Een frikadel, vaak verward met een frikandel, is een ronde compacte gehaktbal met bepaalde kruiden. Volgens het "Etymologisch woordenboek van het Nederlands" draagt de bal deze naam al sinds het einde van de 16de eeuw[1]. Zo komt in een vroeg-17e-eeuwse vertaling in het Nederlands van de komedie l'Hipocrito van Pietro Aretino de zinsnede 'de hutspot en de frickedelle' voor.[2] De frikadel wordt vooral in België, Duitsland, Zweden en Denemarken gegeten. In de meeste streken van België bedoelt men met frikadel inderdaad een gehaktbal, hoewel die daar soms ook boulet wordt genoemd. Ze worden meestal samen met krieken gegeten. In Nederland is de frikadel niet erg bekend. De frikadel, dus zonder n, is ouder en van oudsher een soort gehaktbal, maar kan ook plat worden gedrukt tot een soort hamburger, of in een ovenschaal geplet als frikadel-pan (Indisch) worden bereid. Frikadel-pan is vaak gehakt, gemengd met aardappelen en gekruid met, onder meer, ketjap. In de Indonesische keuken wordt de frikadel perkedel genoemd. Voor de bereiding wordt als eerste gehakt (meestal rund of varken of halfom) met ei en gehakte gebakken ui vermengd. Oud brood of toast wordt geweekt in water of melk vervolgens uitgeknepen en met het gehakt vermengd. Het brood kan eventueel ook vervangen worden door paneermeel. Daarna kunnen naar smaak verschillende kruiden zoals zout, peper en peterselie, marjolein en eventueel nootmuskaat worden gebruikt. Afhankelijk van het recept kan er ook nog knoflook, mosterd of kummel worden toegevoegd. Vervolgens wordt het mengsel tot handgrote ballen gedraaid die in hete boter gebakken worden, maar frituren kan ook. In Oostenrijk en Denemarken worden de ballen vaak voor het bakken nog door de paneermeel gewenteld. In Duitsland kan de frikadel worden geserveerd op bord met bijgerechten maar wordt ook wel in de Duitse snackbars (imbiß) verkocht vergezeld door mosterd en een broodje. Als hamburger (met een iets afwijkend recept) zijn de Duitse frikadellen ook in de Amerikaanse (inmiddels internationale) fastfoodcultuur bekend geworden. Het woord Frikadelle is sinds eind 17e eeuw in het Duitse spraakgebruik te vinden. Daarnaast bestonden aan het begin van de 18e eeuw ook nog de termen Frickedelle en Fricandelle als voorloper van het, in de huidige Duitse gastronomische terminologie, gebruikelijke Frikadelle, zijnde een gestoomde vleesplak. De etymologische oorsprong van het woord Frikadelle is vermoedelijk te vinden in het Franse Fricandeau, dat gelardeerd kalfsvlees betekent. Frikadellen zijn onder verschillende namen en receptvarianten bekend: De term Bulette/Boulette is vooral in het noordoosten van Duitsland in zwang en stamt van het Franse boulette, dat 'kogeltje' betekent. Er wordt beweerd dat de hugenoten in Berlijn het woord als eersten gebruikten maar dat bleek niet te kloppen. De werkelijke naamgevers waren de troepen van de Franse keizer Napoleon Bonaparte die tussen 1806 en 1813 Berlijn belegerden. Ook de term Brisolette (van het Franse briser wat 'breken' of 'verkleinen' betekent) ontstond in deze tijd. De Brisolette verschilt van de Bulette omdat de Brisolette iets kleiner is, door de paneermeel gewenteld en van binnen nog lichtroze van kleur is. De Brisolette stond voornamelijk op de menukaart van de haute cuisine in de 19e en 20e eeuw. De term wordt ook voor visballetjes gebruikt. Het sinds de 18e eeuw, oorspronkelijk uit het Oost-Pruisen stammende woord Klops stamt vermoedelijk af van het Nieuw-Zweedse kalops, dat 'gebraden vleesplak' betekent. Het is ook mogelijk dat het van het Nederduitse kloppen afstamt. De voornamelijk in Oud-Beieren bekende term Fleischpflanzerl ontstond uit de terrm Fleischpfannzelte, dat 'platte vleeskoek uit de pan' betekent. Het werd voornamelijk van vleesresten gemaakt. In BadenWürttemberg, Beiers Zwaben en Franken wordt het Fleischküchle of Fleischküchla genoemd. Al wordt die laatste steeds meer door het Beierse dialect verdrongen. In Zuid- en West-Thüringen komt men de term Hackhuller Gehackteshuller of gewoon Huller tegen. Hullern betekent 'wat zich draait'. Dat komt omdat de Hackhuller wordt gevormd door het gehakt in de handen te draaien. In het deel van Zwitserland waar Zwitserduits gesproken wordt kent men de term Fleischtätschli of Hacktätschli. Wat grotere en langere Frikadellen van rundvlees worden Duitse Beefsteak of Hacksteak genoemd. Voor Duitse beefsteak moet de rauwe gekruide massa voor minimaal 80% uit vlees bestaan. In Nederland wordt de Duitse frikadelle nog weleens verward met de Nederlandse Frikandel die dun en langwerpig van vorm is. In de Duitse imbiß is de Nederlandse frikandel te koop onder de naam Holländische Frikadelle.
29 aug 1935 Astrid Sofia Lovisa Thyra (Stockholm, 17 november 1905 – Küssnacht am Rigi, 29 augustus 1935), hertogin van Brabant, prinses van België, prinses van Zweden, vrouw van Koning Leopold III, was de vierde Koningin der Belgen en de moeder van prinses (later groothertogin) Josephine-Charlotte, koning Boudewijn en koning Albert II Prinses Astrid was de dochter van prins Karel van Zweden (1861-1951) en prinses Ingeborg van Denemarken. Haar zus Märtha van Zweden was kroonprinses van Noorwegen en de moeder van de huidige koning Harald V van Noorwegen. Haar oom was koning Christiaan X van Denemarken en haar grootvader was koning Oscar II van Zweden. Via haar beide ouders bestaat er ook een verwantschap met de Nederlandse en de Luxemburgse dynastie. Toen ze zich verloofde met de katholieke prins Leopold, zoon van koning Albert van België, verliet ze haar geboorteland. Bij haar aankomst in Antwerpen vergat de prinses alle ceremonieel en vloog haar verloofde om de hals; dit spontane gebaar was het begin van de enorme sympathie die de vorstin bij de bevolking verwierf. Het paar huwde in Zweden op 4 november 1926; zes dagen later, op 10 november, volgde een tweede huwelijksplechtigheid in België. Het huwelijk werd bijgewoond door de Zweedse koninklijke familie, die een paar dagen in Brussel te gast was. Ook de Beierse en Deense koninklijke familie waren aanwezig. Het jonge paar woonde eerst in het Bellevue-paleis te Brussel. Nadien verhuisde het gezin naar het Kasteel van Stuyvenberg, waar Boudewijn en Albert werden geboren. Bij de geboorte van Prins Albert stuurde de prinses doopsuiker naar alle kinderen die op dezelfde dag waren geboren.[1] Door haar huwelijk in 1926 met de Belgische kroonprins Leopold werd zij na de dood van koning Albert I in 1934 koningin der Belgen. De blijde intredes (de ceremonieel afgelegde ontvangsten in de negen provinciehoofdsteden) werden druk bijgewoond. Van het volk kreeg ze door nationale intekening het diadeem der negen provinciën. In de koninklijke familie bestond bezorgdheid vanwege haar lutherse afkomst. Een paar jaar na haar huwelijk bekeerde de koningin zich tot het rooms-katholieke geloof. De koningin deed aan naastenliefde en organiseerde zelf inzamelacties ten behoeve van de minderbedeelden. Als ze een aangrijpende verzoekbrief kreeg, ging ze soms persoonlijk op onderzoek uit om het in de brief aangeroerde probleem op te lossen. In 1935 kwam de koningin der Belgen op 29-jarige leeftijd om het leven bij een auto-ongeval in het Zwitserse Küssnacht am Rigi. De koning verloor, doordat de koningin iets aanwees, de controle over de wagen, waarin het paar incognito, onder de naam Renard, een uitstapje maakte, voordat zij huiswaarts zouden keren. Nadat de auto van de weg was geraakt en tegen een perenboom was gebotst, werd de vorstin, die via de al geopende autodeur uit de auto wou springen, uit de auto geslingerd en tegen de perenboom gekatapulteerd. De auto schoot nog door tegen een andere boom en belandde daarna in het water. Door ernstig hoofdletsel was de koningin op slag dood. Samen met de vorstin overleed ook haar ongeboren vierde kind[bron?], terwijl haar andere kinderen de avond ervoor per trein naar huis waren gereisd. De koningin werd opgebaard met een omzwachteld hoofd. De koning was vrijwel ongedeerd. Vele Belgen waren in rouw en treurden om de prinsjes en het prinsesje die op jonge leeftijd hun moeder verloren. Door dit ongeval was Astrid slechts een jaar koningin. Leopold treurde om haar verlies en verbood zijn kinderen over haar te spreken. Haar boudoir liet hij intact en hij bewaarde haar met bloed besmeurde jurk. Küssnacht schonk Leopold de grond van de plaats van het ongeluk, waarop Leopold een kapel liet bouwen ter herinnering aan haar. Astrid zelf ligt begraven in een praalgraf in de koninklijke crypte te Laken. Ze rust naast haar echtgenoot en diens tweede vrouw, Lilian, prinses van Retie.[2] Astrid schonk de dynastie de latere koningen Boudewijn en Albert II en groothertogin Josephine Charlotte van Luxemburg. Op 1 december 1935 bezorgden de Belgische Posterijen een heruitgave van een zestal reeds bestaande frankeerzegels met de beeltenis van koningin Astrid, ditmaal evenwel voorzien van een zwarte rouwrand rondom.[3] Koningin Astrid heeft tot op de huidige dag nog haar bewonderaars en er zijn door de jaren heen talrijke boeken over haar verschenen.[4] Soms ziet men een verband met prinses Diana en Gracia, die net als Astrid door de bevolking op handen gedragen werden en net als Astrid ten gevolge van een autoongeval om het leven kwamen. Er zijn in België veel monumenten, gebouwen, parken, straten en pleinen naar haar vernoemd, waaronder het Astridpark in Brussel, het Koningin Astridpark in Brugge en het Koningin Astridplein in Antwerpen. Ook Nederland heeft in Noordwijk een Koningin Astrid Boulevard. Kaart met honderden straten, pleinen, parken en gebouwen wereldwijd, vernoemd ter nagedachtenis aan Koningin Astrid Ter gelegenheid van haar honderdste geboortedag, in 2005, organiseerden nabestaanden een tentoonstelling over de vorstin. Deze vond deels plaats in het Koninklijk Paleis van Stockholm: Astrid, Prinsessa i Sverige - Drottning i Belgien en deels in het Koninklijk Paleis te Brussel: Ogenblikken met Astrid. De tentoonstelling werd plechtig geopend door koning Albert, koningin Paola, koningin Fabiola, koning Harald, koningin Sonja, koning Karel Gustaaf, koningin Silvia, groothertog Jan, groothertog Hendrik en groothertogin Maria Teresa. Deze openingsplechtigheid werd bijgewoond door verdere familieleden en een keur aan ministers en politici.
29 aug 1996 In de Atlantische Oceaan wordt een begin gemaakt met de berging van het in 1912 vergane schip de Titanic. De RMS Titanic was het tweede van een drietal luxeschepen uit de Olympic-klasse, die een groot deel van het trans-Atlantischverkeer moesten verwerken. Het schip was eigendom van de rederij White Star Line, en werd gebouwd in Belfast. In de nacht van 14 op 15 april 1912 kwam de Titanic op haar eerste reis kort voor middernacht in aanvaring met een ijsberg; een deel van de stuurboordzijde werd op verscheidene plaatsen doorboord, en binnen drie uur was het schip gezonken. 1522 opvarenden kwamen om het leven.[1] Hoewel dit naar aantal slachtoffers niet de grootste scheepsramp in de geschiedenis is, is het wel de bekendste, vooral omdat het schip als "onzinkbaar" bekendstond. In 1985 werd het wrak teruggevonden onder leiding van Robert Ballard, waardoor veel informatie over het schip en zijn fatale reis aan het licht kwam. Drie grote scheepsdelen en een hoeveelheid kleinere resten liggen op 3800 meter diepte op de bodem van de oceaan. De Titanic was het tweede schip van de drie schepen van de door Bruce Ismay bedachte Olympicklasse. De andere twee waren: de Olympic (tewaterlating 1911) de Britannic (1914), aanvankelijk Gigantic geheten Deze schepen waren in hun tijd de grootste bewegende objecten die ooit door mensenhanden gebouwd waren. Bovendien was elk schip weer groter dan het voorgaande. In het voorjaar van 1907 ontstonden in Londen de eerste plannen voor de bouw van drie grote passagiersschepen. Bruce Ismay, de algemeen directeur van de White Star Line, en William James Pirrie, directeur van scheepswerf Harland and Wolff, besloten tijdens een diner in Downshire House op Chesham Place in Londen, de residentie van Pirrie (nu de Spaanse Ambassade), drie schepen te bouwen met een tot dan toe ongekende brutoregistertonnage van 45.000:[2] de Olympicklasse. Deze schepen zouden de Atlantische Oceaan met een snelheid van ongeveer 21 knopen (ca. 39 km/h) moeten oversteken. Hoewel het oorspronkelijke idee door Pirrie was bedacht, was het definitieve ontwerp van de scheepsbouwkundigen Alexander Carlisle, Thomas Andrews en Edward Wilding.[2] De plannen voor de Titanic zorgden voor concurrentie tussen de verschillende rederijen, die tot aan het begin van de Eerste Wereldoorlog duurde. Zo stelde de Cunard Line in 1907 haar beide stoomschepen Lusitania en Mauretania in dienst, waarvan de Mauretania 22 jaar lang het snelste passagiersschip ter wereld was. Beide schepen waren in hun dienstperiode met een brutoregistertonnage van meer dan 30.000 de grootste schepen ter wereld.[2] In 1912 verliet het eerste van drie schepen uit de Imperatorklasse de werf van de Duitse rederij Hamburg-America Line (later Hapag-Lloyd). Met een brutoregistertonnage van ruim 50.000 per schip zouden deze drie in 1935 door de Normandie worden overtroffen. Bij de plannen voor de Titanic en zijn zusterschepen Olympic en Gigantic (later Britannic) was veel aandacht besteed aan de luxe in de eerste klas en minder aan de snelheid van de reis. Dat is te zien aan de inrichting van de eerste klas, met ruime suites, prachtige rook- en eetkamers, en een speciaal voor de eerste klas gereserveerd promenadedek. Een aantal luxecabines werd ingericht door de Koninklijke Nederlandsche Meubelfabriek H.P. Mutters en Zoon uit Den Haag. Mutters verzorgde de betimmering en de inrichting van de luxehutten. Bovendien leverde Mutters de meubels voor de veranda, de "palm court" (gezelschapszaal), het rooksalon en het "private deck".[3] Daartegenover stond de derde klas, waar passagiers in kleine hutten met tot wel vijf tweepersoons- of stapelbedden moesten slapen, en waarvan de verblijfsruimten soberder ingericht waren. Toch overtrof de uitstraling en inrichting van de derde klas de grote slaapzalen die in die periode, in plaats van hutten, op de meeste schepen gebruikt werden. De tweede klas van de Titanic kon ongeveer vergeleken worden met het comfort van de eerste klas van de oudere passagiersschepen. Vijftien weken na de kiellegging van zusterschip Olympic werd op 31 maart 1909 met de bouw van de Titanic begonnen. Deze kreeg registratienummer 131428 en bouwnummer 401[4] van de scheepswerf Harland and Wolff in Belfast (in het huidige Noord-Ierland), dat daarvoor bijna alle schepen voor de rederij White Star Line had gebouwd. De tewaterlating van de Titanic vond – zoals bij de White Star gebruikelijk zonder scheepsdoop – plaats op 31 mei 1911. Een arbeider kwam daarbij om het leven. Als derde en laatste schip van de Olympicklasse werd een half jaar later de Britannic in gebruik genomen. Oorspronkelijk zou het Gigantic heten, maar na de ondergang van de Titanic werd voor een ander soort naam gekozen. De drie schepen werden als Royal Mail Ship (RMS) ook gebruikt voor het transport van post naar overzeese gebieden. Het contract met Royal Mail zorgde voor extra inkomstenzekerheid voor de rederij. De Titanic kostte in totaal 1,5 miljoen pond, omgerekend naar de toenmalige koopkracht ongeveer 7,5 miljoen Amerikaanse dollar. In 2007 kwam dit overeen met een waarde van ongeveer 400 miljoen dollar, ofwel zo'n 350 miljoen euro.[4] De Titanic was ongeveer even groot als de Olympic, maar een paar details, waaronder een meer ruimtelijke indeling, zorgden ervoor dat de Titanic als het grootste schip ter wereld kon worden beschouwd. Het schip was 269,04 meter lang, 28,19 meter breed, 56 meter hoog (van onderkant kiel tot bovenkant schoorsteen), 10,54 meter diepgang, had een brutoregistertonnage van 46.329, ledig schip van 39.380 ton en een draagvermogen van 13.767 ton. De Titanic had drie scheepsschroeven. De buitenste schroeven waren driebladig, terwijl de middelste schroef vierbladig was.[5] De Titanic had een kruissnelheid van 21 knopen, terwijl hij maximaal 23-24 knopen (ca. 44 km/h) kon halen. Het schip werd voortgestuwd met twee viercilinder stoommachines , zogenoemde triple-expansiemachines, en één stoomturbine. De Titanic verbruikte ongeveer 620 tot 640 ton kolen per dag, die door 29 ketels in 159 ovens werden verbrand.[4] In de bunkers kon ruim 8000 ton kolen worden opgeslagen. De vier schoorstenen van de Titanic waren tussen de 24,54 en 24,84 m hoog. De vierde schoorsteen had geen ander praktisch nut dan de ontluchting van de machinekamer en de keukens, en was vooral voor de esthetica geplaatst, omdat schepen met vier schoorstenen bij scheepsbouwkundigen, de media en passagiers uit die tijd zeer geliefd waren.[6] De drie andere zorgden voor de uitstoot van de verbrandingsgassen. Het grootste gedeelte van de beschikbare ruimte in de Titanic werd ingericht voor de eerste klas. Daaronder vielen een squashhal, een zwembad, een fitnessruimte met diverse toestellen, een rooksalon, een bibliotheek, café en een loungeruimte.[7] Naast de eigen eetzaal beschikte de eerste klasse ook over een à-la-carterestaurant. Dat werd door de passagiers zeer gewaardeerd, omdat ze niet gebonden waren aan vaststaande etenstijden en menu's zoals in de eetzaal van de eerste klasse. Opvallend waren het grote trappenhuis in de eerste klasse en de drie liften die de passagiers tussen de verschillende verdiepingen vervoerden. De grote buitengedeelten lagen aan weerszijden van de promenadedekken en aan het voorste gedeelte van het schip. Voor de tweede klas was minder ruimte gereserveerd, hoewel ook hier naast de eetzaal verschillende voorzieningen aanwezig waren: een grote zit- en rookruimte en een bibliotheek. Verder had de tweede klas de beschikking over een eigen lift. Als buitenverblijf diende het achtergedeelte van het sloependek en het twee etages lager gelegen brugdek. De derde klas beschikte alleen over een zit- en rookruimte en een open ruimte in de boeg. De eetzaal bevond zich diep onder in het schip en was onderverdeeld met waterdichte schotten. Buiten was een klein gedeelte beschikbaar aan de boeg en op het gemeenschappelijke dek. Een belangrijk verschil tussen de Titanic en de Olympic was het voorste gedeelte van het oorspronkelijk open promenadedek, waar bij de Titanic kort voor de ingebruikname een wand met kleine ramen werd geplaatst om de passagiers tegen het opspattende water te beschermen. De beschermde promenade op de Olympic lag namelijk een verdieping lager, en de promenadedekken op de Titanic werden voor een deel gebruikt als privépromenades voor de duurste suites. Ook werd op de Titanic het 'à-la-carterestaurant' uitgebreid, omdat dat op de Olympic heel populair was. De veiligheidsuitrusting van de Titanic wekte veel belangstelling. Het schip gold als een "technisch wonder" en was uitgerust met volautomatisch sluitende deuren die tussen de 16 compartimenten waren geplaatst, zodat het schip door de media en de rederij werd bestempeld als "praktisch onzinkbaar". [8] Het tijdschrift The Shipbuilder schreef er in 1911 een artikel over.[9] Na de ondergang van de Titanic was de uitrusting van de reddingssloepen voor de onderzoekscommissie van essentieel belang. Als sloependek werd aanvankelijk het bovenste dek voorgesteld, het promenadedek, waar de reddingssloepen goed bereikbaar waren voor de eerste en tweede klasse. Het oorspronkelijke plan was op het dek 64 sloepen te installeren, maar Bruce Ismay, de algemeen directeur van de rederij, vond de helft daarvan wel voldoende, zodat de passagiers een goed uitzicht zouden hebben. Daar kwam bij dat de passagiers zich zorgen zouden kunnen maken bij het zien van zoveel reddingssloepen. Een ander ontwerp voorzag in een vermindering van het aantal sloepen tot 20 (16 gewone plus 4 'opvouwbare' sloepen). Een rekensom laat echter zien dat voor de redding van 3300 opvarenden minimaal 63 sloepen vereist waren, als de Titanic met de maximale capaciteit van 2400 passagiers voer. Tijdens de 'maiden voyage' van de Titanic konden in totaal 1178 personen plaats nemen in een reddingssloep, ongeveer de helft van de 2200 mensen aan boord. Wel waren voldoende reddingsvesten aanwezig, ongeveer 3560.