Albert Antrop werd geboren op een woensdag van het jaar 1915. Zoals zo velen vertelt ook Albert over zuster Cantara die een hele generatie kinderen heeft opgevoed. Als kleuter trok hij niet zó graag op naar school omdat hij op school moest blijven eten. Let op! Geen lekkere boterhammen van thuis maar kloosterkost. En dan nog tijdens de oorlog. “Alle dagen moet ik ambras hebben gemaakt. Tot besloten werd mij naar Ronse te sturen naar “de wezenschool”. Die aanvaarden alle kinderen jonger dan 6 jaar. Ik was pas 4 jaar en werd op pensionaat gestuurd. Ik bleef er tot mijn 9 jaar en dat was een privilegie. In die tijd liepen de kinderen van de liberalen school in de “wezenschool” terwijl de katholieke kinderen naar de Sancta Maria trokken. En waarom op internaat ? Wel, onze ouders hadden absoluut geen tijd om ons naar en van school te brengen. Toen ging alles te voet en de school was toch ver. De weg liep van de Meulebroecke, het veld in naar de herberg “De koekoek” waar Armand Rousseau nog gewoond heeft. (Vital Laurier heeft dat huisje nadien gekocht en afgebroken). Dan langs de Potaarde, de Pontstraat over en langs het Meetjesstraatje naar het dorp. Dat alles langs onverharde voet- en landwegen.
Dus werd voor het gemak gekozen. Toch voor degene die geld hadden. Ik bleef in “de wezenschool” tot de leeftijd van 9,5 jaar. Daar was ik het knechtje van de nonnekes. Was er een boodschap te dan werd Albert aangesproken. Ik weet nog, er had een hevig onweer gewoed. De straten van het centrum stonden half onderwater en de zusjes Aelvoet waren nog niet afgehaald aan de school. Dus werd Albert aangesproken: “Alberke, zoude gij die twee meisjes willen thuis brengen?” En Albert trok op, de stad door tot aan de passerelle. Vandaar liet ik hen gaan en keek ze nog een tijdje na. En dat voor een kind van 9 jaar.
Het jaar nadien ging ik over naar het college.
14-18
Dat de Duitsers ook Nukerke bezetten kon je merken aan de patrouilles die voorbij kwamen. In Nukerke was een sectie Duitse soldaten gelegerd. Tweemaal daags patrouilleerden 2 Duitse soldaten te paard gedurende ongeveer een uur. Kwestie van alles onder controle te houden.
In 1918 werd onze streek door de Engelse troepen bevrijd. Het heeft 2 dagen geduurd eer ze van Melden tot hier in Nukerke zijn geraakt. De wegen waren toen maar half verhard en bij hevige regen bleven er enkel poelen en plassen over. De paarden trokken zich half dood om al dat zwaar geschud de berg boven te trekken. Op 11 november om 9 uur in de voormiddag hing reeds een witte vlag boven op de kerktoren. Maar terugtrekkende Duitsers vonden het wel nog nodig om vanuit een mitrailleursnest in de berm van de spoorweg in Terpoort op de Engelsen te schieten die zich te ver waagden. Maar er waren toen zoveel Engelsen dat het op een moment op de weide zwart zag van de paarden. Op ’t einde van de grote oorlog pakten de Duitsers bij hun aftocht alles mee wat ze konden gebruiken. Zelfs de runderen namen ze mee. Het was voor hen zogezegd militaire eigendom. En dan trokken ze achteruit. In die jaren ging dat nog heel traag. Amper 15 km per dag.
