De jaren dertig
Marietje De Jaegher vertelt.
“Mijn grootvader was afkomstig van Wannegem-Lede waar hij een brouwerij had met bijliggende landerijen. Ik werd geboren te Nukerke op 26 april 1922 en ben zus van broer Georges die geboren was in 1918.
Mijn ouders hebben het huis langs de Pontstraat (nu huisnummer 52) gebouwd in 1923. De grond werd gekocht van de familie De Weer. Het terrein waarop ons huis werd gebouwd vormde één geheel met het oude hospice. (D’er moet nog een oude foto bestaan van dat eerste hospice te Nukerke.) De familie De Weer bezat gans het terrein gelegen op de hoek van de Pontstraat en de Potaarde. Dat oude hospice was eigenlijk een koeplekje. Elke bewoner moest zowat voor zichzelf zorgen. Bavo, getrouwd met Clémence Verplanken, heeft dat hoevetje gekocht nadat de oudjes naar het nieuwe hospice waren verhuisd. Voordien woonde hij in de boerderij langs de Capellestraat (nu Pontstraat nr 7) Daar had hij een houtzagerij en schrijnwerkerij. Rechtover de schrijnwerkerij was er een smidse (afgebroken in september 2010). Het was toen gebruikelijk dat als er ergens een houtbewerker woonde er zich ook een smid kwam vestigen. Je ziet, de ene stielman trok de andere aan want ze hadden elkaar nodig. Na Bavo zijn Octaaf Meerschaert en vrouw Maria Teirlinck gaan wonen in die hoeve. En dat ging zo in die tijd. Tijdens de winter was er niet veel werk op de boerderij. Ze lagen bijna stil en er waren toen geen grote machines. Zo werkten de landlieden ’s winters o.a. in een zagerij. Daar was veel werk! En hard werk want het zagen ging nog met de hand. Sommigen trokken ’s winters mee met de dorsmachine. Bavo heeft dat ook nog gedaan.
En Bavo Deweer werd toen suisse in de kerk te Nukerke ten tijde van de legendarisch pastoor Dutordoir. Naar het schijnt was die pastoor een heel verstandig man. ’t Was natuurlijk ook niet moeilijk verstandig over te komen tussen al die ongeletterde mensen! Maar kom ! Maar kwaad dat die mens zich kon maken tijdens zijn preken van op de hoge kansel. Achteraf zei Bavo, de suisse: ”Menier pastoar g’et ou weer loaten goan hé! G’et ou weer koad gemokt!” Bavo De Weer werd niet gespaard. Zijn zoon Oscar, geboren te Nukerke op 14 oktober 1886, sneuvelde als soldaat van het 1ste Linieregiment in de loopgrachten nabij Diksmuide op 6 juli 1915. Het stoffelijk overschot rust op ’t erepark nabij Diksmuide. Bavo had 4 kinderen: Jules,Oscar, Arthur en Anna, de moeder van Marietje.
Op de hoek van de Potaarde en de Pontstraat, op het terrein van Bavo De Weer, werd in mijn jeugdjaren één van de eerste elektriciteitscabines te Nukerke gebouwd. Ronse had toen al elektriciteit maar wij moesten ons nog behelpen met een “quinqué” , van het Franse quenquet of petroleumlamp.
‘k Heb ook nog geweten dat de houten windmolen Ter Gheynst in honderd stukken tegen de grond lag. Hij heeft daar lang gelegen nadat hij tijdens een hevig onweer tegen de vlakte ging. We noemden hen “Vossen meulen”, naar de boerderij er naast. Een boerderij met een klokje op het dak. Alleen de grote boerderijen hadden zo’n klokje."