[7] De eigenaar van de Titanic had met het geringe aantal van twintig reddingssloepen echter geen wettelijke overtreding begaan. De hier toegepaste wet uit 1894[10] stelde namelijk niet het aantal passagiers, maar de tonnage van het schip voorop, en bepaalde de hoeveelheid reddingssloepen voor schepen in de categorie "meer dan 10.000 brutoregisterton", de in die tijd hoogst denkbare grootte van passagiersschepen. Voor deze grootte werden 962 plaatsen voorgeschreven; dat mocht echter verminderd worden als een schip beschikte over waterdichte schotten. In het geval van de Titanic voldeed het schip al met een capaciteit van 756 personen aan de wettelijke eisen. De eerste reis van de Titanic moest de naam vestigen van de White Star Line, net als voor de in aanbouw zijnde Gigantic. Daarom werden er, speciaal voor de eerste klas, grote galabals georganiseerd en werden gerechten geserveerd die aan de wensen van de veeleisende passagiers voldeden. Toch werd de reis, in vergelijking met andere schepen die de Atlantische Oceaan overstaken, ook voor de lagere klassen aangenaam gemaakt. De grote groepen emigranten die in die tijd in de Verenigde Staten een nieuw leven wilden opbouwen vormden een belangrijke inkomstenbron voor de rederijen. De prijzen voor een hut begonnen bij $36 voor de derde klasse, $66 voor de tweede en $125 voor de eerste klasse. Om tijdens de overtocht in een van de grootste suites te verblijven, moest men ruim 4000 dollar neertellen.[10] Naar de huidige maatstaven komt dat neer op 793 dollar voor de derde klasse, 1200 dollar voor de tweede klasse en 2795 dollar voor de eerste klasse. De tickets voor de grootste suites kosten, omgerekend, 83.200 dollar.[11] Tijdens de reis werd slechts ongeveer de helft van de capaciteit benut. Een van de redenen daarvoor was een langdurige kolenstaking. Bovendien was de Titanic een bijna identieke kopie van de Olympic, die tien maanden eerder volgeboekt vertrokken was, en kon het schip zich alleen van de Olympic onderscheiden met de titel "Grootste schip ter wereld". Voor de reis hadden meer dan 1300 personen geboekt. Verder waren er nog 900 bemanningsleden aan boord. Onder de passagiers waren enkele prominente gasten uit Amerika en Europa, onder wie miljonair John Jacob Astor IV en zijn vrouw Madeleine, de industrieel Benjamin Guggenheim, Isidor en Ida Straus, de eigenaren van het warenhuis Macy's, Margaret Brown, Cosmo Duff-Gordon en zijn vrouw, modeontwerpster Lucy Duff-Gordon en de Amerikaanse presidentsadviseur Archibald Butt. De directeur van de White Star Line, Bruce Ismay en Thomas Andrews, de ontwerper van de Titanic, hadden ook hutten in de eerste klas. Ook een prominente Nederlander en twee Belgen in de eerste klasse voeren mee. Jonkheer J. George Reuchlin jr. was directeur van het passagebureau van de Holland Amerika Lijn. Jacob Birnbaum was een diamantair uit Antwerpen, die oorspronkelijk uit Polen kwam en een familiebedrijf had in San Francisco. En Bertha Mayné uit Elsene was een cabaretzangeres die een relatie had met de zoon van een Canadese zakenman. Verder scheepten nog één Belgische passagier in de tweede klas en 22 Belgische emigranten in de derde klasse in. Onder de bemanning zorgden ongeveer 500 mensen voor de passagiers en 325 voor het schip. 66 personen, onder wie de acht leidinggevende officieren, hadden andere taken. De in de hotelbusiness werkzame bemanning bestond uit 324 stewards en 18 stewardessen. Voor het schip zorgden meestal 35 ingenieurs en technici, 167 bedieners van de stoomketels, 71 kolenstampers en 33 man die de machines olieden. Onder hen bevonden zich ook twee Nederlanders: Hendrik Bolhuis was voorsnijder in het restaurant en Wessel van der Brugge was stoker. Drie Belgische bemanningsleden waren aan boord, te weten de ober Georges Aspeslagh, cellist Roger Bricoux en violist Georges Krins. Ook werd tijdens de eerste reis vracht en post meegenomen. Bedrijven en firma’s konden hun producten snel en gemakkelijk per luxeschip naar Noord-Amerika vervoeren. Meegenomen werden onder andere machineonderdelen, elektrische apparaten, levensmiddelen, zijde-producten, kledingstukken en sterkedrank. De Titanic begon zijn eerste reis van Southampton naar New York op woensdag 10 april 1912, met kapitein Edward John Smith. Men gaat ervan uit dat de reis met de Titanic zijn laatste reis als kapitein voor zijn pensioen zou zijn. Vermoedelijk stond die reis eerder gepland voor de eerste reis met de Gigantic. Het schip vertrok kort na 12 uur uit de haven in Southampton. Vanwege de kolenstaking bevonden zich meer schepen in de haven dan gebruikelijk. De Titanic trachtte de stoomschepen New York en Oceanic voorbij te varen. Daarbij ontstond zuiging, waardoor de New York naar de Titanic werd getrokken. Een botsing kon worden vermeden, maar het vertrek van de Titanic werd met een uur uitgesteld. In de vroege avond ankerde de Titanic voor de haven van Cherbourg in Frankrijk, waar nog 274 passagiers en vracht per tender aan boord werden gebracht. 22 passagiers die alleen het Kanaal wilden oversteken, verlieten het schip. Op 11 april ankerde de Titanic tegen de middag voor Queenstown (het tegenwoordige Cobh) in Ierland, waar voornamelijk passagiers met een kaartje voor de derde klas aan boord gingen. Met in totaal 2223 opvarenden was het schip voor twee derde vol. Tegen 13.30 uur begon de reis via de traditionele Noord-Atlantische route richting New York. Zoals gebruikelijk is tussen 15 januari en 14 augustus, ging de koers niet direct naar New York, maar via een zuidelijkere route om het ijsrisico door de koude Labradorstroom [12] te vermijden. Op het punt 42° N, 47° W draaide het schip vervolgens naar het westen om deze koers tot aan het eindpunt te volgen. Uiteindelijk maakte de Titanic zijn koersverandering later, waardoor het schip zich enkele mijlen zuidelijker bevond. Of dat een voorzorgsmaatregel was, is niet bekend. Kapitein Smith en zijn officieren hadden voor vertrek moeten weten dat het ijsgebied in het zuiden veel groter was, net als voorgaande jaren. Bovendien waarschuwden radioberichten van andere schepen meerdere keren voor ijsvelden en ijsbergen. Maar niet alle waarschuwingsberichten werden doorgegeven aan de brug, omdat men het te druk had met het verzenden van privételegrammen. Daardoor ontbrak de essentiële informatie over de precieze ligging van het ijsveld. Regels werden echter niet overtreden, omdat met een nieuwe radiotechniek werd gewerkt die nog niet noodzakelijk werd geacht voor de leiding van het schip. De brugofficier zou drie tot vier berichten hebben ontvangen, en kapitein Smith zou drie daarvan kennen. Waarschijnlijk waren alle officieren op de hoogte van de waarschuwingen, maar iedereen beschikte over verschillende informatie, waardoor geen van hen ze allemaal kende. Daardoor was de Titanic die avond onverwacht ingesloten in een groot ijsveld Op 14 april rond 23.40 uur luidde Frederick Fleet, de matroos in het kraaiennest, driemaal de alarmbel toen hij direct voor het schip een ijsberg waarnam. Hij gaf de waarschuwing telefonisch door aan de brug, waar zesde stuurman James Paul Moody opnam. Niet veel later merkte Fleets collega Reginald Lee dat de Titanic aan het draaien was; eerste stuurman Murdoch had de ijsberg eerder ontdekt en was begonnen aan een uitwijkmanoeuvre. De afstand tot de ijsberg was echter zo klein geworden dat succesvol uitwijken niet meer mogelijk was. Met hoge snelheid ramde de Titanic met de voorste stuurboordkant de bijna 300.000 ton zware ijsberg. Het gevolg was een reeks van beschadigingen aan de romp, die liepen van de boeg tot aan het draaipunt, ergens tussen het vijfde en zesde waterdichte schot. Omdat in de voorste zes compartimenten water naar binnen stroomde, zou het schip onherroepelijk zinken. Vanwege de trim die optrad − de Titanic was ontworpen met een reservedrijfvermogen om met maximaal vier volle compartimenten te blijven drijven − zouden de compartimenten één voor een volstromen met water, aangezien er nog geen eisen gesteld waren voor het doortrekken van waterdichte schotten tot boven de waterlijn. Terwijl de voorste vijf compartimenten snel volliepen, werd geprobeerd dat proces in het zesde compartiment te vertragen door het water eruit te pompen. In het eerste uur stroomde tussen de 22.000 en 25.000 ton water het schip binnen. De Titanic had een trim van 5 graden in de kop, wat op dat moment door de meeste personen nog niet als bedreigend werd beschouwd.[bron?] In het volgende uur kwam nog eens 6000 ton water binnen, wat niet leidde tot een drastische verandering in de trim naar voren. Toch vonden op dat moment steeds meer kleinere overstromingen plaats in nietwaterdichte openingen in het schip, zoals patrijspoorten, luchtschachten en laadluiken in de onder de waterlijn gelegen boeg. Daardoor werd het zinkproces aanzienlijk versneld. Latere theorieën suggereren dat Murdoch misschien beter recht op de ijsberg had kunnen varen en daarbij alleen het bevel "volle kracht achteruit" had kunnen geven. In dat geval zou de schade weliswaar groot zijn geweest, maar waarschijnlijk niet zodanig dat het schip dan ook zou zijn gezonken. Op het moment zelf was het echter logisch dat Murdoch de uitwijkmanoeuvre had ingezet. Nadat de omvang van de schade opgenomen was en scheepsbouwkundige Thomas Andrews had geconcludeerd dat het schip zou gaan zinken, gaf kapitein Smith de marconisten John George Phillips en Harold Sidney Bride om 00.15 uur het bevel noodoproepen CQD naar andere schepen te verzenden. Het dichtstbijgelegen schip was de Carpathia, dat binnen vier uur ter plaatse zou kunnen zijn. Nadat verschillende bemanningsleden in de verte lichten van een schip meenden te hebben gezien, werd om 00.45 uur bevolen met behulp van vuurpijlen contact met het schip op te nemen; een antwoord bleef echter uit. Nadat de kapitein om 00.45 uur − ongeveer 65 minuten na de aanvaring en nadat de aanbeveling reddingsvesten aan te doen door de eerste klas als overdreven werd ervaren − het sein tot schip verlaten gaf, werd de eerste reddingssloep te water gelaten. De officieren en bemanningsleden werd uitdrukkelijk verzocht de evacuatie aan de passagiers als een soort oefening te presenteren, om te voorkomen dat paniek zou ontstaan. Men bleef echter aandringen reddingsvesten aan te doen. Officieel gold de regel Vrouwen en kinderen eerst, maar meestal was het van belang op welke plaats van het schip men zich bevond of in welke klasse men reisde. De officieren die de reddingssloepen moesten bezetten hielden er ieder andere regels op na. Aan bakboord liet tweede stuurman Lightoller principieel geen mannen toe, zelfs wanneer een boot nauwelijks gevuld was, omdat geen enkele vrouw bereid was het schip – dat nog intact leek te zijn – te verlaten. Volgens ooggetuigenverslagen mocht een moeder haar dertienjarige zoon niet meenemen in een reddingssloep, omdat de stuurman het kind aanzag voor een volwassen man. Anderzijds hadden mannen (onder wie veel bemanningsleden) aan stuurboord, waar stuurman Murdoch toezicht hield, weinig problemen in een sloep terecht te komen. Soms mochten zij sowieso plaatsnemen, in andere gevallen alleen als er nog plaats was. Daardoor werden aan stuurboord meer mensen gered dan aan bakboord. De volgende tabel laat zien hoeveel mensen in welke boot zaten bij de tewaterlating. De cijfers zijn gebaseerd op cijfers die aan het licht kwamen tijdens het Amerikaanse en Britse onderzoek na de ramp. De sloepen met de oneven nummers (plus de opvouwbare sloepen A en C) werden aan stuurboord neergelaten, die met de even nummers (plus de opvouwbare sloepen B en D) aan bakboord. Van de 1178 plaatsen in de reddingssloepen werden aldus slechts 823 benut (waarbij ook nog eens komt dat sommige mensen overleden in de sloepen). Uiteindelijk zouden in totaal 705 mensen de ramp overleven. Ondanks de capaciteit van gemiddeld 65 passagiers per sloep werden enkele sloepen maar voor de helft bezet. Het meest controversieel was stuurboordsloep 1, goed voor 40 plaatsen: hij werd met slechts 12 personen te water gelaten. Men geloofde namelijk niet dat de sloepen stevig genoeg waren voor grote aantallen mensen; Harland and Wolff had nooit verteld dat de sloepen dermate beproefd waren, dat ze met een bezetting van 65 personen (voor de grote sloepen) konden worden neergelaten. Daar kwam bij dat er nooit op evacuatie was geoefend; zelfs de bemanningsleden wisten meestal niet in welke boot ze waren ingedeeld. Zo waren in de ene boot te veel en in een andere juist te weinig mensen. Bovendien zag de Titanic er op dat moment nog betrouwbaar en stabiel uit en was de helling nog nauwelijks waarneembaar. De meeste opvarenden geloofden dat zij aan boord van het schip beter af waren dan in een reddingssloep. Mogelijk droeg ook het orkest onder leiding van dirigent Wallace Hartley [13] bij aan het beperkte gevaarbewustzijn. De acht muzikanten, van wie niemand de ramp overleefde, speelden op verzoek van de scheepsleiding op het dek Ragtime-muziek om te voorkomen dat paniek zou ontstaan. Volgens de overlevering zou de band tot vlak voor het zinken hebben doorgespeeld, waarbij ten laatste de hymne Nearer, My God, to Thee ten gehore gebracht zou zijn. Toen duidelijk werd dat het schip zou zinken en nog maar weinig reddingssloepen resteerden, brak alsnog paniek uit onder de bemanning en de passagiers. De laatste sloepen die te water werden gelaten waren dan ook met meer dan 70 personen overvol. In de haast waarmee de evacuatie plaatsvond, was weinig tijd voor het klaarmaken van de opvouwbare reddingssloepen A en B. Deze boten lagen op het dak van het officiersverblijf en konden slechts met moeite worden losgemaakt. Twee stuurlieden besloten op het laatste moment de opvouwbare sloep B vrij te maken. In tegenstelling tot de andere sloepen was deze inklapbaar en had hij een geringe capaciteit. Ongelukkigerwijze viel de boot verkeerdom op het dek. Sloep A kwam wel goed op het dek terecht, maar de Titanic maakte plotseling slagzij naar bakboord. Toen de boeg niet lang daarna onder water dook, dreven beide boten weg. Uiteindelijk kwamen 10 tot 15 mensen in sloep A terecht, terwijl tussen de 20 en 30 zwemmers sloep B wisten te bereiken - onder wie stuurman Lightoller, die zo de ramp overleefde. De laatste reddingssloep, opvouwbare sloep D, verliet de Titanic om 02.05 uur. Hoewel de marconisten van hun plichten waren ontslagen, zonden ze nog enkele minuten lang berichten uit. Tegen 02.10 was ketelruim 4, het zevende waterdichte compartiment vanaf de boeg gezien, compleet met water gevuld. Ongeveer 40.000 ton water drukte de boeg naar beneden, en het water bereikte bijna de scheepsbrug en begon op het dek te stromen. Rond deze tijd werd ook ketelruim 2 ontruimd vanwege het instromende water. De voorste schoorsteen brak af en stortte in het water, waarbij hij een aantal mensen verpletterde. De trim in de boeg nam extremere vormen aan en normaal werk in de ketel- en machineruimten werd onmogelijk. Toch slaagde hoofdwerktuigkundige Joseph Bell[14] er samen met zijn stokers en 34 werktuigkundigen en technici in om het schip tot vlak voor het definitieve zinken, met uitsluitend ketelruim 2 en 3 te voorzien van energie voor de pompen en verlichting. Ze deden dit door de stroomgeneratoren intact te houden en te laten werken. Het zinkproces werd namelijk met behulp van de pompen vertraagd, waardoor op het dek meer tijd was de reddingssloepen te water te laten. Rond 1:00 uur begaf het waterdichte schot tussen de ketelruimen 6 en 5 het door het stijgende water. Jonathan Shepherd, die een been had gebroken toen hij in een mangat stapte, Bertie Wilson en Herbert Harvey, werden door het kolkende water overvallen. Alleen stoker Fred Barrett wist met een sprong de stalen ladder te bereiken en naar het bovenliggende dek te klimmen. De overige machinisten, die in ketelruim 4 werkten, kregen om 1:15 uur het bevel het dek op te gaan en reddingsvesten om te doen, omdat het een verloren strijd was ketelruim 4 te behouden.[15] De machinisten, oliemannen en tremmers belandden op het kuildek, de derde klaspromenade in de achtersteven. Olieman Fred Scott was een van de weinigen die via het tweedeklas promenadedek het bootdek wist te bereiken en gered werd. De meeste bemanningsleden, onder wie alle machinisten, bleven achter, omdat ze hoorden dat de boot die op dat moment te water werd gelaten de laatste was. Ze bleven ongeveer 50 minuten wachten totdat de Titanic onder water verdwenen was.[15]Uiteindelijk werd nog een tremmer opgepikt, maar geen van de 35 technici overleefde de ramp. Direct na de ramp ontstond de mythe dat de machinisten tot het einde benedendeks op hun post waren gebleven en met het schip ten onder waren gegaan, een verhaal dat door het Engelse onderzoek werd uitgedragen en door het publiek omarmd.[15] Rond 02.18 uur bereikte het zinkproces zijn hoogtepunt: door de onevenredige verdeling van het water over het schip, werd een enorme kracht uitgeoefend op het voorste gedeelte van de Titanic, waardoor het buigend moment de scheepssterkte overschreed en het schip ter hoogte van ketelruim 1 doormidden brak. Even daarvoor werd het scheepsnet verbroken door een algemene kortsluiting en vielen alle lichten op het schip uit, waardoor het schip in het donker lag. De boeg lag na de breuk compleet onder water, terwijl de achtersteven opnieuw omhoog werd getrokken en uiteindelijk tegen 02.20 uur naar de ruim 3800 meter diepe bodem van de oceaan zonk. 1522 van de 2223 passagiers en bemanningsleden kwamen om het leven, onder wie kapitein Smith die vrijwillig met zijn schip ten onder ging. Sommigen beweren dat hij zelfmoord heeft gepleegd door zich in zijn hut op te sluiten tot uiteindelijk de ramen barstten. Anderen zeggen dat hij nog een kind uit het water heeft gered en dat daarna niemand hem nog gezien heeft, of althans niemand die het overleefd heeft of het heeft kunnen navertellen. Thomas Andrews deed geen moeite van de boot af te komen en ging samen met zijn ontwerp ten onder. Ook bekende tijdgenoten als Benjamin Guggenheim, Isidor Straus, John Jacob Astor IV, Jacques Futrelle en Charles M. Hays overleefden de ramp niet. De drie Nederlanders aan boord van de Titanic (passagier jonkheer Johan George Reuchlin, scheepskok Hendrik Bolhuis en stoker Wessel van der Brugge) kwamen allen om het leven. Van de 24 Belgische passagiers, waarvan er twee in de eerste klas zaten, één in de tweede klas en de overigen in de derde klas, overleefden slechts zeven de ramp. De drie Belgische bemanningsleden kwamen om. Na de ondergang moesten de geredde mensen in de reddingssloepen nog ongeveer twee uur wachten voordat ze aan boord van de Carpathia konden worden genomen. In de nacht van de ramp was het zeer koud, en de watertemperatuur lag onder het vriespunt. De meeste slachtoffers stierven aan onderkoeling, en werden door de Carpathia - met aan boord kapitein Arthur Rostron - om 04.10 uur ’s nachts aangetroffen. Hoewel in de reddingssloepen nog ruim honderd plaatsen vrij waren, besloten de inzittenden niet terug te keren naar de rampplek, bang alsnog te zinken door het enorme aantal mensen dat zou proberen aan te klampen of door de zuiging van de zinkende Titanicnaar beneden gezogen te worden; proefondervindelijk onderzoek heeft echter aangetoond dat er praktisch geen zuiging was. Alleen bakboordsloep 4 keerde terug naar de rampplek, en kon slechts vijf overlevenden redden, waarvan er later nog twee in de boot stierven. Tegen 03.00 uur, ongeveer 40 minuten na de ondergang van de Titanic, verstomden ook de laatste hulpkreten uit het water. Ondertussen keerde ook bakboordsloep 14 terug, onder leiding van vijfde stuurman Harold Godfrey Lowe, nadat hij eerst de passagiers van zijn sloep naar de bakboordsloepen 4, 10, 12 en opvouwbare sloep D had overgeplaatst om meer plaats te maken in zijn sloep voor eventuele overlevenden. Vier personen werden gered die zichzelf in leven hadden kunnen houden met drijvende scheepsonderdelen. Carl Jansson is een van de overlevenden die door deze bakboordsloep werd opgevangen. Volgens de onderzoeksberichten overleefden slechts 705[1] mensen de ramp. De volgende tabel toont het aantal overlevenden, opgesplitst naar de klasse waarin men verbleef. Net als andere gegevens met betrekking tot het aantal overlevenden c.q. overledenen, verschillen deze aantallen van bron tot bron. Het is dan ook meer een indicatie van de overlevingskansen van de drie klassen. Zoals uit de tabel valt af te lezen hadden de passagiers uit de derde klasse een kleinere overlevingskans dan die uit de eerste. Dat was niet alleen om redenen van standsverschil, maar ook vanwege de slechte toegang tot de reddingssloepen. Omdat het voorste deel van het bovengelegen dek voor de eerste klasse en het achterste gedeelte voor de tweede klasse bestemd was, hadden de passagiers uit de derde klas in normale omstandigheden geen toegang tot dat dek. De in het schip aanwezige verbindingen tussen de verschillende klassen waren tijdens de reizen naar Amerika met hekken en deuren gesloten. Volgens ooggetuigenberichten waren sommige doorgangen ook tijdens de ramp gesloten. Passagiers zouden via de buitentrappen naar de andere dekken kunnen komen, maar de meeste passagiers van de derde klas gingen op het laatste moment naar het dek, toen bijna alle reddingssloepen waren vertrokken. Dat kwam door de slechte informatieverstrekking op het schip. Een alarmsysteem, of ander communicatiemiddel om de passagiers tijdig te waarschuwen, ontbrak. Bovendien beschikte de eerste klas over veel personeel dat de passagiers kon waarschuwen en naar het sloependek begeleiden. In de derde klas was de bemanning lang niet zo omvangrijk, en veel passagiers werden daar pas wakker omdat ze haast uit hun bed vielen door het hellen van de Titanic. Toch was de communicatie ook in de tweede klas slecht ten opzichte van de eerste klas. Ongetwijfeld hadden de passagiers uit de hogere klassen een bevoorrechte positie; maar niettemin bevonden zich onder de slachtoffers ook de vier rijkste mannen aan boord. De beroemdste overlevende was Bruce Ismay, de directeur van de White Star Line, die met de opvouwbare reddingssloep C gered werd. Hij wist zichzelf in veiligheid te brengen, terwijl hij waarschijnlijk een belangrijke bijdrage had geleverd aan de ramp. De personen die daarover uitsluitsel hadden kunnen geven zijn echter allen omgekomen: kapitein Smith, de stuurlieden Murdoch en Moody, die ten tijde van de aanvaring op de brug aanwezig waren, Thomas Andrews als vertegenwoordiger van de werf Harland and Wolff, en alle werktuigkundigen en technici op de Titanic. In New York berichtten de ochtendkranten van 15 april slechts over het feit dat de Titanic tegen een ijsberg was gevaren. Later kopte de New York Times wat niemand ooit voor mogelijk had kunnen houden: "De Titanic is gezonken!" De Carpathia kwam op 17 april 1912 aan in de haven van New York. Op pier 54 stonden ruim 30.000 mensen in de stromende regen te wachten. Nadat alle overlevenden geïdentificeerd waren, konden zij hun familie opzoeken. Passagiers uit de eerste klasse vertrokken naar luxehotels of naar hun klaarstaande privévoertuig. Anderen, waaronder de Belgische zangeres Mathilde Pede, werden door hulpverleners opgevangen. De White Star Line stuurde het schip MacKay-Bennett om lichamen uit de oceaan te halen. 