Onze Belgische soldaten waren tijdens den oorlog pover gekleed. “
Op en rond de boerderij
De boerderij werd gebouwd in 1858 door Leo Devos, ook Lootje genoemd omdat hij niet te groot was. Leo was de grootvader van Albert Antrop. Al de bouwstenen werden ter plaatse gemaakt en gebakken door een ploeg steenbakkers. Helpers liepen heen en weer met een handvol steenkool die in de openingen tussen de stenen werden gelegd. Tijdens de winter hadden die steenbakkers geen werk. Dan vlochten ze manden. Metsers waren er genoeg. De huisjes uit die periode hadden allemaal dezelfde indeling. Op een van de muren moet nog een schild staan van De Vos. Aansluitend aan de vierkantshoeve werd een maalderij gebouwd; een watermolen die werkte op het water van de Meulebeek. Een eindje verderop werden, zoals gebruikelijk, een drietal kleine huisjes gebouwd. Die werden dan verhuurd aan de dagloners die op de boerderij zouden werken. Zo was er bij ons thuis werk voor 3 “maarten” en 2 knechts. De ene meid moest kuisen, wassen en plassen terwijl een andere het vuile buitenwerk deed en een derde aan de kookpot stond. In sommige gevallen bleven meiden en knechts op de boerderij overnachten. Het gebeurde al eens dat de voerman bij zijn paarden sliep. Gelukkig dat die mensen ons hadden of ze vergingen van armoede. De mensen hadden toen geen “tractement”.
De knechten durfden al eens van werk en boer veranderen om een “frankske” meer te verdienen. Dan moesten ze natuurlijk verhuizen. En kreeg het werkvolk eten en drinken, er werd al eens iets meegepakt en … eieren werden al eens geroofd.
Die huisjes van het werkvolk hadden allen dezelfde vorm. Je viel met de deur in huis, in de woonkamer dus. Verder was er een schotelhuis of spinde (soms ook sponde genoemd), een gang naar de achterdeur en 3 à 4 kleine slaapkamers. Er was meestal een weefkamer waar een houten weeftoestel stond. De vloer in de weefkamer was steeds in geharde leem. Waarom? Wel er moesten al eens putten worden gegraven onder de trappers van het weefgetouw. De eerste “weverkens”die naar de fabriek gingen werken verdienden een armoeloon, zelfs al zwoegden ze 10 uur per dag.. En … steeds stonden de met stro gedekte huisjes met de voorzijde naar de zon gericht, steeds per twee of drie met de zijgevel tegen aanleunend. Stond de façade van het huisje westelijk gericht dan mocht je ervan overtuigd zijn dat de plannen door een architect waren getekend.
Halfweg de 19de eeuw werden in Nukerke de meeste vierkantshoeven gebouwd zoals er zijn het hof van Devenijns op ’t Holand (nog gedeeltelijk met lemen schuur), het hof van Claus-Vande Putte (later Eyckerman-De Zaeytijd), het hof van Leo Devos en dat van Schoorens langs de Weitstraat. Al bemerkt dat aansluitend bij elk van die hoeven steeds enkele werkmanshuisjes stonden? Zo stonden er bij de hoeve langs de Ruitegem drie huisjes en dan nog eens twee. Wegens verkrotting zijn er vele reeds jaren geleden afgebroken of verbouwd. Langs de Doolstraat (vanaf de beek tot boven aan de Pontstraat) staan nog steeds een paar huisjes. Soms tweewoonst genoemd. De Doolstraat wijst op het feit dat de mens die dit donker gat bij nacht en ontij gebruikte z’n hart in de keel voelde kloppen onder het zwiepen en het kraken van de hoge populieren. Zo benauwend moet het geweest zijn. Het is bovendien een kronkelende holle weg.
Iets meer over het hof Claus-Vande Putte. Een dochter van Claus was getrouwd met een zoon Planchon, brouwer te Ronse. Bij hun rentenieren hebben ze, voor die tijd, een prachtige woning laten bouwen langs de Pontstraat, hoek Meetjesstraatje. Binnen was het daar steeds kraaknet en de woning was rijkelijk ingericht.
Werk op het erf.
