29 aug 1933 Ramses Shaffy (Neuilly-sur-Seine, 29 augustus 1933 – Amsterdam, 1 december 2009) was een Nederlands chansonnier en acteur.[1] Na een carrière als acteur bij de Nederlandse Comedie maakte Shaffy sinds de jaren zestig furore als zanger. Liedjes als Sammy, We zullen doorgaan, Pastorale, Laat me, Zing, vecht, huil, bid, lach, werk en bewonder en Shaffy cantate uit de jaren zestig en zeventig werden klassiekers. Ramses Shaffy (koosnaam Didi) werd geboren in de Parijse voorstad Neuilly-sur-Seine, als zoon van de Egyptische consul Ramsès Shaffy Bey en de Poolse gravin Alexandra de Wysocka van Russische afkomst ("comtesse Romanov"). De eerste zeven jaar van zijn leven bracht hij door in Cannes bij zijn moeder. Toen deze tuberculose kreeg, kwam Shaffy — via een tante in Utrecht en een kindertehuis — terecht in het Leidse pleeggezin van Roos en Herman Snellen, waar hij opgroeide als Didi Snellen. Het afscheid van zijn moeder is een ingrijpend moment in zijn leven geweest, getuige zijn liedje De trein naar het noorden. Hij maakte de middelbare school niet af en werd in 1952 aangenomen op de Amsterdamse toneelschool. Vervolgens debuteerde hij in 1955 bij de Nederlandse Comedie. In 1960 reisde hij met zijn partner Joop Admiraal naar Rome in de hoop daar werk te vinden als filmacteur, maar onverrichter zake keerden ze weer terug. De brieven aan hun gezamenlijke vriendin Shireen Strooker werden in 2004 gebundeld in Brieven uit Rome. In 1961 speelde Shaffy de rol van Mr Darcy in de televisieserie 'De vier dochters Bennet', naar het boek Pride and Prejudice van Jane Austen. In 1964 richtte hij de theatergroep Shaffy Chantant op.[2] In dit programma trad naast pianist Polo de Haas, Loesje Hamel en diverse gasten als Joop Admiraal ook zangeres Liesbeth List op, met wie hij langdurig zou samenwerken. Polo de Haas werd later vervangen door pianist Louis van Dijk. Het bekendste lied van de groep werd de Shaffy Cantate. Hierna toerden Shaffy en List door het land met het trio Louis van Dijk. In die periode had Shaffy zijn grootste hit: Sammy, waarvoor hij in 1967 een gouden single kreeg uitgereikt door Mies Bouwman. In 1968 kwam er een tweede programma: Shaffy Chantate met wederom Liesbeth List en onder meer Thijs van Leer (aan hem is het lied Jij bent nu daarbinnen gewijd) en met Marjol Flore. Met Liesbeth List zette hij in 1968 onder andere het lied Pastorale op de plaat. In de jaren daarna maakten hij en List tournees door Nederland en Vlaanderen. Hun tienjarig samenzijn werd gevierd met de lp Samen (1976) en een nieuwe theatertournee. Ook speelden beiden in de televisiefilm De Liefdeswacht, waarin Shaffy een liefdesjunk speelde die postvatte voor het landhuis van Claudia (Liesbeth List) Shaffy trad vanaf begin jaren tachtig ook weer op als acteur, zowel in films als op de planken (Toneelgroep Amsterdam). Hij oogstte in 1993 succes met zijn vertolking van Don Quichot in de musical De Man Van La Mancha van het Koninklijk Ballet van Vlaanderen. Ook speelde hij in de Vlaams/Nederlandse miniserie Willem van Oranje de rol van Graaf van Egmont. Niet lang na de eeuwwisseling werd hij opgenomen in het Dr. Sarphatihuis. Dit had te maken met langdurig overmatig alcoholgebruikwaardoor hij verschijnselen vertoonde van het syndroom van Korsakov.[3] In het najaar van 2005 stond hij voor het eerst sinds jaren weer in de hitparades, met een nieuwe versie van zijn hit Laat me (uit 1978), dit keer samen gezongen met de band Alderliefste en Liesbeth List. Daarna trad Shaffy af en toe weer op. Zo zong hij tijdens een benefiet-concert in het Concertgebouw (2005) en tijdens een openluchtconcert in het Belgische Sint-Niklaas, ter gelegenheid van de 11 julifeesten (2008). Na afloop van dat laatste optreden kreeg hij bloemen aangeboden door het zangduo Nicole & Hugo, dat eerder dat jaar met haar versie van Pastorale in de Vlaamse hitparade was beland. Zijn laatste optreden was op 27 november 2009 in de Sint Laurenskerk te Rotterdam. Hoewel hij inmiddels ernstig ziek was, speelde hij daar piano bij de uitreiking van de Laurenspenning aan Sander de Kramer. Enkele dagen later overleed Shaffy op 76-jarige leeftijd. In 2002 maakte Pieter Fleury over Shaffy de documentaire Ramses: Où est mon prince, die op het Nederlands Filmfestival in Utrechteen Gouden Kalf won. In 2003 schreef Bas Steman een belevingsbiografie over Shaffy, getiteld Naakt in de orkaan. In 2011 verscheen de biografie We zien wel! Het wonderlijke leven van Ramses Shaffy, geschreven door Sylvester Hoogmoed. In 1967 kreeg hij een Edison. In 2002 ontving hij de Blijvend Applaus Prijs (oeuvreprijs).[4] Shaffy ontving op 31 mei 2006 de eerste Edison Oeuvre Prijs voor Kleinkunst evenals Normaal en Rita Reys. Edison-directeur Kees van Weijnen reikte het bronzen beeldje uit tijdens de presentatie van een cd-box met het gehele solo-oeuvre van de zanger Laat mijn liedjes nu maar zwerven. Shaffy kreeg de prijs voor zijn buitengewone verdiensten voor de Nederlandstalige muziek. Op 6 november 2007 werd in de Amsterdamse Schouwburg een door de Leidse beeldhouwer Jeroen Spijker vervaardigd borstbeeld van Shaffy onthuld door Liesbeth List. Bij deze gelegenheid werd Shaffy toegezongen en toegedicht door een keur aan vrienden, onder wie Thijs van Leer, Gerard Alderliefste, de Leidse dichter Jaap Montagne en zanger-liedschrijver Xavier Baudet. 2002: geridderd in de Orde van de Nederlandse Leeuw Op 23 juni 2017 werd aan de Oostelijke Handelskade in Amsterdam het Shaffyhuis geopend, een woon-werkcomplex voor oude en jonge kunstenaars. Op 5 mei 2009 werd bekend dat Shaffy aan slokdarmkanker leed, waaraan hij op 1 december overleed. [5] [6] Hij is begraven op Zorgvlied op 8 december 2009. Zijn graf ligt aan het pleintje Bouwmeester, vlak onder een jonge boom. Tijdens zijn begrafenis was deze boom versierd met rode rozen en witte linten met elk een woord uit de tekst: Zing, vecht, huil, bid, lach, werk en bewonder. Niet zonder ons. in 1970 verscheen de Engelstalige single The shrine of God, Shaffy werd daarop begeleid door Focus, dan een band in oprichting; Shaffy was de eerste bekende Nederlander in een STER-reclame. Hij maakte reclame voor chocoladefabrikant Kwatta. Zijn hit We zullen doorgaan werd in 1975 door André van Duin gepersifleerd. In de Vlaamse stripreeks De Kiekeboes, in het album De onthoofde sfinx (1977), zoeken Kiekeboe, Fanny en Konstantinopel naar het graf van farao "Ramses Shyffa", een woordspeling op de zanger en de Egyptische farao's met dezelfde naam (Ramses I, Ramses II, Ramses III) Shaffy werd geïmiteerd door Dirk Denoyelle. In 2004 maakte het team van het programma Kopspijkers een persiflage op een Ramses Shaffynummer met Graai, pak, grijp, jat, naai, pik en bedonder, over de graaicultuur in het Nederlandse bedrijfsleven. Hierin imiteerde Alex Klaasen Shaffy. In 2005 eindigde hij op nr. 99 tijdens de verkiezing van De grootste Nederlander. In 2011 werd het voorstel gedaan om het metrostation Vijzelgracht van de Noord/Zuidlijn te vernoemen naar Ramses Shaffy, die lange tijd in de buurt heeft gewoond. Dit naar analogie van het metrostation Jacques Brel in Brussel. De gemeente Amsterdambesloot de naam Vijzelgracht te handhaven omdat een metrostation een naam van een straat moet dragen. Wel werden kunstenaars uitgenodigd om een aan de acteur/zanger gewijd kunstwerk voor in het metrostation te maken.[7] In 2011 en 2012 bracht Albert Verlinde Entertainment een theatervoorstelling over het leven van Shaffy. De voorstelling ging op 1 december 2011 in première. Vanaf 11 januari 2014 zond de AVRO een vierdelige dramaserie RAMSES uit, over de jonge jaren uit het leven van Ramses Shaffy in Amsterdam. De rol van Shaffy werd vertolkt door Maarten Heijmans en de regie was van Michiel van Erp.
29 aug 1982 Ingrid Bergman (Stockholm, 29 augustus 1915 – Londen, 29 augustus 1982) was een Zweeds actrice. Een van haar beroemdste rollen was die van Ilsa in de film Casablanca (1942) met als tegenspeler Humphrey Bogart. Bergman verloor op jonge leeftijd haar beide ouders en werd door familieleden opgevoed. Ze studeerde aan de Koninklijke Theaterschool in Stockholm en haar eerste rol was in de Zweedse film Munkbrogreven (1934). Na negen films in Zweden ging ze in 1938 naar Duitsland, waar ze een contract tekende met de UFA voor drie films. Alleen de eerste, Die vier Gesellen, werd daadwerkelijk gemaakt. Daarna vertrok ze naar de VS, vermoedelijk ter wille van haar echtgenoot Petter Aron Lindström.[1] Ze maakte daar naam door een rol in de film Intermezzo (1939). In 1949 bloeide op de set van Stromboli het contact met Roberto Rossellini op tot een affaire. Doordat ze beiden getrouwd waren, werd de relatie, waarbij ze ook zwanger werd, een schandaal waaronder haar carrière bijna bezweek. Na de geboorte van hun baby werd ze beschreven als "Hollywood's apostle of degradation". Ze huwden nadien en Bergman werd ook nog moeder van actrice Isabella Rossellini. Een aantal jaren later kreeg ze door de film Anastasia weer het vertrouwen van het publiek en werd opnieuw een ster. In 1978 speelde ze in Ingmar Bergmans Herfstsonate, wat wordt gezien als een van haar beste optredens. Ze sprak vloeiend verschillende talen, waaronder Zweeds, Duits, Frans, Engels en Italiaans. Acteur John Gielgud maakte hierover de opmerking: "She speaks five languages, and can't act in any of them." ("Ze spreekt vijf talen, maar kan in geen enkele acteren.") Ze overleed aan kanker op haar verjaardag in 1982 en werd gecremeerd in Zweden, waarna haar as werd uitgestrooid.
