Enkele oude frivole liedjes gezongen op "den dries" te Nukerke
Het lied van de pensjager
Het was op enen zomeravond
Toen ik pijn in mijne tanden had
Ik durfde niet gaan slapen
Ik ging wandelen al in het veld
Als ik nog liefhebber was van het pensjagen
Nam ik mijne poeder en mijne karabien
't Was om hem mee te dragen
Nam ik mijne poeder en mijne karabien
't Was om hem mee te dragen
Ik ging langs ene stille dreve
Alwaar het nachtegaaltje zo liefelijk zong
Ik legde mij daar wat neder
Al onder enen groenen tronk
Daar viel ik lustig in enen slaap
Mijne tandpijn was genezen
Maar toen ik eindelijk wakker wierd
De zon die was aan 't rijzen.
Maar toen ik eindelijk wakker wierd
De zon die was aan 't rijzen.
Ik zat met mijne karabien verlegen
Voor mij was het verboden jacht
Ik durfdege mij niet risgieren
Ik meende dat 'k ene gendarme zag
Maar wat geluk mijn ore tuit
En de stem dat ik daar hoorde
't Was juist enen orgel die daar klonk
Die mijn jonk hart bekoorde
't Was juist enen orgel die daar klonk
Die mijn jonk hart bekoorde
Ik ging met fiere treden
Om die overschone maagd
Een meisje van drie maal zeven
Die ik daar zo lustig vond.
Zij sprak Mijnheer gij zijt zo verhaast
Om op pendars te jagen.
Gij weet mijne vader is garde-chasse
En ik zal u overdragen.
Gij weet mijne vader is garde-chasse
En ik zal u overdragen.
Zeg meisje roep geen alarm
Uw vader is mijne beste vriend.
En ik ben ene gendarm
Ik doe hier mijne dienst
Niemand zal mij de jacht verbien.
Meisje lief waar zijn uwe zinnen.
'k Zal mijne karabien eens laten zien
En 't poeder ziet van binnen
'k Zal mijn karabien eens laten zien
En 't poeder zit van binnen
Als het meisje had vernomen
Dat ik enen gendarm was
Is ze zij bij mij gekomen
En vroeg vergiffenis
Zij spreidde zich in het gras
En sprak lieve gendarm
Hier is het wild waarop gij jaagt
Schiet maar zonder pandarm.
Het gaf een pief, een poef,een, paf
En 't kletterde in de bomen..
' t Is juist gepast, mijn hondje bast
En 'k zag de stad van Rome.
't Is juist gepast, mijn hondje blaft.
En 'k zag de stad van Rome.
Als ik mijn poeder had verschoten
Deed zij wat
Uwe karabien moet zijn gebroken
Want 't zaad ligt al in het zand.
Die schoot heeft niet getroffen
Van zo een schoot word ik niet vet.
't Is al in 't zand gevlogen.
Van zo een schoot word ik niet vet.
't Is al in 't zand gevlogen
Pensjagers voor het laatste
Als ge gij wilt op patrijzenjacht
Ziet dat ge zijt gendarm
Voor u is het ook een jacht.
Schiet maar de vogels klein en groot.
Alles wat ge kunt vizeren.
Al gaat het zaad al waar ge wilt.
En ge moet u niet generen,
Al gaat het zaad al waar ge wilt.
En ge moet u niet generen.
Germaine
Refrein
Ach Gemaine mijn hartendief
Ach ik heb u zo lief
Al is er met tijds haar smoeltje wat zwart
Daarom gaat ze nooit uit mijn hart
Ach ze is er zo lief en fijn
Ach ze is er de mijn
Ze zuipt en ze snuift en ze sneukelt er bij
En toch blijft Germaine aan mij.
1
Wel vrienden ik heb het u nog niet gezeid
'k Heb kennis met een schone meid.
Ja 't is als een beeld als een engel zo schoon
Ze spant er voor zeker de kroon. Men noemt haar Germaine en 't is hare naam
Ja tot alles is ze in bekwaam
Daarom durf ik zeggen voor u hier tevree.
In 't kort trouw ik er mee.
