28 aug 1990 Willebrord Jan Frans Maria (Willy) Vandersteen (Antwerpen, 15 februari 1913 – Edegem, 28 augustus 1990) was een Belgische striptekenaar. Hij is vooral bekend als bedenker en oorspronkelijke tekenaar van de stripreeks Suske en Wiske, waar hij tot in de jaren zestig nauw bij betrokken was. Willy Vandersteen, geboren op het Stuivenbergplein als Willebrord Jan Frans Maria Vandersteen, groeide op in de Antwerpse volkswijk De Seefhoek als zoon van een beeldhouwer/ornamentmaker. Zijn tekenaanleg en fantasie waren tijdens zijn kindertijd al opvallend. Hij tekende wielerwedstrijden op de stoep van de August Sniedersstraat en bedacht verhalen en toneelstukjes die zijn leeftijdsgenoten vervolgens naspeelden. De jongen verslond boeken en droomde op school regelmatig weg tijdens de lessen geschiedenis. Toen hij eens over de kruistochten geleerd had, trokken hij en enkele kinderen uit de buurt verkleed als ridders naar de kerk om er zich te laten zegenen. De onderpastoor zei hun echter dat het Heilige Graf al bevrijd was.[1] Zijn leraren berispten hem regelmatig met de woorden: "Het enige waar jij goed in bent, is tekenen en opstellen schrijven, maar daar kan je later immers toch nooit je brood mee verdienen!" [1] Terwijl hij avondlessen tekenen volgde aan de Antwerpse Academie voor Schone Kunsten hielp Vandersteen ook regelmatig zijn vader in diens werkatelier. Hij was zeker getalenteerd genoeg om in zijn voetsporen te treden. Toen in de jaren dertig de meer moderne en sobere architectuur van de art deco haar intrede deed, was de ornamentkunst plots uit de mode. Vandersteen besloot daarop timmerman te worden tot hij besloot dat decorateur meer iets voor hem was. Als etalageontwerper bij het Antwerpse warenhuis Innovation kreeg de jongeman op een dag de opdracht een model uit een Amerikaans modetijdschrift op een paneel over te tekenen. Vandersteen las het magazine eerst even door en stuitte toen per toeval op een artikel over strips. Het stuk boeide hem zo enorm dat hij besloot striptekenaar te worden. Onder het pseudoniem "Wil" tekende Vandersteen De lollige avonturen van Pudifar voor Wonderland, de kindereditie op woensdag van het blad "De Dag". Tijdens de bezetting waren alle Amerikaanse strips door de nazi's verboden en daarom was de hoofdredacteur blij met werk dat door een Vlaming getekend was. Omdat de nazi's echter mensen ronselden voor hun werkkampen moest Vandersteen een veiliger beroep zoeken. Via zijn schoonbroer vond hij een baan als grafiek-omzetter in een landbouw- en voedingsbedrijf, maar omdat dit zo'n saaie job was begon hij uit verveling in de marges van de bladen te tekenen. Vandersteen wekte de sympathie op van zijn collega's en afdelingschef en mocht het vakblad van de slagers illustreren. Ook de wachtkamer en de personeels- en vergaderzalen mocht hij onder handen nemen. Zo kwam hij in contact met J. Meuwissen, een Nederlander die sinds 1936 het blad Bravo! uitgaf en op zoek was naar Vlaams en Nederlands tekentalent nu er geen Amerikaanse strips meer mochten gepubliceerd worden. Vandersteen mocht nu wekelijks een pagina vol tekenen rond Sindbad de zeerover, Thor de holbewoner en Lancelot. Het waren stuk voor stuk erg onbeholpen, maar charmante strips die de lezers wel op de lachspieren werkten. Het werk was zwaar: Vandersteen pendelde elke weekdag tussen Antwerpen en Brussel en was meestal pas om 9 uur 's avonds thuis waarna hij dan pas aan het tekenwerk kon beginnen. Toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak, was Willy Vandersteen 27 jaar en een volwassen man. Om zijn geld te verdienen, publiceerde hij heel wat spotprenten. Het vakblad Brabant Strip Magazine pakte in 2009 uit met tekeningen die Vandersteen in 1943 onder het pseudoniem Wil zou gemaakt hebben tegen de nazibezetter en onder de titel Dappere Jan. Bronnen met klare voorbeelden van deze Dappere Jan zijn echter niet te vinden. Vandersteen werkte wel onder de schuilnaam of pseudoniem Kaproen mee aan cartoons voor magazines die collaboreerden met de Duitsers.[2] Een duidelijk voorbeeld van een antisemitische spotprent van Kaproen is te zien op de website van EenVandaag.AvroTros Nederland, waar we een viertal oorlogsspotprenten zien, getekend door Willy Vandersteen. Onder andere de tekening waar hij een Dietsche soldaat afbeeldt die een lelijke karikatuur van een Joodse man met gekromde neus buitenschopt. Het zijn illustraties in een brochure ter gelegenheid van een mars van 12000 Dietsche soldaten te Brussel in 1942, de Reimond Tollenaere Mars. De teksten onder de tekeningen werden geschreven door een beter gekende collaborateur, Bert Pelemandie de naam Uilenspiegel als pseudoniem droeg.[3] Het dragen van pseudoniemen was in die oorlogstijd wel nodig, want ook tekenaars konden doelwit worden van verzetslieden. In 2011 bracht Standaard Uitgeverij een boek op de markt, getiteld De oorlogsjaren van Willy Vandersteen.[4] Op een dag liep hij op de vlucht tijdens een bombardement op de stad een oude scoutsvriend tegen het lijf. Deze was inmiddels uitgever geworden en vroeg Vandersteen of hij voor hem een heel stripalbum kon tekenen. In een week tijd tekende Vandersteen het album Piwo, het houten paard. Het boek zou pas later verschijnen uit papiergebrek, maar Vandersteen werd wel betaald en kreeg de opdracht nog twee titels bij elkaar te tekenen, wat hij ook prompt deed. Een andere scoutskameraad van Vandersteen was drukker geworden en zocht hem op met de vraag of hij niet enkele jeugdverhalen kon tekenen voor hem. Er volgden 4 kleurrijke boekjes; Zoo ik een Indiaantje was, Zoo ik een Eskimootje was, Zoo ik een Zeerovertje was en Zoo ik een Riddertje was. De verhalen werden door Casterman in het Frans vertaald. Met de ervaringen die hij nu had opgedaan trok Vandersteen in 1944 naar