Een geldautomaat, ATM, bankautomaat, giromaat of pinautomaat is een apparaat waarmee een klant met een bankpas geld kan opnemen. Een eerste mechanische biljetuitgifteapparaat, dat men een geldautomaat zou kunnen noemen, dateert uit 1939. Het werd ontwikkeld en gebouwd door Luther George Simjian en geïnstalleerd bij de City Bank of New York, in New York, nu de Citibank. De automaat werd echter door de klanten niet geaccepteerd en na zes maanden weer verwijderd. Daarna heeft de ontwikkeling van de geldautomaat 25 jaar stilgestaan. De eerste elektronisch aangestuurde geldautomaat is ontwikkeld door de firma De La Rue (Engeland) en werd in Noord Londen (Enfield Town) op 26 juni 1967 bij Barclays bank geplaatst. Aan de Engelsman John Sheperd-Baron wordt de uitvinding daarvan toegeschreven. In 2005 werd hij ten minste daarvoor koninklijk onderscheiden. Op 4 juni 1973 zijn door Donald Wetzel en twee andere ingenieurs van de firma Docutel in de Verenigde Staten mondiale patenten geregistreerd. Wereldwijd kwamen na 1980 bij financiële instellingen geldautomaten steeds meer in gebruik. In Nederland verschenen, op 15 september 1976 bij de Gemeentegiro Amsterdam in het bijkantoor aan de Van Swindenstraat in Amsterdam-Oost, de eerste onlinegeldautomaten Dit waren Automatic Teller Machines. Dit nadat in de jaren 1960 als proef voor een korte periode offline cash dispensers waren geplaatst. Verspreid over verschillende bijkantoren in Amsterdam werden door de Gemeentegiro in aanleg totaal 13 geldautomaten van het type NCR770 geplaatst. Naast geld opnemen kon men er ook geld storten en saldoinformatie krijgen. Tevens vond bij die introductie in Nederland de uitreiking plaats van de eerste bank- of giropas met magneetstrip en pincode. Deze eerste pinpas werd Geldkaart genoemd en had een zilveren kleur met blauwe letters. De geplaatste geldautomaten van de Gemeentegiro stonden voor het opnemen van geld, saldo informatie en het storten van geld, ter beschikking van al haar rekeninghouders. Bij de aanvang waren dat circa 350.000 particuliere en zakelijke rekeninghouders. De geldautomaat bij een bank werd op 22 april 1982 in gebruik genomen bij de toenmalige Rabobank Pey en Maria Hoop in de gemeente Echt, op initiatief van de directeur van de plaatselijke Rabobank. Ondanks de tegenwerking van Rabobank Nederlanden de bezwaren van de Nederlandse Bankiersvereniging, plaatste de plaatselijke Rabobank de automaat. Rabobank Nederlandbesloot toen mee te werken. De Nederlandsche Bank eiste dat de benaming gelduitgifte-automaat) werd gewijzigd in geldautomaat, omdat alleen deze instantie het recht heeft geld uit te geven. De succesvolle plaatsing van de geldautomaat bij Rabobank Pey en Maria Hoop resulteerde in een voorsprong van de Rabobankorganisatie ten opzichte van andere banken bij het plaatsen van geldautomaten. Op 17 juni 1986 werd de eerste Giromaat van de Postbank, een Diebold geldautomaat onder Philipslabel, op het Postkantoor in Tilburg operationeel. Ruim acht maanden eerder, op 4 november 1985 was door Neelie Kroes, minister van V&W, op het Aral benzinestation in Geldrop de eerste betaalautomaat, ontwikkeld door Philips, officieel in gebruik genomen. De Postbank besloot in 1986 met grote voortvarendheid het aantal geldautomaten uit te breiden. De Giromaat van deze bank kon alleen worden gebruikt worden door eigen rekeninghouders, die geen gebruik konden maken van de automaten van andere banken. Gastgebruik geldautomaten[bewerken] Alle bankklanten konden tegen 1990 gebruik maken van elkaars geldautomaat, behalve van de giromaten van de Postbank. Met behulp van de Eurochequepas met pincode konden zij ook al terecht bij geldautomaten van aangesloten Europese banken. Postbankklanten konden vanaf 1 april 1992 gebruik maken van NMB geldautomaten en wereldwijd bij geldautomaten aangesloten op het Cirrus- Mastercard en/of Maestro netwerk. Het volledig wederzijds gastgebruik van de geldautomaten in Nederland werd pas op 7 mei 1998 mogelijk. In 2003 vonden er via de Nederlandse geldautomaten bijna 150 miljoen geldopnamen plaats. In totaal telde Nederland in dat jaar 7556 geldautomaten die Ec-ATM-, Cirrus/Maestro- en MasterCardpinpassen accepteerden. Anno 2016 zijn in Nederland 8307 geldautomaten geïnstalleerd en zijn er circa 26 mln bankpassen in omloop. Sinds 2004 plaatst men in Nederland ook mobiele geldautomaten in bijvoorbeeld supermarkten en tankstations. Vanwege het gebruik van geldautomaten is het aantal bank- en postkantoren enorm afgenomen. Sinds 2008 neemt het aantal pinautomaten af. Dit komt doordat er minder vraag is naar contant geld terwijl de exploitatiekosten door veiligheidsvoorschriften zijn toegenomen. [1] De eerste bankautomaten zagen onder de naam 'Mister Cash' in juni 1979 het licht, onmiddellijk gevolgd door de 'Bancontact-automaten'. Voorheen waren er ook al bij sommige banken beperktere systemen Bankomat genoemd. Iets later verschenen ook de eerste betaalterminals aan de kassa's in winkels, oorspronkelijk betalend, nu meestal gratis. (Bij kleine winkeliers meestal vanaf een minimumbedrag van € 10 of € 20.) Oorspronkelijk waren dit twee verschillende systemen, ondersteund door verschillende banken, totdat ze in 1987 compatibel met elkaar werden en in 1989 echt werden gefuseerd. Vanaf dan spreekt men van 'Bancontact/Mister Cash'. In 2006 waren ook de zogenaamde 'selfbanks' (geld- en overschrijvingsautomaten in een bankkantoor, aanvankelijk enkel voor de eigen klanten) toegankelijk voor klanten van andere banken, zij het enkel voor geldopname en Proton. Het Europese Maestro-systeem waardoor men in winkels in de EU met dezelfde bankkaart kan betalen, is in de meeste supermarkten al actief. Het is ook de bedoeling dat de Bancontact/Mister Cashautomaten de nieuwe benaming 'Maestro' krijgen. Het elektronische betalingsverkeer werd in België beheerd door de firma Banksys, ontstaan in 1989 na de fusie van de twee concurrerende systemen. Ondertussen werd Banksys door de Belgische banken verkocht aan Atos Worldline. Sedert 2001 is CCV als eerste concurrent van Banksys en later ook Keyware met betaalterminals voor kaarttransacties in winkels en horecazaken ook actief. Banksys registreerde voor 2004 234 miljoen geldopnamen, waarvan 79 miljoen in de openbare automaten op de straat en de rest in de selfbanks. Tevens rapporteerde Banksys in het aantal geldopnamen een dalende trend, ten voordele van het rechtstreeks in de winkel met de kaart betalen. In 2004 werd er 600 miljoen keer in winkels rechtstreeks met een bankkaart betaald. Doordat de geldautomaat wordt gevuld met geld uit de eigen kas, kan de bank zelf bepalen wanneer en met hoeveel geld de automaat wordt gevuld. Door geld uit de eigen kas te recyclen, wordt bespaard op transactiekosten en is een bezoek aan een bank minder vaak nodig. In Nederland zijn op dit moment twee partijen actief in deze markt: Moneybox en Hanco ATM. Het komt soms voor dat er een fout wordt gemaakt bij het vullen van de geldautomaat, waardoor de verkeerde biljetten worden uitgegeven. De bank kan achteraf nagaan welk bedrag er in werkelijkheid is opgenomen en zal dat bedrag van de bankrekening afschrijven. In de landen waar met de euro betaald wordt, kan een dergelijke vergissing zich echter niet voordoen, doordat iedere coupure andere afmetingen heeft Het kan voorkomen dat een geldautomaat niet goed werkt. Daardoor kan er een onjuist bedrag worden uitgekeerd (te veel, te weinig of niets). In zo'n geval dient contact te worden opgenomen met de bank die de pas heeft uitgegeven. De bank neemt contact op met de eigenaar van de geldautomaat en verzoekt een technisch onderzoek. Indien er geen aantoonbare storing is geweest en/of geen kasverschil is, ligt de bewijslast bij de cliënt. Bij sommige geldautomaten in onder meer Duitsland wordt voor gastgebruik een transactie bedrag in rekening gebracht. Dit staat soms op de geldautomaat. Dit wordt soms alleen op het display bijgevoegd. Het kan voorkomen dat de pinpas ingeslikt wordt. Dit is een beveiligingsmechanisme, dat optreedt bij meer dan drie keer verkeerd intoetsen van de pincode of doordat de bank er een blokkade op geplaatst heeft of omdat de klant te lang gewacht heeft met het uitnemen van de bankpas. In zo'n geval dient contact opgenomen te worden met de bank die de pas heeft uitgegeven. In België is er een algemeen nummer voor zulke problemen met een bankkaart, namelijk Card Stop. Skimmen is het op onrechtmatige wijze bemachtigen en kopiëren van pinpas- of creditcardgegevens. Het is een vorm van betaalpasfraude, waarbij criminelen de magneetstrip van een pas kopiëren en de pincode bemachtigen op het moment dat er een betaaltransactie wordt verricht. Vervolgens maken de fraudeurs een kopie van de pas, samen met de pincode kunnen ze geld opnemen en betalen in binnenen buitenland. Op geldautomaten worden geregeld plofkraken gepleegd. Daarnaast is er het risico op overvallen tijdens het bijvullen. Er zijn tal van informele benamingen voor het opnemen van geld via een geldautomaat: flappen tappen - een populaire bijnaam voor de geldautomaat is dan ook: flappentap (Naam in begin 1980 bedacht door twee medewerkers van de Postgiro/Rijkspostspaarbank later de Postbank (1986)) geld uit de muur halen/trekken (als bij eten uit de muur) pinnen (dit woord wordt ook gebruikt als er met de pinpas in een winkel wordt betaald) bijtanken saldo aanvullen cashen In België zijn deze termen nooit echt ingeburgerd. De termen worden dan ook gezien als typisch NoordNederlands en ontstaan in de jaren 90. Aangezien België sinds 1977geldautomaten kent, zijn deze termen niet of slechts beperkt overgenomen van de noorderburen. Men spreekt in België anno 2006 meestal over geld afhalen, of soms van "naar een 'Bancontact' of 'Mister Cash' gaan". Sinds de fusie in 1989 betekenen deze twee eigenlijk hetzelfde. De officiële term van een geldautomaat is: GEA of ATM in het engels.
28 aug 1990 Willebrord Jan Frans Maria (Willy) Vandersteen (Antwerpen, 15 februari 1913 – Edegem, 28 augustus 1990) was een Belgische striptekenaar. Hij is vooral bekend als bedenker en oorspronkelijke tekenaar van de stripreeks Suske en Wiske, waar hij tot in de jaren zestig nauw bij betrokken was. Willy Vandersteen, geboren op het Stuivenbergplein als Willebrord Jan Frans Maria Vandersteen, groeide op in de Antwerpse volkswijk De Seefhoek als zoon van een beeldhouwer/ornamentmaker. Zijn tekenaanleg en fantasie waren tijdens zijn kindertijd al opvallend. Hij tekende wielerwedstrijden op de stoep van de August Sniedersstraat en bedacht verhalen en toneelstukjes die zijn leeftijdsgenoten vervolgens naspeelden. De jongen verslond boeken en droomde op school regelmatig weg tijdens de lessen geschiedenis. Toen hij eens over de kruistochten geleerd had, trokken hij en enkele kinderen uit de buurt verkleed als ridders naar de kerk om er zich te laten zegenen. De onderpastoor zei hun echter dat het Heilige Graf al bevrijd was.[1] Zijn leraren berispten hem regelmatig met de woorden: "Het enige waar jij goed in bent, is tekenen en opstellen schrijven, maar daar kan je later immers toch nooit je brood mee verdienen!" [1] Terwijl hij avondlessen tekenen volgde aan de Antwerpse Academie voor Schone Kunsten hielp Vandersteen ook regelmatig zijn vader in diens werkatelier. Hij was zeker getalenteerd genoeg om in zijn voetsporen te treden. Toen in de jaren dertig de meer moderne en sobere architectuur van de art deco haar intrede deed, was de ornamentkunst plots uit de mode. Vandersteen besloot daarop timmerman te worden tot hij besloot dat decorateur meer iets voor hem was. Als etalageontwerper bij het Antwerpse warenhuis Innovation kreeg de jongeman op een dag de opdracht een model uit een Amerikaans modetijdschrift op een paneel over te tekenen. Vandersteen las het magazine eerst even door en stuitte toen per toeval op een artikel over strips. Het stuk boeide hem zo enorm dat hij besloot striptekenaar te worden. Onder het pseudoniem "Wil" tekende Vandersteen De lollige avonturen van Pudifar voor Wonderland, de kindereditie op woensdag van het blad "De Dag". Tijdens de bezetting waren alle Amerikaanse strips door de nazi's verboden en daarom was de hoofdredacteur blij met werk dat door een Vlaming getekend was. Omdat de nazi's echter mensen ronselden voor hun werkkampen moest Vandersteen een veiliger beroep zoeken. Via zijn schoonbroer vond hij een baan als grafiek-omzetter in een landbouw- en voedingsbedrijf, maar omdat dit zo'n saaie job was begon hij uit verveling in de marges van de bladen te tekenen. Vandersteen wekte de sympathie op van zijn collega's en afdelingschef en mocht het vakblad van de slagers illustreren. Ook de wachtkamer en de personeels- en vergaderzalen mocht hij onder handen nemen. Zo kwam hij in contact met J. Meuwissen, een Nederlander die sinds 1936 het blad Bravo! uitgaf en op zoek was naar Vlaams en Nederlands tekentalent nu er geen Amerikaanse strips meer mochten gepubliceerd worden. Vandersteen mocht nu wekelijks een pagina vol tekenen rond Sindbad de zeerover, Thor de holbewoner en Lancelot. Het waren stuk voor stuk erg onbeholpen, maar charmante strips die de lezers wel op de lachspieren werkten. Het werk was zwaar: Vandersteen pendelde elke weekdag tussen Antwerpen en Brussel en was meestal pas om 9 uur 's avonds thuis waarna hij dan pas aan het tekenwerk kon beginnen. Toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak, was Willy Vandersteen 27 jaar en een volwassen man. Om zijn geld te verdienen, publiceerde hij heel wat spotprenten. Het vakblad Brabant Strip Magazine pakte in 2009 uit met tekeningen die Vandersteen in 1943 onder het pseudoniem Wil zou gemaakt hebben tegen de nazibezetter en onder de titel Dappere Jan. Bronnen met klare voorbeelden van deze Dappere Jan zijn echter niet te vinden. Vandersteen werkte wel onder de schuilnaam of pseudoniem Kaproen mee aan cartoons voor magazines die collaboreerden met de Duitsers.[2] Een duidelijk voorbeeld van een antisemitische spotprent van Kaproen is te zien op de website van EenVandaag.AvroTros Nederland, waar we een viertal oorlogsspotprenten zien, getekend door Willy Vandersteen. Onder andere de tekening waar hij een Dietsche soldaat afbeeldt die een lelijke karikatuur van een Joodse man met gekromde neus buitenschopt. Het zijn illustraties in een brochure ter gelegenheid van een mars van 12000 Dietsche soldaten te Brussel in 1942, de Reimond Tollenaere Mars. De teksten onder de tekeningen werden geschreven door een beter gekende collaborateur, Bert Pelemandie de naam Uilenspiegel als pseudoniem droeg.[3] Het dragen van pseudoniemen was in die oorlogstijd wel nodig, want ook tekenaars konden doelwit worden van verzetslieden. In 2011 bracht Standaard Uitgeverij een boek op de markt, getiteld De oorlogsjaren van Willy Vandersteen.