Een grote boerderij zoals deze uit de Meulebroecke deed het werk met 4 paarden. Vóór de grote oorlog vertrokken nogal wat jonge mannen op campagne naar de grote hoven in Noord-Frankrijk. Dan bleef er niets anders over dan met het “vrouwvolk” het zware werk te verrichten. Zo was de jaarlijkse suikerbietenteelt een heel drukke tijd. Iedere middag begon de zware arbeid. Boer Leo reed met een ploegje, getrokken door één paard, de rijen bieten uit. Na hem maakten twee vrouwen de bieten los. Anderen moesten de koppen (het loof) afkappen en werden de bieten op rijen gelegd. Daar stond de voerman al klaar om de bieten op de wagen te gooien. Eens de wagen vol verscheen onmiddellijk de volgde wagen. Dat ging zo dagelijks tijdens de bietencampagne tot het donker werd. Per dag werden soms 3 voeren van elk 3 à 4 ton geladen. De volgeladen wagens vertrokken dan naar het erf. ’s Morgens bij de eerste klaarte knarsten de ijzeren banden op de kasseien want de wagens reden richting station van Etikhove waar de treinwagons stonden te wachten.
Enkele oude vlakte maten:een gemet is een half morgen of 300 vierkante roeden. In ’t Gentse is 1 gemet 4479 m² groot. Een morgen is zoveel land als men in een morgen (voormiddag) kon omploegen..Een vierkante roe is 6 stappen op 6 stappen.
De campagnards
Ik zie ze nog optrekken, de sterkste mannen. Ze vertrokken op campagne naar Noord-Frankrijk, letterlijk gepakt en gezakt. Gepakt met hun werktuigen zoals pik en haak en gezakt met hun “bezotse” over de schouder. ”Bezotse” is van het Franse woord “besace” afgeleid. Dat is een zak die in ’t midden opengaat en aan de twee uiteinden gesloten is. Weet je dat de vrouwen ondertussen hier meer verdiend hadden dan sommige echtgenoten. Dat geld kittelde al eens in de broekzak van die mannen. En je weet hoe dat gaat. Vertier en een pleziertje kost geld. Nog zo iets. De meeste huisgezinnetjes kochten voor het vertrek van de man bij de boer een paar honderd kg graan. Kwestie van voorraad in huis te hebben. Geld om te betalen hadden ze niet. Er moest gewacht worden tot de brave huisvader met een goudstukje - “een napoleontje” - de boer betaalde. De meeste seizoenarbeiders trokken twee- tot driemaal per jaar. Ze deden de bieten- én de graancampagne. Kort na de tweede oorlog was het gedaan met de campagne. Het werk van de Belgen werd afgepakt door de Polen.
Steenbakkerij
De steenbakkerij van Debisschop bijna aan het einde van de Mellinckstraat heb ik weten werken. Je ziet trouwens nog de resten van het uitgraven van de leem. Theofiel Debisschop woonde toen naast de steenbakkerij. Nadien woonde hij in het boerderijtje waar later Maurice Devos is gaan wonen. Het was toen ook gebruikelijk dat bij het bouwen van een huis de opgegraven leem werd gebruikt om ter plaatse de bakstenen te bakken. Dat waren toen soms van die harde zwart gebakken stenen. Bakken van stenen was toen een kennis. Meestal werd beroep gedaan op een ploeg steenbakkers. De kleiklompen werden in open lucht gebakken. Meermaals waren de stenen aan de buitenrand niet hard gebakken. Er moest goed worden gestookt en dan nog was er soms veel verlies.