de Standaard Uitgeverij met een nieuw stripverhaal rond twee nieuwe figuren; Rikki en Wiske. Naar Amerikaans voorbeeld wilde hij zijn strips in de krant laten verschijnen opdat ze zo een vast publiek zouden vinden. Het duurde een jaar vooraleer de uitgever de tijd rijp achtte om het verhaal uit te geven. Op 30 maart 1945 was de strip De avonturen van Rikki en Wiske voor het eerst in de krant De Nieuwe Standaard te lezen. Het was het eerste album van de zogenaamde Vlaamse ongekleurde reeks. Vandersteen was echter niet gelukkig met dat eerste avontuur. De naam "Rikki" was hem niet volks genoeg en bovendien was de manier waarop hij getekend was te veel op Kuifje geïnspireerd. Rikki was daarbovenop Wiskes oudere tienerbroer, terwijl Vandersteen Wiske liever een jongen die even oud als zij was als tegenspeler gaf. Zo verscheen Suske ten tonele in het tweede verhaal Op het eiland Amoras. Tante Sidonia (toen nog Tante Sidonie) had al in het vorige album haar opwachting gemaakt en nu maakten ook Professor Barabas en het spook Sus Antigoon hun debuut. Lambik zou in 1947 zijn opwachting maken in De sprietatoom, Jerom in De dolle musketiers (1952) en booswicht Krimson in Het rijmende paard (1962). De teletijdmachine werd voor het eerst gebruikt in De tuf-tuf-club (1952). De reeks werd meteen een succes, temeer omdat er toen op Vlaamstalig stripgebied amper concurrentie was. De herkenbare situaties, het Antwerpse taalgebruik, het volkse karakter, de humor, spanning en knipoogjes naar de naoorlogse actualiteit vielen erg in de smaak bij de lezers. Ook Vandersteen zelf wist dat hij toen juist op het goede moment kwam: "Het succes was voornamelijk aan drie factoren toe te schrijven. In de eerste plaats het tijdstip. Na vijf jaar oorlogsmisère hadden we hier behoefte aan iets luchtigs, iets ontspannends. Geen zwaartillende literatuur, we hadden in de oorlog allemaal zelf romans genoeg meegemaakt. We hadden hier behoefte aan een glimlach bij het ontbijt. In de tweede plaats kregen Suske en Wiske een eigen volksaard mee. Als er gehekeld wordt, dan is dat een soort hekelen zoals de volksmens dat doet: goedmoedig kafferen op lokale wantoestanden. En ook de humor is bekend, de zalf van grauwe tijden. Ten slotte kwam er in die periode meer geld in omloop en er was meer vrije tijd. Er ontstond ruimte voor een tekenverhaal. Dat was mijn geluk."[5] Suske en Wiske werden zo'n succes dat mensen alleen de kranten kochten om de strips.[1] Toen Vandersteen in 1947 naar de krant De Standaard overstapte, volgden zo'n 250 abonnees hem op de voet.[1] In de loop der jaren werd het in Vlaanderen een traditie de krant van achter naar voren te lezen. Eerst las men wat er die dag met Suske en Wiske gebeurd was voor men het overige nieuws doornam. Ook andere kranten moesten nu hun eigen strips hebben om de concurrentie met De Standaard aan te kunnen. Zo maakte Vandersteen de weg vrij voor Marc Sleen, Jef Nys en vele andere striptekenaars in Vlaanderen.[1] In het najaar van 1959 maakte Vandersteen samen met de Antwerpse journaliste en schrijfster Maria Rosseels een rondreis door het Verre Oosten, een gebied dat hem altijd al had aangetrokken en waar hij ook al enkele van zijn verhalen had gesitueerd. De ervaringen die Vandersteen tijdens deze reis opdeed verwerkte hij in enkele van zijn volgende Suske en Wiske-verhalen (De gouden cirkel, De sissende sampan).[6] Het succes van de reeks was zo groot dat Vandersteen in 1948 door het weekblad Kuifje benaderd werd met de vraag of hij ook voor hen wilde komen tekenen. Dankzij Vandersteen werd het blad ook buiten Franstalig België een succes. Hij zou van 1948 tot 1959 voor het weekblad verscheidene verhalen rond Suske en Wiske tekenen die later bijna allemaal in een blauwe kaft gebundeld zouden worden en daarom bekendstaan als de Blauwe reeks. Omdat Hergé wilde dat Vandersteen een meer gladde professionele stijl hanteerde die bij de rest van het blad paste zien de figuren er heel anders en minder volks uit dan in de krantenstrips uit die dagen. Alles was technisch knapper getekend, Wiske kreeg een ander kapsel en werd net als Suske meer een tiener dan een kind, Lambik werd minder dom en allemaal hadden ze een veel gespierder uiterlijk. Tante Sidonia, professor Barabas en Jerom kwamen in deze reeks niet voor. De scenario's werden realistischer en de absurde en fantastische elementen verdwenen bijna volledig. De verhalen uit deze befaamde blauwe reeks worden gezien als enkele van de beste die Vandersteen ooit tekende: Het Spaanse spook, De bronzen sleutel, De Tartaarse helm, De schat van Beersel, Het geheim van de gladiatoren (ook wel Goud voor Rome genoemd), De gezanten van Mars, De groene splinter en Het gouden paard. De albums werden later in de Vierkleurenreeks hernomen, meestal in een verkorte uitgave. De hoge eisen die Hergé aan Vandersteens tekenstijl stelde zouden de tekenstijl van zijn krantenstrips later ook veranderen. In de plaats van de cartooneske vroege stijl kwam de ligne clairestijl. Hergé noemde Vandersteen zelfs "De Bruegel van het Beeldverhaal". Vandersteens strips verschenen nu in De Standaard, maar ook in de afgeleide weekbladen van die krant: Ons Volk, Ons Volkske en 't Kapoentje. Ook in Kuifje, Overal en De Bond verschenen zijn tekeningen. Veel van de verhalen waren eenmalige vertellingen die in een meer realistische stijl getekend waren, zoals Tijl Uilenspiegel, The Strange Case of Dr Jekyll and Mr Hyde en meer historische, sciencefiction en detectiveverhalen. Maar ook gagstrips zoals De familie Snoek, Het plezante circus, De grappen van Lambik, De vrolijke bengels en 't Prinske bleven uit zijn potlood rollen. Omdat veel van deze reeksen nooit in albumvorm verschenen zijn, zijn ze ook nu nog gekoesterde verzamelobjecten voor stripliefhebbers. Vandersteen