[4] Op een dag liep hij op de vlucht tijdens een bombardement op de stad een oude scoutsvriend tegen het lijf. Deze was inmiddels uitgever geworden en vroeg Vandersteen of hij voor hem een heel stripalbum kon tekenen. In een week tijd tekende Vandersteen het album Piwo, het houten paard. Het boek zou pas later verschijnen uit papiergebrek, maar Vandersteen werd wel betaald en kreeg de opdracht nog twee titels bij elkaar te tekenen, wat hij ook prompt deed. Een andere scoutskameraad van Vandersteen was drukker geworden en zocht hem op met de vraag of hij niet enkele jeugdverhalen kon tekenen voor hem. Er volgden 4 kleurrijke boekjes; Zoo ik een Indiaantje was, Zoo ik een Eskimootje was, Zoo ik een Zeerovertje was en Zoo ik een Riddertje was. De verhalen werden door Casterman in het Frans vertaald. Met de ervaringen die hij nu had opgedaan trok Vandersteen in 1944 naar de Standaard Uitgeverij met een nieuw stripverhaal rond twee nieuwe figuren; Rikki en Wiske. Naar Amerikaans voorbeeld wilde hij zijn strips in de krant laten verschijnen opdat ze zo een vast publiek zouden vinden. Het duurde een jaar vooraleer de uitgever de tijd rijp achtte om het verhaal uit te geven. Op 30 maart 1945 was de strip De avonturen van Rikki en Wiske voor het eerst in de krant De Nieuwe Standaard te lezen. Het was het eerste album van de zogenaamde Vlaamse ongekleurde reeks. Vandersteen was echter niet gelukkig met dat eerste avontuur. De naam "Rikki" was hem niet volks genoeg en bovendien was de manier waarop hij getekend was te veel op Kuifje geïnspireerd. Rikki was daarbovenop Wiskes oudere tienerbroer, terwijl Vandersteen Wiske liever een jongen die even oud als zij was als tegenspeler gaf. Zo verscheen Suske ten tonele in het tweede verhaal Op het eiland Amoras. Tante Sidonia (toen nog Tante Sidonie) had al in het vorige album haar opwachting gemaakt en nu maakten ook Professor Barabas en het spook Sus Antigoon hun debuut. Lambik zou in 1947 zijn opwachting maken in De sprietatoom, Jerom in De dolle musketiers (1952) en booswicht Krimson in Het rijmende paard (1962). De teletijdmachine werd voor het eerst gebruikt in De tuf-tuf-club (1952). De reeks werd meteen een succes, temeer omdat er toen op Vlaamstalig stripgebied amper concurrentie was. De herkenbare situaties, het Antwerpse taalgebruik, het volkse karakter, de humor, spanning en knipoogjes naar de naoorlogse actualiteit vielen erg in de smaak bij de lezers. Ook Vandersteen zelf wist dat hij toen juist op het goede moment kwam: "Het succes was voornamelijk aan drie factoren toe te schrijven. In de eerste plaats het tijdstip. Na vijf jaar oorlogsmisère hadden we hier behoefte aan iets luchtigs, iets ontspannends. Geen zwaartillende literatuur, we hadden in de oorlog allemaal zelf romans genoeg meegemaakt. We hadden hier behoefte aan een glimlach bij het ontbijt. In de tweede plaats kregen Suske en Wiske een eigen volksaard mee. Als er gehekeld wordt, dan is dat een soort hekelen zoals de volksmens dat doet: goedmoedig kafferen op lokale wantoestanden. En ook de humor is bekend, de zalf van grauwe tijden. Ten slotte kwam er in die periode meer geld in omloop en er was meer vrije tijd. Er ontstond ruimte voor een tekenverhaal. Dat was mijn geluk."[5] Suske en Wiske werden zo'n succes dat mensen alleen de kranten kochten om de strips.[1] Toen Vandersteen in 1947 naar de krant De Standaard overstapte, volgden zo'n 250 abonnees hem op de voet.[1] In de loop der jaren werd het in Vlaanderen een traditie de krant van achter naar voren te lezen. Eerst las men wat er die dag met Suske en Wiske gebeurd was voor men het overige nieuws doornam. Ook andere kranten moesten nu hun eigen strips hebben om de concurrentie met De Standaard aan te kunnen. Zo maakte Vandersteen de weg vrij voor Marc Sleen, Jef Nys en vele andere striptekenaars in Vlaanderen.[1] In het najaar van 1959 maakte Vandersteen samen met de Antwerpse journaliste en schrijfster Maria Rosseels een rondreis door het Verre Oosten, een gebied dat hem altijd al had aangetrokken en waar hij ook al enkele van zijn verhalen had gesitueerd. De ervaringen die Vandersteen tijdens deze reis opdeed verwerkte hij in enkele van zijn volgende Suske en Wiske-verhalen (De gouden cirkel, De sissende sampan).[6] Het succes van de reeks was zo groot dat Vandersteen in 1948 door het weekblad Kuifje benaderd werd met de vraag of hij ook voor hen wilde komen tekenen. Dankzij Vandersteen werd het blad ook buiten Franstalig België een succes. Hij zou van 1948 tot 1959 voor het weekblad verscheidene verhalen rond Suske en Wiske tekenen die later bijna allemaal in een blauwe kaft gebundeld zouden worden en daarom bekendstaan als de Blauwe reeks. Omdat Hergé wilde dat Vandersteen een meer gladde professionele stijl hanteerde die bij de rest van het blad paste zien de figuren er heel anders en minder volks uit dan in de krantenstrips uit die dagen. Alles was technisch knapper getekend, Wiske kreeg een ander kapsel en werd net als Suske meer een tiener dan een kind, Lambik werd minder dom en allemaal hadden ze een veel gespierder uiterlijk. Tante Sidonia, professor Barabas en Jerom kwamen in deze reeks niet voor. De scenario's werden realistischer en de absurde en fantastische elementen verdwenen bijna volledig. De verhalen uit deze befaamde blauwe reeks worden gezien als enkele van de beste die Vandersteen ooit tekende: Het Spaanse spook, De bronzen sleutel, De Tartaarse helm, De schat van Beersel, Het geheim van de gladiatoren (ook wel Goud voor Rome genoemd), De gezanten van Mars, De groene splinter en Het gouden paard. De albums werden later in de Vierkleurenreeks hernomen, meestal in een verkorte uitgave. De hoge eisen die Hergé aan Vandersteens tekenstijl stelde zouden de tekenstijl van zijn krantenstrips later ook veranderen. In de plaats van de cartooneske vroege stijl kwam de ligne clairestijl. Hergé noemde Vandersteen zelfs "De Bruegel van het Beeldverhaal". Vandersteens strips verschenen nu in De Standaard, maar ook in de afgeleide weekbladen van die krant: Ons Volk, Ons Volkske en 't Kapoentje. Ook in Kuifje, Overal en De Bond verschenen zijn tekeningen. Veel van de verhalen waren eenmalige vertellingen die in een meer realistische stijl getekend waren, zoals Tijl Uilenspiegel, The Strange Case of Dr Jekyll and Mr Hyde en meer historische, sciencefiction en detectiveverhalen. Maar ook gagstrips zoals De familie Snoek, Het plezante circus, De grappen van Lambik, De vrolijke bengels en 't Prinske bleven uit zijn potlood rollen. Omdat veel van deze reeksen nooit in albumvorm verschenen zijn, zijn ze ook nu nog gekoesterde verzamelobjecten voor stripliefhebbers. Vandersteen tekende al deze stripreeksen alleen en begon daarom in te zien dat hij wat hulp kon gebruiken. Zijn vrouw inktte al de tekeningen en spoedig nam hij talloze medewerkers in dienst die het inkten, kleuren, de lettering en het decors tekenen van hem overnamen. Zo ontstond in 1959 Studio Vandersteen. De reeksen die niet aansloegen, liet hij vallen of overnemen door zijn medewerkers. Van 1959 tot 1967 verschenen de albums van Suske en Wiske in slechts twee kleuren (zwart en een rode steunkleur). De eerste 66 albums zijn niet meer verkrijgbaar in hun oorspronkelijke uitgave. De huidige nummering van de reeks begint daarom vanaf het albumnummer 67. Alle voorgaande albums werden weliswaar integraal overgenomen in deze vierkleurenreeks. Vanaf eind jaren vijftig, begin jaren zestig spraken zijn figuren ook geen Vlaams meer, maar Algemeen Nederlands zodat de reeks ook in Nederland een succes kon worden. In Suske en Wiske werden zelfs de namen van enkele hoofdpersonages veranderd: Tante Sidonie werd Sidonia en Wiskes pop Schabolleke (in sommige albums Schalulleke - dit staat voor lente-ui) werd Schanulleke. Ook begonnen veel albums allitererende titels te krijgen en moraliserende eindes. In 1974 gaf hij Suske en Wiske uit handen. Paul Geerts zou tot 1999 de reeks voortzetten, sporadisch afgewisseld vanaf 1988 door Marc Verhaegen die in 2005 wegens twisten door de studio aan de deur werd gezet. Sindsdien verzorgt een wisselend team van Studio Vandersteen de albums. In 1954 begon Vandersteen de westernstrip Bessy. De collie was duidelijk gebaseerd op de populaire televisiehond Lassie en verscheen in het begin onder de schuilnaam "Wirel" (een samenvoeging van Vandersteens voornaam en die van naast medewerker Karel Verschuere). De reeks werd later ook een enorm succes in Duitsland, waar uiteindelijk meer dan 1000 verhalen verschenen. Vandersteen liep ook al een paar jaar rond met het idee een ridderstrip te maken. Van jeugdschrijver Leopold Vermeiren kreeg hij de toestemming diens romanfiguur De Rode Ridder te gebruiken. Zo ontstond in 1959 een van zijn populairste reeksen, die hij in 1967 door Karel Biddeloo liet overnemen. De komende decennia zou Vandersteen nog regelmatig nieuwe reeksen beginnen, vaak gebaseerd op romans die hij als kind graag gelezen had en waar hij dan zijn eigen verhalen rond bedacht (Karl May (verhalen van de schrijver Karl May rond Old Shatterhand en Winnetou), Biggles en Robert en Bertrand). Maar ook puur eigen creaties zoals Jerom, en Pats/Tits. Veel van deze reeksen waren minder populair en werden zo gauw hij de serie beu was doorgegeven aan zijn medewerkers. Vandersteen zou zich tijdens de laatste jaren van zijn leven onophoudelijk bezighouden met het bedenken van nieuwe reeksen en als adviseur optreden bij de series die hij aan zijn medewerkers had overgeleverd. De laatste reeks die hij begon was De Geuzen (1985-1990), een serie waar tien albums van verschenen en die hij nooit uit handen wilde geven. Op 28 augustus 1990 overleed Vandersteen. In zijn testament liet hij weten dat hij graag wilde dat zijn strips werden voortgezet. Zijn werk is nog altijd erg populair en behoort tot het Vlaamse culturele erfgoed en de meest geliefde tekenverhalen in het Nederlandstalig taalgebied. Veel Vlaamse striptekenaars leerden het vak bij zijn studio of werken er. Ondanks de veelgehoorde kritieken dat de strips die er getekend worden veeleer ongeïnspireerd bandwerk zijn geworden en vooral Suske en Wiske niet meer zo leuk of spannend zijn als weleer verkopen de strips nog altijd goed. Van de oude succesreeksen weten echter alleen De Rode Ridder en Suske en Wiske zich nog staande te houden. Ook na zijn dood kreeg Willy Vandersteen nog erkenning, zo eindigde hij in 2005 op nr. 29 tijdens de Vlaamse versie van de verkiezing van De Grootste Belg. Veel van Vandersteens strips bevatten humor en spanning. De verhalen spelen zich niet zelden af in een historische context en putten ook graag uit oude volkslegenden en sagen. Tot midden jaren zestig werd er in Suske en Wiske ook af en toe naar de actualiteit verwezen. Omdat dit in een krant beter werkte dan in de albums, waar dat soort grappen tegen dan vaak allang gedateerd waren verdween dit aspect uit de reeks. Zeker in Suske en Wiske speelde Vandersteen ook graag met taal door leenwoorden uit andere talen te verwerken in de namen en/of het woordgebruik van sommige personages. Ook rijm, pseudo-Middelnederlands, achterstevoren uitgesproken zinnen, woordspelingen, alliteraties en vervormingen van het Antwerpse dialect komen veelvuldig voor. De ondertoon van vele albums is conservatief maatschappijkritisch. In 1948 bewerkte Karel Weyler (poppenspeler) van Pats' Poppenspel een aantal Suske en Wiskeverhalen voor het poppentheater die later ook op televisie werden uitgezonden. In 1955 volgde er zelfs een reeks primitieve filmpjes op de beeldbuis. Er ontstond een stroom van merchandising en pogingen de reeks in andere landen te doen aanslaan. De verhalen bleken echter veel te Vlaams/Nederlands. In 1978 kregen Suske en Wiske een standbeeld in de Antwerpse Zoo. Eind jaren 80 werden enkele Suske en Wiske albums tot tekenfilms bewerkt. De animatie werd echter over het algemeen nogal traag en houterig bevonden. Van 1993 tot 2003 verscheen er een weekblad rond Suske en Wiske. Van 1993 tot 1999 werden ook de oude Suske en Wiske verhalen in hun oorspronkelijke krantenverschijning opnieuw uitgebracht in de Klassieke Reeks. In 1994 en 2002 volgden er de musicals Suske en Wiske - De musical en De spokenjagers. Ook het verhaal De Circusbaron werd tot een musical bewerkt. In 1997 werd het Provinciaal Suske en Wiske-Kindermuseum geopend. In 2004 kwam de verfilming van het album De duistere diamant. In 2005 werd Vandersteen genomineerd als een van de 111 kanshebbers op de titel De Grootste Belg in de Vlaamse versie. Hij eindigde op nr. 29. In 2009 kwam er een 3D-film uit van Suske en Wiske: De Texas Rakkers. Bijna iedereen in Vlaanderen heeft in zijn jeugd of later minstens Suske en Wiske gelezen. Ook in Nederland en Suriname is de reeks erg geliefd. Ook Vandersteens andere reeksen beïnvloedden vrijwel elke striptekenaar in Vlaanderen: Marc Sleen, Jef Nys, Merho, Willy Linthout en Urbanus, Jan Bosschaert, Jean-Pol, Marc Legendre, Jeroom en Kamagurka. Als een van de klassiekers uit de stripwereld is Vandersteen ook doorheen de jaren een geliefd doelwit voor satire en parodie geweest. In 1982 kwam de Suske en Wiske parodie "De keizerkraker" uit. In 1983 verscheen er een beruchte pornografische parodie (De glunderende gluurder) rond Suske en Wiske waar Vandersteen naar verluidt ook een exemplaar van gekocht zou hebben. In De avonturen van Urbanus en de strips van Kamagurka, Gummbah en Jeroom is Vandersteens stijl ook al vaak gepersifleerd. Zo is Ridder Bauknecht van Jeroom een parodie op De Rode Ridder. In Kalmthout-Heide ligt er een Willy Vandersteenplein[7] In 2010 werd er een Willy Vandersteenprijs ingesteld. Het is een Vlaams-Nederlandse albumprijs in het leven geroepen door het Vlaams-Nederlandse huis deBuren in Brussel, Stripdagen Haarlem en Strip Turnhout. Vandersteen speelde in een aantal Suske en Wiske-albums een cameo: De gezanten van Mars, De nare varaan, De briesende bruid, Het gouden paard, De belhamel-bende, De parel in de lotusbloem en De verdwenen verteller. Het album De 7 schaken draait zelfs helemaal rond zijn jeugd. In De zeven snaren is hij een voorbijganger aan wie Lambik naar de Zeven Werken van Barmhartigheid vraagt. In het album De krasse kroko gebruikt Paul Geerts een magische didgeridoo om een geest op te roepen in gedaante van "kookaburra". Hij noemt zichzelf Kooka, aan het eind blijkt de geest Willy Vandersteen te zijn. In Het naderende noodlot wordt Willy Vandersteen als kleine jongen getoond, ook wordt ingegaan hoe hij begon met de strip. Vandersteen dook een paar keer op in de stripreeks Nero. In het album De Totentrekkers (19711972) is Vandersteen in strook 33-36 te zien als de booswicht Willy. In Zwarte November (1972-1973) wordt zijn gezicht afgebeeld op een affiche met als opschrift "Gezocht" (strook 34-36). In het album De onthoofde sfinx (1978) uit De Kiekeboes praat Balthazar in een hotel met Willy Vandersteen. In het Kiekeboe-album Geeeeef acht! (1982) staat Vandersteens naam ook op een affiche aan het begin van het verhaal.
