Jacques Romain Georges Brel (Schaarbeek (Brussel), 8 april 1929 - Bobigny (Parijs), 9 oktober 1978) was een Belgische zanger, componist en tekstschrijver die in de vroege jaren zestig uitgroeide tot een internationale vedette. Na zijn afscheid van het podium in 1967 was hij enige tijd actief als filmacteur en -regisseur. Tijdens het belangrijkste deel van zijn carrière werkte hij intensief samen met de componisten François Rauber en Gérard Jouannest.
De Brusselaar Brel beschouwde zichzelf als Franstalige Vlaming. Hij zong voornamelijk in het Frans maar nam ook enkele Nederlandse versies van zijn chansons op, meestal door Ernst van Altena vertaald.
Bekende liedjes van Brel zijn onder andere:
Ne me quitte pas (Laat me niet alleen / If you go away) (1959) Les Flamandes (1959) Marieke (1961) Le Moribond (Seasons in the sun) (1961) Le Plat Pays (Mijn vlakke land) (1962) Amsterdam (1964) La chanson des vieux amants (Liefde van later) (1967) Voir un ami pleurer (Een vriend zien huilen) (1977) Vanwege zijn kritische, vaak spottende, teksten over de Vlaamse Beweging en het leven onder de vleugels van de rooms-katholieke Kerk was Brel vooral onder Vlamingen omstreden. Hij heeft echter ook diverse lofzangen geschreven op het Vlaamse land en het vrouwelijk deel van zijn bewoners.
Vele artiesten hebben Brel-chansons uitgevoerd of opgenomen. Nederlandse vertalingen werden onder meer door Liesbeth List en Herman van Veen opgenomen. In het Engelse taalgebied zorgden met name vertaler Rod McKuen en de zangers Scott Walker en Terry Jacks voor Brels bekendheid. Van If you go away (de Engelse bewerking van Ne me quitte pas) bestaan talloze versies, waarvan die van Dusty Springfield, Neil Diamond en Frank Sinatra waarschijnlijk de bekendste zijn.
Proloog: de voorouders van Jacques Brel De overgrootvader van Jacques Brel, Jean-Augustin Brel, was vanaf 1833 burgemeester van het Vlaamse Zandvoorde (nu een deelgemeente van Zonnebeke). Als lid van de gegoede burgerij sprak hij, haast vanzelfsprekend, Frans.
De vader van Jacques, Romain (6 februari 1883 - 8 januari 1964) vertrok in 1911 naar Congo, werkend voor een handelsfirma. Op 3 december 1921 trouwde hij in Brussel met Elisabeth Van Adorp (14 februari 1896 - 7 maart 1964). Ze vestigden zich samen in Congo waar op 13 augustus 1922 de tweeling Pierre en Nelly werd geboren. In januari 1923 overleden beide kinderen aan tyfus. Op 19 oktober 1923 werd een zoon geboren die (opnieuw) de naam Pierre kreeg. In 1926 keerden de Brels definitief terug naar Brussel. Ze vestigden zich in de buitenwijk Schaarbeek, waar in 1929 Jacques werd geboren. Romain verliet in 1931 de import-export en werd vennoot in de Brusselse kartonfabriek die in 1921 door zijn zwager Armand Vanneste was opgericht. Het bedrijf werd omgedoopt in Vanneste & Brel.
Jacques' moeder, door hem steevast Mouky genoemd, was erg gelovig. Ze hield van acteren en zingen en schreef af en toe liedjes. Romain Brel was een niet-praktiserend katholiek met een liberale politieke overtuiging. Hoewel hij Franstalig was, was hij niet uitgesproken francofiel. Op zijn twaalfde leerde hij Nederlands en zijn houding tegenover de taalkwestie was pragmatisch. Het bekrompen bourgeois-milieu waartegen Jacques Brel zich later in zijn chansons afzet is volgens tijdgenoten dan ook niet zozeer gebaseerd op het gezin waarin hij zelf opgroeide, maar veel meer op bijvoorbeeld de familie Vanneste, die Jacques van zeer nabij kende.
Levensloop
Jeugd Brel groeide op in een burgerlijk milieu. Aanvankelijk wees alles erop dat hij zijn vader later zou opvolgen als fabrieksdirecteur. Na het verlaten van de middelbare school werkte hij vier jaar lang bij de kartonfabriek Vanneste & Brel waarin zijn vader medevennoot was. Bij de humanistisch-Katholieke jeugdbeweging Franche Cordée legde hij zich ondertussen toe op zang en toneelspel. Hij ontmoette er ook Thérèse Michielsen ('Miche') met wie hij op 1 juni 1950 trouwde. Het paar kreeg drie dochters: Chantal (1951-1999), France (1953) en Isabelle (1958).