tekende al deze stripreeksen alleen en begon daarom in te zien dat hij wat hulp kon gebruiken. Zijn vrouw inktte al de tekeningen en spoedig nam hij talloze medewerkers in dienst die het inkten, kleuren, de lettering en het decors tekenen van hem overnamen. Zo ontstond in 1959 Studio Vandersteen. De reeksen die niet aansloegen, liet hij vallen of overnemen door zijn medewerkers. Van 1959 tot 1967 verschenen de albums van Suske en Wiske in slechts twee kleuren (zwart en een rode steunkleur). De eerste 66 albums zijn niet meer verkrijgbaar in hun oorspronkelijke uitgave. De huidige nummering van de reeks begint daarom vanaf het albumnummer 67. Alle voorgaande albums werden weliswaar integraal overgenomen in deze vierkleurenreeks. Vanaf eind jaren vijftig, begin jaren zestig spraken zijn figuren ook geen Vlaams meer, maar Algemeen Nederlands zodat de reeks ook in Nederland een succes kon worden. In Suske en Wiske werden zelfs de namen van enkele hoofdpersonages veranderd: Tante Sidonie werd Sidonia en Wiskes pop Schabolleke (in sommige albums Schalulleke - dit staat voor lente-ui) werd Schanulleke. Ook begonnen veel albums allitererende titels te krijgen en moraliserende eindes. In 1974 gaf hij Suske en Wiske uit handen. Paul Geerts zou tot 1999 de reeks voortzetten, sporadisch afgewisseld vanaf 1988 door Marc Verhaegen die in 2005 wegens twisten door de studio aan de deur werd gezet. Sindsdien verzorgt een wisselend team van Studio Vandersteen de albums. In 1954 begon Vandersteen de westernstrip Bessy. De collie was duidelijk gebaseerd op de populaire televisiehond Lassie en verscheen in het begin onder de schuilnaam "Wirel" (een samenvoeging van Vandersteens voornaam en die van naast medewerker Karel Verschuere). De reeks werd later ook een enorm succes in Duitsland, waar uiteindelijk meer dan 1000 verhalen verschenen. Vandersteen liep ook al een paar jaar rond met het idee een ridderstrip te maken. Van jeugdschrijver Leopold Vermeiren kreeg hij de toestemming diens romanfiguur De Rode Ridder te gebruiken. Zo ontstond in 1959 een van zijn populairste reeksen, die hij in 1967 door Karel Biddeloo liet overnemen. De komende decennia zou Vandersteen nog regelmatig nieuwe reeksen beginnen, vaak gebaseerd op romans die hij als kind graag gelezen had en waar hij dan zijn eigen verhalen rond bedacht (Karl May (verhalen van de schrijver Karl May rond Old Shatterhand en Winnetou), Biggles en Robert en Bertrand). Maar ook puur eigen creaties zoals Jerom, en Pats/Tits. Veel van deze reeksen waren minder populair en werden zo gauw hij de serie beu was doorgegeven aan zijn medewerkers. Vandersteen zou zich tijdens de laatste jaren van zijn leven onophoudelijk bezighouden met het bedenken van nieuwe reeksen en als adviseur optreden bij de series die hij aan zijn medewerkers had overgeleverd. De laatste reeks die hij begon was De Geuzen (1985-1990), een serie waar tien albums van verschenen en die hij nooit uit handen wilde geven. Op 28 augustus 1990 overleed Vandersteen. In zijn testament liet hij weten dat hij graag wilde dat zijn strips werden voortgezet. Zijn werk is nog altijd erg populair en behoort tot het Vlaamse culturele erfgoed en de meest geliefde tekenverhalen in het Nederlandstalig taalgebied. Veel Vlaamse striptekenaars leerden het vak bij zijn studio of werken er. Ondanks de veelgehoorde kritieken dat de strips die er getekend worden veeleer ongeïnspireerd bandwerk zijn geworden en vooral Suske en Wiske niet meer zo leuk of spannend zijn als weleer verkopen de strips nog altijd goed. Van de oude succesreeksen weten echter alleen De Rode Ridder en Suske en Wiske zich nog staande te houden. Ook na zijn dood kreeg Willy Vandersteen nog erkenning, zo eindigde hij in 2005 op nr. 29 tijdens de Vlaamse versie van de verkiezing van De Grootste Belg. Veel van Vandersteens strips bevatten humor en spanning. De verhalen spelen zich niet zelden af in een historische context en putten ook graag uit oude volkslegenden en sagen. Tot midden jaren zestig werd er in Suske en Wiske ook af en toe naar de actualiteit verwezen. Omdat dit in een krant beter werkte dan in de albums, waar dat soort grappen tegen dan vaak allang gedateerd waren verdween dit aspect uit de reeks. Zeker in Suske en Wiske speelde Vandersteen ook graag met taal door leenwoorden uit andere talen te verwerken in de namen en/of het woordgebruik van sommige personages. Ook rijm, pseudo-Middelnederlands, achterstevoren uitgesproken zinnen, woordspelingen, alliteraties en vervormingen van het Antwerpse dialect komen veelvuldig voor. De ondertoon van vele albums is conservatief maatschappijkritisch. In 1948 bewerkte Karel Weyler (poppenspeler) van Pats' Poppenspel een aantal Suske en Wiskeverhalen voor het poppentheater die later ook op televisie werden uitgezonden. In 1955 volgde er zelfs een reeks primitieve filmpjes op de beeldbuis. Er ontstond een stroom van merchandising en pogingen de reeks in andere landen te doen aanslaan. De verhalen bleken echter veel te Vlaams/Nederlands. In 1978 kregen Suske en Wiske een standbeeld in de Antwerpse Zoo. Eind jaren 80 werden enkele Suske en Wiske albums tot tekenfilms bewerkt. De animatie werd echter over het algemeen nogal traag en houterig bevonden. Van 1993 tot 2003 verscheen er een weekblad rond Suske en Wiske. Van 1993 tot 1999 werden ook de oude Suske en Wiske verhalen in hun oorspronkelijke krantenverschijning opnieuw uitgebracht in de Klassieke Reeks. In 1994 en 2002 volgden er de musicals Suske en Wiske - De musical en De spokenjagers. Ook het verhaal De Circusbaron werd tot een musical bewerkt. In 1997 werd het Provinciaal Suske en Wiske-Kindermuseum geopend. In 2004 kwam de verfilming van het album De duistere diamant. In 2005 werd Vandersteen genomineerd als een