vandaag jaren terug 28 aug 1996 scheiding prins charles
28 aug 1996 Na 15 jaar komt er definitief een einde aan het huwelijk van de Britse kroonprins Charles en prinses Diana. Een speciale rechtbank in London bekrachtigt de scheiding van Charles en Diana officieel. Diana, prinses van Wales (Diana Frances Spencer, Sandringham, 1 juli 1961 – Parijs, 31 augustus 1997) was de eerste echtgenote van de Britse kroonprins Charles en de moeder van de prinsen William en Harry. Diana was de jongste dochter van de Hon. Frances Ruth Burke-Roche (dochter van de 4de baron Fermoy) en de Hon. Edward John Spencer, Viscount Althorp, waardoor Diana een afstammeling was van vele koningen van Engeland. Diana had twee zusters, Sarah en Jane en een broer, Charles. Na de dood van haar grootvader aan vaders zijde, de zevende Earl Spencer in 1975, werd Lord Althorp de achtste Earl Spencer en zijn dochter kreeg de titel 'Lady Diana Spencer', vaak verkort tot 'Lady Di'. Ze kreeg haar opleiding in Norfolk en aan een kostschool in Kent en werd beschouwd als een gemiddelde leerlinge. Toen ze 16 jaar was, ging ze naar het Institut Alpin Videmanette, in Rougemont, Zwitserland, voor het laatste jaar van haar opleiding. In 1980, toen ze 19 jaar oud was, werd ze opgemerkt door de Prins van Wales, prins Charles, die haar uitnodigde voor een polowedstrijd. Een romance begon en het stel verloofde zich op 24 februari 1981. Zij trouwden op 29 juli hetzelfde jaar onder grote publieke belangstelling in de St Paul's Cathedral in Londen. De nieuwe prinses werd enorm populair en was zeer geliefd. Ze werd beschermvrouwe van vele projecten en tijdens deze periode groeide haar kledingcollectie, die later geveild zou worden voor het goede doel. Diana kreeg twee kinderen: prins William (1982) en prins Harry (1984). Beide kinderen werden opgevoed met de nodige zorg en de prinses waakte zelf over de kwaliteit van hun opvoeding Aan het begin van de jaren negentig liep het huwelijk op de klippen, deze scheiding werd breed uitgemeten in de Britse en internationale pers en bracht het Britse hof in verlegenheid. In een interview vertelde de prinses dat haar echtgenoot haar al voor het huwelijk bedroog met Camilla Parker-Bowles. De prins kende Camilla reeds lang voor zijn huwelijk. Het koppel besloot in 1992 uit elkaar te gaan, al werd de scheiding pas in 1996 afgerond. Vele Britten wezen met een vinger naar de prins en zijn entourage. De prinses verloor haar predicaat Koninklijke Hoogheid en trok zich terug uit het Britse Hof. Aan het eind van de jaren tachtig kreeg ze steeds meer bekendheid voor haar steun voor goede doelen. Ze heeft veel betekend in campagnes tegen het gebruik van landmijnen en in het verminderen van het stigma rondom Aids. In 1995 ontving ze de Humanitarian of the Year award. Diana overleed op 31 augustus 1997 om 04.00 uur in het Hôpital de la Salpêtrière in Parijs. Omstreeks 00.22 uur die dag was zij als passagiere betrokken bij een auto-ongeluk in de Pont de l'Alma in Parijs, samen met haar vriend Dodi Al-Fayed, de bestuurder van de auto Henri Paul en bodyguard Trevor Rees-Jones. Rees-Jones was de enige overlevende. De auto, een Mercedes S280, was - op de vlucht voor paparazzi - op weg naar het appartement van Al-Fayed. Met een snelheid van 104 km/u reed de auto tegen de dertiende pilaar in de tunnel. Paul en Al-Fayed waren op slag dood. Niemand van de passagiers droeg een autogordel. Diana stond op het punt om een belangrijke aankondiging te doen. Dat is wat ze tegen de media had gezegd niet lang voordat ze overleed.[bron?] Op 14 december 2006 bracht de Britse politie een rapport naar buiten, waarin stond dat haar dood een ongeluk betrof.[1] Een Britse rechtbankjury bevestigde dit oordeel op 7 april 2008.[2] Als schuldige werd de chauffeur aangewezen, die een hoger alcoholpromillage had dan wettelijk was toegestaan, en daarbij onvoorzichtig en te hard had gereden. Haar dood veroorzaakte een bijzondere publieke rouwperiode, tijdens welke de prinses lag opgebaard in de Chapel Royal van St. James's Palace. Premier Blair noemde haar de "people's princess". Naar schatting zes miljoen mensen waren getuige van de begrafenisplechtigheden die op 6 september plaatsvonden. Diana werd begraven in Althorpin het Verenigd Koninkrijk, op een eiland in het midden van een meer op het landgoed van haar broer. Bezoekers kunnen om het meer lopen en een tentoonstelling over Diana bekijken in een bezoekerscentrum. Op 6 juli 2004 werd de Prinses Diana-herdenkingsfontein onthuld in Hyde Park (Londen) in de vorm van een ovale ring van steen. Haar zonen William en Harry organiseerden tien jaar na haar dood op haar verjaardag op 1 juli 2007 het Concert for Diana in het nieuwe Wembley, met als gasten bands uit haar tijd en bands van nu die voldoen aan haar muzieksmaak zoals Elton John, Duran Duran en Nelly Furtado. In de Guards Chapel te Londen werd op 31 augustus 2007 op initiatief van haar beide zoons herdacht dat Diana tien jaar geleden was overleden. Zij hielden daar een toespraak
28 aug 1963 Op 28 augustus 1963, houdt Martin Luther King zijn beroemde speech I have a dream tijdens een enerverende vredesmars van zo'n tweehonderdduizend mensen naar het Lincoln-monument in Washington. Hij kijkt vanaf de trap van het monument uit over een zee van mensen. De massa kijkt vol verwachting op naar Kings charismatische verschijning. Hij begint te spreken, eerst in een wat abstracte metafoor, maar hij wijkt al snel door het aanmoedigende geroep uit het publiek ('zeg het, zeg het') af van zijn oorspronkelijke tekst. Martin Luther King toont Amerika op indringende wijze de schaduwzijde van the American dream. In 1964 kreeg King de Nobelprijs voor de vrede. Datzelfde jaar bracht hij ook een bezoek aan Nederland. Martin Luther King, oorspronkelijk Michael Luther King, Jr. (Atlanta (Georgia), 15 januari 1929 – Memphis (Tennessee), 4 april 1968 ), was een Amerikaanse baptistendominee, politiek leider en een van de prominentste leden van de Afro-Amerikaanse burgerrechtenbeweging. King werd beroemd in de jaren 1950 en 1960 dankzij zijn geweldloze verzet tegen de rassenscheiding in de Verenigde Staten, onder meer door de mars naar Washington op 28 augustus 1963 en het boycotten van stadsbussen die blanken bevoordeelden. Zijn verbale en retorische vaardigheden en charismatische uitstraling leverden hem veel roem op, maar King had ook vijanden. Tijdens de betoging in 1963 hield hij op de trappen van het Lincoln Memorial zijn legendarische toespraak "I Have a Dream", waarin hij zijn hoop uitsprak dat mensen ooit op hun gedrag en niet op hun huidskleur beoordeeld zouden worden. Een jaar later, op 10 december 1964, kreeg hij de Nobelprijs voor de Vrede. In 1968 werd Martin Luther King op 39-jarige leeftijd doodgeschoten terwijl hij op het balkon van het Lorraine Motel in Memphis stond. Dit was een tragisch dieptepunt in de roerige jaren 1960, waarin ook andere progressieven en voorvechters van burgerrechten in de Verenigde Staten, zoals president John F. Kennedy (november 1963), Malcolm X (februari 1965) en Robert F. Kennedy (juni 1968), slachtoffer werden van geweld. Voor velen is Martin Luther King een symbool voor de burgerrechtenbeweging in de Verenigde Staten gebleven. De derde maandag in januari is in de VS de Martin Luther Kingdag, een nationale feestdag, gewijd aan King en zijn gedachtegoed. King werd geboren als kleinzoon en zoon van predikanten van de Ebenezer Baptist Church te Atlanta, in de zuidelijke staat Georgia. Hij ondervond al zeer snel dat er in het zuiden nog vele vooroordelen waren tegenover de Afro-Amerikanen, en wilde daar wat aan veranderen. Zijn wens was om de donkere mensen en de blanke mensen gelijkwaardig te maken. Na de dood van zijn grootmoeder deed hij op 12-jarige leeftijd een zelfmoordpoging door van de tweede etage van een huis te springen. Op 15-jarige leeftijd ging hij werken op een tabaksplantage in Connecticut, meer naar het noorden van de V.S., en was onder de indruk van de goedaardige verstandhouding tussen blanken en zwarten daar. In 1953 trouwde hij met de muzikante Coretta Scott. King studeerde theologie aan het Crozer Theological Seminary in Chester, Pennsylvania. In 1955 verkreeg hij het doctoraat(Ph.D.). Daarna wijdde hij zich aan zijn ambt van dominee van de Dexter Avenue baptist Church in Montgomery, Alabama, waarin zijn vader hem op 31 oktober (hervormingsdag) 1954 had bevestigd. Daar was hij getuige van een incident dat de burgerrechtenbeweging in een stroomversnelling bracht. Op 1 december 1955 weigerde de zwarte Rosa Parks haar plaats in een bus aan een blanke reiziger af te staan. Zwarte mensen moesten volgens de plaatselijke verordeningen achter in de bus plaatsnemen. De (eveneens blanke) politie werd erbij gehaald en gaf de blanke chauffeur en passagier gelijk. Rosa Parks werd uit de bus gezet en vervolgens gearresteerd. De zwarte gemeenschap van Montgomery, onder leiding van dominee King, reageerde op het incident met een geslaagde busboycot (1955-1956) en bereikte een belangrijke overwinning toen de busmaatschappij van Montgomery ook aan zwarten moest toestaan om op iedere plaats in de bus te gaan zitten. Hierna bereikte King spoedig nationale bekendheid vanwege zijn uitzonderlijke charisma en persoonlijke moed. Bij tal van gelegenheden trad hij als spreker op, waarbij hij de discriminatie van de zwarte bevolking aan de kaak stelde. King stichtte de Southern Christian Leadership Conference (SCLC), en nam het voorzitterschap op zich. Door de vereniging werd hij in staat gesteld terug te gaan naar Atlanta en zich te wijden aan de strijd voor gelijkheid van de zwarte Amerikanen, waarbij zijn grote voorbeeld Mahatma Gandhi was, omdat ook deze streefde naar wilskracht en geweldloosheid bij protesten. Kings filosofie van niet-gewelddadig verzet leidde bij talrijke gelegenheden tot zijn arrestatie. King werd gehaat door aanhangers van de rassenscheiding in de zuidelijke staten. Er werd een aanslag op zijn woonhuis gepleegd en hij en andere zwarte leiders werden op beschuldiging van samenzwering veroordeeld. Toch hadden Kings campagnes succes: op 28 augustus 1963 hield hij een toespraak tijdens de mars naar Washington, waar meer dan 250.000 mensen op af kwamen en waar Mahalia Jackson op zijn verzoek "I've been buked and I've been scorned" zong. In zijn toespraak beschreef hij dat blanken en zwarten kunnen samenleven en sprak hij de legendarische woorden "I have a dream". In 1964 kreeg hij de Nobelprijs voor de Vrede toegekend. Op 6 augustus 1965 ondertekende president Lyndon B. Johnson de "Voting Rights Act" en willigde zo de meeste van Kings eisen in. De leidende positie van King binnen de burgerrechtenbeweging werd midden jaren 1960 uitgedaagd, toen er stemmen opgingen om meer militante acties te voeren in plaats van het door King nagestreefde vreedzame protest. Hij behield echter zijn belangrijke positie en ging zich ook op andere zaken richten. Zo uitte hij kritiek op de Vietnamoorlog en maakte hij zijn zorg over armoede kenbaar. Op 4 april 1967, exact een jaar voor zijn dood, sprak King duidelijk tegen de rol van de Verenigde Staten in de oorlog, en stelde dat de Verenigde Staten in Vietnam waren om het "als Amerikaanse kolonie te bezetten" en dat de Verenigde Staten morele veranderingen behoefden. Op 4 april 1968 werd King in Memphis doodgeschoten op het balkon van het Lorraine Motel (sinds 1991 het National Civil Rights Museum). De moord leidde tot een golf van onlusten in meer dan 60 Amerikaanse steden, waarbij 39 doden vielen. President Lyndon B. Johnson verklaarde 7 april 1968 tot een dag van nationale rouw. Kings begrafenis op 9 april 1968 werd bijgewoond door ruim 150.000 mensen. Miljoenen over heel de wereld keken mee via de televisie. In veel landen hingen de vlaggen op overheidsgebouwen halfstok. James Earl Ray, een misdadiger die echter niet eerder geweld had gebruikt, bekende op advies van zijn advocaat de moord en ontliep zo de doodstraf. Hij werd veroordeeld tot 99 jaar gevangenisstraf. De rest van zijn leven probeerde hij zijn bekentenis in te trekken en beweerde hij dat er een samenzwering was geweest. In 1997 werd deze opvatting gesteund door leden van de familie van King. Ray stierf in een gevangenis in 1998. In 1999 won de familie van King een juryrechtszaak in Memphis tegen Loyd Jowers, die beweerde dat hij de moord voor een maffiafiguur had gepleegd. Veel deskundigen waren echter niet overtuigd door het vonnis en in 2000 werd, na een onderzoek van 18 maanden, geconcludeerd dat er geen bewijsmateriaal tegen Jowers was. Kings weduwe Coretta Scott King, die na zijn dood zijn werk voortzette, overleed op 30 januari 2006 op 78-jarige leeftijd in Mexico. Het echtpaar had twee dochters en twee zonen. Een van de dochters, Yolanda King, overleed op 15 mei 2007 in Santa Monica op 51-jarige leeftijd aan een hartaanval.