De koekoek
De koekoek was een kroeg gelegen op de oostkant van de Potaarde. Een los, aarden weg, die vertrok aan de Mellinckstraat leidde er naar toe. De tonnen bier moesten van daar naar boven worden gedragen want de biercamion kon niet tot boven. Daar kwam heel wat volk over de vloer. De mensen uit Nukerks bos namen deze korte weg naar ’t dorp. Nadat Monske verhuisd was naar de Diericksstraat werd de kroeg gekocht door Vital Laurier en Melanie Vancoppenolle. Monske Gerseau had naast zijn kroeg een werkhuis. Daar maakte en herstelde hij karren. Monske was blijkbaar een slimme man, een uitvinder. Zo had hij eens een machine in mekaar geknutseld om zijn werk te verlichten. Dat spel werkte met de wind. Op een keer waaide het flink en het ventje kreeg de aandrijving niet meer onder bedwang. De machine werd dol en Monske vloog van schrik voor de brokstukken onder de schaafbank. Dicht bij de woning was er een bron. In den ouden tijd (19de eeuw) werden de woningen gebouwd daar waar water voor handen was, hetzij een bron, een fontein of een beek. Voetwegen leidden er naar toe. In begin negentienhonderd waren er drie soorten mensen: grote boeren, kleine boeren en keuterboeren met een drietal koetjes. Het gebeurde al eens dat een keuterboertjes zich een baron voelden. En verder ging dat toen zo! De meeste mensen hadden een lapje grond bij het huis liggen waarop ze tarwe of rogge zaaiden. Daarnaast kweekten ze meestal enkele geiten.
De mobilisatie
Veel jonge mannen uit onze streek moesten op eigen kosten de trein op om in Ieper te verzamelen. Ik was er niet graag bij! Dus keerde ik snel naar huis terug maar mijn vader was zo kwaad dat ik daar terug stond. Hij stuurde mij terug. Ik mocht mij zelfs niet neerzetten en zonder eten wees hij mij de deur uit schrik dat ik als deserteur zou worden opgepakt. Na de capitulatie van het Belgisch leger heb ik van de chaos gebruik gemaakt om tijdelijk onder te duiken. Veel soldaten kwamen toen terecht in de textielfabriek van Cambier te Ronse. Mijn vader dacht dat ook ik daar werd ondergebracht daarom fietste hij elke dag met enkele boterhammen naar Ronse. Hij vond mij natuurlijk niet. Ik ben wel ’s nachts in den pikke donker van Eke naar huis gefietst, zonder licht nog straatverlichting. Dat was maar bangelijk.
Een knipoog op de modernisatie
De elektriciteit is in Nukerke niet plots gekomen. Eerst werd er een netwerk in en rond het dorp van Nukerke aangelegd nadien straat per straat naar de buitenkanten. Maar dat ging niet zo van zelf. De katholieken die toen aan ’t bewind waren in Nukerke zorgden dat hun vrienden eerst werden bediend. Zo werd maar een deel van de Mellickstraat voorzien. Een liberaal die verderop woonde kon wachten. De bekabeling werd gedaan door Blommaert uit Horebeke.
De eerste landbouwtractoren in Nukerke verschenen kort na W.O.-II. Het waren de fameuze Ferguson, tractoren geweigerd in Argentinië, die om de een of andere reden op de Belgische markt verschenen. Ze waren niets waard en om de aanschaf te vergemakkelijken moest de landbouwer slechts een jaar nadien de betaling doen. In Nukerke reden er zo een drietal o.a. bij Edgard Heuvick. De eerste eigenaar in Nukerke van een automobiel was waarschijnlijk boer Verdonckt die aan Den Engel woonde in zijn nieuwe villa.
De mens maalt al 30 000 jaar.
“De Italiaans onderzoekster,Anna Revedin, vermoedt dat de mens tijdens het steentijdperk niet enkel van dierlijk eiwit en vet leefde. De plantaardige resten en de slijtageresten die gevonden werden op dertigduizend jaar oude maalstenen in Italië, Rusland en Tsjechië wijzen erop dat de stenen werden gebruikt om wortels en zaden van varens en lisdodden fijn te malen. Antropologen vermoeden nu dat er dertigduizend jaar geleden verandering kwam in de voeding van de mens toen hij graan begon te malen.”
Iets meer over de watermolen.
De weg naar de watermolen was niet gekasseid omdat dat een private weg was.