van de 111 kanshebbers op de titel De Grootste Belg in de Vlaamse versie. Hij eindigde op nr. 29. In 2009 kwam er een 3D-film uit van Suske en Wiske: De Texas Rakkers. Bijna iedereen in Vlaanderen heeft in zijn jeugd of later minstens Suske en Wiske gelezen. Ook in Nederland en Suriname is de reeks erg geliefd. Ook Vandersteens andere reeksen beïnvloedden vrijwel elke striptekenaar in Vlaanderen: Marc Sleen, Jef Nys, Merho, Willy Linthout en Urbanus, Jan Bosschaert, Jean-Pol, Marc Legendre, Jeroom en Kamagurka. Als een van de klassiekers uit de stripwereld is Vandersteen ook doorheen de jaren een geliefd doelwit voor satire en parodie geweest. In 1982 kwam de Suske en Wiske parodie "De keizerkraker" uit. In 1983 verscheen er een beruchte pornografische parodie (De glunderende gluurder) rond Suske en Wiske waar Vandersteen naar verluidt ook een exemplaar van gekocht zou hebben. In De avonturen van Urbanus en de strips van Kamagurka, Gummbah en Jeroom is Vandersteens stijl ook al vaak gepersifleerd. Zo is Ridder Bauknecht van Jeroom een parodie op De Rode Ridder. In Kalmthout-Heide ligt er een Willy Vandersteenplein[7] In 2010 werd er een Willy Vandersteenprijs ingesteld. Het is een Vlaams-Nederlandse albumprijs in het leven geroepen door het Vlaams-Nederlandse huis deBuren in Brussel, Stripdagen Haarlem en Strip Turnhout. Vandersteen speelde in een aantal Suske en Wiske-albums een cameo: De gezanten van Mars, De nare varaan, De briesende bruid, Het gouden paard, De belhamel-bende, De parel in de lotusbloem en De verdwenen verteller. Het album De 7 schaken draait zelfs helemaal rond zijn jeugd. In De zeven snaren is hij een voorbijganger aan wie Lambik naar de Zeven Werken van Barmhartigheid vraagt. In het album De krasse kroko gebruikt Paul Geerts een magische didgeridoo om een geest op te roepen in gedaante van "kookaburra". Hij noemt zichzelf Kooka, aan het eind blijkt de geest Willy Vandersteen te zijn. In Het naderende noodlot wordt Willy Vandersteen als kleine jongen getoond, ook wordt ingegaan hoe hij begon met de strip. Vandersteen dook een paar keer op in de stripreeks Nero. In het album De Totentrekkers (19711972) is Vandersteen in strook 33-36 te zien als de booswicht Willy. In Zwarte November (1972-1973) wordt zijn gezicht afgebeeld op een affiche met als opschrift "Gezocht" (strook 34-36). In het album De onthoofde sfinx (1978) uit De Kiekeboes praat Balthazar in een hotel met Willy Vandersteen. In het Kiekeboe-album Geeeeef acht! (1982) staat Vandersteens naam ook op een affiche aan het begin van het verhaal.
vandaag jaren terug 28 aug 1996 scheiding prins charles
28 aug 1996 Na 15 jaar komt er definitief een einde aan het huwelijk van de Britse kroonprins Charles en prinses Diana. Een speciale rechtbank in London bekrachtigt de scheiding van Charles en Diana officieel. Diana, prinses van Wales (Diana Frances Spencer, Sandringham, 1 juli 1961 – Parijs, 31 augustus 1997) was de eerste echtgenote van de Britse kroonprins Charles en de moeder van de prinsen William en Harry. Diana was de jongste dochter van de Hon. Frances Ruth Burke-Roche (dochter van de 4de baron Fermoy) en de Hon. Edward John Spencer, Viscount Althorp, waardoor Diana een afstammeling was van vele koningen van Engeland. Diana had twee zusters, Sarah en Jane en een broer, Charles. Na de dood van haar grootvader aan vaders zijde, de zevende Earl Spencer in 1975, werd Lord Althorp de achtste Earl Spencer en zijn dochter kreeg de titel 'Lady Diana Spencer', vaak verkort tot 'Lady Di'. Ze kreeg haar opleiding in Norfolk en aan een kostschool in Kent en werd beschouwd als een gemiddelde leerlinge. Toen ze 16 jaar was, ging ze naar het Institut Alpin Videmanette, in Rougemont, Zwitserland, voor het laatste jaar van haar opleiding. In 1980, toen ze 19 jaar oud was, werd ze opgemerkt door de Prins van Wales, prins Charles, die haar uitnodigde voor een polowedstrijd. Een romance begon en het stel verloofde zich op 24 februari 1981. Zij trouwden op 29 juli hetzelfde jaar onder grote publieke belangstelling in de St Paul's Cathedral in Londen. De nieuwe prinses werd enorm populair en was zeer geliefd. Ze werd beschermvrouwe van vele projecten en tijdens deze periode groeide haar kledingcollectie, die later geveild zou worden voor het goede doel. Diana kreeg twee kinderen: prins William (1982) en prins Harry (1984). Beide kinderen werden opgevoed met de nodige zorg en de prinses waakte zelf over de kwaliteit van hun opvoeding Aan het begin van de jaren negentig liep het huwelijk op de klippen, deze scheiding werd breed uitgemeten in de Britse en internationale pers en bracht het Britse hof in verlegenheid. In een interview vertelde de prinses dat haar echtgenoot haar al voor het huwelijk bedroog met Camilla Parker-Bowles. De prins kende Camilla reeds lang voor zijn huwelijk. Het koppel besloot in 1992 uit elkaar te gaan, al werd de scheiding pas in 1996 afgerond. Vele Britten wezen met een vinger naar de prins en zijn entourage. De prinses verloor haar predicaat Koninklijke Hoogheid en trok zich terug uit het Britse Hof. Aan het eind van de jaren tachtig kreeg ze steeds meer bekendheid voor haar steun voor goede doelen. Ze heeft veel betekend in campagnes tegen het gebruik van landmijnen en in het verminderen van het stigma rondom Aids. In 1995 ontving ze de Humanitarian of the Year award. Diana overleed op 31 augustus 1997 om 04.00 uur in het Hôpital de la Salpêtrière in Parijs. Omstreeks 00.22 uur die dag was zij als passagiere betrokken bij een auto-ongeluk in de Pont de l'Alma in Parijs, samen met haar vriend Dodi Al-Fayed, de bestuurder van de auto Henri Paul en bodyguard Trevor Rees-Jones. Rees-Jones was de enige overlevende. De auto, een Mercedes S280, was - op de vlucht voor paparazzi - op weg naar het appartement van Al-Fayed. Met een snelheid van 104 km/u reed de auto tegen de dertiende pilaar in de tunnel. Paul en Al-Fayed waren op slag dood. Niemand van de passagiers droeg een autogordel. Diana stond op het punt om een belangrijke aankondiging te doen. Dat is wat ze tegen de media had gezegd niet lang voordat ze overleed.