190 lichamen werden teruggebracht naar Halifax in Nova Scotia, waaronder het lichaam van John Jacob Astor IV. Een aantal lichamen kon niet worden geïdentificeerd; een deel daarvan werd anoniem begraven in het Fairview Cemetery.[16] De meeste lichamen die niet geïdentificeerd werden, kregen echter een zeemansgraf, samen met een aantal gestorven bemanningsleden. In totaal werden 306 lichamen gevonden door de MacKay Bennett. Later werden nog 22 lichamen geborgen door twee andere schepen, zodat het totaal op 328 komt. Ook deze werden naar Halifax gebracht, waar de overledenen werden overgedragen aan hun nabestaanden of verder getransporteerd naar een andere bestemming. Belgische opvarenden Aantal aanwezig: 27[17] Aantal overleden: 20[18] 1e klasse † Jacob Birnbaum uit Antwerpen (24 jaar) Bertha Mayné uit Elsene (24 jaar) 2e klasse Mathilde Pede uit Gent (37 jaar) 3e klasse † Achille Waelens uit Ruddervoorde (22 jaar) † Philemon Van Melkebeke uit Kerksken (23 jaar) † Alphonse De Pelsmaeker uit Kerksken (16 jaar) † Jan-Baptist Van Impe uit Kerksken (36 jaar) † Rosalie Govaert uit Kerksken (30 jaar) † Catharina Van Impe uit Kerksken (10 jaar) Jean Scheerlinck uit Kerksken (29 jaar) Theodoor De Mulder uit Aspelare (30 jaar) † Leo Vanderplancke uit Hille (15 jaar) † Augusta Vanderplancke uit Hille (18 jaar) † Jules Vanderplancke uit Hille (31 jaar) † Emelie Vandemoortele uit Hille (31 jaar) † Victor Vandercruyssen uit Hille (46 jaar) Jules Sap uit Hille (21 jaar) † Léon Hampe uit Westrozebeke (19 jaar) † Nestor Vandewalle uit Westrozebeke (28 jaar) † Camiel Wittevrongel uit Westrozebeke (36 jaar) † Jozef Van De Velde uit Denderhoutem (35 jaar) † Leo Van Den Steen uit Heldergem (28 jaar) † René Lievens uit Heldergem (24 jaar) Guillaume De Messemaeker uit Wilsele (36 jaar) Anna De Becker uit Werchter (36 jaar) Bemanning † Georges Krins uit Luik (23 jaar), violist † Georges Aspeslagh uit Oostende (26 jaar), ober in eersteklasrestaurant Nederlandse opvarenden[19] Aantal aanwezig: 3 Aantal overleden: 3 1e klasse † Johan George Reuchlin uit Rotterdam (37 jaar) Bemanning † Wessel van der Brugge uit Delfshaven (38 jaar), stoker † Hendrik Bolhuis uit Wittewierum (27 jaar), scheepskok Toen op 24 april 1912 de Olympic zou vertrekken uit Southampton, gaven de stokers te kennen dat ze niet meer op een schip wilden varen dat niet over een toereikend aantal reddingssloepen beschikte. [20] De reis met de Olympic werd daardoor afgelast. De ramp, die de ondergang van de Titanic betekende, leidde op 12 november 1913 tot de eerste SOLAS-conferentie (First International Conference on the Safety of Life at Sea; Eerste Internationale Conferentie over de Veiligheid van Leven op Zee).[21] Direct na de ondergang van de Titanic volgde van 19 april 1912 tot 25 mei 1912 een 17 dagen durend onderzoek van de Amerikaanse Senaat waarbij meer dan 82 getuigen van de scheepsramp werden ondervraagd.[22] De Britten stelden daaropvolgend een eigen onderzoekscommissie aan, die tussen 2 mei 1912 en 3 juli 1912 de ramp onderzocht en 97 getuigen ondervroeg. Uit de onderzoekingen werd geconcludeerd dat de Titanic met een te hoge snelheid door het gevaarlijke water had gevaren, dat in de reddingssloepen slechts plaats was voor de helft van de opvarenden, en dat de Californian die ten tijde van de ramp in de buurt was niet te hulp kon schieten omdat haar marconist op dat moment sliep. Deze resultaten leidden tot een lange lijst van nieuwe voorschriften. Na de ondergang van het schip moest voor iedere opvarende een plaats beschikbaar zijn in een reddingssloep, en zou voor vertrek onderzocht moeten worden of dat ook echt zo was. Verder moeten schepen sindsdien continu een marconist beschikbaar hebben. In de literatuur over de ramp van de Titanic worden namen genoemd van mannen die er in het bijzonder verantwoordelijkheid voor droegen. Dat zijn Joseph Bruce Ismay, algemeen directeur van de White Star Line, William MacMaster Murdoch, de eerste stuurman van de Titanic en Stanley Lord, de kapitein van de Californian. Ismay werd ervan beschuldigd dat hij kapitein Smith zou hebben overgehaald geen vaart te minderen, om op die manier te demonstreren dat de Titanic sneller was dan de Olympic, zodat hij een nieuw record kon vestigen. Ismay verklaarde later dat hij slechts als een normale passagier op het schip is geweest,[23] maar overlevenden herinnerden zich gesprekken tussen Ismay en kapitein Smith over de snelheid van het schip en over ijswaarschuwingen. Wat het onderwerp van de discussie tussen beide heren was doet in principe niet ter zake, het maakt de verantwoordelijkheid van de kapitein er niet minder om. Er zijn geen andere redenen waarvoor kapitein Smith zou kunnen worden berecht. Alleen dat hij de ijswaarschuwingen negeerde en op bijna maximale snelheid bleef varen valt hem zonder twijfel aan te rekenen. Na onderzoek bleek echter dat kapitein Smith geen nalatigheid kan worden verweten, omdat zijn gedrag in die tijd normaal was op snelle stoomschepen. Zelfs de kapiteins van de belangrijkste concurrenten gaven toe net zo te handelen als ze in dezelfde situatie waren terechtgekomen. In die tijd werd gedacht dat wanneer men een gebied met ijsbergen betrad, het van belang was om dit gebied zo snel mogelijk te verlaten. Hierdoor werd doorgaans geen snelheid geminderd. Het besluit van kapitein Smith wordt nu gezien als een inschattingsfout bij de nachtelijke zichtbaarheid van de ijsbergen ten tijde van de ondergang van de Titanic. Het was die nacht redelijk helder, maar vanwege de nieuwe maan betrekkelijk donker. Het was windstil en de zee was spiegelglad, zodat geen golven te zien waren die zich tegen de ijsbergen aanklotsten. Het ijsveld zelf was veel groter en verder uitgestrekt naar het zuiden dan voorgaande jaren. De enorme afmetingen van de ijsbergen waren niet precies bekend; pas na de ramp werd de International Ice Patrol opgericht die plaats en beweging van de ijsbergen in kaart bracht en deze informatie doorgaf aan de schepen. Ook heeft Smith de Titanic niet roekeloos op volle snelheid laten varen, hij wilde alleen zijn vertraging in Southampton wegwerken en op tijd in New York aankomen. 2 van de 29 ketels stonden niet aan. De bij de ondergang omgekomen eerste stuurman William MacMaster Murdoch werd verweten dat hij na het zien van de ijsberg verkeerd zou hebben gehandeld, omdat hij de Titanic naar links stuurde en de scheepstelegraaf op Vol achteruit had gestaan toen vierde stuurman Boxhall de brug opkwam. Het machinebevel zou de uitwijkmanoeuvre hebben uitgesteld. Deze kritiek komt echter niet overeen met de besturing van een zo groot schip, want dan had Murdoch daar bij zijn bevel rekening mee gehouden; op de uitwijkmanoeuvre kon het om technische redenen geen invloed hebben. Alleen al het omschakelen van de machines bij normale snelheid op zee duurt 20 seconden. Bovendien waren de werktuigkundigen die de machines bestuurden niet in de directe omgeving van de regulateur, waardoor nog meer tijd verloren ging. Tussen de havens van Queenstown en New York lag een dagenlange reis, waarin gewoonlijk helemaal geen bevel werd gegeven, en bovendien was er ander werk voor de technici. Zelfs als wordt aangenomen dat het uitstel tien seconden duurde, was er te weinig tijd om te voorkomen dat het schip de ijsberg zou raken. Een ander bewijs dat de machines niet achteruit liepen vormt het ontbreken van trillingen. Het in volle vaart omschakelen naar de achteruit zou enorme trillingen in en rondom het schip tot gevolg hebben, die echter niet gerapporteerd werden door overlevenden. Alleen vooraan het schip zouden vóór de aanvaring met de ijsberg enkele trillingen zijn waargenomen. Het is overigens, gezien het omschakelen van de machines, niet realistisch dat Murdoch probeerde uit te wijken met behulp van de machines, terwijl het voldoende was om alleen de linkerschroef van het schip in zijn achteruit te zetten; om uit te wijken waren twee bevelen nodig. Dat betekent dat de machines in korte tijd twee keer moesten omschakelen. Zoals te zien is op de situatieschets hiernaast ("Draaicirkel"), is de draaicirkel van het achterschip groter dan aan de boeg, in het geval van de Titanic bijna 23 meter. Uit later onderzoek is gebleken dat de Titanic voor de aanvaring met de ijsberg twee streken (22,5°) naar bakboord was gedraaid, waardoor de boeg 59 meter aan bakboord en het achterschip ongeveer 41 meter stuurboord van de oorspronkelijke koers lag. Was het schip slechts naar bakboord gestuurd, dan had het over de gehele lengte de ijsberg geraakt. Om dat te voorkomen moest het op tijd naar stuurboord draaien. Daarom stuurde de bemanning het schip vóór het draaipunt, dat bij de Titanic rond de voorste schoorstenen lag, op het moment dat de ijsberg geraakt was naar rechts (hefboomprincipe). Het achterschip draaide van de ijsberg weg (zie afbeelding "Uitwijkmanoeuvre"). Zodoende ontstonden de lekken in het schip alleen vóór het draaipunt. Murdoch heeft dus ten tijde van de aanvaring in korte tijd een deels succesvolle uitwijkmanoeuvre uitgevoerd. Toch wordt verondersteld dat Murdoch beter niets had kunnen ondernemen, behalve de machines te stoppen. Als de Titanic frontaal tegen de ijsberg was gevaren, zou de schade veel erger zijn geweest, maar zou deze wel beperkt zijn gebleven tot de voorste 30 meter van het schip. In het ergste geval zouden de voorste drie compartimenten zijn volgelopen met water, maar dat zou geen verdere nadelige gevolgen hebben gehad, omdat het schip zelfs met vier volgelopen compartimenten kon blijven drijven. Hooguit zou een groot aantal bemanningsleden in hun hutten bij de boeg omkomen. Maar Murdoch was door het ontbreken van enige manier tot afstandsmeting niet in staat vast te stellen dat de afstand tussen de ijsberg en het schip te kort was om succesvol uit te wijken. Onder die omstandigheden zou hij zeker niet besloten hebben tegen de ijsberg aan te varen en daarmee een deel van de bemanning te doden. Een laatste punt van kritiek op Murdoch dat vaak genoemd wordt, is dat hij de waterdichte schotten niet direct had moeten sluiten. Door de hoeveelheid water in de boeg zou deze te snel zijn gezonken, wat weer bijdroeg aan het zinken van de Titanic. Afgezien van het feit dat Murdoch niet kon weten welke delen van de Titanic beschadigd waren en wat daarvan de gevolgen zouden zijn, is het sluiten van de deuren een standaardprocedure, omdat het er op een gegeven moment te laat voor kan zijn. Water in onbeschadigde delen van een schip laten stromen is in ieder geval uitgesloten; het druist in tegen alles wat een zeeman in zijn opleiding leert. Geen scheepsontwerper houdt ook rekening met een dergelijk extreem scenario. Desondanks is het vanwege de discussie onderzocht met computer- en modelsimulaties. Daaruit bleek dat het openlaten van de deuren fataal zou zijn geweest: het schip zou niet alleen 40 minuten eerder zijn gezonken, de evacuatie van de passagiers zou ook sterk bemoeilijkt zijn geweest, door het uitvallen van de elektriciteit in de maanloze nacht. Kapitein Lord werd ervan beschuldigd de Titanic niet op tijd hulp te hebben verleend, want de lichten van de Californian zouden vanuit de in nood verkerende Titanic zichtbaar zijn geweest. Het staat echter niet vast dat die lichten inderdaad van de Californian afkomstig waren, omdat het moeilijk is de toenmalige positie van de schepen precies te bepalen. De Titanic zonk tien zeemijl (ruim 18 kilometer) zuidoostelijker van de positie die werd doorgegeven via de noodoproep, zo is gebleken na de ontdekking van het wrak. Hoe precies de verklaring van de Californian over die positie is, is niet meer te achterhalen. De getuigenissen van de bemanning van de Californian spreken elkaar tegen. Wel gaven ze allen aan dat tijdens die nacht een schip in zuidelijke richting te zien was, hoewel maar enkelen het aanzagen voor een groot passagiersstoomschip. Dat schip kwam rond middernacht tot stilstand, en verdween rond twee uur ’s nachts langzaam naar het zuidwesten. Ook waren vuurpijlen boven of achter het schip te zien. Het schip leek zo dichtbij te zijn, dat kapitein Lord beval met morse contact te zoeken met het schip. Dat bevel was vergeefs, omdat de marconist van de Californian rond die tijd sliep. Ook was de reikwijdte van de radioapparatuur niet optimaal. Het enige schip dat rond 22.30 bereikt kon worden was de Titanic, maar de marconist van het rampschip was rond die tijd druk bezig met het versturen van telegrammen naar Cape Race. Lord meende dat het schip niet over een radio beschikte (slechts een beperkt aantal kleinere schepen was met deze nieuwe techniek uitgerust) en zag geen reden zijn marconist wakker te maken. Resumerend resteren twee mogelijkheden: Er bevond zich een derde schip tussen de Californian en de Titanic dat nooit geïdentificeerd is. Dat geen bemanningslid zich ooit heeft gemeld lijkt onwaarschijnlijk, maar is niet onaannemelijk vanwege de drukbevaren scheepsroute. Kapitein Lord heeft deze theorie nog beschreven. Het waargenomen schip was wel degelijk de Titanic, maar op zeer grote afstand, waardoor het door de meetkundige hoek voor een kleiner schip werd aangezien. De Californian had op tijd bij de ramp aanwezig kunnen zijn. Maar kapitein Lord had zijn schip vanwege het slechte zicht die avond stil laten leggen nadat hij de rand van een groot ijsveld had bereikt. De ketels zouden daarom eerst opnieuw opgewarmd moeten worden. Ook wanneer kapitein Lord niet in staat zou zijn geweest de mensen op de Titanic te helpen, blijft zijn gedrag merkwaardig. Zijn bemanningsleden hadden in totaal acht vuurpijlen gezien, en Lord had geen reactie gekregen op de morsetekens die hij had laten zenden. Als excuus daarvoor kan gelden dat in 1912 geen algemene voorschriften bestonden over het gebruik van noodsignalen en dat allerlei soorten vuurpijlen en fakkels als signaalteken gebruikt werden. In de zomer van 1985 was Robert Ballard aan boord van het Franse onderzoeksschip Le Suroit die gebruik maakte van een side scan sonar om het wrak van de Titanic te vinden. Toen het Franse schip werd teruggeroepen, stapte Ballard over naar een schip van de Woods Hole Oceanographic Institution: de Knorr. Niet voor iedereen was bekend dat deze reis werd gefinancierd door de Amerikaanse marine. De geheime missie was het zoeken naar het wrak van de USS Scorpion, een atoomonderzeeër die vlakbij was gezonken. Naderhand was Ballard vrij de Titanic te zoeken. De Knorr arriveerde op 22 augustus 1985 op locatie en liet de Argo te water. De Argo was een ROV geschikt voor diep water. Het plan van Ballard was de Argo heen en weer te "vegen" boven de zeebodem, niet op zoek naar een schip, maar naar resten. Veel Titanic-experts hadden lang gedacht dat terwijl het schip zonk, er veel resten naar beneden zouden komen. In de vroege ochtend van 1 september 1985 werden veranderingen opgemerkt aan de zeebodem. Aanvankelijk zagen ze gaten, alsof het kraters waren van inslagen. Uiteindelijk zagen ze een ketel en later de romp zelf. Het team van Ballard inspecteerde de buitenkant van het schip en nam waar dat de Titanic in tweeën was gebroken en dat de achtersteven er slechter aan toe was dan de rest van het schip. Ze hadden niet veel tijd het wrak te onderzoeken, aangezien de Knorr voor andere expedities gepland stond, maar zijn faam was nu verzekerd. Aanvankelijk wilde Ballard de exacte locatie geheimhouden, om te voorkomen dat van het schip geroofd zou worden, aangezien hij het als een graf beschouwde. Op 12 juli 1986 keerde Ballard terug om de eerste uitgebreide studie van het schip te maken. Deze keer had Ballard de Alvin bij zich, een kleine onderzeeboot die zeer diep kon duiken met een kleine bemanning. De Alvin had Jason Junior bij zich, een ROV die door kleine openingen paste om zo binnen in het schip te kunnen kijken. De eerste duik (die ruim twee uur nodig had beneden te komen) had last van technische problemen, maar de daaropvolgende duiken waren succesvol. Hierbij konden gedetailleerde foto's worden genomen. Drie grote scheepsdelen (boeg, een middenstuk van ongeveer 20 meter en het achterste gedeelte) liggen op de zeebodem, omgeven met andere scheepsresten. Tussen de boeg en het achterste gedeelte liggen over een lengte van 600 meter nog meer resten. De boeg is, met uitzondering van de brug, relatief goed gespaard gebleven. Het achterschip daarentegen is door het snelle zinken geïmplodeerd en bij het neerkomen op de zeebodem zwaar beschadigd. De imposante kroonluchters in de grote zalen van de eerste klas zijn nagenoeg intact, net als borden, spiegels en houten panelen aan de muren. Voor de rechtbank wordt tot op heden gestreden voor de rechten op de wrakstukken. Een van de delen van de Titanic is tentoongesteld in het scheepvaartmuseum in Greenwich, Engeland, andere stukken worden in Frankrijk bewaard. In totaal zijn 5500 objecten van de Titanic geborgen. Sinds april 2012 valt het wrak onder de UNESCO Convention on the Protection of the Underwater Cultural Heritage. De lidstaten van deze conventie zijn er nu aan gebonden het wrak te beschermen tegen vernieling en plundering, en de resterende stoffelijke overschotten met waardigheid te behandelen. Een onbekend aantal onderzoekers is sinds de ontdekking naar het gezonken schip afgereisd om een bodemkaart van de restanten te maken. Er zijn ruim 13.000 foto's gemaakt om de omgeving driedimensionaal vorm te geven. De ontdekking van het wrak wierp tevens nieuw licht op hoe de Titanic gezonken was. Voorheen ging vrijwel iedereen ervan uit dat het schip als één geheel was gezonken. Alle films en documentaires over de ramp gemaakt voor de ontdekking van het wrak tonen dan ook hoe het schip nog helemaal compleet onder water verdwijnt.