van de samenleving weten te handhaven, al zijn zij wel bereid zich creatief aan te passen aan de veranderende wereld om hen heen door compromissen te sluiten.
Op de foto: Hét vervoermiddel van de Amish (Wordt vervolgd)
|