[bron?] Op 14 december 2006 bracht de Britse politie een rapport naar buiten, waarin stond dat haar dood een ongeluk betrof.[1] Een Britse rechtbankjury bevestigde dit oordeel op 7 april 2008.[2] Als schuldige werd de chauffeur aangewezen, die een hoger alcoholpromillage had dan wettelijk was toegestaan, en daarbij onvoorzichtig en te hard had gereden. Haar dood veroorzaakte een bijzondere publieke rouwperiode, tijdens welke de prinses lag opgebaard in de Chapel Royal van St. James's Palace. Premier Blair noemde haar de "people's princess". Naar schatting zes miljoen mensen waren getuige van de begrafenisplechtigheden die op 6 september plaatsvonden. Diana werd begraven in Althorpin het Verenigd Koninkrijk, op een eiland in het midden van een meer op het landgoed van haar broer. Bezoekers kunnen om het meer lopen en een tentoonstelling over Diana bekijken in een bezoekerscentrum. Op 6 juli 2004 werd de Prinses Diana-herdenkingsfontein onthuld in Hyde Park (Londen) in de vorm van een ovale ring van steen. Haar zonen William en Harry organiseerden tien jaar na haar dood op haar verjaardag op 1 juli 2007 het Concert for Diana in het nieuwe Wembley, met als gasten bands uit haar tijd en bands van nu die voldoen aan haar muzieksmaak zoals Elton John, Duran Duran en Nelly Furtado. In de Guards Chapel te Londen werd op 31 augustus 2007 op initiatief van haar beide zoons herdacht dat Diana tien jaar geleden was overleden. Zij hielden daar een toespraak
28 aug 1963 Op 28 augustus 1963, houdt Martin Luther King zijn beroemde speech I have a dream tijdens een enerverende vredesmars van zo'n tweehonderdduizend mensen naar het Lincoln-monument in Washington. Hij kijkt vanaf de trap van het monument uit over een zee van mensen. De massa kijkt vol verwachting op naar Kings charismatische verschijning. Hij begint te spreken, eerst in een wat abstracte metafoor, maar hij wijkt al snel door het aanmoedigende geroep uit het publiek ('zeg het, zeg het') af van zijn oorspronkelijke tekst. Martin Luther King toont Amerika op indringende wijze de schaduwzijde van the American dream. In 1964 kreeg King de Nobelprijs voor de vrede. Datzelfde jaar bracht hij ook een bezoek aan Nederland. Martin Luther King, oorspronkelijk Michael Luther King, Jr. (Atlanta (Georgia), 15 januari 1929 – Memphis (Tennessee), 4 april 1968 ), was een Amerikaanse baptistendominee, politiek leider en een van de prominentste leden van de Afro-Amerikaanse burgerrechtenbeweging. King werd beroemd in de jaren 1950 en 1960 dankzij zijn geweldloze verzet tegen de rassenscheiding in de Verenigde Staten, onder meer door de mars naar Washington op 28 augustus 1963 en het boycotten van stadsbussen die blanken bevoordeelden. Zijn verbale en retorische vaardigheden en charismatische uitstraling leverden hem veel roem op, maar King had ook vijanden. Tijdens de betoging in 1963 hield hij op de trappen van het Lincoln Memorial zijn legendarische toespraak "I Have a Dream", waarin hij zijn hoop uitsprak dat mensen ooit op hun gedrag en niet op hun huidskleur beoordeeld zouden worden. Een jaar later, op 10 december 1964, kreeg hij de Nobelprijs voor de Vrede. In 1968 werd Martin Luther King op 39-jarige leeftijd doodgeschoten terwijl hij op het balkon van het Lorraine Motel in Memphis stond. Dit was een tragisch dieptepunt in de roerige jaren 1960, waarin ook andere progressieven en voorvechters van burgerrechten in de Verenigde Staten, zoals president John F. Kennedy (november 1963), Malcolm X (februari 1965) en Robert F. Kennedy (juni 1968), slachtoffer werden van geweld. Voor velen is Martin Luther King een symbool voor de burgerrechtenbeweging in de Verenigde Staten gebleven. De derde maandag in januari is in de VS de Martin Luther Kingdag, een nationale feestdag, gewijd aan King en zijn gedachtegoed. King werd geboren als kleinzoon en zoon van predikanten van de Ebenezer Baptist Church te Atlanta, in de zuidelijke staat Georgia. Hij ondervond al zeer snel dat er in het zuiden nog vele vooroordelen waren tegenover de Afro-Amerikanen, en wilde daar wat aan veranderen. Zijn wens was om de donkere mensen en de blanke mensen gelijkwaardig te maken. Na de dood van zijn grootmoeder deed hij op 12-jarige leeftijd een zelfmoordpoging door van de tweede etage van een huis te springen. Op 15-jarige leeftijd ging hij werken op een tabaksplantage in Connecticut, meer naar het noorden van de V.S., en was onder de indruk van de goedaardige verstandhouding tussen blanken en zwarten daar. In 1953 trouwde hij met de muzikante Coretta Scott. King studeerde theologie aan het Crozer Theological Seminary in Chester, Pennsylvania. In 1955 verkreeg hij het doctoraat(Ph.D.). Daarna wijdde hij zich aan zijn ambt van dominee van de Dexter Avenue baptist Church in Montgomery, Alabama, waarin zijn vader hem op 31 oktober (hervormingsdag) 1954 had bevestigd. Daar was hij getuige van een incident dat de burgerrechtenbeweging in een stroomversnelling bracht. Op 1 december 1955 weigerde de zwarte Rosa Parks haar plaats in een bus aan een blanke reiziger af te staan. Zwarte mensen moesten volgens de plaatselijke verordeningen achter in de bus plaatsnemen. De (eveneens blanke) politie werd erbij gehaald en gaf de blanke chauffeur en passagier gelijk. Rosa Parks werd uit de bus gezet en vervolgens gearresteerd. De zwarte gemeenschap van Montgomery, onder leiding van dominee King, reageerde op het incident met een geslaagde busboycot (1955-1956) en bereikte een belangrijke overwinning toen de busmaatschappij van Montgomery ook aan zwarten moest toestaan om op iedere plaats in de bus te gaan zitten. Hierna bereikte King spoedig nationale bekendheid vanwege zijn uitzonderlijke charisma en persoonlijke moed. Bij tal van gelegenheden trad hij als spreker op, waarbij hij de discriminatie van de zwarte bevolking aan de kaak stelde. King stichtte de Southern Christian Leadership Conference (SCLC), en nam het voorzitterschap op zich. Door de vereniging werd hij in staat gesteld terug te gaan naar Atlanta en zich te wijden aan de strijd voor gelijkheid van de zwarte Amerikanen, waarbij zijn grote voorbeeld Mahatma Gandhi was, omdat ook deze streefde naar wilskracht en geweldloosheid bij protesten. Kings filosofie van niet-gewelddadig verzet leidde bij talrijke gelegenheden tot zijn arrestatie. King werd gehaat door aanhangers van de rassenscheiding in de zuidelijke staten. Er werd een aanslag op zijn woonhuis gepleegd en hij en andere zwarte leiders werden op beschuldiging van samenzwering veroordeeld. Toch hadden Kings campagnes succes: op 28 augustus 1963 hield hij een toespraak tijdens de mars naar Washington, waar meer dan 250.000 mensen op af kwamen en waar Mahalia Jackson op zijn verzoek "I've been buked and I've been scorned" zong. In zijn toespraak beschreef hij dat blanken en zwarten kunnen samenleven en sprak hij de legendarische woorden "I have a dream". In 1964 kreeg hij de Nobelprijs voor de Vrede toegekend. Op 6 augustus 1965 ondertekende president Lyndon B. Johnson de "Voting Rights Act" en willigde zo de meeste van Kings eisen in. De leidende positie van King binnen de burgerrechtenbeweging werd midden jaren 1960 uitgedaagd, toen er stemmen opgingen om meer militante acties te voeren in plaats van het door King nagestreefde vreedzame protest. Hij behield echter zijn belangrijke positie en ging zich ook op andere zaken richten. Zo uitte hij kritiek op de Vietnamoorlog en maakte hij zijn zorg over armoede kenbaar. Op 4 april 1967, exact een jaar voor zijn dood, sprak King duidelijk tegen de rol van de Verenigde Staten in de oorlog, en stelde dat de Verenigde Staten in Vietnam waren om het "als Amerikaanse kolonie te bezetten" en dat de Verenigde Staten morele veranderingen behoefden. Op 4 april 1968 werd King in Memphis doodgeschoten op het balkon van het Lorraine Motel (sinds 1991 het National Civil Rights Museum). De moord leidde tot een golf van onlusten in meer dan 60 Amerikaanse steden, waarbij 39 doden vielen. President Lyndon B. Johnson verklaarde 7 april 1968 tot een dag van nationale rouw. Kings begrafenis op 9 april 1968 werd bijgewoond door ruim 150.000 mensen. Miljoenen over heel de wereld keken mee via de televisie. In veel landen hingen de vlaggen op overheidsgebouwen halfstok. James Earl Ray, een misdadiger die echter niet eerder geweld had gebruikt, bekende op advies van zijn advocaat de moord en ontliep zo de doodstraf. Hij werd veroordeeld tot 99 jaar gevangenisstraf. De rest van zijn leven probeerde hij zijn bekentenis in te trekken en beweerde hij dat er een samenzwering was geweest. In 1997 werd deze opvatting gesteund door leden van de familie van King. Ray stierf in een gevangenis in 1998. In 1999 won de familie van King een juryrechtszaak in Memphis tegen Loyd Jowers, die beweerde dat hij de moord voor een maffiafiguur had gepleegd. Veel deskundigen waren echter niet overtuigd door het vonnis en in 2000 werd, na een onderzoek van 18 maanden, geconcludeerd dat er geen bewijsmateriaal tegen Jowers was. Kings weduwe Coretta Scott King, die na zijn dood zijn werk voortzette, overleed op 30 januari 2006 op 78-jarige leeftijd in Mexico. Het echtpaar had twee dochters en twee zonen. Een van de dochters, Yolanda King, overleed op 15 mei 2007 in Santa Monica op 51-jarige leeftijd aan een hartaanval.
Bij een echtscheiding wordt een burgerlijk huwelijk beëindigd. In de landen waar echtscheidingen toegestaan zijn kan elk van beide echtgenoten, als hij of zij dat wil, opnieuw met iemand burgerlijk trouwen. In Nederland is voor een verzoek tot echtscheiding voldoende te stellen dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en wordt hierover geen schuldvraag gesteld. België daarentegen kent twee gronden tot echtscheiding, namelijk de echtscheiding onderlinge toestemming en de echtscheiding onherstelbare ontwrichting. Ook hier wordt geen schuldvraag gesteld. Het aantal scheidingen in Nederland is al jaren rond de 30.000 echtscheidingen per jaar: van 28.419 echtscheidingen in 1990 via een hoogtepunt van 34.650 in 2000 naar 33.272 echtscheidingen in 2012. [1] [2] In Nederland is het huwelijk, inclusief de ontbinding daarvan, geregeld in Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. Bij een scheiding van tafel en bed blijven de echtgenoten volgens de wet getrouwd. Door de scheiding van tafel en bed gelden bepaalde rechten en plichten die verbonden zijn aan het huwelijk niet meer. Een scheiding van tafel en bed kan een oplossing zijn als iemand om godsdienstige of financiële redenen geen echtscheiding wil en wordt ingeschreven in het huwelijksgoederenregister bij de rechtbank. Indien men van tafel en bed gescheiden is, kan men gedurende drie jaar na de ingangsdatum niet definitief scheiden, tenzij beide partijen aangeven aan de Rechtbank toch echtscheiding te wensen. Na die drie jaar is de scheiding een formaliteit en kan men door een brief te schrijven aan de rechter eenzijdig tot ontbinding over gaan zonder dat de partner hier bezwaar tegen kan inbrengen. Bij ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed is het huwelijk definitief beëindigd en kunnen de huwelijkspartners opnieuw trouwen of een geregistreerd partnerschap sluiten. In Nederland is echtscheiding alleen mogelijk