Bij een echtscheiding wordt een burgerlijk huwelijk beëindigd. In de landen waar echtscheidingen toegestaan zijn kan elk van beide echtgenoten, als hij of zij dat wil, opnieuw met iemand burgerlijk trouwen. In Nederland is voor een verzoek tot echtscheiding voldoende te stellen dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en wordt hierover geen schuldvraag gesteld. België daarentegen kent twee gronden tot echtscheiding, namelijk de echtscheiding onderlinge toestemming en de echtscheiding onherstelbare ontwrichting. Ook hier wordt geen schuldvraag gesteld. Het aantal scheidingen in Nederland is al jaren rond de 30.000 echtscheidingen per jaar: van 28.419 echtscheidingen in 1990 via een hoogtepunt van 34.650 in 2000 naar 33.272 echtscheidingen in 2012. [1] [2] In Nederland is het huwelijk, inclusief de ontbinding daarvan, geregeld in Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. Bij een scheiding van tafel en bed blijven de echtgenoten volgens de wet getrouwd. Door de scheiding van tafel en bed gelden bepaalde rechten en plichten die verbonden zijn aan het huwelijk niet meer. Een scheiding van tafel en bed kan een oplossing zijn als iemand om godsdienstige of financiële redenen geen echtscheiding wil en wordt ingeschreven in het huwelijksgoederenregister bij de rechtbank. Indien men van tafel en bed gescheiden is, kan men gedurende drie jaar na de ingangsdatum niet definitief scheiden, tenzij beide partijen aangeven aan de Rechtbank toch echtscheiding te wensen. Na die drie jaar is de scheiding een formaliteit en kan men door een brief te schrijven aan de rechter eenzijdig tot ontbinding over gaan zonder dat de partner hier bezwaar tegen kan inbrengen. Bij ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed is het huwelijk definitief beëindigd en kunnen de huwelijkspartners opnieuw trouwen of een geregistreerd partnerschap sluiten. In Nederland is echtscheiding alleen mogelijk als de verbintenis duurzaam is ontwricht. Er is sprake van duurzame ontwrichting, als de verhouding binnen het huwelijk zo moeilijk is geworden, dat het niet mogelijk is om nog langer bij elkaar te blijven. Als een van beide partijen dat stelt dan wordt de duurzame ontwrichting echter vrijwel altijd aangenomen door de rechter. Men kan een scheiding in gang zetten door als partners elk een eigen advocaat in te huren of door gezamenlijk voor mediation te kiezen. In het eerste geval wordt een scheiding vaker een juridische strijd en in het laatste geval wordt er in overleg met elkaar gescheiden. Bij mediation wordt er een vaststellingsovereenkomst opgemaakt waarmee een advocaat naar de rechter kan om het huwelijk te laten ontbinden. De Nederlandse rechter is alleen in de volgende gevallen bevoegd om een echtscheiding uit te spreken:[3] De echtgenoten hebben beiden de Nederlandse nationaliteit. De echtgenoten hebben geen gemeenschappelijke nationaliteit maar hebben hun feitelijke woonplaats in Nederland. De echtgenoten hebben geen gemeenschappelijke nationaliteit en hebben hun feitelijke verblijfplaats ieder in een ander land. Door partijen is een verklaring gegeven dat zij Nederlands recht wensen toe te passen, of dit is door een van de partijen gedaan en door de andere partij niet weersproken. Een gehuwde kan op elk moment na de huwelijkssluiting om een echtscheiding vragen en hoeft geen bepaalde periode getrouwd te zijn geweest. Men kan bij wijze van spreken op dezelfde dag van de huwelijkssluiting een echtscheiding aanvragen. Een scheidingsprocedure begint met een verzoekschrift aan de rechter. Het verzoekschrift kan iemand alleen indienen, maar ook samen met de huwelijkspartner. Het moet echter steeds door een advocaat worden ingediend. Als er een eenzijdig verzoek om scheiding wordt ingediend, kan het zijn dat de huwelijkspartner bezwaar heeft tegen dit verzoek of de nevenvoorzieningen. De wederhelft kan dan verweer voeren. In het verzoekschrift kan een gehuwde vragen om één of meer nevenvoorzieningen. Dit is een beslissing van de rechter over een verzoek dat samenhangt met de scheiding. De rechter kan een nevenvoorziening treffen voor: het gezag over en de verdeling van de zorg over de minderjarige kinderen; de alimentatie voor de voormalige huwelijkspartner of de kinderen; de boedelverdeling; het recht om in de echtelijke woning te verblijven; andere zaken die met de scheiding samenhangen. Als binnen het huwelijk kinderen worden geboren, die ten tijde van het verzoek tot echtscheiding nog minderjarig zijn, dan dient bij het verzoek tot echtscheiding tevens een ouderschapsplan te worden gevoegd. In dat plan dienen beide ouders afspraken vast te leggen over de wijze waarop zij de kinderen na de echtscheiding gezamenlijk willen opvoeden. Door de echtscheiding komt er geen wijziging in de gezagsrelatie tussen ouders en kinderen. Wel kan een van beiden het eenhoofdig gezag over de kinderen vragen, maar dat wordt enkel in zeer uitzonderlijke gevallen (mishandeling, seksueel misbruik e.d.) toegewezen. Een verzoek om scheiding dient men in bij de rechtbank in het arrondissement waar men woont of waar de andere echtgenoot woont. Het verzoekschrift wordt door een advocaat naar de rechtbank gestuurd. Als een echtpaar samen om de scheiding vraagt en het eens is over de gevolgen of denkt het eens te kunnen worden, dan hoeven zij samen maar één advocaat te nemen. Bij een eenzijdig verzoek moeten beide echtgenoten een eigen advocaat nemen (tenzij de niet verzoekende partij geen verweer voert, in dat geval wordt de echtscheiding 'bij verstek' uitgesproken). Als alle stukken bij de rechtbank zijn, wordt er een datum vastgesteld voor de zitting. De echtgenoten krijgen hiervoor een oproep. Zij zijn niet verplicht om naar de zitting te komen. Wegblijven is echter niet verstandig. De advocaten doen het woord voor de echtgenoten. Tijdens de zitting vraagt de rechter aan de echtelieden of zij nog iets willen zeggen dat van belang kan zijn voor de beslissing. Als iedereen aan het woord is geweest, deelt de rechter mee wanneer hij de beslissing neemt. Er vindt geen zitting plaats als: het een gemeenschappelijk verzoek betreft; er een eenzijdig verzoek is ingediend en er geen verweer wordt gevoerd; Zijn er kinderen van 12 jaar of ouder (tot 18) betrokken bij de scheiding, dan ontvangen zij van de griffier een brief waarin zij worden opgeroepen om door de rechter gehoord te worden. De rechter vraagt hen dan naar hun mening omtrent het gezag / verblijfplaats. De kinderen kunnen ook aangeven niet gehoord te willen worden door de rechter en schriftelijk hun mening te willen geven. De rechter beslist op basis van het verzoekschrift en andere stukken. Na de zitting neemt de rechter de beslissing. De beslissing wordt schriftelijk vastgelegd. Dit wordt een beschikking (geen vonnis) genoemd. De echtgenoten krijgen de beschikking via hun advocaat thuisgestuurd. Als een van de echtgenoten het niet eens is met de beschikking van de scheiding, kan deze in hoger beroep gaan bij het Gerechtshof. Het Hof bekijkt de zaak opnieuw en geeft daarna een beschikking. Is een van de echtgenoten het niet eens met de beschikking van het Hof, dan kan deze beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. De Hoge Raad bekijkt de zaak niet opnieuw. De Raad gaat alleen na of het recht goed is toegepast. Van 1 april 2001 tot 1 maart 2009 was het in Nederland mogelijk het huwelijk te ontbinden door middel van de zogenaamde flitsscheiding waaraan de rechter niet te pas komt. Men zette dan het huwelijk om in een geregistreerd partnerschap (dat was ingevoerd in 1998, vooral als voorziening voor homoseksuele stellen die toen nog niet konden trouwen) en vervolgens werd dat geregistreerd partnerschap ontbonden. In totaal zijn op die manier iets meer dan 30.000 huwelijken ontbonden.[4] Een scheidingsprocedure kan veel tijd kosten als de echtgenoten het niet eens zijn over de dingen die geregeld moeten worden, zoals het gezag over de kinderen of de alimentatie. Het kan dan wenselijk zijn een voorlopige voorziening te laten treffen. Dit is een voorlopige beslissing van de rechter over zaken waarover men het niet over eens kan worden. Veelal betreft de hoogte van de (tijdelijke) alimentatie en de tijdelijke zorgregeling. Een veel gevraagde beslissing is om een van de echtgenoten het 'uitsluitend gebruik' van de echtelijke woning toe te kennen. Indien de rechter dit toestaat, mag de andere echtgenoot de woning niet langer betreden. De beslissing geldt alleen tijdens de procedure. Tegen een voorlopige voorziening kunnen de echtgenoten niet in hoger beroep gaan. Er is wel een beperkte mogelijkheid om wijziging van een voorlopige voorziening aan te vragen. Een van de echtgenoten kan een voorlopige voorziening via de advocaat aanvragen. Men kan dit tijdens de scheidingsprocedure doen of vóórdat de scheidingsprocedure is gestart. Een bijzondere voorlopige voorziening is het zogenaamde maritaal beslag. Met deze maatregel kan worden voorkomen dat een van de echtgenoten tijdens of na de echtscheidingsprocedure goederen aan de huwelijksgemeenschap onttrekt of wegmaakt.[5] Als de echtgenoten het eens zijn over de scheiding en de gevolgen, kunnen zij afspraken vastleggen in een convenant. Het opstellen van een convenant is niet wettelijk verplicht, maar de echtscheiding kan met een convenant aanmerkelijk sneller verlopen. Daarnaast kunnen de scheidende partijen, door het schriftelijk vastleggen van de rechten en plichten van de scheidende partijen, bij mogelijke onenigheid in de toekomst terugvallen op de inhoud van het convenant. Als de echtgenoten het eens zijn over de scheiding en de gevolgen, moet men via de advocaat een gemeenschappelijk verzoek tot echtscheiding indienen bij de rechtbank. Een convenant dat samen met het gemeenschappelijk verzoek wordt ingediend, wordt vaak aan de beschikking gehecht, waarmee het dezelfde status krijgt en de bepalingen daarin kunnen worden geëxecuteerd door de deurwaarder. Na het indienen van het gemeenschappelijk verzoek moet de rechtbank binnen drie maanden de echtscheidingsbeschikking hebben gewezen. Een convenant heeft geen zogenaamde derdenwerking, maar bindt enkel de echtgenoten. Dat wil zeggen dat anderen niet gebonden zijn aan wat de echtgenoten afspreken in het convenant. Indien beiden bijvoorbeeld afspreken dat ieder 50% van een bestaande (gezamenlijke) schuld betaalt, hoeft de schuldeiser hiermee niet akkoord te gaan. Als een van beiden zich niet aan de afspraak houdt, mag de schuldeiser het volledige bedrag op de ander verhalen. Weliswaar kan dit weer worden verhaald op de niet-betalende ex-echtgenoot, maar het is zeer goed denkbaar dat deze 'verdwenen' is of geen verhaal biedt, of de procedurekosten hoger zijn dan de baten. Hieraan wordt vaak door advocaten en mediators te weinig of in het geheel geen aandacht besteed. In een convenant kan men ook afspraken maken over de verdeling van de door de partners opgebouwde pensioenen. Indien de partners dit niet onderling afspreken, volgt voor huwelijken die na 30 april 1995 zijn geëindigd een pensioenverevening volgens de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding (wet VPS). Pensioenfondsen zijn verplicht aan die verevening mee te werken, mits de aanvraag binnen twee jaar na inschrijving is ingediend. Nadat de beschikking is gegeven, kan binnen drie maanden hoger beroep worden ingesteld. Als het beroep is ingesteld tegen de echtscheiding zelf, kan de echtscheiding gedurende het hoger beroep niet worden ingeschreven. Het huwelijk is definitief ontbonden als de beschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Voor de inschrijving moeten de scheidende echtgenoten een verzoek indienen bij de ambtenaar van de burgerlijke stand. Dit regelt meestal de advocaat. De echtgenoten kunnen ook samen persoonlijk de echtscheidingsbeschikking laten inschrijven door de ambtenaar van de burgerlijke stand. Dit gaat veel sneller en kan handig zijn als er haast is geboden, bijvoorbeeld vanwege de aan- of verkoop van een woning. Als zes maanden na de periode waarin hoger beroep openstaat, de beschikking nog niet is ingeschreven, vervalt de geldigheid daarvan. Op 20 september 1792 werd door de Franse Assemblée Nationale de wet op de echtscheiding vastgesteld. Deze uiterst liberale regeling maakte echtscheiding mogelijk door wederzijdse instemming, of simpelweg op grond van de bewering van onverenigbaarheid van karakter door één der echtgenoten. Echtscheiding hoefde niet uitgesproken te worden door een rechter, maar kon simpelweg worden geregistreerd door de ambtenaar van de burgerlijke stand. Omdat in 1794 Maastricht en heel het omliggende gebied door de Franse Republiek was veroverd, en het gebied per 1 oktober 1795 door Frankrijk werd geannexeerd, werd ook hier de wet op de echtscheiding op 12 juli 1796 afgekondigd. Het eerste echtpaar dat van de nieuwe mogelijkheid gebruik maakte was Wilhelmus Meers en Agatha Lenaerts, die op 26 november 1775 in de Sint-Jacobskerk te Maastricht waren getrouwd. Na verloop van jaren was de onenigheid tussen de echtelieden toegenomen en op 19 september 1794 sprak de kerkelijke rechter scheiding van tafel, bed en samenwoning uit. Twee jaar later maakte het echtpaar - mevrouw althans, want meneer kwam niet opdagen - gebruik van de nieuwe mogelijkheid tot echtscheiding die de Franse wetgeving bood. Jean-Abraham Mamin, ambtenaar van de burgerlijke stand van Maastricht, schreef op 29 Fructidor van het jaar 4 (15 september 1796) hun scheidingsakte in, die daarmee de eerste echtscheiding in Nederland is. Met de Code Napoléon van 1804 werd de ruime mogelijkheid tot echtscheiding alweer teruggedraaid.[6] Voor de herziening van het Burgerlijk Wetboek in 1971 was het in Nederland moeilijk om tot echtscheiding te komen. In het Burgerlijk Wetboek van 1838 werden vier gronden omschreven: overspel, curatele op grond van verkwisting, veroordeling tot gevangenisstraf wegens misdrijf van vier jaar of meer, en mishandeling. Als geen van deze gronden aanwezig was, was er geen mogelijkheid tot echtscheiding. Wilde men toch scheiden, dan moest er een rechtsgeldige grond worden gecreëerd. Meestal koos men dan voor overspel, omdat de andere drie gronden problematisch konden worden. De één beschuldigde de ander van overspel, waarbij soms een derde persoon betrokken moest worden om een buitenechtelijke relatie voor de rechter aannemelijk te maken. Overspel hoefde niet langer bewezen te worden dankzij een arrest van de Hoge Raad uit 1883. Een bekentenis was voldoende. Hiermee legde het de basis voor de ‘grote leugen’: een echtscheiding aanvragen door overspel te bekennen, terwijl er in werkelijkheid geen sprake van was geweest. Het werd zo toch mogelijk om te scheiden als een van de echtgenoten de schuld op zich nam.