[bron?] Pas na de ontdekking van het wrak werd duidelijk dat de Titanic tijdens het zinken in stukken gebroken was. In 2010 bleek uit analyse van een geïsoleerde roestpegel dat het wrak bezig is in versneld tempo te desintegreren als gevolg van een proteobacterie die in staat is om op grote diepten te overleven. De bacterie kreeg de naam Halomonas titanicae.[24] Begin 2018 opperden wetenschappers het vermoeden dat het wrak wellicht in hooguit 20 jaar in zijn geheel zou kunnen verdwijnen.[25] Een van de grootste onbeantwoorde vragen is de grootte en plaats van de lekken die de aanvaring met de ijsberg heeft veroorzaakt. Het eerste lek bevond zich in het voorste gedeelte van de romp, net onder de waterlijn. De twee volgende zaten op gelijke hoogte naast elkaar in het eerste vrachtruim en hadden een lengte tussen de 1,2 en 1,5 meter. De druk die daarbij werd uitgeoefend, zorgde ervoor dat een deel van de ijsberg werd afgebroken, waardoor het volgende lek van 4,6 meter lengte door een lager gelegen deel van de ijsberg werd veroorzaakt. Ook hierbij brak een stuk ijs af, waardoor de twee laatste lekken nog verder onder de waterlijn lagen. De voorlaatste was ongeveer 10 meter lang en liep door van vrachtruim 2 tot ver in vrachtruim 3. De druk was hierbij zo hoog, dat zelfs de 0,5 meter verderop gelegen waterdichte gang voor de stokers werd beschadigd en snel volstroomde met water. Het laatste lek was met 13,7 meter het langste, en liep door ketelruim 6 en het voorste gedeelte van ketelruim 5. Rond het draaipunt van de Titanic, in het schot tussen de ketelruimten 5 en 6, was eveneens schade toegebracht, waarschijnlijk veroorzaakt door de druk die werd uitgeoefend tijdens het draaien van het schip. Na een analyse van de schade, aangevuld met computerberekeningen, ontstond de volgende maatverdeling van de lekken Bij het onderzoek naar theorieën die de ondergang van de Titanic moeten verklaren, wordt ook vaak het schip zelf genoemd. Hoewel geen bouwkundige mankementen werden aangetroffen, wekte het materiaal waarmee de Titanic werd vervaardigd de nodige interesse. Materiaalgerelateerde onderzoeken op het staal waaruit de Titanic was opgebouwd toonden aan dat onder bepaalde temperaturen sprake was van een redelijke "zachtheid" op de plaatsen waar het schip in aanraking kwam met de ijsberg. "De ijsberg was niet te sterk, de Titanic was te zwak", zo concludeerde William G. Harzke, die onderzoek deed naar het materiaal waarmee de Titanic werd vervaardigd.[26] Als met de hedendaags gebruikte bouwmaterialen gewerkt zou zijn, was de schade waarschijnlijk minder aanzienlijk geweest. Toch wordt deze theorie in twijfel getrokken. De veranderingen aan het staal konden namelijk ook door de heersende omstandigheden in de diepzee zijn ontstaan. De bouwtekeningen van de Titanic en de Olympic laten zien dat in beide schepen dezelfde staalplaten zijn gebruikt. De Olympicwas tot de sloop 24 jaar in dienst geweest en had meerdere oorlogen en aanvaringen overleefd. Daarnaast werd in de scheepsbouw overal ter wereld hetzelfde soort staal gebruikt, en er bestaan nog schepen die toen zijn gebouwd. Een bekend voorbeeld is de in 1916 in Newcastle gebouwde ijsbreker Krasin, die tot eind jaren zeventig in dienst was en in 1999 een museumfunctie heeft gekregen in Sint-Petersburg.[27] Ook de in 1936 gebouwde Queen Mary is uit hetzelfde staal vervaardigd, waarbij de staalplaten zelfs overeenkomen met de Titanic qua herkomst en dikte. Pas na de Tweede Wereldoorlog werden nieuwe bouwmaterialen gebruikt, waardoor de modernere schepen van dezelfde grootte veel lichter zijn dan vroeger. Een tweede mogelijke zwakte van de Titanic vormden de klinknagelverbindingen tussen de staalplaten. Na de ondergang van het schip bleek dat de klinknagels die in de boeg van het schip waren gebruikt van een minder goede kwaliteit waren dan de klinknagels elders in het schip. Men had bij de bouw een speciaal toestel gebruikt om stalen klinknagels te bevestigen. Dit toestel kon men niet in de boeg plaatsen, dus moest men de klinknagels hier handmatig aanbrengen. Om dit makkelijker te maken gebruikte men smeedijzeren klinknagels, versterkt met een substantie, die slak werd genoemd. Door een fout bij het maken van de smeedijzeren klinknagels had men echter 9% slak toegevoegd (in plaats van de normale hoeveelheid van 2 tot 3 procent), waardoor de klinknagels niet sterker maar juist zwakker werden.[28] Hierdoor zouden ze bij een lagere druk begeven en zouden de waterdichte naden die door deze klinknagels bij elkaar gehouden werden, gaan scheuren. Direct na de aanvaring tussen de Olympic en de Hawke in september 1911, verklaarde Edward Wilding, na een onderzoek van de schade die de Olympic had opgelopen, dat hij een nieuwe, verbeterde methode had ontwikkeld voor het verbinden van de staalplaten en dat hij zou proberen deze methode bij toekomstige schepen toe te passen. De klinkgaten in de 25 jaar later gebouwde Queen Mary werden, ondanks de hoge kosten die het met zich meebracht, volgens deze methode geboord, waardoor het schip steviger was.[29] De zwakheid van de klinknagelverbindingen van de Titanic werd aan de hand van de gevonden lekken verklaard, omdat die zich langs de verbindingsnaden tussen de staalplaten bevonden. Experts gaan ervan uit dat waarschijnlijk zelfs de moderne, gelaste staalplaten ook geen stand zouden kunnen houden bij een dergelijke aanvaring met een ijsberg.[29] Andere theorieën gaan ervan uit dat de ondergang van de Titanic het gevolg was van een brand in de kolenbunker aan de stuurboordzijde tussen ketelruim 5 en 6. Een daarvan komt uit 2004 en is van ingenieur Robert Essenhigh van de Ohio State University. Volgens hem blijkt uit archieven van de havenbrandweer in Southampton dat er een kruipvuur was in de kolenbunker, en had dit de kapitein ertoe aangezet, ondanks het gevaar voor ijsbergen, sneller te gaan varen.[30] Het vuur kon op die manier worden gedoofd: als de kolen sneller dan gebruikelijk in de ketel werden gestopt, zat men eerder bij de brandende, onderopliggende kolen. Het schip voer als gevolg daarvan echter met een ongekende snelheid, waardoor het onmogelijk was de ijsberg op tijd te ontwijken. Essenhigh meent dat de leiding van de Titanic wist dat het schip geen snelheidsrecords kon breken, en dat dan ook niet de reden was dat men sneller ging varen. Het schip was daar namelijk niet voor gebouwd.[31] Het is lange tijd onduidelijk geweest wanneer de Titanic precies doormidden gebroken is en of dit doormiddenbreken van het schip heeft bijgedragen aan de ondergang, of dat het een gevolg van de ondergang was. Daarom startte de televisiezender History Channel in samenwerking met het Woods Hole Oceanographic Institution in 2005 een nieuwe expeditie naar het wrak.[32] Daarbij werden voor het eerst ook de oostelijk gelegen scheepsresten onderzocht. Verrassend was de ontdekking van twee delen van een dubbele bodem met een lengte van ongeveer 18 meter. Deze werden ontdekt aan de hand van twee kimkielen, die aan weerszijden van de wrakstukken zaten en nog onder de rode verf zaten, waaruit men kon concluderen dat de dubbele bodem van stuur- tot bakboord liep. Gebaseerd op de gemaakte videobeelden kon worden vastgesteld dat beide bodemstukken aan elkaar pasten. Bij een wetenschappelijke benadering van de wrakstukken heeft men getracht na te gaan hoe het schip precies doormidden is gebroken. Men neemt aan dat het achterschip met een draaihoek van 15 tot 20 graden boven het water omhoog stak en vanwege de enorme belasting op dat moment van het hoofddeel afbrak.[33] Daarbij werd de dubbele bodem van het schip zodanig tegen elkaar gedrukt, dat het bovenste gedeelte van het dek van de Titanic doormidden brak. Bij het wrak is te zien dat bij het breukgedeelte het dek naar beneden is getrokken en dat geen onbeschadigde delen zijn te vinden. Hierop werd een vervolgonderzoek gestart en daarbij ontstond de theorie dat het achterschip al begon te breken toen het ongeveer 11 graden boven het water hing. Het schip begon daarop in de richting van de kiel doormidden te breken. De kiel voorkwam dat het achterschip meteen afbrak. Door de ontstane scheuren in de Titanic kwam nu veel meer water naar binnen, wat het zinkproces versnelde. Aan het breukgedeelte drukte de onder water gelegen boeg tegen de boven water gelegen achtersteven, waardoor het dek aan dit breukgedeelte samengedrukt werd, zoals vandaag de dag bij de boeg van de Titanic nog te zien is. Op het moment dat het voorschip verder het water in werd getrokken, verbond alleen de kiel van de Titanic beide scheepsdelen met elkaar. Doordat de kiel de enorme belasting niet meer kon dragen, brak het schip doormidden. Daarbij werden de (gevonden) delen van de dubbele bodem door hetzij het achterschip, hetzij het voorschip van de Titanic meegezogen naar de bodem van de oceaan. De manier waarop de bemanning van de Titanic begon aan de evacuatie laat zien dat zij niet hadden gedacht dat het schip zo snel zou zinken. Men ging waarschijnlijk uit van een constante zinksnelheid. Door het doormiddenbreken zonk het schip echter sneller, doordat de ontstane scheuren veel meer water binnen lieten dan de beschadigingen die het schip had opgelopen tijdens de aanvaring me Hoewel de ondergang van de Titanic een van de meeste beschreven, besproken en verfilmde scheepsrampen is, is deze ramp met ruim 1500 doden niet de grootste in de geschiedenis van de moderne scheepvaart. Er zijn op zijn minst drie grotere scheepsrampen bekend: 1.De ramp met de Doña Paz op 20 december 1987. Bij de ramp kwamen officieel 1576 mensen om, maar men vermoedt dat het werkelijke dodental aanzienlijk hoger ligt, omdat de veerboot naar schatting meer dan 4000 opvarenden had. 2.Bij het kapseizen van de Joola bij Senegal op 26 september 2002 kwamen 1863 mensen om het leven. 3.De raderstoomboot Sultana zonk in april 1865 in de Mississippi, waarbij naar schatting 1700 mensen het leven lieten. Toch vinden tijdens oorlogen vaak nog grotere scheepsrampen plaats. Passagiersschepen kunnen daarbij voor duizenden soldaten en burgers als transport gebruikt worden, bijvoorbeeld voor evacuatie uit een door de vijand ingenomen gebied. Er kunnen dan wel meer dan 10.000 mensen aan boord zijn. De grootste rampen in deze categorie voltrokken zich alle drie tijdens de Tweede Wereldoorlog: 1.Wilhelm Gustloff, gezonken op 20 januari 1945, ruim 9000 doden. 2.Goya, gezonken op 16 april 1945, zo’n 7000 doden. 3.Cap Arcona, gezonken op 3 mei 1945, 7000 tot 8000 doden. Op 30 januari 2001 stierf Michel Marcel Navratil, een van de twee Titanic-wezen en de laatste mannelijke overlevende van de ramp. Op 6 mei 2006 overleed Lillian Gertrud Asplund, de laatste overlevende die zich nog iets van de scheepsramp herinnerde, op 99-jarige leeftijd in haar woonplaats Worcester in het Amerikaanse Massachusetts. Haar vader en drie broers, onder wie een tweelingbroer, kwamen bij de ramp om het leven. Zij, haar moeder Lillian en een jongere broer overleefden het drama.[34] Op 19 april 2008 werd in Groot-Brittannië een aantal van Asplunds bezittingen geveild. Onder de stukken waren een origineel kaartje voor de reis met de Titanic, dat 41.500 euro opbracht en een horloge dat de geest had gegeven tijdens de ramp, dat voor 39.000 euro van eigenaar wisselde.[35] Op 31 mei 2009 overleed de laatste overlevende van de ramp. Het ging om Elizabeth Gladys Dean, die op het moment van de ramp 2 maanden oud was.[36] Dean werd 97 jaar oud. Op 15 april 2012 was het precies 100 jaar geleden dat de Titanic zonk. In Belfast is het Titanic Quarter opgeknapt. Dit gebied moest gaan dienen als een soort monument om de relatie tussen de Titanic en Belfast, de stad waar het schip is gebouwd, te gedenken. Ook kwam de film Titanic van regisseur James Cameron op 5 april 2012 opnieuw in de bioscopen, ditmaal in een stereoscopische (driedimensionale) uitvoering. Een horlogemaker uit Zwitserland heeft een reeks horloges vervaardigd waarin staal van de Titanic zit verwerkt. De horloges, die bijna 8000 dollar per stuk kosten, zijn in de symbolische oplage van 2012 stuks
29 aug 1933 Ramses Shaffy (Neuilly-sur-Seine, 29 augustus 1933 – Amsterdam, 1 december 2009) was een Nederlands chansonnier en acteur.[1] Na een carrière als acteur bij de Nederlandse Comedie maakte Shaffy sinds de jaren zestig furore als zanger. Liedjes als Sammy, We zullen doorgaan, Pastorale, Laat me, Zing, vecht, huil, bid, lach, werk en bewonder en Shaffy cantate uit de jaren zestig en zeventig werden klassiekers. Ramses Shaffy (koosnaam Didi) werd geboren in de Parijse voorstad Neuilly-sur-Seine, als zoon van de Egyptische consul Ramsès Shaffy Bey en de Poolse gravin Alexandra de Wysocka van Russische afkomst ("comtesse Romanov"). De eerste zeven jaar van zijn leven bracht hij door in Cannes bij zijn moeder. Toen deze tuberculose kreeg, kwam Shaffy — via een tante in Utrecht en een kindertehuis — terecht in het Leidse pleeggezin van Roos en Herman Snellen, waar hij opgroeide als Didi Snellen. Het afscheid van zijn moeder is een ingrijpend moment in zijn leven geweest, getuige zijn liedje De trein naar het noorden. Hij maakte de middelbare school niet af en werd in 1952 aangenomen op de Amsterdamse toneelschool. Vervolgens debuteerde hij in 1955 bij de Nederlandse Comedie. In 1960 reisde hij met zijn partner Joop Admiraal naar Rome in de hoop daar werk te vinden als filmacteur, maar onverrichter zake keerden ze weer terug. De brieven aan hun gezamenlijke vriendin Shireen Strooker werden in 2004 gebundeld in Brieven uit Rome. In 1961 speelde Shaffy de rol van Mr Darcy in de televisieserie 'De vier dochters Bennet', naar het boek Pride and Prejudice van Jane Austen. In 1964 richtte hij de theatergroep Shaffy Chantant op.[2] In dit programma trad naast pianist Polo de Haas, Loesje Hamel en diverse gasten als Joop Admiraal ook zangeres Liesbeth List op, met wie hij langdurig zou samenwerken. Polo de Haas werd later vervangen door pianist Louis van Dijk. Het bekendste lied van de groep werd de Shaffy Cantate. Hierna toerden Shaffy en List door het land met het trio Louis van Dijk. In die periode had Shaffy zijn grootste hit: Sammy, waarvoor hij in 1967 een gouden single kreeg uitgereikt door Mies Bouwman. In 1968 kwam er een tweede programma: Shaffy Chantate met wederom Liesbeth List en onder meer Thijs van Leer (aan hem is het lied Jij bent nu daarbinnen gewijd) en met Marjol Flore. Met Liesbeth List zette hij in 1968 onder andere het lied Pastorale op de plaat. In de jaren daarna maakten hij en List tournees door Nederland en Vlaanderen. Hun tienjarig samenzijn werd gevierd met de lp Samen (1976) en een nieuwe theatertournee. Ook speelden beiden in de televisiefilm De Liefdeswacht, waarin Shaffy een liefdesjunk speelde die postvatte voor het landhuis van Claudia (Liesbeth List) Shaffy trad vanaf begin jaren tachtig ook weer op als acteur, zowel in films als op de planken (Toneelgroep Amsterdam). Hij oogstte in 1993 succes met zijn vertolking van Don Quichot in de musical De Man Van La Mancha van het Koninklijk Ballet van Vlaanderen. Ook speelde hij in de Vlaams/Nederlandse miniserie Willem van Oranje de rol van Graaf van Egmont. Niet lang na de eeuwwisseling werd hij opgenomen in het Dr. Sarphatihuis. Dit had te maken met langdurig overmatig alcoholgebruikwaardoor hij verschijnselen vertoonde van het syndroom van Korsakov.[3] In het najaar van 2005 stond hij voor het eerst sinds jaren weer in de hitparades, met een nieuwe versie van zijn hit Laat me (uit 1978), dit keer samen gezongen met de band Alderliefste en Liesbeth List. Daarna trad Shaffy af en toe weer op. Zo zong hij tijdens een benefiet-concert in het Concertgebouw (2005) en tijdens een openluchtconcert in het Belgische Sint-Niklaas, ter gelegenheid van de 11 julifeesten (2008). Na afloop van dat laatste optreden kreeg hij bloemen aangeboden door het zangduo Nicole & Hugo, dat eerder dat jaar met haar versie van Pastorale in de Vlaamse hitparade was beland. Zijn laatste optreden was op 27 november 2009 in de Sint Laurenskerk te Rotterdam. Hoewel hij inmiddels ernstig ziek was, speelde hij daar piano bij de uitreiking van de Laurenspenning aan Sander de Kramer. Enkele dagen later overleed Shaffy op 76-jarige leeftijd. In 2002 maakte Pieter Fleury over Shaffy de documentaire Ramses: Où est mon prince, die op het Nederlands Filmfestival in Utrechteen Gouden Kalf won. In 2003 schreef Bas Steman een belevingsbiografie over Shaffy, getiteld Naakt in de orkaan. In 2011 verscheen de biografie We zien wel! Het wonderlijke leven van Ramses Shaffy, geschreven door Sylvester Hoogmoed. In 1967 kreeg hij een Edison. In 2002 ontving hij de Blijvend Applaus Prijs (oeuvreprijs).[4] Shaffy ontving op 31 mei 2006 de eerste Edison Oeuvre Prijs voor Kleinkunst evenals Normaal en Rita Reys. Edison-directeur Kees van Weijnen reikte het bronzen beeldje uit tijdens de presentatie van een cd-box met het gehele solo-oeuvre van de zanger Laat mijn liedjes nu maar zwerven. Shaffy kreeg de prijs voor zijn buitengewone verdiensten voor de Nederlandstalige muziek. Op 6 november 2007 werd in de Amsterdamse Schouwburg een door de Leidse beeldhouwer Jeroen Spijker vervaardigd borstbeeld van Shaffy onthuld door Liesbeth List. Bij deze gelegenheid werd Shaffy toegezongen en toegedicht door een keur aan vrienden, onder wie Thijs van Leer, Gerard Alderliefste, de Leidse dichter Jaap Montagne en zanger-liedschrijver Xavier Baudet. 2002: geridderd in de Orde van de Nederlandse Leeuw Op 23 juni 2017 werd aan de Oostelijke Handelskade in Amsterdam het Shaffyhuis geopend, een woon-werkcomplex voor oude en jonge kunstenaars. Op 5 mei 2009 werd bekend dat Shaffy aan slokdarmkanker leed, waaraan hij op 1 december overleed. [5] [6] Hij is begraven op Zorgvlied op 8 december 2009. Zijn graf ligt aan het pleintje Bouwmeester, vlak onder een jonge boom. Tijdens zijn begrafenis was deze boom versierd met rode rozen en witte linten met elk een woord uit de tekst: Zing, vecht, huil, bid, lach, werk en bewonder. Niet zonder ons. in 1970 verscheen de Engelstalige single The shrine of God, Shaffy werd daarop begeleid door Focus, dan een band in oprichting; Shaffy was de eerste bekende Nederlander in een STER-reclame. Hij maakte reclame voor chocoladefabrikant Kwatta. Zijn hit We zullen doorgaan werd in 1975 door André van Duin gepersifleerd. In de Vlaamse stripreeks De Kiekeboes, in het album De onthoofde sfinx (1977), zoeken Kiekeboe, Fanny en Konstantinopel naar het graf van farao "Ramses Shyffa", een woordspeling op de zanger en de Egyptische farao's met dezelfde naam (Ramses I, Ramses II, Ramses III) Shaffy werd geïmiteerd door Dirk Denoyelle. In 2004 maakte het team van het programma Kopspijkers een persiflage op een Ramses Shaffynummer met Graai, pak, grijp, jat, naai, pik en bedonder, over de graaicultuur in het Nederlandse bedrijfsleven. Hierin imiteerde Alex Klaasen Shaffy. In 2005 eindigde hij op nr. 99 tijdens de verkiezing van De grootste Nederlander. In 2011 werd het voorstel gedaan om het metrostation Vijzelgracht van de Noord/Zuidlijn te vernoemen naar Ramses Shaffy, die lange tijd in de buurt heeft gewoond. Dit naar analogie van het metrostation Jacques Brel in Brussel. De gemeente Amsterdambesloot de naam Vijzelgracht te handhaven omdat een metrostation een naam van een straat moet dragen. Wel werden kunstenaars uitgenodigd om een aan de acteur/zanger gewijd kunstwerk voor in het metrostation te maken.[7] In 2011 en 2012 bracht Albert Verlinde Entertainment een theatervoorstelling over het leven van Shaffy. De voorstelling ging op 1 december 2011 in première. Vanaf 11 januari 2014 zond de AVRO een vierdelige dramaserie RAMSES uit, over de jonge jaren uit het leven van Ramses Shaffy in Amsterdam. De rol van Shaffy werd vertolkt door Maarten Heijmans en de regie was van Michiel van Erp.