als de verbintenis duurzaam is ontwricht. Er is sprake van duurzame ontwrichting, als de verhouding binnen het huwelijk zo moeilijk is geworden, dat het niet mogelijk is om nog langer bij elkaar te blijven. Als een van beide partijen dat stelt dan wordt de duurzame ontwrichting echter vrijwel altijd aangenomen door de rechter. Men kan een scheiding in gang zetten door als partners elk een eigen advocaat in te huren of door gezamenlijk voor mediation te kiezen. In het eerste geval wordt een scheiding vaker een juridische strijd en in het laatste geval wordt er in overleg met elkaar gescheiden. Bij mediation wordt er een vaststellingsovereenkomst opgemaakt waarmee een advocaat naar de rechter kan om het huwelijk te laten ontbinden. De Nederlandse rechter is alleen in de volgende gevallen bevoegd om een echtscheiding uit te spreken:[3] De echtgenoten hebben beiden de Nederlandse nationaliteit. De echtgenoten hebben geen gemeenschappelijke nationaliteit maar hebben hun feitelijke woonplaats in Nederland. De echtgenoten hebben geen gemeenschappelijke nationaliteit en hebben hun feitelijke verblijfplaats ieder in een ander land. Door partijen is een verklaring gegeven dat zij Nederlands recht wensen toe te passen, of dit is door een van de partijen gedaan en door de andere partij niet weersproken. Een gehuwde kan op elk moment na de huwelijkssluiting om een echtscheiding vragen en hoeft geen bepaalde periode getrouwd te zijn geweest. Men kan bij wijze van spreken op dezelfde dag van de huwelijkssluiting een echtscheiding aanvragen. Een scheidingsprocedure begint met een verzoekschrift aan de rechter. Het verzoekschrift kan iemand alleen indienen, maar ook samen met de huwelijkspartner. Het moet echter steeds door een advocaat worden ingediend. Als er een eenzijdig verzoek om scheiding wordt ingediend, kan het zijn dat de huwelijkspartner bezwaar heeft tegen dit verzoek of de nevenvoorzieningen. De wederhelft kan dan verweer voeren. In het verzoekschrift kan een gehuwde vragen om één of meer nevenvoorzieningen. Dit is een beslissing van de rechter over een verzoek dat samenhangt met de scheiding. De rechter kan een nevenvoorziening treffen voor: het gezag over en de verdeling van de zorg over de minderjarige kinderen; de alimentatie voor de voormalige huwelijkspartner of de kinderen; de boedelverdeling; het recht om in de echtelijke woning te verblijven; andere zaken die met de scheiding samenhangen. Als binnen het huwelijk kinderen worden geboren, die ten tijde van het verzoek tot echtscheiding nog minderjarig zijn, dan dient bij het verzoek tot echtscheiding tevens een ouderschapsplan te worden gevoegd. In dat plan dienen beide ouders afspraken vast te leggen over de wijze waarop zij de kinderen na de echtscheiding gezamenlijk willen opvoeden. Door de echtscheiding komt er geen wijziging in de gezagsrelatie tussen ouders en kinderen. Wel kan een van beiden het eenhoofdig gezag over de kinderen vragen, maar dat wordt enkel in zeer uitzonderlijke gevallen (mishandeling, seksueel misbruik e.d.) toegewezen. Een verzoek om scheiding dient men in bij de rechtbank in het arrondissement waar men woont of waar de andere echtgenoot woont. Het verzoekschrift wordt door een advocaat naar de rechtbank gestuurd. Als een echtpaar samen om de scheiding vraagt en het eens is over de gevolgen of denkt het eens te kunnen worden, dan hoeven zij samen maar één advocaat te nemen. Bij een eenzijdig verzoek moeten beide echtgenoten een eigen advocaat nemen (tenzij de niet verzoekende partij geen verweer voert, in dat geval wordt de echtscheiding 'bij verstek' uitgesproken). Als alle stukken bij de rechtbank zijn, wordt er een datum vastgesteld voor de zitting. De echtgenoten krijgen hiervoor een oproep. Zij zijn niet verplicht om naar de zitting te komen. Wegblijven is echter niet verstandig. De advocaten doen het woord voor de echtgenoten. Tijdens de zitting vraagt de rechter aan de echtelieden of zij nog iets willen zeggen dat van belang kan zijn voor de beslissing. Als iedereen aan het woord is geweest, deelt de rechter mee wanneer hij de beslissing neemt. Er vindt geen zitting plaats als: het een gemeenschappelijk verzoek betreft; er een eenzijdig verzoek is ingediend en er geen verweer wordt gevoerd; Zijn er kinderen van 12 jaar of ouder (tot 18) betrokken bij de scheiding, dan ontvangen zij van de griffier een brief waarin zij worden opgeroepen om door de rechter gehoord te worden. De rechter vraagt hen dan naar hun mening omtrent het gezag / verblijfplaats. De kinderen kunnen ook aangeven niet gehoord te willen worden door de rechter en schriftelijk hun mening te willen geven. De rechter beslist op basis van het verzoekschrift en andere stukken. Na de zitting neemt de rechter de beslissing. De beslissing wordt schriftelijk vastgelegd. Dit wordt een beschikking (geen vonnis) genoemd. De echtgenoten krijgen de beschikking via hun advocaat thuisgestuurd. Als een van de echtgenoten het niet eens is met de beschikking van de scheiding, kan deze in hoger beroep gaan bij het Gerechtshof. Het Hof bekijkt de zaak opnieuw en geeft daarna een beschikking. Is een van de echtgenoten het niet eens met de beschikking van het Hof, dan kan deze beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. De Hoge Raad bekijkt de zaak niet opnieuw. De Raad gaat alleen na of het recht goed is toegepast. Van 1 april 2001 tot 1 maart 2009 was het in Nederland mogelijk het huwelijk te ontbinden door middel van de zogenaamde flitsscheiding waaraan de rechter niet te pas komt. Men zette dan het huwelijk om in een geregistreerd partnerschap (dat was ingevoerd in 1998, vooral als voorziening voor homoseksuele stellen die toen nog niet konden trouwen) en vervolgens werd dat geregistreerd partnerschap ontbonden. In totaal zijn op die manier iets meer dan 30.000 huwelijken ontbonden.