[7] Minister van Justitie Carel Polak slaagde er uiteindelijk in 1971 in een wetswijziging tot stand te brengen. De enige grond voor echtscheiding werd "duurzame ontwrichting".Wanneer beiden deze grond aanvoeren, wordt dit voor waarheid aangenomen, tenzij de ander het bestrijdt. Als aan deze voorwaarde is voldaan, zal de rechter de echtscheiding uitspreken. Er zijn 2 vormen van echtscheiding: echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting (artikel 229 Burgerlijk Wetboek) echtscheiding door onderlinge toestemming (artikel 230 Burgerlijk Wetboek) Wanneer de echtgenoten alle twee wensen te scheiden en in staat zijn om tot een overeenkomst te komen kunnen zij in een gezamenlijk verzoek de echtscheiding aanvragen. Beide echtgenoten moeten voorafgaand aan het verzoek tot echtscheiding een overeenkomst maken over de verdeling van hun goederen, hun schulden, de erfrechten, de levensverzekeringen, de gezinswoning, en vooral ook over de kinderen (verblijfsregeling, omgangsregeling, alimentatie). Het opmaken van de echtscheidingsovereenkomst doe je ofwel zelf (kan ook via internet), ofwel via een advocaat, een notaris of echtscheidingsbemiddelaar. Eens een overeenkomst gemaakt, dien je een verzoekschrift in bij de rechtbank van eerste aanleg van jouw keuze. Na de neerlegging van het verzoekschrift worden beide echtgenoten uitgenodigd om samen voor de rechter te verschijnen (binnen de maand). Op deze zitting wordt gevraagd aan beiden afzonderlijk of zij akkoord gaan met de overeenkomst en of zij nog steeds willen scheiden. Drie maanden later worden de echtgenoten nogmaals dezelfde vragen gesteld in een tweede verschijning. Als zij nog steeds akkoord gaan, wordt de echtscheiding uitgesproken. Het Openbaar Ministerie kan dan nog in beroep gaan binnen de maand. Is dit niet het geval, dan duurt het nog een achttal weken na het verstrijken van de beroepstermijn vooraleer de identiteitskaarten worden gewijzigd en de echtscheiding wordt overgeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Vanaf dat ogenblik kan je indien gewenst opnieuw huwen. De rechter spreekt de echtscheiding uit als hij vaststelt dat het huwelijk onherstelbaar ontwricht is. Het huwelijk is onherstelbaar ontwricht als het redelijkerwijs onmogelijk is geworden om het samenleven voort te zetten of te hervatten. Het bewijs van de onherstelbare ontwrichting kan met alle wettelijke middelen worden geleverd (artikel 229 § 1 Burgerlijk Wetboek). In dit geval moet de eiser de procedure met een dagvaarding opstarten. De rechter spreekt de echtscheiding uit als de beide echtgenoten daarom vragen en zij meer dan 6 maanden feitelijk gescheiden wonen (artikel 229 § 2 Burgerlijk Wetboek). In dat geval kunnen de echtgenoten de echtscheiding vragen met een verzoekschrift. Dat verzoekschrift moet ondertekend worden door iedere echtgenoot of ten minste door een advocaat of notaris (artikel 1254 § 1 lid 1 Gerechtelijk Wetboek). Een verzoekschrift neerleggen bij de griffie van de rechtbank van eerste aanleg kost 100 euro aan rolrecht. Dat is veel goedkoper dan een dagvaarding. De rechter spreekt de echtscheiding uit als één echtgenoot daarom vraagt en hij of zij meer dan 1 jaar feitelijk gescheiden woont van de andere echtgenoot (artikel 229 § 3 Burgerlijk Wetboek). In dat geval kan de eiser de procedure met een verzoekschrift opstarten (artikel 1254 § 1 lid 2 Gerechtelijk Wetboek). Dit verzoekschrift neerleggen op de griffie van de rechtbank van eerste aanleg kost ook 100 euro aan rolrecht. Dat is veel goedkoper dan een dagvaarding. In geen geval is een advocaat verplicht, maar wel aan te raden. Er zijn geen voorwaarden wat betreft de leeftijd van de echtgenoten of de huwelijksduur. Men moet wel het bewijs kunnen leveren van de aangevoerde feiten. De echtscheidingsprocedure verloopt meestal voor twee verschillende rechters. Enerzijds worden de redenen tot echtscheiding beoordeeld door de bevoegde rechtbank van eerste aanleg, anderzijds worden de voorlopige maatregelen met betrekking tot de kinderen, de alimentatie, de schulden, de voorlopige verblijfsregeling beoordeeld door de kortgedingrechter. Het gebeurt frequent dat moet worden overgegaan tot een verhoor van getuigen. Indien de echtscheiding wordt toegestaan is het nodig deze beslissing te betekenen bij gerechtsdeurwaarder, om de beroepstermijn van een maand te doen ingaan. Beslissingen van deze rechters zijn vatbaar voor hoger beroep bij het hof van beroep. Is er geen beroep aangetekend, dan duurt het nog een achttal weken na het verstrijken van de beroepstermijn vooraleer de identiteitskaarten worden gewijzigd en de echtscheiding wordt overgeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Vanaf dat ogenblik kan je indien gewenst opnieuw huwen. Op 4 september 2006 verscheen de door justitieminister Onkelinx ingediende bilocatiewet. Het betreft een wet tot het bevoorrechten van een gelijkmatig verdeelde huisvesting van het kind van wie de ouders gescheiden zijn en tot regeling van de gedwongen tenuitvoerlegging inzake huisvesting van het kind. Een echtscheiding (of een andere verbroken vaste relatie) heeft gevolgen voor de betrokkenen. Vooral bij vechtscheidingen kunnen deze ernstig zijn. De gevolgen zijn niet alleen voor de ex-echtgenoten maar (vooral) voor de eventuele kinderen. Er kunnen financiële gevolgen zijn, bijvoorbeeld kan het besteedbaar inkomen verminderen, doordat een van beide partijen onderhoudsgeld voor de andere partij moet betalen of voor de kinderen. Ook zijn er gevolgen voor het pensioen. De scheiding zal ook voor ten minste een van de partijen een verhuizing betekenen. Soms moet de gemeenschappelijke woning worden verlaten en moeten beide ex-echtgenoten verhuizen. De echtscheiding brengt ook erfrechtelijke gevolgen met zich mee. De ex-echtgenoten zullen niet meer van elkaar erven. Echter, als er een testament gemaakt was zal deze beoordeeld moeten worden of er nog bepalingen in staan ten behoeve van de ex-partner die niet langer meer wenselijk zijn. Ook is het mogelijk dat via de gezamenlijke kinderen de ene ex-partner toch nog aanspraak kan krijgen op de erfenis van de andere ex-partner. Hiervoor zijn specifieke echtscheidingstestamenten te maken. Naast financiële gevolgen zijn er emotionele en psychologische gevolgen. Deze kunnen zich over vele jaren uitstrekken, afhankelijk van de duur van het huwelijk. Globaal wordt wel gesteld dat de emotionele verwerking in een optimale situatie net zoveel maanden duurt als de duur van het huwelijk in jaren. Als de conflicten tussen de ex-echtgenoten echter blijven voortduren na de echtscheiding worden dit soort gevolgen verergerd, en duurt de verwerking van de echtscheiding ook veel langer. Uit onderzoek blijkt dat gemiddeld mensen ongelukkiger zijn na de scheiding dan daarvoor.[8] [9] De gevolgen voor de betrokken kinderen kunnen afhangen van de leeftijd van de kinderen, maar vooral hoe de gescheiden ouders hun ouderschap vormgeven. Door een gedeeld ouderschap met goede afspraken en weinig conflicten kunnen de gevolgen voor kinderen worden beperkt. Gemiddeld blijkt dat kinderen van gescheiden ouders onder slechtere condities leven. Onderzoek in België heeft aangetoond dat kinderen 45 procent minder kans op een diploma hoger onderwijs hebben, als de ouders voor de 18de verjaardag van het kind uiteengingen[10]. Kinderen die vervreemd raken van een van de ouders (dit zijn in 2005 ongeveer 30 tot 40% van de kinderen rond 1 à 2 jaar na relatiebreuk) kunnen onder andere lijden aan het ouderverstotingssyndroom. Het jodendom kent de man het recht toe zijn vrouw te verstoten. Met name in de Talmoedische tijd was er echter discussie onder welke omstandigheden hij dit recht heeft. De rechtsscholen van Hillel en Sjammaj stonden hierin lijnrecht tegenover elkaar, maar uiteindelijk werd de soepelere school van Hillel gevolgd. Dit betekent dus aanvankelijk dat een Beet Dien een verzoek tot echtscheiding in principe zal inwilligen. In de Middeleeuwen echter werd binnen de Asjkenazische gemeenschap voor een tijdbestek van duizend jaar door Rabbi Gersjom de verzwaring ingesteld dat echtscheiding slechts mogelijk is met toestemming van de vrouw. Hoewel deze duizend jaar inmiddels verlopen is, is het gewoonterecht algemeen verbindend gebleven. Allebei de partners kunnen een echtscheiding dus blokkeren. In gevallen waarin een van beide partners weigert te scheiden, zijn de gevolgen zeer verreikend. In geval het Beet Dien het scheidingsverzoek gegrond heeft verklaard, zal een proces op worden gestart om de weigerachtige partner toch te bewegen in te stemmen met de scheiding. Wanneer dit niet gebeurt zijn er in Israël verschillende dwangmiddelen. Buiten Israël is dat uiteraard niet het geval vanwege de scheiding van kerk en staat. Het gevolg is dan dat de partners voor de Joodse wet nog steeds getrouwd zijn. Krijgt de vrouw in zo'n geval kinderen, dan worden die beschouwd als mamzeriem oftewel kinderen geboren uit overspel. De gevolgen hiervan zijn omvangrijk, en dus zal een Beet Dien als zij het scheidingsverzoek gegrond acht altijd proberen de man in kwestie te bewegen tóch een scheidingsakte, de ĝet, te tekenen. Het christendom baseert zich op de Bijbel die bestaat uit het Oude Testament en het Nieuwe Testament. In het Oude Testament staan in de Tien geboden. De tekst in Exodushoofdstuk 20, vers 14 luidt: "Gij zult niet echtbreken". In de Nieuwe Bijbelvertaling is dit vertaald als "Pleeg geen overspel". In het Nieuwe Testament staat in het Evangelie volgens Marcus hoofdstuk 10, vers 9: "Wat God heeft verbonden, mag een mens niet scheiden." Ook op andere plaatsen in het Nieuwe Testament staan referenties naar echtscheiding.[11] Omdat het huwelijk in de Katholieke Kerk als sacrament wordt beschouwd (iets wat door God verbonden wordt en genade geeft) is het kerkelijk huwelijk in deze kerk onverbreekbaar ("Wat God verbonden heeft, scheide geen mens"). Het canoniek recht kent voor kerkelijk gesloten huwelijken in enkele welomschreven gevallen wel de mogelijkheid van de nietigverklaring van een kerkelijk huwelijk. Er is (soms) een verschil tussen de mogelijkheden die het christelijk geloof biedt om te scheiden en de rechtstatelijke mogelijkheden. De islam staat in het algemeen echtscheiding voor zowel vrouwen als mannen toe. Volgens sommige opvattingen[bron?] binnen de islam wordt er een onderscheid gemaakt tussen de manier waarop de man en de vrouw een echtscheiding kunnen vragen en de gronden waarop dat gebeurt. Zo kan de man dikwijls[bron?] scheiden door drie maal een verstoting uit te spreken, waarna dikwijls[bron?] verplichte bemiddeling dient plaats te vinden in een overgangsperiode. In sommige islamitische landen[bron?] dient een rechter de verstoting te bekrachtigen. Kinderen worden na scheiding vaak tot hun zevende jaar door hun moeder grootgebracht en daarna door hun vader. Tot het zevende jaar heeft de vader wel een onderhouds- en verzorgingsplicht. De islam zet dus minder makkelijk een van de ouders buiten spel dan gebruikelijk in westerse landen[bron?]. Wel maakt ze een groter onderscheid tussen de taken van vaders en moeders. In België, Nederland en een aantal andere westerse landen is het verboden een religieus (moslim)huwelijk te sluiten vóór het burgerlijk huwelijk. Dit geldt niet voor de echtscheiding, zij het dat de religieuze echtscheiding niet wordt erkend
27 aug 1965 Le Corbusier, geboren als Charles-Édouard Jeanneret-Gris (La Chaux-de-Fonds, 6 oktober 1887 – Roquebrune-Cap-Martin, 27 augustus 1965) was een ZwitsersFrans architect en stedenbouwkundige (hij nam de Franse nationaliteit aan in 1930[1]). Zijn betekenis en invloed voor het Nieuwe Bouwen en de Internationale Stijl waren zo groot dat hij soms de 'architect van de 20e eeuw' wordt genoemd. Zijn werk oogstte veel lof, maar ook veel kritiek. Critici zien hem verantwoordelijk voor de dood van de architectuur en de zielloosheid van de moderne stedenbouw terwijl architecten en kunstkenners zijn genialiteit vergelijken met die van Michelangelo of Picasso.