Mijn schooltijd
"Zoals de meeste kinderen liep ik school in de “Aangenomen meisjesschool” van het dorp te Nukerke. In de meisjesschool kon je toen schoollopen vanaf de kleuterklas tot de 4de graad lager onderwijs. Kinderen van katholieken gingen toen niet naar de gemeenteschool. Het gebeurde meermaals dat de beste leerlingen vroeger de school verlieten om in Ronse of net over de taalgrens verder te gaan studeren. De zusters stimuleerden de beste leerlingen om verder te studeren. Je moet weten dat toen in Ronse de meeste vakken in het Frans werden onderwezen. Wat voor ons, kinderen van den buiten, niet gemakkelijk was. Wij hadden familie wonen in Oudenaarde waar Frans de voertaal was. Ja, de burgerij in Oudenaarde had toen Frans als huistaal. Daar leerde ook ik mijn Frans bij die Franssprekende nichtjes en hun vriendinnetjes. Na mijn plechtige communie stapte ik dus naar de Sancta Maria te Ronse. Daar bestond toen een 6de klas van het lager onderwijs waar de kinderen van den buiten hun Frans konden bijschaven. Ik ging niet naar die klas omdat ik al voldoende Frans kon en dus werd ik in het zesde middelbaar ingeschreven. Ik kon goed mee volgen. Je moet weten dat in Nukerke verscheidene leerjaren bij mekaar zaten in dezelfde klas. En ik, nogal een vluggerd, pikte vele zaken mee van de hogere leerjaren. Daardoor had ik algauw een flinke voorsprong op mijn medeleerlingen. Zo heb ik eens een leerjaar mogen overspringen.
In dat eerste jaar van mijn middelbaar zaten wel 40 leerlingen in de klas. We werden er alfabetisch geplaatst maar omdat ik wat laat was ingeschreven kreeg ik nummer 39. Ik weet het nog goed “trente-neuf”. Het waren niet allemaal nonnen die er les gaven. Er waren ook al een aantal ongehuwde leraressen aan de school verbonden. Zo hadden wij een juffrouw uit Oostende. Af en toe mochten wij eens Vlaams spreken. Ik was er op pensionaat en in de studiezaal moest ik mijn huistaken alleen maken. Ze waren verbaasd dat ik het zo goed deed. Ik herinner mij nog de les geschiedenis over de Egyptenaren en dat in het Frans. Niet simpel! Er was ook een Walin die les gaf en … die kon geen woord Nederlands. Wat een tijd zeg! Ik heb wel eens goed geschreid als de examens aankwamen. Gelukkig mocht ik het vak geschiedenis en aardrijkskunde in het Nederlands afleggen. Met nieuwjaar had ik 60%. Met Pasen was dat al veel beter en tegen de grote vakantie was ik de derde van de klas. Na enkele jaren humaniora ben ik, op aanraden van mijn moeder, naar de normaalschool overgestapt. Toen ging dat zo. Dat was normaal zeker dat de ouders dat beslisten? Zo de ouders spreken zo doen de kinderen. Ja toen was dat zo, maar … nu niet meer, denk ik!"
Thuis op de Pontstraat
"Vader was wagenmaker van beroep. Hij was zeer bekend om zijn wagens en vooral om de degelijkheid van de houten wielen. Hij was echt een stielman. Zijn stiel had hij geleerd in Kaster. Dat was daar heel bekend voor het maken van wielen. Ze maakten daar vooral wielen voor “voituren” en vader woonde daar zelfs in bij de familie.Hij moet daar graag gezien geweest zijn.
Achter onze woning werd een fabriekje gebouwd op aanraden van een textielbaas uit Ronse. En waarom niet. Al die wevers die naar Ronse gingen werken deden dat te voet. Waarom dus niet dichter bij huis? Die fabriek was eigendom van nonkel Frans. Spijtig genoeg is die enkele jaren na de start van de weverij gestorven. Hij was pas enkele maanden getrouwd en is overleden aan een bloedvergiftiging. Er werd geweven “à façon” met 4 getouwen en één wever per getouw. Er werden vooral stoffen voor manshemden geweven. Toen, in mijn kinderjaren, waren er in Ronse nog veel woningen waar een houten weefgetouwtje stond in de voorplaats. Frans Deweer had ook een camionette om de bomen (geweven stoffen) naar de Liniaire in Leupegem te voeren. Bij zijn terugkeer had hij een andere opdracht mee en de nodige bobijnen. De kleine huiswever, ook die van Nukerke, moesten “hunne boom” per kruiwagen naar Ronse brengen bij hun opdrachtgever. Dat was een of andere textielweverij. Ik mocht als kind wel eens mee met de camionette. Was me dat een belevenis !