Deze watermolen is samen met de boerderij in 1858 gebouwd door Leo Devos, grootvader van Albert Antrop. In het molenhuis lagen 2 stellen molenstenen, 2 koppels dus. Eén voor het malen van tarwe en één voorbehouden voor dierenvoedsel. Waar men kon opteerde men voor een watermolen omdat het opzetten van een houten molen toen een fortuin kostte, wel 11 000 frank. Dat was een smak geld en. Enkel de rijke heren konden zich een windmolen permitteren.
In de naastliggende schuur van 12m op 24m stond de dorsmachine, een vaste en niet op wielen dus. Een deel van de vloer was niet verhard en diende als dorsvloer of deel waarop dus de dorsmachine stond. Die bleef er natuurlijk staan want ze werd aangedreven door lange brede riemen die op hun beurt in beweging kwamen door de drijfkracht van het waterrad in beweging gebracht door het water van de Meulebeek. Een schoft hield het water op in een grote vijver. Er was voldoende water om gedurende 2 uren op volle kracht te dorsen. Ook al waren we concurrenten, er werd afgesproken met de molenaar van ’t Moleke om gelijktijdig te werken. Zo spaarden ze veel water. Aan de overkant van ’t Moleke was een grote waterreserve. Tijdens de oorlog van 14-18 kwamen landlieden soms van een uur ver bij ons om wat graan te malen. Te voet met een zakje graan van 25kg op de rug, voortdurend de omgeving afspiedend om niet gepakt te worden. Het gemalen graan kregen ze mee maar “bulden” (zuiveren) moesten ze zelf doen. Weet je dat de kleine man die weinig middelen van bestaan had soms zijn graan maalde door middel van een koffiemolen!
In dat molenhuis was er ook een stampkot waar lijnzaad (vlaszaad) tot olie werd gestampt door middel van een stenen klopper of stamper. Die olie was toen veel geld waard. Daarom werd ze verkocht aan handelaars die afnemers hadden in de verfindustrie. Wat bijzonder was aan die stampinstallatie is het feit dat gans dat mechanisme en gans de constructie zelfstandig stond. Dus niet bevestigd aan muren of zoldering. De reden was eenvoudig; door het gestampt en geklop zouden de muren het snel begeven hebben. Het is jammer dat zo’n installatie is verdwenen. Het zou nu een pracht van industriële archeologie zijn.
Iets over het malen zelf.
Het princiep was “U vraagt wij malen”. Je kon op verschillende wijzen malen; op 100, op 80 en op 60. Roggegraan op 100 malen of rondmalen gaf bruinbrood. Graan op 80 gemalen gaf lichtbruin brood en wit brood verkreeg men door op 60 te malen want dan had men 40 gruis over. En sowieso werd er gemalen vanaf 100 kg graan. En raar maar waar, gedurende den oorlog vroegen velen te malen op 60.
Tijdens de oorlog van 14-18 mochten we niet dorsen tenzij onder toezicht van de Duitsers. Maar wij dorsten toch! ’s Nachts ! Dan zetten de Duitsers niet uit in het pikkedonker. Overdag deden twee cavaleriesoldaten tweemaal daags een ronde van één uur. De berijders kregen zelf inspectie van hun oversten om na te gaan of de paarden wel goed werden onderhouden. Die mannen stonden immers voor alles in. Ook voor het onderhoud van hun paarden. Het gebeurde wel eens dat ze op een boerderij een zakje haver vroegen om hun paarden te voederen. Zoveel schrik zat erin dat ze zelfs vreesden voor hun job en bij het voetvolk aan het oostfront te worden gestuurd.