[2] Hij groeide op als zoon van een emailleur van horlogekasten en een amateurpianiste in zijn geboortedorp, La Chaux-de-Fonds in Zwitserland, en bezocht daar vanaf zijn 14de (1901) de School voor decoratieve kunsten om lessen in graveren te volgen. Daar werd hij beïnvloed door zijn mentor Charles L'Eplattenier. Op negentienjarige leeftijd (1906) bouwde hij met René Chappalaz Villa Fallet in zijn geboorteplaats. De eerste van een reeks van zes in de periode 1906-1916. Hij wisselde zijn bouwactiviteiten af met langdurige studiereizen naar de Donaulanden, de Balkan en Toscane (1907). In Wenen werkte hij een tijdje bij Josef Hoffmann (Oostenrijks architect en ontwerper) en kwam zo ook in contact met het werk van de Oostenrijkse architect Adolf Loos, dat een sterke indruk op hem maakte. In 1909 trok hij naar Parijs, waar hij veertien maanden werkte voor het ingenieursbureau van Auguste Perret, architect en specialist in gewapend beton. Perret had ongetwijfeld een grote invloed op Le Corbusier, aangezien deze ervan overtuigd was geraakt dat gewapend beton het materiaal van de toekomst was. In 1910 werkte hij als tekenaar in het atelier van Peter Behrens in Neubabelsberg, waar toen ook Walter Gropius en Ludwig Mies van der Rohe werkten. Het hechte samenwerkingsverband tussen architecten, ingenieurs, industriële ontwerpers en kunstenaars binnen de groot-industrie was uniek in Europa. Le Corbusier realiseerde zich wat men kon bereiken met standaardisatie en machinale serieproductie. In 1911 reisde hij de naar de Balkan en het oostelijke deel van het Middellandse Zeegebied, waar hij geboeid raakte door de architectonische kwaliteiten van de traditionele woning met zijn karakteristieke witte kleur en kubistische vormgeving. Zijn werken van na 1920 waren onder andere gebaseerd op deze architectonische impressies. Na de laatste villa in een serie van zes in Zwitserland, besloot hij in 1916 zich definitief in Parijs te vestigen. Via Auguste Perret leerde hij de schilder en publicist Amédée Ozenfant kennen. Deze zou zijn ontwikkeling een definitieve richting geven. Ozenfant introduceerde hem in kringen van de Parijse avant-garde, kubisten, futuristen en dadaïsten. In die tijd wierp hij zich met veel energie op het schilderen. Hij ging in zijn schilderkunst echter niet over tot volledige abstractie. In samenwerking met Ozenfant ontwikkelde hij zo een nieuwe theorie, namelijk die van het purisme, die werd gepubliceerd in het boek Après le Cubisme (1918). In de periode rond 1920 leefde Le Corbusier vooral van zijn schilderwerk, dat hij beschouwde als een soort 'laboratorium' waarin hij vrij kon experimenteren met vormen, kleuren en ordeningsprincipes. Deze experimenten uitten zich ook in zijn architectonisch werk in die jaren. Vanaf deze tijd werkte hij onder zijn pseudoniem. Zijn bijnaam, die was afgeleid van de naam van zijn grootmoeder, Lecorbésier, werd in 1920 voor het eerst gepubliceerd in het tijdschrift L'Esprit Nouveau. Een belangrijke stap in zijn ontwikkeling zette Le Corbusier in 1919, toen hij, samen met Ozenfant en dichter Paul Dermée, het maandtijdschrift L'Esprit Nouveau oprichtte. Le Corbusier maakte deel uit van de redactie en verzorgde de productie en financiering. In deze revue internationale d'esthétique werd aan een scala van actuele ontwikkelingen op het gebied van de cultuur aandacht besteed: muziek, theater, politiek, literatuur, film en beeldende kunst. De onderwerpkeuze en de faam van de medewerkers maakten het blad tot een succes en tal van leden van de Parijse culturele elite abonneerden zich. In dit tijdschrift publiceerde Le Corbusier een lange reeks van artikelen over architectuur, stedenbouw en toegepaste kunst. Een deel ervan is samengebracht in het boek Vers une Architecture. Deze werden gebundeld in de boeken Vers une Architecture (1923), Urbanisme (1925) en L'Art Décoratif d'Aujourd'hui (1925). In 1926 stelde Le Corbusier zijn architectonische concept voor in een handzame formule van vijf basisprincipes, de 'Vijf Punten van een nieuwe architectuur': Les pilotis: de kern van het gebouw moet op zuilen vrij van de grond staan. Le toit-jardin: het platte dak wordt als buitenruimte ingericht, daktuinen Le plan libre: vrije indeling op elk niveau dankzij skeletbouw La façade libre: de gevels zijn geen dragende muren La fenêtre en longeur : het horizontale panoramaraam De meeste ontwerpen van de jaren hierna vertonen een dergelijke 'assemblage' of samenvoegen van volumes binnen de doosvorm. In de constructies van Maison Cook in Parijs (1926) en de Villa Savoye in Poissy (1929) werkte hij bovendien het element van de kolommen verder uit. Hij zette deze huizen op vrijstaande kolommen en de begane grond is, op een toegangsportaal en een garage na, vrijgehouden. De laatstgenoemde villa wordt ook de tempel van het machinetijdperk genoemd, vanwege de uitzonderlijke manier waarop de verkeersfunctie zichtbaar wordt gemaakt. Tussen 1922 en 1925 ontwikkelde Le Corbusier het Plan Voisin dat voorzag in de kaalslag van het 3e en 4e arrondissement van Parijs waar een ensemble van 18 woontorens met ieder 60 etages zou moeten verrijzen.[3] In 1928 leverde de oprichting van het Congrès internationaux d'architecture moderne (CIAM), waar hij bij betrokken was, hem een nieuw platform op. Jarenlang was hij daarvan een belangrijk woordvoerder. Omstreeks 1930 was Le Corbusier uitgegroeid tot een internationaal bekende architect, vooral dankzij het indringende en strijdbare karakter van zijn publicaties, die elkaar in hoog tempo opvolgden. Ze spraken een groot publiek aan en raakten kennelijk de juiste snaar, in een tijdperk waarin, in tal van landen, architecten vorm probeerden te geven aan de moderne architectuur van de twintigste eeuw. Hij bereikte zijn succes door in zijn felle manifesten duidelijke taal te spreken. Dat hij zeer populair werd in de loop van de jaren twintig, blijkt uit het feit dat er in 1926 al een eerste biografie over hem verscheen. In 1930 verscheen het eerste deel van zeven boeken: het oeuvre Complète.[4] In de jaren dertig hield Le Corbusier zich meer en meer bezig met stadsontwerpen. In 1933 nam hij deel aan het vierde CIAM-congres in Athene met als thema 'de functionele stad', in 1934 bezocht hij de nieuwe steden in de Pontijnse moerassen en in 1935 presenteerde hij het stadsontwikkelingsproject voor Zlín, in de Tsjechische regio Moravië. Hij reisde ook voor de eerste keer naar de Verenigde Staten, maar kwam teleurgesteld terug. In 1937 werd hij onderscheiden met het Legioen van Eer. Le Corbusier ontwierp het Les Temps Nouveaux-paviljoen voor de Wereldtentoonstelling van 1937 in Parijs en organiseerde in dat jaar ook het vijfde CIAM-congres, met als thema 'wonen en ontspannen'. Tijdens de Tweede Wereldoorlog was Le Corbusier stadsplanner voor het Vichy-regime. Hij was in deze periode een overtuigd antisemiet met openlijke sympathieën voor het Franse en Duitse fascisme. Na de oorlog was hiervan echter weinig meer te bemerken.[5] [6] , Na de bevrijding in 1944 was hij voorzitter van de Commissie voor stadsplanning van het Nationale front van architecten. Een jaar later ontwierp hij plannen voor wederopbouw van de stad Saint-Dié en Saint-Gaudens en La Rochelle-La Pallice, maar deze werden niet uitgevoerd. In 1946 begon hij aan het ontwerp voor het wooncomplex Unité d'Habitation in Marseille en maakte hij samen met de Bretonse meubelmaker Joseph Savina zijn eerste sculpturen. Begin jaren vijftig publiceerde hij het eerste deel van zijn boek over de Modulor en presenteerde hij het modulorsysteem in een werkgroep op de Milanese Triënnale, die als thema 'goddelijke verhoudingen' had. Op de wereldtentoonstelling van 1958 in Brussel liet hij het Philipspaviljoen verrijzen. Dat jaar deed hij ook mee aan een competitie rond de wederopbouw van het centrum van Berlijn. In de jaren zestig kreeg hij nog tal van opdrachten. Hij overleed op 27 augustus 1965 in RoquebruneCap-Martin (bij Nice, Frankrijk), waar hij zelf een klein huis had gebouwd.[7] Le Corbusiers gebruik van rationele structuren, simpele materialen en standaardisering, vindt zijn wortels in de ascetische en harmonieuze doctrine van het orphisme. Le Corbusier wedijverde voor een monnikenleven, waarbij lange uren in afzondering worden doorgebracht. Eén van de belangrijkste doelstellingen van Le Corbusier was om mensen te helpen in het proces van savoir habiter: 'weten hoe te leven'.[8] Le Corbusier had een obsessie voor de orde van de natuur. Hiervoor zijn drie motieven te vinden: het leveren van goedkope hogekwaliteitswoningen; het vergemakkelijken van het leven; het verbinden van mensen door hun medegebruik van standaardelementen. Centraal in Le Corbusiers idee van gemeenschap was het concept van La Ville radieuse. Stralende architectuur zou invloed uitoefenen op zijn omgeving en bovendien kan architectuur 'stralend worden gemaakt' door het gebruik van de 'modulor', Corbusiers eigen proportiesysteem. Le Corbusier benadrukte het belang van de relatie en communicatie om zo een hogere vorm van beschaving tot stand te brengen.[9] Hierbij zou duidelijke standaardisering de hoofdrol spelen. Le Corbusier streefde tot op het einde van zijn carrière naar een minutieus onderzoek van elk detail verbonden met het huis, en een gesloten onderzoek voor een standaard. Le Corbusier was zodanig geobsedeerd door standaardisatie dat hij zocht naar een standaardpalet van materialen: natuurlijke materialen, met hun grote variatie in samenstelling, moesten vervangen worden door vaststaande. Met dit laatste bedoelde hij dat hun karakter voorspelbaar en onveranderlijk moest zijn; het product van een productielijn. Materialen konden worden ingedeeld in twee categorieën: 1.natuurlijke en 2.artificiële.[10] In zijn vroege werk behandelde hij beton als een "vast" materiaal, tegengesteld aan een natuurlijk materiaal; hij wilde een ongepolijste afwerking creëren of ten minste de illusie van een ongepolijste afwerking.[11] In zijn latere werk zou dit veranderen. Beton werd voor hem een materiaal van eenzelfde orde als steen, hout of klei. Het leek mogelijk om beton te zien als een gereconstrueerde steen,[12] zelfs kale beton. Toch groeit in zijn werk de spanning tussen zijn verlangen naar een ongerepte fabrieksafwerking, met gegarandeerde structurele capaciteiten enerzijds, en de noodzaak om ter plaatse gevonden materialen en vaardigheden anderzijds. Het enthousiasme voor standaardisatie werd strijdig met het enthousiasme voor regionalisme. Dit belette niet dat Le Corbusier meer en meer geïnteresseerd werd in de 'mogelijke pracht van een architectuur die was aangepast aan de omgeving en de plaatselijke materialen'[13]. Le Corbusier bleef evenwel de universele en eenmakende kwaliteiten van zijn structurele oplossingen benadrukken. Hij was duidelijk verliefd op de monumentale mogelijkheden van betonconstructies en had het moeilijk om openbare gebouwen te ontwerpen in een ander materiaal. Fundamenteel voor Le Corbusiers zoektocht naar gestandaardiseerde woningbouw was de zoektocht naar een gestandaardiseerde structuur ter ondersteuning. Zijn doel was de ideale structuuroplossing te vinden, en dit voor elk voorhanden zijnde materiaal. Het skelet, dat in zijn werk wordt teruggevonden, is gebaseerd op het domino-frame dat sinds 1914 in zijn werk is toegepast.[14] Dit skelet is opgebouwd uit een vloer-, een verdiepings- en een daktuinplaat, die via een eenvoudige dubbele trap verbonden zijn en ondersteund worden door slanke kolommen, die de vroegere structurele rol van de voorgevel en de muren hebben overgenomen. Dit geeft de architect een grotere vrijheid voor zijn ontwerpen. Het Maison Domino (en de hiervan afgeleide Villa Savoye) zijn 'symbolen van emancipatie', met hun implicaties van 'sociale vrijheid'.[15] Deze ontwikkeling liep parallel met Le Corbusiers verklaring over de 'vijf punten voor een nieuwe architectuur'. Zoals blijkt uit het Carpenter Centre sluipen soms structurele 'oneerlijkheden' in het werk van Le Corbusier. Hij bleek soms meer geïnteresseerd in kwesties als compositie en geometrische harmonie. Zoals hij zelf schreef in Towards a New Architecture: 'de ingenieur werd uitgewist en de beeldhouwer komt tot leven – contouren gaan verder dan het bereik van de praktische mens, de durvende man, de ingenieuze mens; zij vragen naar de plastische artiest.'[16] Terwijl Le Corbusier voornamelijk bekend is van zijn voorliefde voor beton, blijkt bij nadere beschouwing van zijn oeuvre een even grote passie voor staal. Staal vervulde een vooraanstaande rol in zijn visie op droogbouw.[17] De schoonheid van een gewelfd dak bestaat erin dat een huis kan worden opgebouwd uit herhaalde modules of cellen. Le Corbusier schreef: 'Het ontwerpen van zulk huis vereist extreme zorg aangezien de bouwelementen de enige architectonische middelen zijn.'[18] De gewelven worden niet door de muren gedragen, maar door massieve betonlateien. De compositie bestaat erin openingen te creëren in de parallelle muren om een spel te spelen tussen het solide en de openheid. De muren van de gewelfde huizen bestonden meestal uit steen of gestampte leem. Le Corbusier had zeer wel bepaalde ideeën over de te gebruiken types steen en de verbindingen. Le Corbusier hoopte dat de materialen en vormen van zijn gebouwen de bewoners zouden verheffen, door bepaalde levenswijzen aan te moedigen en te versterken.[19] Zo diende de interieurafwerking van elk uit aarde gebouwd huis extreem eenvoudig te zijn, waarbij hout en stenen tegels tot het primitieve gevoel van het geheel dienden bij te dragen, samen met het met gras bedekte dak. Le Corbusier was heel bekommerd om de manier waarop het lichaam op de kunst en de architectuur zou reageren. Hij geloofde dat de voornaamste middelen om gedachten te beïnvloeden, het beïnvloeden van het lichaam in het onbewuste was.[20] Le Corbusier deed daarom in zijn architectuur een beroep op de zintuigen en dit op verschillende manieren. Le Corbusier schreef over zijn plan van de 'stralende stad' dat er een balans was tussen mannelijke en vrouwelijke elementen. Hij definieerde mannelijke architectuur als 'sterke objectiviteit van vormen', terwijl vrouwelijke architectuur als 'grenzeloze subjectiviteit'.[21] Zijn architectuur werd een huwelijk tussen deze beide tegengestelde types. Le Corbusier had een voorliefde voor het maken van analogieën tussen gebouw en lichaam. Daarom gaf hij zijn gebouwen een kleurcode gebaseerd op de functie. Kleuren werden gebruikt om een verschillen aan te geven tussen de hoofd- en de bijstructuren, het lichaam en het gebouw. Hij nam antropomorfe vormen in zijn architectuur op om daarmee de psychologische impact op de bezoeker te maximaliseren.[22] De menselijke tastzin speelt in het werk van Le Corbusier een heel belangrijke rol. Hij geloofde dat: 'Aanraking is een tweede soort zien. Sculptuur en architectuur, wanneer hun vorm inherent succesvol kan worden gestreeld; inderdaad, onze handen worden naar hen toe gedreven'.[23] Le Corbusier koos voor de afwerking steeds voor schurende, onsympathieke en ronduit defensieve kwaliteiten, maar slaagde desondanks er toch altijd in om een heel comfortabele architectuur te maken, een architectuur waarin het lichaam zich ondersteund voelde. Hij maakte ook altijd gebruik van contrast en dit vaak op een heel sensuele manier. Het is namelijk zo dat de ervaring van zachte of schurende materialen wordt versterkt als deze tegenover elkaar worden geplaatst. Het gebruik van contrast is een welbekende techniek bij architecten en designers om de inherente schoonheid van uiteenlopende texturen en vormen tot uitdrukking te brengen; in het werk van Le Corbusier heeft het ook vaak een symbolische lading. Le Corbusier ontwierp deurklinken als uitnodiging tot aanraking en leuningen om het lichaam te ondersteunen. Hoewel zijn smaak in handgrepen en andere details veranderde gedurende zijn carrière, waren ze altijd glad en gebogen en prettig om aan te raken. Le Corbusier ontwierp deze duidelijk met de tastzin in gedachten. Le Corbusier schreef: 'Een nieuwe term heeft het oude woord meubels vervangen, dat stond voor traditie en beperkt gebruik. Die nieuwe term is "uitrusting".'