En het gebeurde al eens dat de broer van meester Gilleman, Marcel, met een mandje duiven aankwam en vroeg om de beestjes op de vlucht te zetten. Marcel Gilleman woonde toen met zijn zus in het koeplekje, waar later ‘t cabineurke woonde, een paar huizen verder van de school. Nonkel Frans woonde toen in het huis waar later de bakkerij was van Laurent De Weer, schuin tegenover onze wagenmakerij. Dat huis heeft Nonkel Frans nadien gekocht. Ja, dat was de woning waar dokter Berlanger heeft gewoond. Hij heeft dat zelf laten bouwen, een beetje naar de stijl van dat statige huis van de familie Planchon er naast. Ze hebben deze woning laten bouwen als ze gaan rentenieren zijn. De Planchons hadden een bierbrouwerij te Ronse. Na de dood van nonkel Frans kwam het fabriekje in handen van vader. Die was heel content dat hij kon beschikken over dat fabriekje. Het werd een opslagplaats voor het hout. Dat hout dat moest dienen voor het vervaardigen van de wielen moest zeer sterk zijn en droog. Elk jaar trok vader naar de omliggende bossen om het beste hout op te kopen. Het was toen gebruikelijk dat er jaarlijks in de bossen hout werd te koop gesteld, ook brandhout. Hij wist steeds lang vooraf welk hout hij wilde. Miel Den Haerinck, vader van André, deed niets anders dan bomen omhakken. Het klein, kort hout mocht hij houden of hij verkocht het door, kwestie van een stuiver bij te verdienen. ’s Zomers dan werd er niet gehakt en werkten de houthakkers bij de boeren.
Je kon na de werkuren van op de straat niet zien dat het bij ons een wagenmakerij was. Vooraan lag er geen plankje. Vader was ook stipt en hij maande de boeren aan hun bestelling te komen af halen. Begin de jaren 20 was de elektriciteit nog niet voorhanden in Nukerke. Dat was wel gepland en dus kocht vader een elektrische zaag. Toen heeft hij zelf was afgezaagd bij de elektriciteitsmaatschappij om stroom te krijgen.
Wanneer de houten wielen waren gemaakt dan kwam de boer die halen met paard en kar en voerde de wielen naar de smidse van Mielie Claus, de vader van Michel, aan Den Appel. Er waren toen nog smidsen o.a. op de hoek van de Donderije en de Mellinckstraat bij De Zitter. En dan nog de smidse Lietar, langs de Staatsbaan niet ver van Den Engel en dan nog de smidse rechtover Octaaf Maarschaert. Mielie smeedde de ijzeren banden rond het hout. Smid en wagenmaker werkten goed samen in de smisse om de ijzeren ringen rond de wielen te spannen. Mielie Claus had nogal de naam van een ‘nijvegerd” te zijn. Ge weet wel. Dat zijn van die gasten die nooit ophouden. Dat was een man die van alles kon en alle prutswerkjes waren de zijne. Als hij ergens een werkje aan de hand had dan had hij de gewoonte de helft van zijn werktuigen thuis te vergeten en thuis vond hij dikwijls zijn gerief niet terug. En die smisse die zat vol. Op de muren en in alle hoeken en kanten hingen wel 10 horloges die alle 10 werkten en alle 10 op het zelfde moment het uur klopten. Gezellig boeltje was het daar! Ja ’t was de tijd van Marie, de vrouw van Mielie. Rechtover het kruidenierswinkeltje van Marie woonde op de hoek Modest Devos, in de volksmond Deeiste Devos of Voazen Deêstie. De voorbijtrekkende schoolkinderen vonden dat een norse man, maar dat was de schuld van de kinderen zelf die allerlei fratsen uithaalden om de man te plagen."
De school op het dorp waar ik school liep.
