Wandeldag
Heel de dag liepen wandelaars door onze straat Al bij het ochtendgloren zagen we de eerste stappers En dat ging onverstoord door tot ’s avonds laat Men moest gaan van punt A naar eindpunt B Dat deed men ook, gehoorzaam en gedwee
Iets na de middag zagen we een vreemd figuur Die ging niet zoals het hoorde van A naar B Maar wandelde andersom, alsof was hij tureluurs Als hij voorbij was keken de anderen hem na Een rare snuiter, dat vonden ze van hem ja
Evenwel, die zonderling had het goed bekeken Tegenstroom zag hij de dingen van een andere kant Was hij de enige die van zich liet spreken Niemand anders als hij zag zoveel blije gezichten Die hem passeerden en een groet tot hem richtten
Aan het eindpunt gekomen, waar het voor de anderen begon Vroeg een plagerige vrouw hem hoe zijn dag was geweest Of hij zich niet eenzaam had gevoeld, tegendraads het peloton Neen, antwoordde hij, dit is mijn normale manier van doen En hij ging naar haar toe en gaf haar een speelse zoen
|