Eerste stappen als chansonnier Ondertussen was Brel liedjes en gedichten gaan schrijven. In 1952 begon hij onder de hoede van Angèle Guller voorzichtig aan een carrière als chansonnier. Hij trad op in haar radioprogramma, gaf diverse optredens en maakte in 1953 een 78-toerenplaat met de, vergeleken bij zijn latere repertoire, brave liedjes La Foire en Il y a. Een jaar later werd het definitief duidelijk dat Brel geen fabrieksdirecteur wilde worden maar chansonnier: hij vertrok naar Parijs waar hij met wisselend succes zijn werk aan de man bracht. Zijn plaat had de aandacht van onder meer Jacques Canetti getrokken; deze liet hem een paar keer in zijn cabaret Les Trois Baudets optreden en zou zich later als Brels ontdekker beschouwen.
Brels verrichtingen werden met wisselend enthousiasme ontvangen maar waren in ieder geval succesvol genoeg om in 1954 zijn gezin over te laten komen. In datzelfde jaar ontmoette hij Georges Pasquier ('Jojo') die zijn leven lang een boezemvriend zou blijven. Uit dezelfde periode stammen ook de eerste contacten met pianist/arrangeur/orkestleider François Rauber en pianist Gérard Jouannest die Brel tijdens de rest van zijn muzikale carrière terzijde zouden staan. Rauber verzorgde de muzikale omlijsting op Brels grammofoonplaten terwijl Jouannest de vaste begeleider op het podium was. Beiden staan ook te boek als coauteur van diverse chansons. Later voegde accordeonist Jean Corti zich bij deze kern van Brel-begeleiders.
In 1955 stond Brel aan de vooravond van zijn doorbraak. In de Brusselse Ancienne Belgique verzorgde hij een week lang het voorprogramma van Bobbejaan Schoepen.
Doorbraak In 1956 beleefde Brel zijn definitieve doorbraak met het succesvolle plaatje Quand on n'a que l'amour. Brel was vanaf dat moment een erkend artiest. Dat de kwaliteit van zijn gezinsleven er intussen niet op vooruit was gegaan, bleek toen Miche in 1958 besloot om met de kinderen weer in Brussel te gaan wonen. Miche en Jacques leidden vanaf dat moment gescheiden levens maar de relatie werd nooit definitief verbroken. Jacques bleef kostwinner van het gezin en speelde incidenteel de rol van huisvader. Dat hij er tevens vele minnaressen op nahield, was een publiek geheim.
Vanaf de late jaren vijftig werd het werk van Brel grimmiger. Tijdgenoten meldden dat het vooral Jojo was die Jacques inspireerde om zijn katholiek-humanistische levensvisie te verruilen voor een wereldbeeld waarin de mens in de eerste plaats een strijder is. Gekoppeld aan de muzikale vakkunst van Jouannest en Rauber leverde dit een vernieuwde Jacques Brel op: in Les Flamandes uit 1959 trekt hij van leer tegen de hypocriete burgerlijke moraal die hij uit zijn jeugd kende; in Ne me quitte pas (1959) lijkt de liefde meer pijn dan goed te doen en La mort (1960) is de eerste uit een hele reeks Brel-chansons over de dood. Het zijn drie thema's die vanaf dat moment voortdurend opduiken in Brels teksten. Hij verwierf daardoor een serieuzer, meer literair imago, maar joeg ook luisteraars tegen zich in het harnas die het zoetsappige Quand on n'a que l'amour misschien nog wel konden waarderen.
Brel als vedette Het succes was er in ieder geval niet minder om. In de periode tot 1967 leidde Brel een hectisch bestaan waarin het niveau van zijn liedjes en optredens onveranderd hoog bleef. Tijdens zijn concerten verschoof het accent: was Brel aanvankelijk nog een cabareteske hofnar die ook af en toe een gevoelig liedje zong, naarmate de jaren vorderden speelde hij steeds meer de rol van gedoemd dichter, die op het podium zijn persoonlijke pijn voor het voetlicht bracht. De intense manier waarop hij zijn chansons de zaal in spuugde, oogstte zelfs bewondering in landen waar de Franse taal traditioneel een onneembare hindernis vormt: in 1965 trad Brel op in Moskou en in de Carnegie Hall in New York.
Ook in interviews, waar hij zich aanvankelijk met beleefde grapjes vanaf maakte, gaf Brel zich in de loop der tijd steeds vaker over aan tobberig gefilosofeer over zijn door de volwassenen geroofde jeugd en de waarde van het najagen van, desnoods stompzinnige, dromen. Dergelijke ontboezemingen werden meestal snel gevolgd door een relativerend grapje want, hield Brel vol, het leven is uiteindelijk oninteressant en niet serieus te nemen.
Naast een intens tourschema (gemiddeld 300 optredens per jaar) hield Brel er al die jaren ook een intens drink- en rookschema op na. Zijn nachtrust bestond uit hazenslaapjes en hij verloor tijdens een optreden naar eigen zeggen in een klein uur ruim een halve kilo aan lichaamsgewicht. Het wekte dan ook geen verbazing dat hij op 16 mei 1967 zijn laatste concert gaf. Als reden voor zijn afscheid gaf hij op dat hij bang was om zijn artistieke scherpte te verliezen. Ook wilde hij meer tijd vrijmaken voor 'andere dingen'. Daarnaast deden er geruchten de ronde dat Brel om gezondheidsredenen met optreden stopte. De titel van een Amerikaanse musical die rond dezelfde tijd een belangrijke impuls aan Brels bekendheid in de Angelsaksische wereld gaf, is in dit verband dan ook enigszins wrang: Jacques Brel is alive and well and living in Paris.