"Zuster Augula zorgde voor de kinderen van de tweede kleuterklas. In haar klas stond een piano. Daar bovenop stond een wekker. De zuster had de opdracht te bellen als de lessen gedaan waren. Maar ik mocht altijd met de bel gaan rinkelen. In 1930 was zuster Aquilina overste en deed het 5de, 6de, 7de en 8ste studiejaar. Ze was goed bedreven en bereidde de meisjes goed voor op het Kantonnaal Examen. Meester Jan was toen de oppermeester. Zuster-overste schreef al eens een briefje en ik moest dat berichtje tijdens de schooluren bij meester Jan brengen Hij woonde op de plaatse en was reeds op pensioen. Irma, zijn vrouw, kwam opendoen, en na een beleefde groet werd het berichtje afgegeven. En negen op tien, die dag kwam meester Jan nog naar school. Hij was een heel goede meester en had na zijn oppensioenstelling nog een grote verbondenheid met zijn school. Op een dag komt mijn moeder meester Jan tegen en deze zegt haar dat mijn broer Georges “ nen rappen” was. “Hij moet naar een andere school want hier kan hij niets meer bijleren. Laat hem naar Ronse gaan.” En zo geschiedde. Op tweede Sinksen deed hij zijn plechtige communie en ging dan naar het college van Ronse in de klas van meester Valère Mores. In ’t begin ging hij dagelijks te voet vanaf de Pontstraat. Tijdens de winter had het eens geijzeld. Thuis bleef hij niet. Op zijn kloefen was hij weg. De mensen die gingen werken deden dat ook.
De betere families stuurden hun kinderen vanaf de leeftijd van 12 jaar, na hun plechtige communie, naar een pensionaat in Henegouwen. Toen was er nog geen sprake van een taalgrens. Het was nog in de tijd dat de kleine Vlamingen hun Frans moesten gaan leren in een of ander instituut in Celles, Ellezelles, Ath, Leuze… De meeste meisjes verbleven er slechts één of twee jaar. Ondertussen waren ze 14 jaar en tijd om thuis te blijven.
In de jaren dertig was er tocht enige wedijver tussen de beide scholen. Meester Fedor, toen nog een jonge onderwijzer van de nieuwe gemeenteschool op het Holand kwam af en toe bij ons langs om van mij te horen wat en hoe wij in de vrije school leerden. Hij kwam al eens bij ons thuis zijn boterham opeten. Vooraf ging bij Bekie (winkel van Richard Vanderbeke) een doosje sardienen halen. In de winkel daar vroeg eens een vrouw: ”Ha, zijde gij dienen nieuwe meester die hier in de school gaat komen ? En is ’t waar dat er niet meer gaat gelezen (gebeden) worden? “ Antwoord van de meester: ” Luister hé, wij zijn allemaal christelijk opgevoed!” “ Hoe diep dat het er in zat hé!”(sic)
In de aangenomen jongensschool gaven Maurice Bastien, Benoit Lepez en Marcel Lepez les. Maurits Bastien was afkomstig van Zulzeke. Zijn ouderlijk huis was schuins over de gemeenteschool. Hij was een boerenzoon die nadien in het seminarie is getreden en priester werd. Maurits kreeg zijn “Heilige Priesterwijding” en deed zijn “Eerste Plechtige H. Mis” te Gent op “Beloken-Paaschen” 1943. Hij werd in Zulzeke gevierd op 9 mei 1943. Priester Bastien werd zelfs onderpastoor op Sint-Hermis te Ronse."
Oorlogsjaren
"Als jonge onderwijzeres hielp ik bij Winterhulp en het Rode Kruis. De leden van het comité van Winterhulp waren o.a. Dr Glibert en Jean Decubber (die ook tweede bediende was op het gemeentehuis) en de gemeentesecretaris. Hij was aangesteld voor de bevoorrading.
Iets meer over Winterhulp (secours d’hiver).
