Eerst had ik nog een lichte aarzeling Daar ik de witte rook niet goed kon duiden, Maar toen ook alle klokken gingen luiden Wist ik meteen wel waar de klepel hing.
Ik kreeg het bimbamBeieren te horen En dacht: O jé, daar is de paus geboren!
Een koekoeksklok was in Bourtange in een huis aan de muur opgehangen. ''t Is de tijd, die 'k benijd,' zei de vogel met spijt, 'want die vliegt en ik zit hier gevangen.' (Aubrey)
Ik heb u lief, mizerie mensen, Die geen genoden werd Van 's levens blij festijn, Die te onverschillig zijt, om iemand kwaad te wensen Te bitter, om nog goed te zijn.
Ge zijt een godslamp van de kerke, In wier karmijnen hert Wat olie wordt gedaan, Te luttel, om in vlammen op te vlerken, Te veel, om er van dood te gaan.
II
Ik heb u lief, m'n schamele armen, Ik weet u schijnbaar blij Tussen de mensen gaan, Te fier, om gierge gunst van menselijk erbarmen Te zwak, om heel alleen te staan.
Toch zal uw trots me nooit bezeren, Mij, die van dichtebij Uw bleke wezens ken; Mij, die uit iedre dag, uit ieder uur moet leren, Dat ik er een van de uwen ben.
Ik heb drie schatten die ik koester en behoed: de eerste is de liefde, de tweede is beperking, de derde is : nooit de eerste willen zijn. Omdat ik de liefde heb, kan ik dapper zijn, omdat ik matig ben, kan ik vrijgevig zijn, omdat ik nooit de eerste wil zijn, kan ik mezelf vervolmaken en groot worden. Wie de liefde verwerpt en toch dapper wil zijn, wie de matigheid verwerpt en toch vrijgevig wil zijn, wie de laatste plaats minacht en de eerste wil zijn, zal daaraan ten onder gaan. Wie voor iets strijdt met de liefde als drijfveer, zal overwinnen ; Wie iets wil ondernemen met de liefde als motief, zal sterk blijven. De hemel zal hem bewaren en met liefde beschermen.
Zij maakt de weiden geel, de boer venijnig.. Ze is niet veel zaaks, toch acht men haar te weinig.
't Is schoon bij zomerdag een karavaan van bonte rundren zien de wei in gaan en tot de buik in 't geel der bloemen staan.
Als 't laat is voor de school gaan sluwe knapen in de wei en plukken uit de klamme mist een ruiker voor masseur: De boterbloem is geel en schoon gevernist.
Alsof je lood verhandelen moet, weegt alles zwaarder dan het doet. Je jonge overmoed heeft je weer koppig uitgesloofd
Je ligt geveld. Je glimlach zachtjes uitgedoofd je haar een kussen naast je hoofd. Een lichaam danig leeggeroofd dat het niet eens meer bloedt Omdat het moet
Alsof je keerde, weer in het gewijde van je meisjeslijf
Geen kracht meer voor geweld, hoogstens een droge schoolslag in het laken Je ligt steeds meer naast mij te waken en aarzelt, of je angst hebt te bezeren
En toch, de teerste tederheden wil je niet verleren Je handen haast te licht voor strelen, ze blijven dapper weemoed helen