Een mooie legende over het Waterkasteel
Volgens een oud volksverhaal stond ooit in D’Aubeke een waterkasteel. De benaming is afkomstig wegens het feit dat er rond die velden langs het beekje, meermaals dauw hing. In de oude atlas staat die plaats vermeld bij nr 114 als D’Aubeke en bij nr 115 als D’Aubeke pad. Volgens de kaart van 1777 bestond daar reeds een bijzondere systeem van waterhuishouding. Daar was de grond toen nog zeer drassig en blijkbaar was daar een heel actieve bron die zorgde voor veel bovengronds water. Dicht bij elkaar trof men er twee omwalde woningen aan die enkel toegankelijk waren langs een brug. Veel water werd aangevoerd door de Meulebeek met bronnen in Ten Hole en op de noordflanken Turkeyen. De landerijen langs de beide oevers werden toen als drassig gebied ingekleurd. Op een kaart van 1851 staat een gebouw met twee vleugels omgeven door een brede wal. Het geheel werd aangeduid met “Water Kasteel ou ter Nersbrug Molen”. De Meulebeek liep onder de Holandsraat door. De oversteek gebeurde langs een houten brug.
Dat daar een kasteel stond is wellicht veel gezegd. Laat ons zeggen een statige stenen woning omgeven door water. “De kleine Margaretha van Parma (een bastaardkind van Karel V) zou daar in haar kinderjaren zijn opgevoed. Soms kwam Karel V op bezoek. Vandaar dat één van de toegangswegen Keizerrei werd genoemd. Ook een paus van Rome zou daar zijn zoon hebben ondergebracht. De toegangsweg die de paus volgde naar het waterkasteel werd later Pausweg. Deze aarden weg is het verlengde van de Letterstraat. Je had dus toegang tot het waterkasteel via de Pausweg (verlengde van de Letterstraat) en de Keizerrei. De naam Dauwbeke wijst op de dauw die heel regelmatig boven de akkers hangt. Volgens het volksverhaal zou ook ’t Moleke en de omgeving ervan deel uitgemaakt hebben van ’t Waterkasteel. Het is een feit dat op oude kaarten deze omgeving is aangeduid als drassig gebied. Recht tegenover de watermolen moet een schuur hebben gestaan, op palen. Op de plaats waar de familie De Rooze een paar generaties woonde. Al bemerkt dat het gelijkvloers van het oude woongedeelte een meter hoger ligt en onderkelderd is. Werd in die kelder vroeger ook ijs opgeslagen en bewaard voor de zomertijd? Sommigen spreken hier van een ijsfabriekje, maar dat is veel gezegd. Hoe dan ook, het ijs van de vijver werd verzaagd en de ijsblokken werden tussen het stro bewaard. Daar waar het mogelijk was bouwde men de hoeve aan een beek want water was belangrijk. Er waren dus nog hoeven die een ijskelder bezaten. Dat was een ondergrondse kelder met dikke muren ,onder de schuur, zonder vensters en met een toegangspoortje. Van buitenaf liep men door een gleuf die steeds dieper werd naar beneden. In oorsprong zou het ijs hier gebruikt worden om de melk te koelen. Er was trouwens een voorraad ijs tot een stuk in de zomer.
Wat nu nog rest van het 18de eeuws Waterkasteel is de westelijke vleugel van het oorspronkelijk gebouw met twee vleugels; een zuidelijke en een westelijke vleugel. Men zegt dat de eigenaar van dit kasteel met molen ook op de Steenbrug te Ronse een watermolen bezat.
‘ t Moleke
’t Moleke is een oude watermolen gelegen op de plaats waar de Molenbeek onder de Holandstraat duikt. Het waterrad en de maalinstallatie is kort na de tweede wereldoorlog in verval gekomen. Dat was ten tijde van Octaaf Norga. Recht tegenover het gebouwtje lag een grote vijver waarin het water werd opgehouden. De laatste sporen van de vijver verdwenen bij de heraanleg van de Holandstraat. Aan de oostelijke gevel van het gebouw ziet men nog de sporen van het rad. Zo te zien moest het verval van het water tamelijk groot zijn geweest. Het westelijk gedeelte van ’ t Moleke was melkerij. Dat is nog duidelijk te zien aan de binneninrichting. De vloer van de melkerij lag veel hoger dan de Holandstraat. Dat was natuurlijk gemakkelijk voor het lossen van de melkkannen. Binnen leidde een trap van de woonkamer naar de melkerij. Ten tijde van Frans Verhellen werd de melkerij ingericht als winkeltje en later als woonkamer.