29 aug 1982 Ingrid Bergman (Stockholm, 29 augustus 1915 – Londen, 29 augustus 1982) was een Zweeds actrice. Een van haar beroemdste rollen was die van Ilsa in de film Casablanca (1942) met als tegenspeler Humphrey Bogart. Bergman verloor op jonge leeftijd haar beide ouders en werd door familieleden opgevoed. Ze studeerde aan de Koninklijke Theaterschool in Stockholm en haar eerste rol was in de Zweedse film Munkbrogreven (1934). Na negen films in Zweden ging ze in 1938 naar Duitsland, waar ze een contract tekende met de UFA voor drie films. Alleen de eerste, Die vier Gesellen, werd daadwerkelijk gemaakt. Daarna vertrok ze naar de VS, vermoedelijk ter wille van haar echtgenoot Petter Aron Lindström.[1] Ze maakte daar naam door een rol in de film Intermezzo (1939). In 1949 bloeide op de set van Stromboli het contact met Roberto Rossellini op tot een affaire. Doordat ze beiden getrouwd waren, werd de relatie, waarbij ze ook zwanger werd, een schandaal waaronder haar carrière bijna bezweek. Na de geboorte van hun baby werd ze beschreven als "Hollywood's apostle of degradation". Ze huwden nadien en Bergman werd ook nog moeder van actrice Isabella Rossellini. Een aantal jaren later kreeg ze door de film Anastasia weer het vertrouwen van het publiek en werd opnieuw een ster. In 1978 speelde ze in Ingmar Bergmans Herfstsonate, wat wordt gezien als een van haar beste optredens. Ze sprak vloeiend verschillende talen, waaronder Zweeds, Duits, Frans, Engels en Italiaans. Acteur John Gielgud maakte hierover de opmerking: "She speaks five languages, and can't act in any of them." ("Ze spreekt vijf talen, maar kan in geen enkele acteren.") Ze overleed aan kanker op haar verjaardag in 1982 en werd gecremeerd in Zweden, waarna haar as werd uitgestrooid.
Een geldautomaat, ATM, bankautomaat, giromaat of pinautomaat is een apparaat waarmee een klant met een bankpas geld kan opnemen. Een eerste mechanische biljetuitgifteapparaat, dat men een geldautomaat zou kunnen noemen, dateert uit 1939. Het werd ontwikkeld en gebouwd door Luther George Simjian en geïnstalleerd bij de City Bank of New York, in New York, nu de Citibank. De automaat werd echter door de klanten niet geaccepteerd en na zes maanden weer verwijderd. Daarna heeft de ontwikkeling van de geldautomaat 25 jaar stilgestaan. De eerste elektronisch aangestuurde geldautomaat is ontwikkeld door de firma De La Rue (Engeland) en werd in Noord Londen (Enfield Town) op 26 juni 1967 bij Barclays bank geplaatst. Aan de Engelsman John Sheperd-Baron wordt de uitvinding daarvan toegeschreven. In 2005 werd hij ten minste daarvoor koninklijk onderscheiden. Op 4 juni 1973 zijn door Donald Wetzel en twee andere ingenieurs van de firma Docutel in de Verenigde Staten mondiale patenten geregistreerd. Wereldwijd kwamen na 1980 bij financiële instellingen geldautomaten steeds meer in gebruik. In Nederland verschenen, op 15 september 1976 bij de Gemeentegiro Amsterdam in het bijkantoor aan de Van Swindenstraat in Amsterdam-Oost, de eerste onlinegeldautomaten Dit waren Automatic Teller Machines. Dit nadat in de jaren 1960 als proef voor een korte periode offline cash dispensers waren geplaatst. Verspreid over verschillende bijkantoren in Amsterdam werden door de Gemeentegiro in aanleg totaal 13 geldautomaten van het type NCR770 geplaatst. Naast geld opnemen kon men er ook geld storten en saldoinformatie krijgen. Tevens vond bij die introductie in Nederland de uitreiking plaats van de eerste bank- of giropas met magneetstrip en pincode. Deze eerste pinpas werd Geldkaart genoemd en had een zilveren kleur met blauwe letters. De geplaatste geldautomaten van de Gemeentegiro stonden voor het opnemen van geld, saldo informatie en het storten van geld, ter beschikking van al haar rekeninghouders. Bij de aanvang waren dat circa 350.000 particuliere en zakelijke rekeninghouders. De geldautomaat bij een bank werd op 22 april 1982 in gebruik genomen bij de toenmalige Rabobank Pey en Maria Hoop in de gemeente Echt, op initiatief van de directeur van de plaatselijke Rabobank. Ondanks de tegenwerking van Rabobank Nederlanden de bezwaren van de Nederlandse Bankiersvereniging, plaatste de plaatselijke Rabobank de automaat. Rabobank Nederlandbesloot toen mee te werken. De Nederlandsche Bank eiste dat de benaming gelduitgifte-automaat) werd gewijzigd in geldautomaat, omdat alleen deze instantie het recht heeft geld uit te geven. De succesvolle plaatsing van de geldautomaat bij Rabobank Pey en Maria Hoop resulteerde in een voorsprong van de Rabobankorganisatie ten opzichte van andere banken bij het plaatsen van geldautomaten. Op 17 juni 1986 werd de eerste Giromaat van de Postbank, een Diebold geldautomaat onder Philipslabel, op het Postkantoor in Tilburg operationeel. Ruim acht maanden eerder, op 4 november 1985 was door Neelie Kroes, minister van V&W, op het Aral benzinestation in Geldrop de eerste betaalautomaat, ontwikkeld door Philips, officieel in gebruik genomen. De Postbank besloot in 1986 met grote voortvarendheid het aantal geldautomaten uit te breiden. De Giromaat van deze bank kon alleen worden gebruikt worden door eigen rekeninghouders, die geen gebruik konden maken van de automaten van andere banken. Gastgebruik geldautomaten[bewerken] Alle bankklanten konden tegen 1990 gebruik maken van elkaars geldautomaat, behalve van de giromaten van de Postbank. Met behulp van de Eurochequepas met pincode konden zij ook al terecht bij geldautomaten van aangesloten Europese banken. Postbankklanten konden vanaf 1 april 1992 gebruik maken van NMB geldautomaten en wereldwijd bij geldautomaten aangesloten op het Cirrus- Mastercard en/of Maestro netwerk. Het volledig wederzijds gastgebruik van de geldautomaten in Nederland werd pas op 7 mei 1998 mogelijk. In 2003 vonden er via de Nederlandse geldautomaten bijna 150 miljoen geldopnamen plaats. In totaal telde Nederland in dat jaar 7556 geldautomaten die Ec-ATM-, Cirrus/Maestro- en MasterCardpinpassen accepteerden. Anno 2016 zijn in Nederland 8307 geldautomaten geïnstalleerd en zijn er circa 26 mln bankpassen in omloop. Sinds 2004 plaatst men in Nederland ook mobiele geldautomaten in bijvoorbeeld supermarkten en tankstations. Vanwege het gebruik van geldautomaten is het aantal bank- en postkantoren enorm afgenomen. Sinds 2008 neemt het aantal pinautomaten af. Dit komt doordat er minder vraag is naar contant geld terwijl de exploitatiekosten door veiligheidsvoorschriften zijn toegenomen. [1] De eerste bankautomaten zagen onder de naam 'Mister Cash' in juni 1979 het licht, onmiddellijk gevolgd door de 'Bancontact-automaten'. Voorheen waren er ook al bij sommige banken beperktere systemen Bankomat genoemd. Iets later verschenen ook de eerste betaalterminals aan de kassa's in winkels, oorspronkelijk betalend, nu meestal gratis. (Bij kleine winkeliers meestal vanaf een minimumbedrag van € 10 of € 20.) Oorspronkelijk waren dit twee verschillende systemen, ondersteund door verschillende banken, totdat ze in 1987 compatibel met elkaar werden en in 1989 echt werden gefuseerd. Vanaf dan spreekt men van 'Bancontact/Mister Cash'. In 2006 waren ook de zogenaamde 'selfbanks' (geld- en overschrijvingsautomaten in een bankkantoor, aanvankelijk enkel voor de eigen klanten) toegankelijk voor klanten van andere banken, zij het enkel voor geldopname en Proton. Het Europese Maestro-systeem waardoor men in winkels in de EU met dezelfde bankkaart kan betalen, is in de meeste supermarkten al actief. Het is ook de bedoeling dat de Bancontact/Mister Cashautomaten de nieuwe benaming 'Maestro' krijgen. Het elektronische betalingsverkeer werd in België beheerd door de firma Banksys, ontstaan in 1989 na de fusie van de twee concurrerende systemen. Ondertussen werd Banksys door de Belgische banken verkocht aan Atos Worldline. Sedert 2001 is CCV als eerste concurrent van Banksys en later ook Keyware met betaalterminals voor kaarttransacties in winkels en horecazaken ook actief. Banksys registreerde voor 2004 234 miljoen geldopnamen, waarvan 79 miljoen in de openbare automaten op de straat en de rest in de selfbanks. Tevens rapporteerde Banksys in het aantal geldopnamen een dalende trend, ten voordele van het rechtstreeks in de winkel met de kaart betalen. In 2004 werd er 600 miljoen keer in winkels rechtstreeks met een bankkaart betaald. Doordat de geldautomaat wordt gevuld met geld uit de eigen kas, kan de bank zelf bepalen wanneer en met hoeveel geld de automaat wordt gevuld. Door geld uit de eigen kas te recyclen, wordt bespaard op transactiekosten en is een bezoek aan een bank minder vaak nodig. In Nederland zijn op dit moment twee partijen actief in deze markt: Moneybox en Hanco ATM. Het komt soms voor dat er een fout wordt gemaakt bij het vullen van de geldautomaat, waardoor de verkeerde biljetten worden uitgegeven. De bank kan achteraf nagaan welk bedrag er in werkelijkheid is opgenomen en zal dat bedrag van de bankrekening afschrijven. In de landen waar met de euro betaald wordt, kan een dergelijke vergissing zich echter niet voordoen, doordat iedere coupure andere afmetingen heeft Het kan voorkomen dat een geldautomaat niet goed werkt. Daardoor kan er een onjuist bedrag worden uitgekeerd (te veel, te weinig of niets). In zo'n geval dient contact te worden opgenomen met de bank die de pas heeft uitgegeven. De bank neemt contact op met de eigenaar van de geldautomaat en verzoekt een technisch onderzoek. Indien er geen aantoonbare storing is geweest en/of geen kasverschil is, ligt de bewijslast bij de cliënt. Bij sommige geldautomaten in onder meer Duitsland wordt voor gastgebruik een transactie bedrag in rekening gebracht. Dit staat soms op de geldautomaat. Dit wordt soms alleen op het display bijgevoegd. Het kan voorkomen dat de pinpas ingeslikt wordt. Dit is een beveiligingsmechanisme, dat optreedt bij meer dan drie keer verkeerd intoetsen van de pincode of doordat de bank er een blokkade op geplaatst heeft of omdat de klant te lang gewacht heeft met het uitnemen van de bankpas. In zo'n geval dient contact opgenomen te worden met de bank die de pas heeft uitgegeven. In België is er een algemeen nummer voor zulke problemen met een bankkaart, namelijk Card Stop. Skimmen is het op onrechtmatige wijze bemachtigen en kopiëren van pinpas- of creditcardgegevens. Het is een vorm van betaalpasfraude, waarbij criminelen de magneetstrip van een pas kopiëren en de pincode bemachtigen op het moment dat er een betaaltransactie wordt verricht. Vervolgens maken de fraudeurs een kopie van de pas, samen met de pincode kunnen ze geld opnemen en betalen in binnenen buitenland. Op geldautomaten worden geregeld plofkraken gepleegd. Daarnaast is er het risico op overvallen tijdens het bijvullen. Er zijn tal van informele benamingen voor het opnemen van geld via een geldautomaat: flappen tappen - een populaire bijnaam voor de geldautomaat is dan ook: flappentap (Naam in begin 1980 bedacht door twee medewerkers van de Postgiro/Rijkspostspaarbank later de Postbank (1986)) geld uit de muur halen/trekken (als bij eten uit de muur) pinnen (dit woord wordt ook gebruikt als er met de pinpas in een winkel wordt betaald) bijtanken saldo aanvullen cashen In België zijn deze termen nooit echt ingeburgerd. De termen worden dan ook gezien als typisch NoordNederlands en ontstaan in de jaren 90. Aangezien België sinds 1977geldautomaten kent, zijn deze termen niet of slechts beperkt overgenomen van de noorderburen. Men spreekt in België anno 2006 meestal over geld afhalen, of soms van "naar een 'Bancontact' of 'Mister Cash' gaan". Sinds de fusie in 1989 betekenen deze twee eigenlijk hetzelfde. De officiële term van een geldautomaat is: GEA of ATM in het engels.