Sommige steden gaven in 1940 postzegels uit met een toeslag ten voordele van Winterhulp: Brugge (50c+10c), Brussel ( 1Fr75 + 50c), Namen (75c +15c), Hasselt (1 Fr +25c), Antwerpen (2Fr50 + 2 Fr50),Luik (5 Fr + 5 Fr)… Zie waarde tussen haakjes. Onze taak was de arme mensen en allen die behoeftig waren te helpen. Vooral de huisgezinnen met kinderen stonden vooraan. Wij zorgden voor de bedeling van de kolen. Zo was er een depot in de boerderij van Maurice Eyckerman. Talrijk waren de mensen die daar met een kruiwagen kolen kwamen halen.En dan in 1944…!Het was op een dinsdag dat mijn broer Georges, Roger Demets, Roger Vandendaele en ik naar Waregem zouden fietsen. ’t Was daar kermis en wij hadden al enkele jaren de gewoonte naar toe te gaan. We reden de Sponde naar beneden en daar liep een soldaat de straat op en af. Was dat een Duitser ? Al gauw kwamen we aan in Berchem en passeerden even bij een tante. “Wat, gaan jullie naar Waregem? Maar dat moogt ge niet riskeren. ’t Is veel te gevaarlijk want ’t is hier ergens iets gaande.” Er hing precies iets onheilspellend in de lucht. Maar wij reden toch verder. Ge weet hoe jonge mensen zijn. Maar na enkele kilometers zijn we toch maar terug gekeerd. Tegen dat we terug in Berchem waren stond er een locomotief met veel wagons en in de richting van Kwaremont was er precies een grote bedrijvigheid. De mensen zeiden ons dat we naar huis moesten. De mensen van Kwaremont betrouwden ook het boeltje niet en bleven binnen en kwamen niet op straat. Er hing iets in de lucht. Dan werd het zondag. We hoorden tegen de middag een heel harde ontploffing. Nadien bleek dat de achterwacht van de bezetter een munitiedepot liet in de lucht vliegen. Blijkbaar was daar een raketbasis in opbouw voor de lancering van de V-bommen. We hoorden nadien dat het nieuwe kasteel ten gronde af lag."
Dit kasteel en het domein er rond behoorde toe aan de familie Behaegel de Bueren. En de raketbasis daar maakte deel uit van een batterij die was opgesteld van Noord-Frankrijk tot Kwaremont.
Het echte verhaal uit de mond van de eigenaar van het kasteel.
Verslag van een interview door de heer P.H. op 4 januari 1996 met Jonckheer André Behaeghel de Bueren, zoon van Gravin de Beuren die tevens eigenares was van “Goet ten Broecke” van 1920 tot 1950, moment waarop ze stierf.
De familie woont in het Chateau de Calmont dat op een domein ligt van enkele honderden ha.
“Mevrouw Gravin de Bueren was de laatste afstammelinge van een oude Hollandse familie. De familie was over gans Europa verspreid o.a. in Westfalen in Duitsland en in Oostenrijk. De familie de Bueren is in Vlaanderen gekomen onder het Oostenrijks Bewind, toen Maria Theresia van Oostenrijk Gent bezette. Een Oostenrijks kolonel, een de Bueren is toen - zoals het een bezetter past, getrouwd met een Van De Woestijne uit Gent en zo zijn de de Bueren in Gent gekomen. In 1923 is door toedoen van Koning Albert I de naam Behaeghel veranderd in Behaeghel – de Bueren; dit was nodig omdat anders zo’n oude en over gans Europa verspreide familienaam zou verdwijnen. Gravin de Bueren was gehuwd met Ridder Gaston Behaeghel. Hun huwelijk werd gezegend met zes kinderen. Ridder Pierrre – als oudste erf je automatisch de titel van je vader - die huwde met dame Morelle de Westgaver uit Gent , Jonckheer Philippe, Jonkheer André, Jonkvrouw Anne-Marie die huwde met graaf Raymond D’Ansembourg, een Hofhertog van Luxemburg en die nu nog verblijft op het kasteel te Melle en tenslotte Jonkvrouw Lorette die huwde met Baron de Bassompierre uit Brussel.