Refrein
Ach Gemaine mijn hartendief
Ach ik heb u zo lief
Al is er met tijds haar smoeltje wat zwart
Daarom gaat ze nooit uit mijn hart
Ach ze is er zo lief en fijn
Ach ze is er de mijn
Ze zuipt en ze snuift en ze sneukelt er bij
En toch blijft Germaine aan mij
2
Ze's deftig gekleed ja dat zeg ik voorwaar
Maar spijtig ze heeft niet veel haar.
Och God op haar rokske die z'heeft aan haar lijf
Staat er wel een lapken of vijf.
Haar hemdeke heeft in geen weke of tien
Voor zeker de waskuip gezien.
En haar schoenen zijn het hermaken niet weerd.
Ze zijn er maar goed voor den heerd.
Refrein
Ach Gemaine mijn hartendief
Ach ik heb u zo lief
Al is er met tijds haar smoeltje wat zwart
Daarom gaat ze nooit uit mijn hart
Ach ze is er zo lief en fijn
Ach ze is er de mijn
Ze zuipt en ze snuift en ze sneukelt er bij
En toch blijft Germaine aan mij
3
Ja ze's toch zo deftig dat zeg ik tevree.
Nu onlangs op enen souper.
D'r zaten we samen te fretten te koen
Ze had geen ferchetten van doen
Ze stak mee heur puten her muile zo vol
Ze zoop haar zo zaat als een mol
En dan nog besluiten van die is
Ze spoide al op de plancher
.
Refrein
Ach Gemaine mijn hartendief
Ach ik heb u zo lief
Al is er met tijds haar smoeltje wat zwart
Daarom gaat ze nooit uit mijn hart
Ach ze is er zo lief en fijn
Ach ze is er de mijn
Ze zuipt en ze snuift en ze sneukelt er bij
En toch blijft Germaine aan mij
4
Ja gans haar familie is welstellend en goed,
't Is geeneen die ergens niets doet.
Haar broeder leurt appels haar zuster met sprot
Ja zelfs zit een veerkie in't kot
Zo dus kunt ge denken dat is ergens fijn
Ik geloof dat 'k nie beters kan zijn.
Daarom durf ik zeggen
In t korte hertrouw ik ermee.
Refrein
Ach Gemaine mijn hartendief
Ach ik heb u zo lief
Al is er met tijds haar smoeltje wat zwart
Daarom gaat ze nooit uit mijn hart
Ach ze is er zo lief en fijn
Ach ze is er de mijn
Ze zuipt en ze snuift en ze sneukelt er bij
En toch blijft Germaine aan mij
Daar boven in dat vensterke
Daar boven in dat vensterke daar lag een meisje fijn.
Daar kwam daar ene boer voorbij. Zeg meisje wil je mij ?
Neen, neen met een boer om te melken aan een koe
Gij gij gij zijt zo fijn maar mijn man zult gij niet zijn.
Daar boven in dat vensterke daar lag een meisje fijn.
Daar kwam daar ene beenhouwer voorbij. Zeg meisje wil je mij ?
Neen, neen rood van bloed, gij die alle moorden doet.
Gij gij gij zijt zo fijn maar mijn man zult gij niet zijn.
Daar boven in dat vensterke daar lag een meisje fijn.
Daar kwam daar ene kleermaker voorbij. Zeg meisje wil je mij ?
Neen, neen naalden breken ,gij zult in mijn handen steken.
Gij gij gij zijt zo fijn maar mijne man zult gij niet zijn.
Op ienen dertien oêven
Op ienen dertien oeven,
den baker sloeg zijn wijf,
Al mee een hiete poeule,
zu deerlek op heur lijf.
Wa goeun we den baker geven
al veur zijn nieuwe jaor;
Een kind al in de wiege
mee zwart gekroeseld hoêr.
De meisjes van Nukerke
De meisjes ja van Nukerke zoals men overal ziet
Ze zien d'er de jonkmans zu gieren maor jô ze gebôren da niet
De meisjes voornaam zo lief en zo net
Het zijn lijk engelkes die maagden zijn
Als gij eens goed op hen let
Ze lachen u zo zoetjes tegen
Maar eenieder weet dat wel
Ze zijn er ja zo verlegen
Als gij maar eens komt aan hun vel
En moet gij eens aan het tôten toe gaan
Tralalalaliere
...............
De meisjes ja van Nukerke
Gelijk men overal zit
Ze zien d'er de jonkman zu gieren
Maor jô ze gebôren dat niet!
|