28 aug 1990 Willebrord Jan Frans Maria (Willy) Vandersteen (Antwerpen, 15 februari 1913 – Edegem, 28 augustus 1990) was een Belgische striptekenaar. Hij is vooral bekend als bedenker en oorspronkelijke tekenaar van de stripreeks Suske en Wiske, waar hij tot in de jaren zestig nauw bij betrokken was. Willy Vandersteen, geboren op het Stuivenbergplein als Willebrord Jan Frans Maria Vandersteen, groeide op in de Antwerpse volkswijk De Seefhoek als zoon van een beeldhouwer/ornamentmaker. Zijn tekenaanleg en fantasie waren tijdens zijn kindertijd al opvallend. Hij tekende wielerwedstrijden op de stoep van de August Sniedersstraat en bedacht verhalen en toneelstukjes die zijn leeftijdsgenoten vervolgens naspeelden. De jongen verslond boeken en droomde op school regelmatig weg tijdens de lessen geschiedenis. Toen hij eens over de kruistochten geleerd had, trokken hij en enkele kinderen uit de buurt verkleed als ridders naar de kerk om er zich te laten zegenen. De onderpastoor zei hun echter dat het Heilige Graf al bevrijd was.[1] Zijn leraren berispten hem regelmatig met de woorden: "Het enige waar jij goed in bent, is tekenen en opstellen schrijven, maar daar kan je later immers toch nooit je brood mee verdienen!" [1] Terwijl hij avondlessen tekenen volgde aan de Antwerpse Academie voor Schone Kunsten hielp Vandersteen ook regelmatig zijn vader in diens werkatelier. Hij was zeker getalenteerd genoeg om in zijn voetsporen te treden. Toen in de jaren dertig de meer moderne en sobere architectuur van de art deco haar intrede deed, was de ornamentkunst plots uit de mode. Vandersteen besloot daarop timmerman te worden tot hij besloot dat decorateur meer iets voor hem was. Als etalageontwerper bij het Antwerpse warenhuis Innovation kreeg de jongeman op een dag de opdracht een model uit een Amerikaans modetijdschrift op een paneel over te tekenen. Vandersteen las het magazine eerst even door en stuitte toen per toeval op een artikel over strips. Het stuk boeide hem zo enorm dat hij besloot striptekenaar te worden. Onder het pseudoniem "Wil" tekende Vandersteen De lollige avonturen van Pudifar voor Wonderland, de kindereditie op woensdag van het blad "De Dag". Tijdens de bezetting waren alle Amerikaanse strips door de nazi's verboden en daarom was de hoofdredacteur blij met werk dat door een Vlaming getekend was. Omdat de nazi's echter mensen ronselden voor hun werkkampen moest Vandersteen een veiliger beroep zoeken. Via zijn schoonbroer vond hij een baan als grafiek-omzetter in een landbouw- en voedingsbedrijf, maar omdat dit zo'n saaie job was begon hij uit verveling in de marges van de bladen te tekenen. Vandersteen wekte de sympathie op van zijn collega's en afdelingschef en mocht het vakblad van de slagers illustreren. Ook de wachtkamer en de personeels- en vergaderzalen mocht hij onder handen nemen. Zo kwam hij in contact met J. Meuwissen, een Nederlander die sinds 1936 het blad Bravo! uitgaf en op zoek was naar Vlaams en Nederlands tekentalent nu er geen Amerikaanse strips meer mochten gepubliceerd worden. Vandersteen mocht nu wekelijks een pagina vol tekenen rond Sindbad de zeerover, Thor de holbewoner en Lancelot. Het waren stuk voor stuk erg onbeholpen, maar charmante strips die de lezers wel op de lachspieren werkten. Het werk was zwaar: Vandersteen pendelde elke weekdag tussen Antwerpen en Brussel en was meestal pas om 9 uur 's avonds thuis waarna hij dan pas aan het tekenwerk kon beginnen. Toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak, was Willy Vandersteen 27 jaar en een volwassen man. Om zijn geld te verdienen, publiceerde hij heel wat spotprenten. Het vakblad Brabant Strip Magazine pakte in 2009 uit met tekeningen die Vandersteen in 1943 onder het pseudoniem Wil zou gemaakt hebben tegen de nazibezetter en onder de titel Dappere Jan. Bronnen met klare voorbeelden van deze Dappere Jan zijn echter niet te vinden. Vandersteen werkte wel onder de schuilnaam of pseudoniem Kaproen mee aan cartoons voor magazines die collaboreerden met de Duitsers.[2] Een duidelijk voorbeeld van een antisemitische spotprent van Kaproen is te zien op de website van EenVandaag.AvroTros Nederland, waar we een viertal oorlogsspotprenten zien, getekend door Willy Vandersteen. Onder andere de tekening waar hij een Dietsche soldaat afbeeldt die een lelijke karikatuur van een Joodse man met gekromde neus buitenschopt. Het zijn illustraties in een brochure ter gelegenheid van een mars van 12000 Dietsche soldaten te Brussel in 1942, de Reimond Tollenaere Mars. De teksten onder de tekeningen werden geschreven door een beter gekende collaborateur, Bert Pelemandie de naam Uilenspiegel als pseudoniem droeg.[3] Het dragen van pseudoniemen was in die oorlogstijd wel nodig, want ook tekenaars konden doelwit worden van verzetslieden. In 2011 bracht Standaard Uitgeverij een boek op de markt, getiteld De oorlogsjaren van Willy Vandersteen.[4] Op een dag liep hij op de vlucht tijdens een bombardement op de stad een oude scoutsvriend tegen het lijf. Deze was inmiddels uitgever geworden en vroeg Vandersteen of hij voor hem een heel stripalbum kon tekenen. In een week tijd tekende Vandersteen het album Piwo, het houten paard. Het boek zou pas later verschijnen uit papiergebrek, maar Vandersteen werd wel betaald en kreeg de opdracht nog twee titels bij elkaar te tekenen, wat hij ook prompt deed. Een andere scoutskameraad van Vandersteen was drukker geworden en zocht hem op met de vraag of hij niet enkele jeugdverhalen kon tekenen voor hem. Er volgden 4 kleurrijke boekjes; Zoo ik een Indiaantje was, Zoo ik een Eskimootje was, Zoo ik een Zeerovertje was en Zoo ik een Riddertje was. De verhalen werden door Casterman in het Frans vertaald. Met de ervaringen die hij nu had opgedaan trok Vandersteen in 1944 naar de Standaard Uitgeverij met een nieuw stripverhaal rond twee nieuwe figuren; Rikki en Wiske. Naar Amerikaans voorbeeld wilde hij zijn strips in de krant laten verschijnen opdat ze zo een vast publiek zouden vinden. Het duurde een jaar vooraleer de uitgever de tijd rijp achtte om het verhaal uit te geven. Op 30 maart 1945 was de strip De avonturen van Rikki en Wiske voor het eerst in de krant De Nieuwe Standaard te lezen. Het was het eerste album van de zogenaamde Vlaamse ongekleurde reeks. Vandersteen was echter niet gelukkig met dat eerste avontuur. De naam "Rikki" was hem niet volks genoeg en bovendien was de manier waarop hij getekend was te veel op Kuifje geïnspireerd. Rikki was daarbovenop Wiskes oudere tienerbroer, terwijl Vandersteen Wiske liever een jongen die even oud als zij was als tegenspeler gaf. Zo verscheen Suske ten tonele in het tweede verhaal Op het eiland Amoras. Tante Sidonia (toen nog Tante Sidonie) had al in het vorige album haar opwachting gemaakt en nu maakten ook Professor Barabas en het spook Sus Antigoon hun debuut. Lambik zou in 1947 zijn opwachting maken in De sprietatoom, Jerom in De dolle musketiers (1952) en booswicht Krimson in Het rijmende paard (1962). De teletijdmachine werd voor het eerst gebruikt in De tuf-tuf-club (1952). De reeks werd meteen een succes, temeer omdat er toen op Vlaamstalig stripgebied amper concurrentie was. De herkenbare situaties, het Antwerpse taalgebruik, het volkse karakter, de humor, spanning en knipoogjes naar de naoorlogse actualiteit vielen erg in de smaak bij de lezers. Ook Vandersteen zelf wist dat hij toen juist op het goede moment kwam: "Het succes was voornamelijk aan drie factoren toe te schrijven. In de eerste plaats het tijdstip. Na vijf jaar oorlogsmisère hadden we hier behoefte aan iets luchtigs, iets ontspannends. Geen zwaartillende literatuur, we hadden in de oorlog allemaal zelf romans genoeg meegemaakt. We hadden hier behoefte aan een glimlach bij het ontbijt. In de tweede plaats kregen Suske en Wiske een eigen volksaard mee. Als er gehekeld wordt, dan is dat een soort hekelen zoals de volksmens dat doet: goedmoedig kafferen op lokale wantoestanden. En ook de humor is bekend, de zalf van grauwe tijden. Ten slotte kwam er in die periode meer geld in omloop en er was meer vrije tijd. Er ontstond ruimte voor een tekenverhaal. Dat was mijn geluk."[5] Suske en Wiske werden zo'n succes dat mensen alleen de kranten kochten om de strips.[1] Toen Vandersteen in 1947 naar de krant De Standaard overstapte, volgden zo'n 250 abonnees hem op de voet.[1] In de loop der jaren werd het in Vlaanderen een traditie de krant van achter naar voren te lezen. Eerst las men wat er die dag met Suske en Wiske gebeurd was voor men het overige nieuws doornam. Ook andere kranten moesten nu hun eigen strips hebben om de concurrentie met De Standaard aan te kunnen. Zo maakte Vandersteen de weg vrij voor Marc Sleen, Jef Nys en vele andere striptekenaars in Vlaanderen.[1] In het najaar van 1959 maakte Vandersteen samen met de Antwerpse journaliste en schrijfster Maria Rosseels een rondreis door het Verre Oosten, een gebied dat hem altijd al had aangetrokken en waar hij ook al enkele van zijn verhalen had gesitueerd. De ervaringen die Vandersteen tijdens deze reis opdeed verwerkte hij in enkele van zijn volgende Suske en Wiske-verhalen (De gouden cirkel, De sissende sampan).[6] Het succes van de reeks was zo groot dat Vandersteen in 1948 door het weekblad Kuifje benaderd werd met de vraag of hij ook voor hen wilde komen tekenen. Dankzij Vandersteen werd het blad ook buiten Franstalig België een succes. Hij zou van 1948 tot 1959 voor het weekblad verscheidene verhalen rond Suske en Wiske tekenen die later bijna allemaal in een blauwe kaft gebundeld zouden worden en daarom bekendstaan als de Blauwe reeks. Omdat Hergé wilde dat Vandersteen een meer gladde professionele stijl hanteerde die bij de rest van het blad paste zien de figuren er heel anders en minder volks uit dan in de krantenstrips uit die dagen. Alles was technisch knapper getekend, Wiske kreeg een ander kapsel en werd net als Suske meer een tiener dan een kind, Lambik werd minder dom en allemaal hadden ze een veel gespierder uiterlijk. Tante Sidonia, professor Barabas en Jerom kwamen in deze reeks niet voor. De scenario's werden realistischer en de absurde en fantastische elementen verdwenen bijna volledig. De verhalen uit deze befaamde blauwe reeks worden gezien als enkele van de beste die Vandersteen ooit tekende: Het Spaanse spook, De bronzen sleutel, De Tartaarse helm, De schat van Beersel, Het geheim van de gladiatoren (ook wel Goud voor Rome genoemd), De gezanten van Mars, De groene splinter en Het gouden paard. De albums werden later in de Vierkleurenreeks hernomen, meestal in een verkorte uitgave. De hoge eisen die Hergé aan Vandersteens tekenstijl stelde zouden de tekenstijl van zijn krantenstrips later ook veranderen. In de plaats van de cartooneske vroege stijl kwam de ligne clairestijl. Hergé noemde Vandersteen zelfs "De Bruegel van het Beeldverhaal". Vandersteens strips verschenen nu in De Standaard, maar ook in de afgeleide weekbladen van die krant: Ons Volk, Ons Volkske en 't Kapoentje. Ook in Kuifje, Overal en De Bond verschenen zijn tekeningen. Veel van de verhalen waren eenmalige vertellingen die in een meer realistische stijl getekend waren, zoals Tijl Uilenspiegel, The Strange Case of Dr Jekyll and Mr Hyde en meer historische, sciencefiction en detectiveverhalen. Maar ook gagstrips zoals De familie Snoek, Het plezante circus, De grappen van Lambik, De vrolijke bengels en 't Prinske bleven uit zijn potlood rollen. Omdat veel van deze reeksen nooit in albumvorm verschenen zijn, zijn ze ook nu nog gekoesterde verzamelobjecten voor stripliefhebbers. Vandersteen tekende al deze stripreeksen alleen en begon daarom in te zien dat hij wat hulp kon gebruiken. Zijn vrouw inktte al de tekeningen en spoedig nam hij talloze medewerkers in dienst die het inkten, kleuren, de lettering en het decors tekenen van hem overnamen. Zo ontstond in 1959 Studio Vandersteen. De reeksen die niet aansloegen, liet hij vallen of overnemen door zijn medewerkers. Van 1959 tot 1967 verschenen de albums van Suske en Wiske in slechts twee kleuren (zwart en een rode steunkleur). De eerste 66 albums zijn niet meer verkrijgbaar in hun oorspronkelijke uitgave. De huidige nummering van de reeks begint daarom vanaf het albumnummer 67. Alle voorgaande albums werden weliswaar integraal overgenomen in deze vierkleurenreeks. Vanaf eind jaren vijftig, begin jaren zestig spraken zijn figuren ook geen Vlaams meer, maar Algemeen Nederlands zodat de reeks ook in Nederland een succes kon worden. In Suske en Wiske werden zelfs de namen van enkele hoofdpersonages veranderd: Tante Sidonie werd Sidonia en Wiskes pop Schabolleke (in sommige albums Schalulleke - dit staat voor lente-ui) werd Schanulleke. Ook begonnen veel albums allitererende titels te krijgen en moraliserende eindes. In 1974 gaf hij Suske en Wiske uit handen. Paul Geerts zou tot 1999 de reeks voortzetten, sporadisch afgewisseld vanaf 1988 door Marc Verhaegen die in 2005 wegens twisten door de studio aan de deur werd gezet. Sindsdien verzorgt een wisselend team van Studio Vandersteen de albums. In 1954 begon Vandersteen de westernstrip Bessy. De collie was duidelijk gebaseerd op de populaire televisiehond Lassie en verscheen in het begin onder de schuilnaam "Wirel" (een samenvoeging van Vandersteens voornaam en die van naast medewerker Karel Verschuere). De reeks werd later ook een enorm succes in Duitsland, waar uiteindelijk meer dan 1000 verhalen verschenen. Vandersteen liep ook al een paar jaar rond met het idee een ridderstrip te maken. Van jeugdschrijver Leopold Vermeiren kreeg hij de toestemming diens romanfiguur De Rode Ridder te gebruiken. Zo ontstond in 1959 een van zijn populairste reeksen, die hij in 1967 door Karel Biddeloo liet overnemen. De komende decennia zou Vandersteen nog regelmatig nieuwe reeksen beginnen, vaak gebaseerd op romans die hij als kind graag gelezen had en waar hij dan zijn eigen verhalen rond bedacht (Karl May (verhalen van de schrijver Karl May rond Old Shatterhand en Winnetou), Biggles en Robert en Bertrand). Maar ook puur eigen creaties zoals Jerom, en Pats/Tits. Veel van deze reeksen waren minder populair en werden zo gauw hij de serie beu was doorgegeven aan zijn medewerkers. Vandersteen zou zich tijdens de laatste jaren van zijn leven onophoudelijk bezighouden met het bedenken van nieuwe reeksen en als adviseur optreden bij de series die hij aan zijn medewerkers had overgeleverd. De laatste reeks die hij begon was De Geuzen (1985-1990), een serie waar tien albums van verschenen en die hij nooit uit handen wilde geven. Op 28 augustus 1990 overleed Vandersteen. In zijn testament liet hij weten dat hij graag wilde dat zijn strips werden voortgezet. Zijn werk is nog altijd erg populair en behoort tot het Vlaamse culturele erfgoed en de meest geliefde tekenverhalen in het Nederlandstalig taalgebied. Veel Vlaamse striptekenaars leerden het vak bij zijn studio of werken er. Ondanks de veelgehoorde kritieken dat de strips die er getekend worden veeleer ongeïnspireerd bandwerk zijn geworden en vooral Suske en Wiske niet meer zo leuk of spannend zijn als weleer verkopen de strips nog altijd goed. Van de oude succesreeksen weten echter alleen De Rode Ridder en Suske en Wiske zich nog staande te houden. Ook na zijn dood kreeg Willy Vandersteen nog erkenning, zo eindigde hij in 2005 op nr. 29 tijdens de Vlaamse versie van de verkiezing van De Grootste Belg. Veel van Vandersteens strips bevatten humor en spanning. De verhalen spelen zich niet zelden af in een historische context en putten ook graag uit oude volkslegenden en sagen. Tot midden jaren zestig werd er in Suske en Wiske ook af en toe naar de actualiteit verwezen. Omdat dit in een krant beter werkte dan in de albums, waar dat soort grappen tegen dan vaak allang gedateerd waren verdween dit aspect uit de reeks. Zeker in Suske en Wiske speelde Vandersteen ook graag met taal door leenwoorden uit andere talen te verwerken in de namen en/of het woordgebruik van sommige personages. Ook rijm, pseudo-Middelnederlands, achterstevoren uitgesproken zinnen, woordspelingen, alliteraties en vervormingen van het Antwerpse dialect komen veelvuldig voor. De ondertoon van vele albums is conservatief maatschappijkritisch. In 1948 bewerkte Karel Weyler (poppenspeler) van Pats' Poppenspel een aantal Suske en Wiskeverhalen voor het poppentheater die later ook op televisie werden uitgezonden. In 1955 volgde er zelfs een reeks primitieve filmpjes op de beeldbuis. Er ontstond een stroom van merchandising en pogingen de reeks in andere landen te doen aanslaan. De verhalen bleken echter veel te Vlaams/Nederlands. In 1978 kregen Suske en Wiske een standbeeld in de Antwerpse Zoo. Eind jaren 80 werden enkele Suske en Wiske albums tot tekenfilms bewerkt. De animatie werd echter over het algemeen nogal traag en houterig bevonden. Van 1993 tot 2003 verscheen er een weekblad rond Suske en Wiske. Van 1993 tot 1999 werden ook de oude Suske en Wiske verhalen in hun oorspronkelijke krantenverschijning opnieuw uitgebracht in de Klassieke Reeks. In 1994 en 2002 volgden er de musicals Suske en Wiske - De musical en De spokenjagers. Ook het verhaal De Circusbaron werd tot een musical bewerkt. In 1997 werd het Provinciaal Suske en Wiske-Kindermuseum geopend. In 2004 kwam de verfilming van het album De duistere diamant. In 2005 werd Vandersteen genomineerd als een van de 111 kanshebbers op de titel De Grootste Belg in de Vlaamse versie. Hij eindigde op nr. 29. In 2009 kwam er een 3D-film uit van Suske en Wiske: De Texas Rakkers. Bijna iedereen in Vlaanderen heeft in zijn jeugd of later minstens Suske en Wiske gelezen. Ook in Nederland en Suriname is de reeks erg geliefd. Ook Vandersteens andere reeksen beïnvloedden vrijwel elke striptekenaar in Vlaanderen: Marc Sleen, Jef Nys, Merho, Willy Linthout en Urbanus, Jan Bosschaert, Jean-Pol, Marc Legendre, Jeroom en Kamagurka. Als een van de klassiekers uit de stripwereld is Vandersteen ook doorheen de jaren een geliefd doelwit voor satire en parodie geweest. In 1982 kwam de Suske en Wiske parodie "De keizerkraker" uit. In 1983 verscheen er een beruchte pornografische parodie (De glunderende gluurder) rond Suske en Wiske waar Vandersteen naar verluidt ook een exemplaar van gekocht zou hebben. In De avonturen van Urbanus en de strips van Kamagurka, Gummbah en Jeroom is Vandersteens stijl ook al vaak gepersifleerd. Zo is Ridder Bauknecht van Jeroom een parodie op De Rode Ridder. In Kalmthout-Heide ligt er een Willy Vandersteenplein[7] In 2010 werd er een Willy Vandersteenprijs ingesteld. Het is een Vlaams-Nederlandse albumprijs in het leven geroepen door het Vlaams-Nederlandse huis deBuren in Brussel, Stripdagen Haarlem en Strip Turnhout. Vandersteen speelde in een aantal Suske en Wiske-albums een cameo: De gezanten van Mars, De nare varaan, De briesende bruid, Het gouden paard, De belhamel-bende, De parel in de lotusbloem en De verdwenen verteller. Het album De 7 schaken draait zelfs helemaal rond zijn jeugd. In De zeven snaren is hij een voorbijganger aan wie Lambik naar de Zeven Werken van Barmhartigheid vraagt. In het album De krasse kroko gebruikt Paul Geerts een magische didgeridoo om een geest op te roepen in gedaante van "kookaburra". Hij noemt zichzelf Kooka, aan het eind blijkt de geest Willy Vandersteen te zijn. In Het naderende noodlot wordt Willy Vandersteen als kleine jongen getoond, ook wordt ingegaan hoe hij begon met de strip. Vandersteen dook een paar keer op in de stripreeks Nero. In het album De Totentrekkers (19711972) is Vandersteen in strook 33-36 te zien als de booswicht Willy. In Zwarte November (1972-1973) wordt zijn gezicht afgebeeld op een affiche met als opschrift "Gezocht" (strook 34-36). In het album De onthoofde sfinx (1978) uit De Kiekeboes praat Balthazar in een hotel met Willy Vandersteen. In het Kiekeboe-album Geeeeef acht! (1982) staat Vandersteens naam ook op een affiche aan het begin van het verhaal.