Toen Gravin Berthe de Bueren stierf in 1950, werden de bezittingen verdeeld onder de kinderen. Tijdens de oorlog 40-45 was Jonkheer André Behaeghel-de Bueren sterk bevriend met een Engelsman. Deze Engelsman seinde berichten door naar Londen over de toestand in de omgeving. Op 3 september 1944 seinde hij door dat er een lanceerplatform stond in de buurt van het kasteel Calmont. Men zou daar meteen overgaan tot het bombarderen van dat lanceerplatform. Dit ging toen echter niet door omdat de Engelsen zich reeds in Doornik bevonden en deze zouden het platform gewoon innemen. Er bevonden zich daar toen plusminus 100 V1-bommen. In een fabriekje beneden de Bossenaarstraat werden toen de stukken gemaakt voor het platform. Er bleef één Duitser achter om alles op te blazen, de rest van de Duitsers trok naar Ronse. Die achtergebleven Duitser heeft het platform niet kunnen opblazen daar hij gevangen genomen werd door Achiel Vergeynst. Toen de Duitsers de Engelsen te Ronse tegen kwamen zijn ze gevlucht en zijn ze terug gekeerd naar het kasteel waar ze zagen dat het platform niet ontploft was. Ze hebben het toen laten ontploffen. Men vertelt dat de Engelse kolonne tijdens de opmars naar Oudenaarde op zeker ogenblik een Duitse gemotoriseerde patrouille kruiste die op weg was naar het platform. En ... de Engelse lieten hen ongemoeid! Niet te geloven! De ontploffing veroorzaakte veel schade aan het park en heeft het kasteel Calmont compleet vernield. Gedurende de periode die volgde heeft de familie Behaegel-de Bueren drie maanden op het “Goet ten Broecke” in Zulzeke gewoond. De kant van de borenwoning met de beste kamer werd ter hun beschikking gesteld….
Bevrijding
"Aan Den Appel te Nukerke woonde toen een schoon en gelukkig Vlaams gezinnetje met kinderen. Mijnheer Jan Van Ackere was leraar aan het Atheneum in Ronse. Zijn vrouw, Cecile, was de dochter van de bekende en geëerde familie Van den Abeele die een winkel had met boeken en speelgoed in de Baarstraat te Oudenaarde.
Ik weet nog goed. Het was op de maandag na de bevrijding dat mijn vader in de voornoen groepjes mensen de Pontstraat zag op en af gaan. Sommigen trokken richting Etikhove met een kruiwagen volgeladen met pakjes en dozen, nieuwe spullen, zakken, boeken, speelgoed… Allé, alles wat niet te zwaar en te heet was! De ene had dit mee en de andere dat. Vader vroeg zich af wat dit betekende. Hij naar buiten ! En vroeg op de man af waar al dat nieuw spul wel vandaan kwam. Ha, daar van op de steenweg, aan Den Appel. ’t Is daar een huis en ’t zit vol met mooie dingen. ’t Zat zo. De familie Van den Abeele in Oudenaarde had een grote hoeveelheid mooie dingen, ook boeken en speelgoed bij de dochter in Nukerke ondergebracht. De goederen waren aangekocht met het oog op het komende sinterklaasfeest. Ze vreesden immers voor een totale vernieling van hun woning als de bruggen over de Schelde onder vuur zouden komen te liggen. Immers op 19 mei 1940 vielen bij een Duits bombardement op de scheldebrug 26 slachtoffers, de meeste vluchtelingen uit Lanaken in Limburg. Bij de buurtbewoners zat de schrik er dus in.
Mijn vader neemt dan ook maar de fiets en gaat kijken naar de vernieling. Na een tijdje komt hij thuis. Ge moet dat zien! Schande. Daarop nam ik, nog een jong meisje, mijn fiets om ook eens te gaan kijken. ‘k Was nog maar pas van mijn fiets gestapt of daar komt een man op mij af met boeken onder de arm. Hier, gij zijt gestudeerd. Ge gaat dat kunnen gebruiken. Hij duwde een stapel boeken in mijn handen. En ga maar binnen, ge gaat daar wel uw goesting vinden. Maar nee ! Da’s niet van mij ! Toch wel. En ik de trappen op om de boeken terug te brengen. Die legde ik op een venstertablet. Niet te geloven. Wat eens een mooie hall moet geweest zijn lag in de vernieling. Mijn ogen vielen op enkele mooie pentekeningen aan de wand. Het glas gebroken en de tekeningen doorkerfd. Die tekeningen waren door een familielid getekend. Regelrechte baldadigheid. Het huis, “het torenhof”, bleef er verlaten achter. Enkele dagen voordien was de leraar ondergedoken. Zijn vrouw was met de kinderen door de velden naar de pastorie van Nukerke gevlucht uit schrik voor mogelijke bedreigingen. De leraar heeft een tijdje vastgezeten.
