Waar is den tijd dat we als kleine snotter gingen spelen in de watermolenbeek. Toen we met vrienden vertrokken gaven onze ouders of grootouders ons de nodige goede raad mee.
-Chauffeurke, zie dat ge niet te ver van huis gaat. -Ja bomma. -En zie dat ge u niet vuil maakt! -Ja bomma. -En zie dat ge niet overeden wordt door ne velo! -Ja bomma. -En zie dat ge zeker niet naar de beek gaat, en dat ge uit dat water blijft, en dat ge niet kletsnat terugkomt, en dat ge niet verdrinkt, en dat ge niet tussen de watermolen draait!
Als ze zo over één thema wat langer bleef zagen, dan wou dat zeggen dat ze de grootste vermoedens had dat we dat toch zouden doen. Met een paar vrienden trokken we naar de beek, en van op de weg keken we naar het water. De watermolen draaide zijn rondjes, en het water stroomde door de beek die kronkelend in het landschap verdween. We zagen de stekelbaarsjes zwemmen, en ieder van ons waande zich een echte visser of avonturier. We trokken onze schoenen uit, en in korte broek daalden we de berm af. Bij elke verboden stap naar het water,blonken onze ogen meer en meer. Het water was koud, en ieder van ons hield zich stoer om zijn kiekevel niet te laten merken. Onze voeten verdwenen in de modder, en het water kreeg een wazige kleur. We probeerden de vissen te vangen, om ze daarna in een bokaal of emmer te zetten. Maar telkens we iemand hoorden afkomen, moesten we ons vlug verstoppen in de grote rioolbuis, waardoor het water onder de weg vloeide. We zaten te giechelen en te lachen. En hoe meer we gingen opletten om niet nat of vuil te worden, hoe meer het tegenovergestelde zich voordeed. Als er dan al eens ééntje het evenwicht verloor, en kleddernat uit de beek moest kruipen, lagen de anderen op hunne rug van het lachen. Na de avonturen in het water, gingen we meestal even liggen drogen. Maar dat nam niet weg, dat als we thuis kwamen nog een paar lappen op onze kop kregen om de modder uit ons haar te krijgen. We beloofden telkens plechtig dat we nooit meer naar de beek zouden gaan,maar er was die drang die telkens veel sterker was dan onze belofte.
Nu sta ik naar de beek te kijken, en de watermolen is verdwenen. Het water stroomt nog wel in de beek, en nog steeds verdwijnt ze kronkelend door het landschap. Ik zie de herinneringen weerspiegelen op het wateroppervlak. Als er nu iemand langskomt hoef ik mij niet meer te verbergen. We groeten elkaar, en stellen ons dezelfde vraag.
-Waar is den tijd dat de watermolen nog rondjes draaide en we in de beek kwamen spelen.
Groetjes chauffeurke
|