vandaag jaren terug 28 aug 1996 scheiding prins charles
28 aug 1996 Na 15 jaar komt er definitief een einde aan het huwelijk van de Britse kroonprins Charles en prinses Diana. Een speciale rechtbank in London bekrachtigt de scheiding van Charles en Diana officieel. Diana, prinses van Wales (Diana Frances Spencer, Sandringham, 1 juli 1961 – Parijs, 31 augustus 1997) was de eerste echtgenote van de Britse kroonprins Charles en de moeder van de prinsen William en Harry. Diana was de jongste dochter van de Hon. Frances Ruth Burke-Roche (dochter van de 4de baron Fermoy) en de Hon. Edward John Spencer, Viscount Althorp, waardoor Diana een afstammeling was van vele koningen van Engeland. Diana had twee zusters, Sarah en Jane en een broer, Charles. Na de dood van haar grootvader aan vaders zijde, de zevende Earl Spencer in 1975, werd Lord Althorp de achtste Earl Spencer en zijn dochter kreeg de titel 'Lady Diana Spencer', vaak verkort tot 'Lady Di'. Ze kreeg haar opleiding in Norfolk en aan een kostschool in Kent en werd beschouwd als een gemiddelde leerlinge. Toen ze 16 jaar was, ging ze naar het Institut Alpin Videmanette, in Rougemont, Zwitserland, voor het laatste jaar van haar opleiding. In 1980, toen ze 19 jaar oud was, werd ze opgemerkt door de Prins van Wales, prins Charles, die haar uitnodigde voor een polowedstrijd. Een romance begon en het stel verloofde zich op 24 februari 1981. Zij trouwden op 29 juli hetzelfde jaar onder grote publieke belangstelling in de St Paul's Cathedral in Londen. De nieuwe prinses werd enorm populair en was zeer geliefd. Ze werd beschermvrouwe van vele projecten en tijdens deze periode groeide haar kledingcollectie, die later geveild zou worden voor het goede doel. Diana kreeg twee kinderen: prins William (1982) en prins Harry (1984). Beide kinderen werden opgevoed met de nodige zorg en de prinses waakte zelf over de kwaliteit van hun opvoeding Aan het begin van de jaren negentig liep het huwelijk op de klippen, deze scheiding werd breed uitgemeten in de Britse en internationale pers en bracht het Britse hof in verlegenheid. In een interview vertelde de prinses dat haar echtgenoot haar al voor het huwelijk bedroog met Camilla Parker-Bowles. De prins kende Camilla reeds lang voor zijn huwelijk. Het koppel besloot in 1992 uit elkaar te gaan, al werd de scheiding pas in 1996 afgerond. Vele Britten wezen met een vinger naar de prins en zijn entourage. De prinses verloor haar predicaat Koninklijke Hoogheid en trok zich terug uit het Britse Hof. Aan het eind van de jaren tachtig kreeg ze steeds meer bekendheid voor haar steun voor goede doelen. Ze heeft veel betekend in campagnes tegen het gebruik van landmijnen en in het verminderen van het stigma rondom Aids. In 1995 ontving ze de Humanitarian of the Year award. Diana overleed op 31 augustus 1997 om 04.00 uur in het Hôpital de la Salpêtrière in Parijs. Omstreeks 00.22 uur die dag was zij als passagiere betrokken bij een auto-ongeluk in de Pont de l'Alma in Parijs, samen met haar vriend Dodi Al-Fayed, de bestuurder van de auto Henri Paul en bodyguard Trevor Rees-Jones. Rees-Jones was de enige overlevende. De auto, een Mercedes S280, was - op de vlucht voor paparazzi - op weg naar het appartement van Al-Fayed. Met een snelheid van 104 km/u reed de auto tegen de dertiende pilaar in de tunnel. Paul en Al-Fayed waren op slag dood. Niemand van de passagiers droeg een autogordel. Diana stond op het punt om een belangrijke aankondiging te doen. Dat is wat ze tegen de media had gezegd niet lang voordat ze overleed.[bron?] Op 14 december 2006 bracht de Britse politie een rapport naar buiten, waarin stond dat haar dood een ongeluk betrof.[1] Een Britse rechtbankjury bevestigde dit oordeel op 7 april 2008.[2] Als schuldige werd de chauffeur aangewezen, die een hoger alcoholpromillage had dan wettelijk was toegestaan, en daarbij onvoorzichtig en te hard had gereden. Haar dood veroorzaakte een bijzondere publieke rouwperiode, tijdens welke de prinses lag opgebaard in de Chapel Royal van St. James's Palace. Premier Blair noemde haar de "people's princess". Naar schatting zes miljoen mensen waren getuige van de begrafenisplechtigheden die op 6 september plaatsvonden. Diana werd begraven in Althorpin het Verenigd Koninkrijk, op een eiland in het midden van een meer op het landgoed van haar broer. Bezoekers kunnen om het meer lopen en een tentoonstelling over Diana bekijken in een bezoekerscentrum. Op 6 juli 2004 werd de Prinses Diana-herdenkingsfontein onthuld in Hyde Park (Londen) in de vorm van een ovale ring van steen. Haar zonen William en Harry organiseerden tien jaar na haar dood op haar verjaardag op 1 juli 2007 het Concert for Diana in het nieuwe Wembley, met als gasten bands uit haar tijd en bands van nu die voldoen aan haar muzieksmaak zoals Elton John, Duran Duran en Nelly Furtado. In de Guards Chapel te Londen werd op 31 augustus 2007 op initiatief van haar beide zoons herdacht dat Diana tien jaar geleden was overleden. Zij hielden daar een toespraak
28 aug 1963 Op 28 augustus 1963, houdt Martin Luther King zijn beroemde speech I have a dream tijdens een enerverende vredesmars van zo'n tweehonderdduizend mensen naar het Lincoln-monument in Washington. Hij kijkt vanaf de trap van het monument uit over een zee van mensen. De massa kijkt vol verwachting op naar Kings charismatische verschijning. Hij begint te spreken, eerst in een wat abstracte metafoor, maar hij wijkt al snel door het aanmoedigende geroep uit het publiek ('zeg het, zeg het') af van zijn oorspronkelijke tekst. Martin Luther King toont Amerika op indringende wijze de schaduwzijde van the American dream. In 1964 kreeg King de Nobelprijs voor de vrede. Datzelfde jaar bracht hij ook een bezoek aan Nederland. Martin Luther King, oorspronkelijk Michael Luther King, Jr. (Atlanta (Georgia), 15 januari 1929 – Memphis (Tennessee), 4 april 1968 ), was een Amerikaanse baptistendominee, politiek leider en een van de prominentste leden van de Afro-Amerikaanse burgerrechtenbeweging. King werd beroemd in de jaren 1950 en 1960 dankzij zijn geweldloze verzet tegen de rassenscheiding in de Verenigde Staten, onder meer door de mars naar Washington op 28 augustus 1963 en het boycotten van stadsbussen die blanken bevoordeelden. Zijn verbale en retorische vaardigheden en charismatische uitstraling leverden hem veel roem op, maar King had ook vijanden. Tijdens de betoging in 1963 hield hij op de trappen van het Lincoln Memorial zijn legendarische toespraak "I Have a Dream", waarin hij zijn hoop uitsprak dat mensen ooit op hun gedrag en niet op hun huidskleur beoordeeld zouden worden. Een jaar later, op 10 december 1964, kreeg hij de Nobelprijs voor de Vrede. In 1968 werd Martin Luther King op 39-jarige leeftijd doodgeschoten terwijl hij op het balkon van het Lorraine Motel in Memphis stond. Dit was een tragisch dieptepunt in de roerige jaren 1960, waarin ook andere progressieven en voorvechters van burgerrechten in de Verenigde Staten, zoals president John F. Kennedy (november 1963), Malcolm X (februari 1965) en Robert F. Kennedy (juni 1968), slachtoffer werden van geweld. Voor velen is Martin Luther King een symbool voor de burgerrechtenbeweging in de Verenigde Staten gebleven. De derde maandag in januari is in de VS de Martin Luther Kingdag, een nationale feestdag, gewijd aan King en zijn gedachtegoed. King werd geboren als kleinzoon en zoon van predikanten van de Ebenezer Baptist Church te Atlanta, in de zuidelijke staat Georgia. Hij ondervond al zeer snel dat er in het zuiden nog vele vooroordelen waren tegenover de Afro-Amerikanen, en wilde daar wat aan veranderen. Zijn wens was om de donkere mensen en de blanke mensen gelijkwaardig te maken. Na de dood van zijn grootmoeder deed hij op 12-jarige leeftijd een zelfmoordpoging door van de tweede etage van een huis te springen. Op 15-jarige leeftijd ging hij werken op een tabaksplantage in Connecticut, meer naar het noorden van de V.S., en was onder de indruk van de goedaardige verstandhouding tussen blanken en zwarten daar. In 1953 trouwde hij met de muzikante Coretta Scott. King studeerde theologie aan het Crozer Theological Seminary in Chester, Pennsylvania. In 1955 verkreeg hij het doctoraat(Ph.D.). Daarna wijdde hij zich aan zijn ambt van dominee van de Dexter Avenue baptist Church in Montgomery, Alabama, waarin zijn vader hem op 31 oktober (hervormingsdag) 1954 had bevestigd. Daar was hij getuige van een incident dat de burgerrechtenbeweging in een stroomversnelling bracht. Op 1 december 1955 weigerde de zwarte Rosa Parks haar plaats in een bus aan een blanke reiziger af te staan. Zwarte mensen moesten volgens de plaatselijke verordeningen achter in de bus plaatsnemen. De (eveneens blanke) politie werd erbij gehaald en gaf de blanke chauffeur en passagier gelijk. Rosa Parks werd uit de bus gezet en vervolgens gearresteerd. De zwarte gemeenschap van Montgomery, onder leiding van dominee King, reageerde op het incident met een geslaagde busboycot (1955-1956) en bereikte een belangrijke overwinning toen de busmaatschappij van Montgomery ook aan zwarten moest toestaan om op iedere plaats in de bus te gaan zitten. Hierna bereikte King spoedig nationale bekendheid vanwege zijn uitzonderlijke charisma en persoonlijke moed. Bij tal van gelegenheden trad hij als spreker op, waarbij hij de discriminatie van de zwarte bevolking aan de kaak stelde. King stichtte de Southern Christian Leadership Conference (SCLC), en nam het voorzitterschap op zich. Door de vereniging werd hij in staat gesteld terug te gaan naar Atlanta en zich te wijden aan de strijd voor gelijkheid van de zwarte Amerikanen, waarbij zijn grote voorbeeld Mahatma Gandhi was, omdat ook deze streefde naar wilskracht en geweldloosheid bij protesten. Kings filosofie van niet-gewelddadig verzet leidde bij talrijke gelegenheden tot zijn arrestatie. King werd gehaat door aanhangers van de rassenscheiding in de zuidelijke staten. Er werd een aanslag op zijn woonhuis gepleegd en hij en andere zwarte leiders werden op beschuldiging van samenzwering veroordeeld. Toch hadden Kings campagnes succes: op 28 augustus 1963 hield hij een toespraak tijdens de mars naar Washington, waar meer dan 250.000 mensen op af kwamen en waar Mahalia Jackson op zijn verzoek "I've been buked and I've been scorned" zong. In zijn toespraak beschreef hij dat blanken en zwarten kunnen samenleven en sprak hij de legendarische woorden "I have a dream". In 1964 kreeg hij de Nobelprijs voor de Vrede toegekend. Op 6 augustus 1965 ondertekende president Lyndon B. Johnson de "Voting Rights Act" en willigde zo de meeste van Kings eisen in. De leidende positie van King binnen de burgerrechtenbeweging werd midden jaren 1960 uitgedaagd, toen er stemmen opgingen om meer militante acties te voeren in plaats van het door King nagestreefde vreedzame protest. Hij behield echter zijn belangrijke positie en ging zich ook op andere zaken richten. Zo uitte hij kritiek op de Vietnamoorlog en maakte hij zijn zorg over armoede kenbaar. Op 4 april 1967, exact een jaar voor zijn dood, sprak King duidelijk tegen de rol van de Verenigde Staten in de oorlog, en stelde dat de Verenigde Staten in Vietnam waren om het "als Amerikaanse kolonie te bezetten" en dat de Verenigde Staten morele veranderingen behoefden. Op 4 april 1968 werd King in Memphis doodgeschoten op het balkon van het Lorraine Motel (sinds 1991 het National Civil Rights Museum). De moord leidde tot een golf van onlusten in meer dan 60 Amerikaanse steden, waarbij 39 doden vielen. President Lyndon B. Johnson verklaarde 7 april 1968 tot een dag van nationale rouw. Kings begrafenis op 9 april 1968 werd bijgewoond door ruim 150.000 mensen. Miljoenen over heel de wereld keken mee via de televisie. In veel landen hingen de vlaggen op overheidsgebouwen halfstok. James Earl Ray, een misdadiger die echter niet eerder geweld had gebruikt, bekende op advies van zijn advocaat de moord en ontliep zo de doodstraf. Hij werd veroordeeld tot 99 jaar gevangenisstraf. De rest van zijn leven probeerde hij zijn bekentenis in te trekken en beweerde hij dat er een samenzwering was geweest. In 1997 werd deze opvatting gesteund door leden van de familie van King. Ray stierf in een gevangenis in 1998. In 1999 won de familie van King een juryrechtszaak in Memphis tegen Loyd Jowers, die beweerde dat hij de moord voor een maffiafiguur had gepleegd. Veel deskundigen waren echter niet overtuigd door het vonnis en in 2000 werd, na een onderzoek van 18 maanden, geconcludeerd dat er geen bewijsmateriaal tegen Jowers was. Kings weduwe Coretta Scott King, die na zijn dood zijn werk voortzette, overleed op 30 januari 2006 op 78-jarige leeftijd in Mexico. Het echtpaar had twee dochters en twee zonen. Een van de dochters, Yolanda King, overleed op 15 mei 2007 in Santa Monica op 51-jarige leeftijd aan een hartaanval.
Bij een echtscheiding wordt een burgerlijk huwelijk beëindigd. In de landen waar echtscheidingen toegestaan zijn kan elk van beide echtgenoten, als hij of zij dat wil, opnieuw met iemand burgerlijk trouwen. In Nederland is voor een verzoek tot echtscheiding voldoende te stellen dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en wordt hierover geen schuldvraag gesteld. België daarentegen kent twee gronden tot echtscheiding, namelijk de echtscheiding onderlinge toestemming en de echtscheiding onherstelbare ontwrichting. Ook hier wordt geen schuldvraag gesteld. Het aantal scheidingen in Nederland is al jaren rond de 30.000 echtscheidingen per jaar: van 28.419 echtscheidingen in 1990 via een hoogtepunt van 34.650 in 2000 naar 33.272 echtscheidingen in 2012. [1] [2] In Nederland is het huwelijk, inclusief de ontbinding daarvan, geregeld in Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. Bij een scheiding van tafel en bed blijven de echtgenoten volgens de wet getrouwd. Door de scheiding van tafel en bed gelden bepaalde rechten en plichten die verbonden zijn aan het huwelijk niet meer. Een scheiding van tafel en bed kan een oplossing zijn als iemand om godsdienstige of financiële redenen geen echtscheiding wil en wordt ingeschreven in het huwelijksgoederenregister bij de rechtbank. Indien men van tafel en bed gescheiden is, kan men gedurende drie jaar na de ingangsdatum niet definitief scheiden, tenzij beide partijen aangeven aan de Rechtbank toch echtscheiding te wensen. Na die drie jaar is de scheiding een formaliteit en kan men door een brief te schrijven aan de rechter eenzijdig tot ontbinding over gaan zonder dat de partner hier bezwaar tegen kan inbrengen. Bij ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed is het huwelijk definitief beëindigd en kunnen de huwelijkspartners opnieuw trouwen of een geregistreerd partnerschap sluiten. In Nederland is echtscheiding alleen mogelijk als de verbintenis duurzaam is ontwricht. Er is sprake van duurzame ontwrichting, als de verhouding binnen het huwelijk zo moeilijk is geworden, dat het niet mogelijk is om nog langer bij elkaar te blijven. Als een van beide partijen dat stelt dan wordt de duurzame ontwrichting echter vrijwel altijd aangenomen door de rechter. Men kan een scheiding in gang zetten door als partners elk een eigen advocaat in te huren of door gezamenlijk voor mediation te kiezen. In het eerste geval wordt een scheiding vaker een juridische strijd en in het laatste geval wordt er in overleg met elkaar gescheiden. Bij mediation wordt er een vaststellingsovereenkomst opgemaakt waarmee een advocaat naar de rechter kan om het huwelijk te laten ontbinden. De Nederlandse rechter is alleen in de volgende gevallen bevoegd om een echtscheiding uit te spreken:[3] De echtgenoten hebben beiden de Nederlandse nationaliteit. De echtgenoten hebben geen gemeenschappelijke nationaliteit maar hebben hun feitelijke woonplaats in Nederland. De echtgenoten hebben geen gemeenschappelijke nationaliteit en hebben hun feitelijke verblijfplaats ieder in een ander land. Door partijen is een verklaring gegeven dat zij Nederlands recht wensen toe te passen, of dit is door een van de partijen gedaan en door de andere partij niet weersproken. Een gehuwde kan op elk moment na de huwelijkssluiting om een echtscheiding vragen en hoeft geen bepaalde periode getrouwd te zijn geweest. Men kan bij wijze van spreken op dezelfde dag van de huwelijkssluiting een echtscheiding aanvragen. Een scheidingsprocedure begint met een verzoekschrift aan de rechter. Het verzoekschrift kan iemand alleen indienen, maar ook samen met de huwelijkspartner. Het moet echter steeds door een advocaat worden ingediend. Als er een eenzijdig verzoek om scheiding wordt ingediend, kan het zijn dat de huwelijkspartner bezwaar heeft tegen dit verzoek of de nevenvoorzieningen. De wederhelft kan dan verweer voeren. In het verzoekschrift kan een gehuwde vragen om één of meer nevenvoorzieningen. Dit is een beslissing van de rechter over een verzoek dat samenhangt met de scheiding. De rechter kan een nevenvoorziening treffen voor: het gezag over en de verdeling van de zorg over de minderjarige kinderen; de alimentatie voor de voormalige huwelijkspartner of de kinderen; de boedelverdeling; het recht om in de echtelijke woning te verblijven; andere zaken die met de scheiding samenhangen. Als binnen het huwelijk kinderen worden geboren, die ten tijde van het verzoek tot echtscheiding nog minderjarig zijn, dan dient bij het verzoek tot echtscheiding tevens een ouderschapsplan te worden gevoegd. In dat plan dienen beide ouders afspraken vast te leggen over de wijze waarop zij de kinderen na de echtscheiding gezamenlijk willen opvoeden. Door de echtscheiding komt er geen wijziging in de gezagsrelatie tussen ouders en kinderen. Wel kan een van beiden het eenhoofdig gezag over de kinderen vragen, maar dat wordt enkel in zeer uitzonderlijke gevallen (mishandeling, seksueel misbruik e.d.) toegewezen. Een verzoek om scheiding dient men in bij de rechtbank in het arrondissement waar men woont of waar de andere echtgenoot woont. Het verzoekschrift wordt door een advocaat naar de rechtbank gestuurd. Als een echtpaar samen om de scheiding vraagt en het eens is over de gevolgen of denkt het eens te kunnen worden, dan hoeven zij samen maar één advocaat te nemen. Bij een eenzijdig verzoek moeten beide echtgenoten een eigen advocaat nemen (tenzij de niet verzoekende partij geen verweer voert, in dat geval wordt de echtscheiding 'bij verstek' uitgesproken). Als alle stukken bij de rechtbank zijn, wordt er een datum vastgesteld voor de zitting. De echtgenoten krijgen hiervoor een oproep. Zij zijn niet verplicht om naar de zitting te komen. Wegblijven is echter niet verstandig. De advocaten doen het woord voor de echtgenoten. Tijdens de zitting vraagt de rechter aan de echtelieden of zij nog iets willen zeggen dat van belang kan zijn voor de beslissing. Als iedereen aan het woord is geweest, deelt de rechter mee wanneer hij de beslissing neemt. Er vindt geen zitting plaats als: het een gemeenschappelijk verzoek betreft; er een eenzijdig verzoek is ingediend en er geen verweer wordt gevoerd; Zijn er kinderen van 12 jaar of ouder (tot 18) betrokken bij de scheiding, dan ontvangen zij van de griffier een brief waarin zij worden opgeroepen om door de rechter gehoord te worden. De rechter vraagt hen dan naar hun mening omtrent het gezag / verblijfplaats. De kinderen kunnen ook aangeven niet gehoord te willen worden door de rechter en schriftelijk hun mening te willen geven. De rechter beslist op basis van het verzoekschrift en andere stukken. Na de zitting neemt de rechter de beslissing. De beslissing wordt schriftelijk vastgelegd. Dit wordt een beschikking (geen vonnis) genoemd. De echtgenoten krijgen de beschikking via hun advocaat thuisgestuurd. Als een van de echtgenoten het niet eens is met de beschikking van de scheiding, kan deze in hoger beroep gaan bij het Gerechtshof. Het Hof bekijkt de zaak opnieuw en geeft daarna een beschikking. Is een van de echtgenoten het niet eens met de beschikking van het Hof, dan kan deze beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. De Hoge Raad bekijkt de zaak niet opnieuw. De Raad gaat alleen na of het recht goed is toegepast. Van 1 april 2001 tot 1 maart 2009 was het in Nederland mogelijk het huwelijk te ontbinden door middel van de zogenaamde flitsscheiding waaraan de rechter niet te pas komt. Men zette dan het huwelijk om in een geregistreerd partnerschap (dat was ingevoerd in 1998, vooral als voorziening voor homoseksuele stellen die toen nog niet konden trouwen) en vervolgens werd dat geregistreerd partnerschap ontbonden. In totaal zijn op die manier iets meer dan 30.000 huwelijken ontbonden.