Weken later kregen nogal wat kinderen gestolen zaken. Hopelijk waren die arme zieltjes er gelukkig mee ! Immers, “gestolen goed gedijt niet”!
Zo zijn er hier en daar nog ongeregeldheden gebeurd. Vernielingen, diefstallen, bekladden van woningen, verwijten, valselijk betichten van mensen … Ja, ’t was ’t einde van een lange oorlog. De mensen waren blij gezind en dronken pinten. En van het een komt het ander. Alles komt dan boven, het goede en het slechte!
En dan waren er de “witte bendes”. De “bekies” waren chef van de bende. Ge moest niet veel gedaan hebben om in de brokken te delen. " Bij het naar school gaan als jong kind vonden wij nog stukjes speelgoed die de rovers in hun haast hadden verloren.
Onderwijzeres
"Kort nadat ik mijn diploma heb behaald, dat was tijdens de oorlog, moest ik af en toe een interriem doen in de gemeenteschool te Nukerke. Cécile Gremonprez die les gaf aan o.a. het eerste leerjaar was verondersteld dat ze de kinderen voorbereidde op de eerste communie. Maar die was niet zeer gesteld op die kerkelijke aangelegenheden .Telken jare dus werd ze ziek rond de tijd van de communies zodat ze de voorbereiding niet hoefde te doen.
Zo gebeurde het eens dat de facteur de boodschapper speelde. De overste van het klooster te Etikhove gaf aan Remi de facteur de opdracht om tijdens zijn ronde te Nukerke aan mij te vragen eens naar de school te komen. Ja er was toen geen telefoon en de zusters mochten niet naar buiten. De vraag was: “Zoude gij hier willen komen lesgeven?” Dat stond mij daar niet veel aan, maar van thuis moest ik dat werk aannemen. Maar mijn aanstelling moest toen eerst worden goedgekeurd door kanunnik Quintelier, diocesaan hoofdinspecteur van het bisdom Gent. Maar moeder-overste - een goede – durfde al eens een beslissing nemen zonder haar overheid er kennis van te geven. Je kunt het al raden. Wij beiden moesten naar Gent, bij Quintelier die hoogst waarschijnlijk een andere kandidate had. Ik moest mij op mijn best kleden. Met de trein naar Gent. Aan ’t station daar namen we een taxi tot bij Quintelier. Van de zuster moest ik in de taxi blijven zitten. Plots komt ze buiten gevlogen en zegt dat ik binnen mocht. De kanunnik wist dat mijn broer les gaf in de gemeenteschool van Melden. “Is hij wel aangesloten bij het C.O.V. Zijn jullie christelijke mensen?” “Ja, wij gaan naar de kerk.” “De kerk van Nukerke, aan wie is die toegewijd?” “ Aan O.-L.-Vr Hemelvaart.” Mij ondervrager beweerde dat ik verkeerd was en sloeg een dik kerkelijk boek open. “G’hebt gelijk!”
Paul Hoffmann, de gemeentesecretaris
We hebben al bemerkt dat tot halfweg de 20ste eeuw vele doodsprentjes werden gedrukt in de Drukkerij Hoffmann. "Twee zussen van de gemeentesecretaris, Ida en Aimée, woonden in de straat om naar ’t lindeke te gaan. Die zussen waren ongetrouwd en hielden daar een winkel van kruidenierswaren. Achteraan was er een plaats waar een oude drukmachine stond. Daar werden soms doodsbrieven en doodsprentjes gedrukt vanaf begin 1900. Hun concurrent was de Drukkerij Deriemaeker, van de koster, op het dorpsplein.
Paul Hoffmann had de naam van “pietje precies”. Hij was zeer correct en gesteld op orde en respect. Een beetje als een militair ! Was hij niet als zestienjarige vrijwillig ingelijfd in het Belgisch leger tijdens de Eerste Wereldoorlog!"
|