[24] De meubels van het huis waren voor Le Corbusier 'human-limb objects'[25], met andere woorden een uitbreiding van het menselijk lichaam. Deze objecten zijn in proportie met onze ledematen en aangepast aan onze bewegingen. Zij hebben een gelijke schaal en passen in een module.[26] Deze nieuwe huiselijke uitrusting, die niet lang meer is gemaakt uit hout maar uit metaal, wordt gemaakt in fabrieken die gewoon zijn kantoorinrichting te vervaardigen. Samen met Perriand onderscheidde Le Corbusier vier verschillende wijzen van zitting, elk leidend tot een bijzonder stoeldesign. Zo heb je siege à dossier basculant, de fauteuil grand confort, chaise longue (de LC4) en siege tournant. Niet enkel onze handen zijn in contact met de structuur van een gebouw, maar ook onze voeten. Door de afwerking van de vloer kan een ordening worden aangebracht. Le Corbusier gebruikte vloervlakken om ruimtes van elkaar te onderscheiden. Kleur werd bij Le Corbusier symbolisch gebruikt om het humeur te beïnvloeden en de aanwezigheid van bijzondere architecturale elementen te versterken of te verzwakken. In zijn beginjaren deelde zijn architectuur het gedempte mediterrane palet en de uniforme gladheid van zijn vroegere puristische schilderijen. In het later werk van Le Corbusier, werden grote gekleurde vlakken geïntroduceerd in de oppervlakken van de meubels, die zo vaak zijn gebouwen bewoonde. Het creëren van harmonie door kleuren en het cederen van harmonie door proportie waren steeds parallelle processen. Een verder middel om het lichaam te beïnvloeden was door geometrie. In zijn vroege jaren, gebruikte Le Corbusier regulerende lijnen om harmonieuze ruimtelijke berichten te zenden naar de zintuigen; In zijn later werk zal de modulor bij deze taak helpen. Deze bespreking over hoe Le Corbusiers architectuur beroep doet op het lichaam zou incompleet zijn zonder een vermelding van het geluid. Het innerlijke oor was namelijk een ander deel van de menselijke anatomie waarvoor Le Corbusier grote interesse had, dat is ook de reden dat het geluid een belangrijke rol speelt in veel van zijn gebouwen. Le Corbusier was niet onmiddellijk geïnteresseerd om uniform licht te creëren. Hoewel hij van oordeel was dat licht en schaduw een vorm kracht gaven, hadden zijn ontwerpen nood aan een gerichte verlichting voor de creatie van schaduwen. Een voorbeeld waar enorm gespeeld is met licht en donker is in Le Notre Dame du Haut.] De tegenstelling tussen licht en donker was uiterst belangrijk voor Le Corbusiers werk, daarom hield hij ook steeds rekening met de 24-uren-dag, de beweging van de zon boven en onder de horizon. Zo werd het gebruikt voor de toegangssteen van Unité d'habitation in Marseille. Duidelijk zien is een thema dat steeds wordt herhaald in Le Corbusiers werk. De ontsporingen van betekenis tussen licht en kennis worden daarom vaak voorkomen in zijn wer Le Corbusier toonde in verschillende kleine schetsen 'de geschiedenis van ramen door de eeuwen heen'[27] aan, dit beschrijft hij als 'struggle for light'. Deze geschiedenis wordt geconcludeerd met het hoogtepunt van de beschaving, namelijk het horizontale raam, één van de vijf punten van een nieuwe architectuur en één van de vier raamtypes van Le Corbusier. Deze vier raamtypes zijn: het horizontale raam, het pan de verre, de brise soleil en de ondulatoire, zij zullen hieronder worden besproken. Le Corbusier was onvermurwbaar over de voordelen van het horizontale raam in termen van licht. [28] Hij spande zich erg in voor het onderzoek naar de verbetering van het raam, om zo de complexiteit te verminderen en er voor te zorgen dat ze makkelijker konden worden gebouwd. Le Corbusiers bedoeling was om zo veel mogelijk licht binnen te laten. Dit kon hij doen door het gebruik van zijn geliefde airconditioning. Zijn visie op de 'juiste ademhaling' vergemakkelijkte de ontwikkeling van de pan de verre, dat een bijna onbelemmerde toetreding van licht bood. Zoals wel vaker gebeurt, greep Le Corbusier terug op voorbeelden uit het verleden als zich een probleem aandiende. Zo vond hij de oplossing voor zijn oververhitte gevels in de loggia dat een echt brise soleil was. Deze brise soleil geeft koelte in de zomer en warmte in de winter. 'Gepositioneerd ten opzichte van de zon, zou de brise soleil, volgens Le Corbusier, helpen om 'een regel te brengen in de architectuur'. De brise soleil werd daar geplaatst waar zon en schaduw elkaar ontmoeten, volgens Le Corbusier een plaats van grote betekenis.Ondulatoires[bewerken] De ondulatiores werden voor het eerst gebruikt in La Tourette. Zij werden uitgevonden om geld te besparen, aangezien het glas direct in de betonnen frames kan worden geplaatst. Het basisdetail zou hergebruikt kunnen worden, maar zijn vorm zou bij elke situatie moeten herbekeken worden. Het is dus duidelijk dat de bepaling van zo een raam niet zo een simpele oefening was als het zou moeten zijn Le Corbusier onderscheidde verschillende soorten dakverlichting, afhankelijk van de onderscheiden doeleinden. De eerste dakverlichting was vaak schokkend naakt in zijn detail. Op een pragmatisch niveau voegde Le Corbusier vaak klassieke lichtbreuk ramen om licht en ventilatie te voorzien op dakhoogte. Reflectie heeft een belangrijke bijdrage bij de toegang van licht, maar het creëert ook mogelijkheden met de ruimte te spelen. In zijn vroegere huizen maakte hij hiervoor gebruik van spiegels. De reflectiemogelijkheden van water waren bij Le Corbusier ook steeds rijp voor toepassing. Hij beperkte zichzelf niet tot het gebruik van echt water om een subtiel en gevarieerd lichteffect te bereiken. Reflectie speelde ook een belangrijk deel in Le Corbusiers benadering van kunstlicht. Aan het einde van zijn carrière gebruikte hij lichtsystemen om de puurheid van de structuur te accentueren. Gedurende heel zijn carrière, had Le Corbusier een voorliefde voor uplighters. Dit licht creëert een hol en atmosferisch ruimtegevoel en zou daarom heel efficiënt zijn in de gewelfde huizen. Ze werden ook vaak gebruikt voor benedenniveau met pilaren, zo leek het gebouw erboven te zweven op een kussen van licht.[2 Centraal in Le Corbusiers design filosofie staat het idee van omkadering, hij dacht voortdurend in termen van kaders. Deze kaders zijn vaak gebaseerd op de modulor en kunnen vast, impliciet of doorschijnend zijn. Voor Le Corbusier gaf het creëren van kaders hem een kans om zijn bijzondere inzicht van ruimte te accentueren en te prijzen.[30] Het architecturale kader is een middel om de buitenomgeving naar binnen te halen in de omsloten ruimte. Van alle types ramen van Le Corbusier, is het horizontale raam het meest succesvol in het binnenbrengen van de omgeving, dit omdat de horizon zichtbaar is in een lang ononderbroken panorama. Het vierkante raam geeft daarentegen een zicht vooruit. Dit soort ramen heeft niets te maken met beweging, maar met het statisch zijn. Een ander type van omkadering is de opening. Het statische gebruik van de opening is heel karakteristiek voor Le Corbusiers benadering tot detail.[31] Le Corbusier laat de schaduw, de elementen van zijn architectuur benadrukken. Maar soms keert hij deze relatie ook om, door vormen van zijn architectuur eruit te halen en ze in licht te plaatsen. Le Corbusier wilde, passend bij zijn tendens naar ascetische eenvoud, het huis vrij maken van overbodige hoekjes en kantjes en wilde een gevoel van 'kalmte' creëren binnenin het huis door het gebruik van gegroepeerde zitplaatsen en oplossingen voor berging. Voor Le Corbusier was het raam een kader, waarvan de diepte en de randen oneindig veel mogelijkheden boden. Door het gebruik van perspectief, textuur en kleur en uitgekiende plaatsing van kaders, speelde hij een spel met de optische dieptewerking van de ramen.[32]
27 aug 1910 Moeder Teresa, geboren als Agnes Gonxha Bojaxhiu (Skopje, 27 augustus 1910 – Calcutta, 5 september 1997), was een wereldbekende en controversiële katholieke zuster, stichteres van de Missionarissen van Naastenliefde en Nobelprijswinnares voor de vrede. Zij zette zich in onder de armsten der armen in India. De congregatie die ze in 1950 stichtte telde in 1995 meer dan 3.500 leden met 300 tehuizen in 25 landen.[bron?] In 2003 werd ze zalig verklaard en op 4 september 2016 heilig. Agnes Gonxha Bojaxhiu werd geboren in het toenmalige Ottomaanse Rijk (nu Macedonië) en groeide op in een prominent Albanees-katholiek gezin. Op 17-jarige leeftijd trad ze in de orde van Onze lieve vrouw van Loreto in Rathfarnham, Ierland. Een jaar later vertrok ze naar Calcutta in India waar ze onderwijzeres werd aan een meisjesschool. Zij koos daar de naam Moeder Teresa in verwijzing naar Theresia van Lisieux. Getroffen door het lot van de talloze dakloze zieken en stervenden, zwervende kinderen, hongerigen en leprozen besloot zij zich te wijden aan deze armsten der armen. Ze verliet met toestemming van Pius XII haar klooster en zette in Calcutta een wereldwijd bekend werk onder armen op, dat zij tot kort voor haar dood leidde. Ze stichtte de orde van de Missionarissen van Naastenliefde, een religieuze orde voor zusters in Calcutta. Een Nederlands tehuis van de Missionarissen van Naastenliefde, opgericht in 1977, bevindt zich te Rotterdam; een Belgisch tehuis werd in 1980 te Gent opgericht. In 1979 ontving zij voor haar werk de Nobelprijs voor de Vrede. In 2002 erkende het Vaticaan de genezing van een kwaadaardige tumor in de buik bij de Indiase Monica Besra als een wonder. Monica Besra getuigde dat zij, toen zij naar de mis ging, bij het binnengaan van de kerk een foto van Moeder Teresa zag en dat er lichtstralen uit haar ogen kwamen. Hierna voelde zij zich duizelig worden en werd ze door zusters in bed gelegd. De zusters legden een medaillon van Maria op haar gezwel. Zes uur later was ze genezen.[1] Hiertoe werden 113 getuigen gehoord en 35.000 pagina's aan documentatie verzameld. Er bestaat echter controverse over de waarheidsgetrouwheid van deze getuigen en documentatie.[2] [3] [4] Besra's artsen zeggen dat haar cyste en tuberculose door hun behandeling zijn genezen.[5] Op 19 oktober 2003 werd Moeder Teresa zalig verklaard door paus Johannes Paulus II. Bij de zaligverklaring op het Sint-Pietersplein in Vaticaanstad waren onder anderen de Franse premier Raffarin, de Franse presidentsvrouw Bernadette Chirac, koningin Fabiola van België en president Rugova van Kosovo aanwezig.[6] Op 4 september 2016, negentien jaar na haar overlijden, werd Moeder Teresa door paus Franciscus heilig verklaard tijdens een speciale mis op het Sint-Pietersplein.[7] Moeder Teresa werd zowel geprezen als bekritiseerd voor haar standpunten op het vlak van verantwoord ouderschap en de beschermwaardigheid van het ongeboren leven. De Belgische atheïst en filosoof Etienne Vermeersch schreef kritisch over Moeder Teresa omdat ze zich tegen kunstmatige contraceptie uitsprak, maar kreeg op zijn beurt kritiek van filosoof Herman De Dijn. [8] Journalist Christopher Hitchens schreef een kritisch boek over Moeder Teresa: The Missionary Position: Mother Teresa in Theory and Practice (1995), waarop de Belgische sinoloog en literator Simon Leys in 1997 reageerde. Eerst gebeurde dit via de lezersrubriek van de New York Review of Books[9] en nadien in een uitgewerkt essay The Hall of Uselessness (2011) waarin hij Hitchens' gebrek aan kennis van de christelijke traditie hekelde. In een artikel uit 2003 beweerde Hitchens dat Moeder Teresa gestolen geld zou hebben aangenomen van de Haïtiaanse dictator Jean-Claude Duvalier (in ruil waarvoor ze zijn bewind zou hebben geprezen) en van Charles Keating, een Amerikaanse bankier, die in 1989 door het faillissement van de spaarbank Lincoln Savings and Loan duizenden Amerikanen van hun spaargeld beroofde.[10] Onderzoekers van de Universiteit van Montreal hebben 300 documenten geanalyseerd en daarin details gevonden die zij in strijd achten met het positieve imago van Moeder Teresa.[5] Moeder Teresa is vele malen onderscheiden, onder meer met de volgende prijzen: 1962 - Ramon Magsaysay Award 1971 - Paus Johannes XXIII-vredesprijs 1971 - John F. Kennedy Award 1972 - Nehru Award 1973 - Templetonprijs 1978 - Balzanprijs 1979 - Nobelprijs voor de Vrede 1980 - Bharat Ratna 1984 - Damian Dutton Award 1992 - UNESCO-prijs voor Vredeseducatie 1996 - Ereburger van de Verenigde Staten Een veel door Moeder Teresa gebruikt motto: De vrucht van stilte is het gebed. De vrucht van het gebed is geloof. De vrucht van het geloof is liefde. De vrucht van liefde is dienstbaarheid. De vrucht van dienstbaarheid is vrede. Bij wijze van eerbetoon zijn heel wat zaken naar Moeder Teresa genoemd, met name in de Albanese wereld, waaronder de luchthaven van Tirana en het Sheshi Nënë Tereza in Tirana, de Bulevardi Nënë Tereza in Pristina, de Rruga Nënë Tereza in Pejë (Kosovo) en de Rruga Nënë Tereza in het eveneens Kosovaarse Gjakovë. De kathedraal van het bisdom Sapë in het Noord-Albanese Vau i Dejës heet eveneens de Moeder Teresakathedraal. Een McDonnell Douglas MD-11 toestel (registratie PH-KCI) van de KLM was vernoemd naar Moeder Teresa.[11] De Moeder Teresakerk in Hengelo is de enige Nederlandse kerk die naar haar vernoemd is. In 1969 maakte Malcolm Muggeridge voor de BBC een documentaire getiteld Something beautiful for God. Muggeridge raakte onder de indruk van het werk van Moeder Teresa, die voor deze documentaire werd gefilmd. Voor deze documentaire maakte men opnamen in een gebouw waar Moeder Teresa werkte, genaamd Het huis van de stervenden. De cameraman, Ken McMillan, gebruikte voor de opnamen binnen in dit huis een nieuw type Kodakfilm, dat hij nog niet eerder had gebruikt. Terug in Engeland bekeek men de opnamen en viel het op dat de beelden gemaakt in Het huis van de stervenden van zeer goede kwaliteit waren en elk detail zichtbaar was. De cameraman zei dat hij dat verbazend en buitengewoon vond en wilde vervolgens uitleggen dat de kwaliteit te danken was aan de nieuwe Kodakfilm. Muggeridge stelde dat het hier goddelijk licht betrof. Hij was ervan overtuigd dat hij getuige was geweest van een wonder en getuigde hierover in de media.[12]