Brels tweede carrière Brel ging het vanaf 1967 rustig aan doen. In zijn geval betekende dat: Don Quichot spelen in een door hem zelf geregisseerde musical (l'Homme de la Mancha) en een filmcarrière beginnen.
Hoewel zijn verrichtingen als filmacteur welwillend werden ontvangen, behaalde hij op dat gebied niet het enorme succes dat hem als zanger ten deel viel. De twee films die hij zelf regisseerde waren ronduit flops en Brel moest concluderen dat het najagen van deze droom in een mislukking was geëindigd. Ook de kindertheatervoorstelling Voyage sur la lune leverde niet het gewenste resultaat. Brel en Rauber leverden de liedjes voor deze musical maar bliezen de voorstellingen vlak voor de geplande première in 1970 af, omdat ze het werk van regisseur Jean-Marc Landier ondermaats vonden.
Ook minder artistieke bezigheden hadden in de periode na 1967 Brels aandacht: hij behaalde zijn vliegbrevet en zijn zeilbrevet en bevoer samen met minnares Maddly Bamy per zeiljacht Askoy de Atlantische en Stille Oceaan. Uiteindelijk belandde het paar op het eiland Hiva Oa, onderdeel van de Marquesaseilanden in de Stille Oceaan.
Afscheid Toen bij Brel in 1974 longkanker werd geconstateerd besloot hij zich definitief op Hiva Oa te vestigen. Met het vliegtuigje 'Jojo' (genoemd naar zijn kort tevoren overleden vriend) verleende hij hand- en spandiensten aan de lokale bevolking. Hij reisde nu en dan naar Europa voor medische behandeling (een deel van zijn linkerlong werd verwijderd) en uiteindelijk voor het opnemen van een laatste LP.
De LP Brel verscheen eind 1977 en was de eerste volwaardige Brel-plaat in bijna tien jaar. Er werden op de dag dat de plaat uitkwam 600.000 exemplaren van verkocht en ook in artistiek opzicht werd Brel als een succes beschouwd. Kort na het uitkomen van de plaat keerde Brel alweer terug naar Hiva Oa, waar hij tot de zomer van 1978 samen met Maddly verbleef.
Een snel verslechterende gezondheidstoestand dwong Brel de laatste drie maanden van zijn leven in Frankrijk door te brengen. Hij stierf in een ziekenhuisbed in Bobigny (vlakbij Parijs) aan een longembolie en werd begraven op Hiva Oa.
Na zijn dood In de jaren na zijn dood raakte Brel allerminst in de vergetelheid. Zijn dochter France richtte in 1981 de Fondation Jacques Brel op, die sindsdien waakte over zijn artistieke nalatenschap. Al in 1962 had Miche Brel de muziekuitgeverij Editions Pouchenel in het leven geroepen om Brels werk uit te geven. In 2006 fuseerden beide tot Editions Jacques Brel.
Ook in de 21ste eeuw wordt Brels werk nog volop door andere artiesten uitgevoerd. Franstalige radioluisteraars uit diverse landen riepen Ne me quitte pas uit tot het beste lied van de twintigste eeuw en kijkers van de RTBF kozen Brel op 20 december 2005 als De Grootste Belg. In de Vlaamse tegenhanger van deze verkiezingen eindigde hij als 7de.
Ook Brels gecompliceerde verhouding met vrouwen echoot nog jaren na: de twee weduwes Miche Brel en Maddly Bamy bakkeleien 25 jaar na Brels overlijden nog steeds over de vraag waar Brels graf zich behoort te bevinden en wat (lees: wie) er precies op de steen vermeld moet staan. Daarnaast houdt Maddly Bamy de wereld periodiek op de hoogte van hetgeen Brel haar op bovennatuurlijke wijze vanuit het hiernamaals doorseint.
In zijn jeugd was Brel lid van de scouting. Zijn totemnaam was phoque hilarant ("grappige zeehond"). Volgens de scoutingtradities is de zeehond "bedrijvig", "vinnig" en "zwijgzaam". In "Asterix en de Belgen" verwijzen René Goscinny en Albert Uderzo naar Brel. Wanneer het Belgische stamhoofd Vandendomme met Asterix, Obelix en Abraracourcix door een typisch vlak Belgisch landschap wandelt, merkt hij in de Franse versie op: "...in mijn vlakke land zijn de enige bergen oppidums." (Een "oppidum" is een Latijnse heuvel) Dit is een referentie naar Brel's "Le Plat Pays" (Het Vlakke Land) waarin hij kerken "de enige bergen in zijn vlakke land noemt." De grap werd in de Nederlandse vertaling echter niet in de context van Brel vertaald.
|