[4] Een scheidingsprocedure kan veel tijd kosten als de echtgenoten het niet eens zijn over de dingen die geregeld moeten worden, zoals het gezag over de kinderen of de alimentatie. Het kan dan wenselijk zijn een voorlopige voorziening te laten treffen. Dit is een voorlopige beslissing van de rechter over zaken waarover men het niet over eens kan worden. Veelal betreft de hoogte van de (tijdelijke) alimentatie en de tijdelijke zorgregeling. Een veel gevraagde beslissing is om een van de echtgenoten het 'uitsluitend gebruik' van de echtelijke woning toe te kennen. Indien de rechter dit toestaat, mag de andere echtgenoot de woning niet langer betreden. De beslissing geldt alleen tijdens de procedure. Tegen een voorlopige voorziening kunnen de echtgenoten niet in hoger beroep gaan. Er is wel een beperkte mogelijkheid om wijziging van een voorlopige voorziening aan te vragen. Een van de echtgenoten kan een voorlopige voorziening via de advocaat aanvragen. Men kan dit tijdens de scheidingsprocedure doen of vóórdat de scheidingsprocedure is gestart. Een bijzondere voorlopige voorziening is het zogenaamde maritaal beslag. Met deze maatregel kan worden voorkomen dat een van de echtgenoten tijdens of na de echtscheidingsprocedure goederen aan de huwelijksgemeenschap onttrekt of wegmaakt.[5] Als de echtgenoten het eens zijn over de scheiding en de gevolgen, kunnen zij afspraken vastleggen in een convenant. Het opstellen van een convenant is niet wettelijk verplicht, maar de echtscheiding kan met een convenant aanmerkelijk sneller verlopen. Daarnaast kunnen de scheidende partijen, door het schriftelijk vastleggen van de rechten en plichten van de scheidende partijen, bij mogelijke onenigheid in de toekomst terugvallen op de inhoud van het convenant. Als de echtgenoten het eens zijn over de scheiding en de gevolgen, moet men via de advocaat een gemeenschappelijk verzoek tot echtscheiding indienen bij de rechtbank. Een convenant dat samen met het gemeenschappelijk verzoek wordt ingediend, wordt vaak aan de beschikking gehecht, waarmee het dezelfde status krijgt en de bepalingen daarin kunnen worden geëxecuteerd door de deurwaarder. Na het indienen van het gemeenschappelijk verzoek moet de rechtbank binnen drie maanden de echtscheidingsbeschikking hebben gewezen. Een convenant heeft geen zogenaamde derdenwerking, maar bindt enkel de echtgenoten. Dat wil zeggen dat anderen niet gebonden zijn aan wat de echtgenoten afspreken in het convenant. Indien beiden bijvoorbeeld afspreken dat ieder 50% van een bestaande (gezamenlijke) schuld betaalt, hoeft de schuldeiser hiermee niet akkoord te gaan. Als een van beiden zich niet aan de afspraak houdt, mag de schuldeiser het volledige bedrag op de ander verhalen. Weliswaar kan dit weer worden verhaald op de niet-betalende ex-echtgenoot, maar het is zeer goed denkbaar dat deze 'verdwenen' is of geen verhaal biedt, of de procedurekosten hoger zijn dan de baten. Hieraan wordt vaak door advocaten en mediators te weinig of in het geheel geen aandacht besteed. In een convenant kan men ook afspraken maken over de verdeling van de door de partners opgebouwde pensioenen. Indien de partners dit niet onderling afspreken, volgt voor huwelijken die na 30 april 1995 zijn geëindigd een pensioenverevening volgens de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding (wet VPS). Pensioenfondsen zijn verplicht aan die verevening mee te werken, mits de aanvraag binnen twee jaar na inschrijving is ingediend. Nadat de beschikking is gegeven, kan binnen drie maanden hoger beroep worden ingesteld. Als het beroep is ingesteld tegen de echtscheiding zelf, kan de echtscheiding gedurende het hoger beroep niet worden ingeschreven. Het huwelijk is definitief ontbonden als de beschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Voor de inschrijving moeten de scheidende echtgenoten een verzoek indienen bij de ambtenaar van de burgerlijke stand. Dit regelt meestal de advocaat. De echtgenoten kunnen ook samen persoonlijk de echtscheidingsbeschikking laten inschrijven door de ambtenaar van de burgerlijke stand. Dit gaat veel sneller en kan handig zijn als er haast is geboden, bijvoorbeeld vanwege de aan- of verkoop van een woning. Als zes maanden na de periode waarin hoger beroep openstaat, de beschikking nog niet is ingeschreven, vervalt de geldigheid daarvan. Op 20 september 1792 werd door de Franse Assemblée Nationale de wet op de echtscheiding vastgesteld. Deze uiterst liberale regeling maakte echtscheiding mogelijk door wederzijdse instemming, of simpelweg op grond van de bewering van onverenigbaarheid van karakter door één der echtgenoten. Echtscheiding hoefde niet uitgesproken te worden door een rechter, maar kon simpelweg worden geregistreerd door de ambtenaar van de burgerlijke stand. Omdat in 1794 Maastricht en heel het omliggende gebied door de Franse Republiek was veroverd, en het gebied per 1 oktober 1795 door Frankrijk werd geannexeerd, werd ook hier de wet op de echtscheiding op 12 juli 1796 afgekondigd. Het eerste echtpaar dat van de nieuwe mogelijkheid gebruik maakte was Wilhelmus Meers en Agatha Lenaerts, die op 26 november 1775 in de Sint-Jacobskerk te Maastricht waren getrouwd. Na verloop van jaren was de onenigheid tussen de echtelieden toegenomen en op 19 september 1794 sprak de kerkelijke rechter scheiding van tafel, bed en samenwoning uit. Twee jaar later maakte het echtpaar - mevrouw althans, want meneer kwam niet opdagen - gebruik van de nieuwe mogelijkheid tot echtscheiding die de Franse wetgeving bood. Jean-Abraham Mamin, ambtenaar van de burgerlijke stand van Maastricht, schreef op 29 Fructidor van het jaar 4 (15 september 1796) hun scheidingsakte in, die daarmee de eerste echtscheiding in Nederland is. Met de Code Napoléon van 1804 werd de ruime mogelijkheid tot echtscheiding alweer teruggedraaid.[6] Voor de herziening van het Burgerlijk Wetboek in 1971 was het in Nederland moeilijk om tot echtscheiding te komen. In het Burgerlijk Wetboek van 1838 werden vier gronden omschreven: overspel, curatele op grond van verkwisting, veroordeling tot gevangenisstraf wegens misdrijf van vier jaar of meer, en mishandeling. Als geen van deze gronden aanwezig was, was er geen mogelijkheid tot echtscheiding. Wilde men toch scheiden, dan moest er een rechtsgeldige grond worden gecreëerd. Meestal koos men dan voor overspel, omdat de andere drie gronden problematisch konden worden. De één beschuldigde de ander van overspel, waarbij soms een derde persoon betrokken moest worden om een buitenechtelijke relatie voor de rechter aannemelijk te maken. Overspel hoefde niet langer bewezen te worden dankzij een arrest van de Hoge Raad uit 1883. Een bekentenis was voldoende. Hiermee legde het de basis voor de ‘grote leugen’: een echtscheiding aanvragen door overspel te bekennen, terwijl er in werkelijkheid geen sprake van was geweest. Het werd zo toch mogelijk om te scheiden als een van de echtgenoten de schuld op zich nam.[7] Minister van Justitie Carel Polak slaagde er uiteindelijk in 1971 in een wetswijziging tot stand te brengen. De enige grond voor echtscheiding werd "duurzame ontwrichting".Wanneer beiden deze grond aanvoeren, wordt dit voor waarheid aangenomen, tenzij de ander het bestrijdt. Als aan deze voorwaarde is voldaan, zal de rechter de echtscheiding uitspreken. Er zijn 2 vormen van echtscheiding: echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting (artikel 229 Burgerlijk Wetboek) echtscheiding door onderlinge toestemming (artikel 230 Burgerlijk Wetboek) Wanneer de echtgenoten alle twee wensen te scheiden en in staat zijn om tot een overeenkomst te komen kunnen zij in een gezamenlijk verzoek de echtscheiding aanvragen. Beide echtgenoten moeten voorafgaand aan het verzoek tot echtscheiding een overeenkomst maken over de verdeling van hun goederen, hun schulden, de erfrechten, de levensverzekeringen, de gezinswoning, en vooral ook over de kinderen (verblijfsregeling, omgangsregeling, alimentatie). Het opmaken van de echtscheidingsovereenkomst doe je ofwel zelf (kan ook via internet), ofwel via een advocaat, een notaris of echtscheidingsbemiddelaar. Eens een overeenkomst gemaakt, dien je een verzoekschrift in bij de rechtbank van eerste aanleg van jouw keuze. Na de neerlegging van het verzoekschrift worden beide echtgenoten uitgenodigd om samen voor de rechter te verschijnen (binnen de maand). Op deze zitting wordt gevraagd aan beiden afzonderlijk of zij akkoord gaan met de overeenkomst en of zij nog steeds willen scheiden. Drie maanden later worden de echtgenoten nogmaals dezelfde vragen gesteld in een tweede verschijning. Als zij nog steeds akkoord gaan, wordt de echtscheiding uitgesproken. Het Openbaar Ministerie kan dan nog in beroep gaan binnen de maand. Is dit niet het geval, dan duurt het nog een achttal weken na het verstrijken van de beroepstermijn vooraleer de identiteitskaarten worden gewijzigd en de echtscheiding wordt overgeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Vanaf dat ogenblik kan je indien gewenst opnieuw huwen. De rechter spreekt de echtscheiding uit als hij vaststelt dat het huwelijk onherstelbaar ontwricht is. Het huwelijk is onherstelbaar ontwricht als het redelijkerwijs onmogelijk is geworden om het samenleven voort te zetten of te hervatten. Het bewijs van de onherstelbare ontwrichting kan met alle wettelijke middelen worden geleverd (artikel 229 § 1 Burgerlijk Wetboek). In dit geval moet de eiser de procedure met een dagvaarding opstarten. De rechter spreekt de echtscheiding uit als de beide echtgenoten daarom vragen en zij meer dan 6 maanden feitelijk gescheiden wonen (artikel 229 § 2 Burgerlijk Wetboek). In dat geval kunnen de echtgenoten de echtscheiding vragen met een verzoekschrift. Dat verzoekschrift moet ondertekend worden door iedere echtgenoot of ten minste door een advocaat of notaris (artikel 1254 § 1 lid 1 Gerechtelijk Wetboek). Een verzoekschrift neerleggen bij de griffie van de rechtbank van eerste aanleg kost 100 euro aan rolrecht. Dat is veel goedkoper dan een dagvaarding. De rechter spreekt de echtscheiding uit als één echtgenoot daarom vraagt en hij of zij meer dan 1 jaar feitelijk gescheiden woont van de andere echtgenoot (artikel 229 § 3 Burgerlijk Wetboek). In dat geval kan de eiser de procedure met een verzoekschrift opstarten (artikel 1254 § 1 lid 2 Gerechtelijk Wetboek). Dit verzoekschrift neerleggen op de griffie van de rechtbank van eerste aanleg kost ook 100 euro aan rolrecht. Dat is veel goedkoper dan een dagvaarding. In geen geval is een advocaat verplicht, maar wel aan te raden. Er zijn geen voorwaarden wat betreft de leeftijd van de echtgenoten of de huwelijksduur. Men moet wel het bewijs kunnen leveren van de aangevoerde feiten. De echtscheidingsprocedure verloopt meestal voor twee verschillende rechters. Enerzijds worden de redenen tot echtscheiding beoordeeld door de bevoegde rechtbank van eerste aanleg, anderzijds worden de voorlopige maatregelen met betrekking tot de kinderen, de alimentatie, de schulden, de voorlopige verblijfsregeling beoordeeld door de kortgedingrechter. Het gebeurt frequent dat moet worden overgegaan tot een verhoor van getuigen. Indien de echtscheiding wordt toegestaan is het nodig deze beslissing te betekenen bij gerechtsdeurwaarder, om de beroepstermijn van een maand te doen ingaan. Beslissingen van deze rechters zijn vatbaar voor hoger beroep bij het hof van beroep. Is er geen beroep aangetekend, dan duurt het nog een achttal weken na het verstrijken van de beroepstermijn vooraleer de identiteitskaarten worden gewijzigd en de echtscheiding wordt overgeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Vanaf dat ogenblik kan je indien gewenst opnieuw huwen. Op 4 september 2006 verscheen de door justitieminister Onkelinx ingediende bilocatiewet. Het betreft een wet tot het bevoorrechten van een gelijkmatig verdeelde huisvesting van het kind van wie de ouders gescheiden zijn en tot regeling van de gedwongen tenuitvoerlegging inzake huisvesting van het kind. Een echtscheiding (of een andere verbroken vaste relatie) heeft gevolgen voor de betrokkenen. Vooral bij vechtscheidingen kunnen deze ernstig zijn. De gevolgen zijn niet alleen voor de ex-echtgenoten maar (vooral) voor de eventuele kinderen. Er kunnen financiële gevolgen zijn, bijvoorbeeld kan het besteedbaar inkomen verminderen, doordat een van beide partijen onderhoudsgeld voor de andere partij moet betalen of voor de kinderen. Ook zijn er gevolgen voor het pensioen. De scheiding zal ook voor ten minste een van de partijen een verhuizing betekenen. Soms moet de gemeenschappelijke woning worden verlaten en moeten beide ex-echtgenoten verhuizen. De echtscheiding brengt ook erfrechtelijke gevolgen met zich mee. De ex-echtgenoten zullen niet meer van elkaar erven. Echter, als er een testament gemaakt was zal deze beoordeeld moeten worden of er nog bepalingen in staan ten behoeve van de ex-partner die niet langer meer wenselijk zijn. Ook is het mogelijk dat via de gezamenlijke kinderen de ene ex-partner toch nog aanspraak kan krijgen op de erfenis van de andere ex-partner. Hiervoor zijn specifieke echtscheidingstestamenten te maken. Naast financiële gevolgen zijn er emotionele en psychologische gevolgen. Deze kunnen zich over vele jaren uitstrekken, afhankelijk van de duur van het huwelijk. Globaal wordt wel gesteld dat de emotionele verwerking in een optimale situatie net zoveel maanden duurt als de duur van het huwelijk in jaren. Als de conflicten tussen de ex-echtgenoten echter blijven voortduren na de echtscheiding worden dit soort gevolgen verergerd, en duurt de verwerking van de echtscheiding ook veel langer. Uit onderzoek blijkt dat gemiddeld mensen ongelukkiger zijn na de scheiding dan daarvoor.[8] [9] De gevolgen voor de betrokken kinderen kunnen afhangen van de leeftijd van de kinderen, maar vooral hoe de gescheiden ouders hun ouderschap vormgeven. Door een gedeeld ouderschap met goede afspraken en weinig conflicten kunnen de gevolgen voor kinderen worden beperkt. Gemiddeld blijkt dat kinderen van gescheiden ouders onder slechtere condities leven. Onderzoek in België heeft aangetoond dat kinderen 45 procent minder kans op een diploma hoger onderwijs hebben, als de ouders voor de 18de verjaardag van het kind uiteengingen[10]. Kinderen die vervreemd raken van een van de ouders (dit zijn in 2005 ongeveer 30 tot 40% van de kinderen rond 1 à 2 jaar na relatiebreuk) kunnen onder andere lijden aan het ouderverstotingssyndroom. Het jodendom kent de man het recht toe zijn vrouw te verstoten. Met name in de Talmoedische tijd was er echter discussie onder welke omstandigheden hij dit recht heeft. De rechtsscholen van Hillel en Sjammaj stonden hierin lijnrecht tegenover elkaar, maar uiteindelijk werd de soepelere school van Hillel gevolgd. Dit betekent dus aanvankelijk dat een Beet Dien een verzoek tot echtscheiding in principe zal inwilligen. In de Middeleeuwen echter werd binnen de Asjkenazische gemeenschap voor een tijdbestek van duizend jaar door Rabbi Gersjom de verzwaring ingesteld dat echtscheiding slechts mogelijk is met toestemming van de vrouw. Hoewel deze duizend jaar inmiddels verlopen is, is het gewoonterecht algemeen verbindend gebleven. Allebei de partners kunnen een echtscheiding dus blokkeren. In gevallen waarin een van beide partners weigert te scheiden, zijn de gevolgen zeer verreikend. In geval het Beet Dien het scheidingsverzoek gegrond heeft verklaard, zal een proces op worden gestart om de weigerachtige partner toch te bewegen in te stemmen met de scheiding. Wanneer dit niet gebeurt zijn er in Israël verschillende dwangmiddelen. Buiten Israël is dat uiteraard niet het geval vanwege de scheiding van kerk en staat. Het gevolg is dan dat de partners voor de Joodse wet nog steeds getrouwd zijn. Krijgt de vrouw in zo'n geval kinderen, dan worden die beschouwd als mamzeriem oftewel kinderen geboren uit overspel. De gevolgen hiervan zijn omvangrijk, en dus zal een Beet Dien als zij het scheidingsverzoek gegrond acht altijd proberen de man in kwestie te bewegen tóch een scheidingsakte, de ĝet, te tekenen. Het christendom baseert zich op de Bijbel die bestaat uit het Oude Testament en het Nieuwe Testament. In het Oude Testament staan in de Tien geboden. De tekst in Exodushoofdstuk 20, vers 14 luidt: "Gij zult niet echtbreken". In de Nieuwe Bijbelvertaling is dit vertaald als "Pleeg geen overspel". In het Nieuwe Testament staat in het Evangelie volgens Marcus hoofdstuk 10, vers 9: "Wat God heeft verbonden, mag een mens niet scheiden." Ook op andere plaatsen in het Nieuwe Testament staan referenties naar echtscheiding.[11] Omdat het huwelijk in de Katholieke Kerk als sacrament wordt beschouwd (iets wat door God verbonden wordt en genade geeft) is het kerkelijk huwelijk in deze kerk onverbreekbaar ("Wat God verbonden heeft, scheide geen mens"). Het canoniek recht kent voor kerkelijk gesloten huwelijken in enkele welomschreven gevallen wel de mogelijkheid van de nietigverklaring van een kerkelijk huwelijk. Er is (soms) een verschil tussen de mogelijkheden die het christelijk geloof biedt om te scheiden en de rechtstatelijke mogelijkheden. De islam staat in het algemeen echtscheiding voor zowel vrouwen als mannen toe. Volgens sommige opvattingen[bron?] binnen de islam wordt er een onderscheid gemaakt tussen de manier waarop de man en de vrouw een echtscheiding kunnen vragen en de gronden waarop dat gebeurt. Zo kan de man dikwijls[bron?] scheiden door drie maal een verstoting uit te spreken, waarna dikwijls[bron?] verplichte bemiddeling dient plaats te vinden in een overgangsperiode. In sommige islamitische landen[bron?] dient een rechter de verstoting te bekrachtigen. Kinderen worden na scheiding vaak tot hun zevende jaar door hun moeder grootgebracht en daarna door hun vader. Tot het zevende jaar heeft de vader wel een onderhouds- en verzorgingsplicht. De islam zet dus minder makkelijk een van de ouders buiten spel dan gebruikelijk in westerse landen[bron?]. Wel maakt ze een groter onderscheid tussen de taken van vaders en moeders. In België, Nederland en een aantal andere westerse landen is het verboden een religieus (moslim)huwelijk te sluiten vóór het burgerlijk huwelijk. Dit geldt niet voor de echtscheiding, zij het dat de religieuze echtscheiding niet wordt erkend