Winterverhaal
xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Het moet ergens halverwege de jaren zestig zijn geweest, ik was een puber van 13-14 jaar. We hadden van onze leraar Nederlands een taak meegekregen voor de kerstvakantie, een opstel schrijven met als titel Winter. Hoe begin je daar nu aan?
Ik herinner me nog heel levendig dat ik me op een zondagvoormiddag installeerde aan het keukenraam voor het schrijven van het opstel. Mijn schrijfblok had ik op de vensterbank gelegd, het schrijfgerief in aanslag. In een hoek van de kamer stond een echte kerstboom, hij verspreidde een heerlijke verse dennengeur en was versierd met lampjes van allerlei kleuren en de schoonste kerstballen. Onder de boom stond een kerststal, die mijn vader nog zelf had gemaakt. Een stal met een houten geraamte, daartussen houten traliewerk met stro en een dak van boomschors. Al de heiligen die bij het verhaal hoorden waren aanwezig, inclusief de engelen hoog in de boom. Het was een koude winterdag en s nachts had het hard gevroren, de bomen waren wit berijmd. Binnen in huis was het lekker warm en op de Leuvense kachel stond de moor zachtjes te pruttelen. Vanuit het keukenraam keek ik uit op de smalle straat voor het huis met daarachter een weide, die achteraan was afgeboord met een rij berkenbomen, nog verder weg lag de ongerepte heide. De lucht was zwaar en grijs en er dwarrelden sneeuwvlokjes naar beneden. Moeder was bezig met de voorbereidingen voor het middageten: aardappelen schillen, groenten snijden.
Ik zat daar met een wit blad voor mij en kon er geen letter opkrijgen. Op de straat zag ik af en toe een goed ingeduffelde wandelaar of fietser voorbijkomen. Een koppel eksters kwam aangevlogen en ze streken neer in de berkenbomen, verscholen in het wit-grijze plaatje. Het begon harder te sneeuwen en al vlug was de kiezelstraat voor het huis een witwollen wegje geworden. Moeder gooide nog een flinke schep steenkool bovenaan in de mond van de kachel. Op tafel was de fles melk van na het ontbijt blijven staan. Ik goot mij een tas uit en deed er een grote lepel cacaopoeder en een lepel suiker bij. Dat smaakte heerlijk terwijl ik genoot van mijn winters panorama aan het raam.
Het sneeuwde alsmaar harder en als dat zo nog even doorging zou ik straks zeker een sneeuwman kunnen maken, dacht ik toen. Moeder zette een grote ketel op de stoof om het vlees aan te braden. Spoedig werd de keuken gevuld met heerlijke geuren. Het schouwspel buiten had me zo in beslag genomen dat ik geen letter op het papier kreeg, dat bleef zo blank en wit als de sneeuw die alles toedekte en inpakte. De bleke berkenbomen in de achtergrond waren bijna onzichtbaar geworden door de steeds heviger sneeuwval. Gefascineerd keek in naar de witte vlokken die zonder ophouden en massaal uit de lucht vielen. Zoveel schoons kon ik echt niet onder woorden brengen en ik denk dat daar mijn liefde voor het winterseizoen is begonnen, toch zeker mijn verlangen naar sneeuw. Zo goed weet ik het niet meer, maar het moet wel zijn dat ze toen op de radio het liedje van Bing Crosby speelden, white christmas.
Er zijn taferelen die je zou moeten kunnen bevriezen, die zouden moeten blijven duren, zonder ophouden, heel je leven lang. Van binnen kreeg ik er zon warm en liefdevol gevoel van dat het me helemaal niet lukte om ook maar iets van dit alles over te brengen naar mijn papier. Een groot wit blad met alleen maar het woord Winter.
-----------------------------------------
|