Een overlevering heeft het over een verhaal uit het jaar 1710. Toen zou een zekere Prins Filip, een Spaanse jonkheer, in Oudenaarde zijn goederen hebben verdeeld. In die periode kwamen er 1100 ha van Melden over naar Nukerke. Nukerke was toen op weg naar zijn zelfstandigheid. En wie waren de gelukkige eigenaars? Wel volgens het verhaal gingen ongeveer 300 ha naar de familie Van Malleghem.
Van Malleghem
Het gezin Van Malleghem bezat 10 kinderen. Vader was juge in Gent en afkomstig van een rijke familie.Ze verbleven slecht een paar maanden per jaar in hun mooie buitenhuis naast de kerk te Nukerke. Daar was een paardenstal voor wel 6 paarden. Om de baan op te gaan beschikten ze over 3 koetsen; een grote koets voor 6 à 8 personen en getrokken door 4 paarden, een enkele koets voor 3 personen en tenslotte een ressortkarretje op ijzeren banden.
Molen ter Gheynst
De molen hoorde vóór de eerste oorlog bij de boerderij van Claus. Maar door de komst van de mechanische molen van Moreels werd de concurrentie te groot. Vanuit deze maalderij vertrokken grote zakken meel met de kar, getrokken door koeien, naar het station van Etikhove om in Brussel te belanden in de beste patisserieën.
Eerste gemeenteschool
De school langs de Pontstraat werd door sommige een oord van verderf genoemd. De oppermeester was meester Gilleman nazaat van een familie met schoolmeesters. Wie daar school liep zou in “d’helle” terecht komen. Op ’t laatst had onderwijzer Gilleman nog 2 leerlingen: Richard De Bisschop en Franske Norga. In die tijd was pastoor Dutordoir dorpsherder te Nukerke en speelde hij burgemeester, was baas op ’t kerkhof en chef in ’t hospice. Naar ’t schijnt, althans volgens verhalen, had hij ook andere activiteiten en zou de pastoor enkele kinderen hebben lopen in Nukerke. Dat was toen geen geheim. De pastoor en de onderpastoor bleven preken tegen die liberale school. De pastoor deed al wat hij kon opdat de katholieken bij een volgende verkiezing zouden boven zijn. Maar de liberalen wonnen en Armand Vandeputte uit ten Abele werd burgemeester. Ondertussen zat de school zonder leerlingen en de oppermeester zonder werk. Bij zijn op ruststelling woonde hij in een woning gelegen tussen de school en het hoevetje van R. Van Coppenolle.
Nieuwe gemeenteschool
Ondertussen werden plannen gesmeed om een nieuwe school te bouwen op ’t Holand, ver weg van de kerktoren. Er werd beslist de school te bouwen op een stukje land naast het huis van R. Vanderbeke. Omer Aelvoet, schrijnwerker te Nukerke, stak in voor een totaal bedrag van 100 000 fr. Het metselwerk werd verricht door Fedor Van Coppenolle, broer van Georges die ook metser was. Het schijnt dat het nog veel voeten in de aarde heeft gehad vooraleer de goedkeuring ervan naar Brussel werd verzonden. De secretaris zou daar steeds een stokje hebben voor gestoken. Maar eind goed al goed. Ja, in die tijd was je orangist of je was vrijheidsstrijder en dus “ liberalist”.
Het schijnt dat A. Amelot, liberaal volksvertegenwoordiger uit Zingem, toen een grote rol speelde bij de afhandeling van het schooldossier én bij de benoemingen van het onderwijzend personeel. Vandaar dat Germonprez uit Zingem in Nukerke een vaste benoeming kreeg.
|