[4] Een scheidingsprocedure kan veel tijd kosten als de echtgenoten het niet eens zijn over de dingen die geregeld moeten worden, zoals het gezag over de kinderen of de alimentatie. Het kan dan wenselijk zijn een voorlopige voorziening te laten treffen. Dit is een voorlopige beslissing van de rechter over zaken waarover men het niet over eens kan worden. Veelal betreft de hoogte van de (tijdelijke) alimentatie en de tijdelijke zorgregeling. Een veel gevraagde beslissing is om een van de echtgenoten het 'uitsluitend gebruik' van de echtelijke woning toe te kennen. Indien de rechter dit toestaat, mag de andere echtgenoot de woning niet langer betreden. De beslissing geldt alleen tijdens de procedure. Tegen een voorlopige voorziening kunnen de echtgenoten niet in hoger beroep gaan. Er is wel een beperkte mogelijkheid om wijziging van een voorlopige voorziening aan te vragen. Een van de echtgenoten kan een voorlopige voorziening via de advocaat aanvragen. Men kan dit tijdens de scheidingsprocedure doen of vóórdat de scheidingsprocedure is gestart. Een bijzondere voorlopige voorziening is het zogenaamde maritaal beslag. Met deze maatregel kan worden voorkomen dat een van de echtgenoten tijdens of na de echtscheidingsprocedure goederen aan de huwelijksgemeenschap onttrekt of wegmaakt.[5] Als de echtgenoten het eens zijn over de scheiding en de gevolgen, kunnen zij afspraken vastleggen in een convenant. Het opstellen van een convenant is niet wettelijk verplicht, maar de echtscheiding kan met een convenant aanmerkelijk sneller verlopen. Daarnaast kunnen de scheidende partijen, door het schriftelijk vastleggen van de rechten en plichten van de scheidende partijen, bij mogelijke onenigheid in de toekomst terugvallen op de inhoud van het convenant. Als de echtgenoten het eens zijn over de scheiding en de gevolgen, moet men via de advocaat een gemeenschappelijk verzoek tot echtscheiding indienen bij de rechtbank. Een convenant dat samen met het gemeenschappelijk verzoek wordt ingediend, wordt vaak aan de beschikking gehecht, waarmee het dezelfde status krijgt en de bepalingen daarin kunnen worden geëxecuteerd door de deurwaarder. Na het indienen van het gemeenschappelijk verzoek moet de rechtbank binnen drie maanden de echtscheidingsbeschikking hebben gewezen. Een convenant heeft geen zogenaamde derdenwerking, maar bindt enkel de echtgenoten. Dat wil zeggen dat anderen niet gebonden zijn aan wat de echtgenoten afspreken in het convenant. Indien beiden bijvoorbeeld afspreken dat ieder 50% van een bestaande (gezamenlijke) schuld betaalt, hoeft de schuldeiser hiermee niet akkoord te gaan. Als een van beiden zich niet aan de afspraak houdt, mag de schuldeiser het volledige bedrag op de ander verhalen. Weliswaar kan dit weer worden verhaald op de niet-betalende ex-echtgenoot, maar het is zeer goed denkbaar dat deze 'verdwenen' is of geen verhaal biedt, of de procedurekosten hoger zijn dan de baten. Hieraan wordt vaak door advocaten en mediators te weinig of in het geheel geen aandacht besteed. In een convenant kan men ook afspraken maken over de verdeling van de door de partners opgebouwde pensioenen. Indien de partners dit niet onderling afspreken, volgt voor huwelijken die na 30 april 1995 zijn geëindigd een pensioenverevening volgens de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding (wet VPS). Pensioenfondsen zijn verplicht aan die verevening mee te werken, mits de aanvraag binnen twee jaar na inschrijving is ingediend. Nadat de beschikking is gegeven, kan binnen drie maanden hoger beroep worden ingesteld. Als het beroep is ingesteld tegen de echtscheiding zelf, kan de echtscheiding gedurende het hoger beroep niet worden ingeschreven. Het huwelijk is definitief ontbonden als de beschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Voor de inschrijving moeten de scheidende echtgenoten een verzoek indienen bij de ambtenaar van de burgerlijke stand. Dit regelt meestal de advocaat. De echtgenoten kunnen ook samen persoonlijk de echtscheidingsbeschikking laten inschrijven door de ambtenaar van de burgerlijke stand. Dit gaat veel sneller en kan handig zijn als er haast is geboden, bijvoorbeeld vanwege de aan- of verkoop van een woning. Als zes maanden na de periode waarin hoger beroep openstaat, de beschikking nog niet is ingeschreven, vervalt de geldigheid daarvan. Op 20 september 1792 werd door de Franse Assemblée Nationale de wet op de echtscheiding vastgesteld. Deze uiterst liberale regeling maakte echtscheiding mogelijk door wederzijdse instemming, of simpelweg op grond van de bewering van onverenigbaarheid van karakter door één der echtgenoten. Echtscheiding hoefde niet uitgesproken te worden door een rechter, maar kon simpelweg worden geregistreerd door de ambtenaar van de burgerlijke stand. Omdat in 1794 Maastricht en heel het omliggende gebied door de Franse Republiek was veroverd, en het gebied per 1 oktober 1795 door Frankrijk werd geannexeerd, werd ook hier de wet op de echtscheiding op 12 juli 1796 afgekondigd. Het eerste echtpaar dat van de nieuwe mogelijkheid gebruik maakte was Wilhelmus Meers en Agatha Lenaerts, die op 26 november 1775 in de Sint-Jacobskerk te Maastricht waren getrouwd. Na verloop van jaren was de onenigheid tussen de echtelieden toegenomen en op 19 september 1794 sprak de kerkelijke rechter scheiding van tafel, bed en samenwoning uit. Twee jaar later maakte het echtpaar - mevrouw althans, want meneer kwam niet opdagen - gebruik van de nieuwe mogelijkheid tot echtscheiding die de Franse wetgeving bood. Jean-Abraham Mamin, ambtenaar van de burgerlijke stand van Maastricht, schreef op 29 Fructidor van het jaar 4 (15 september 1796) hun scheidingsakte in, die daarmee de eerste echtscheiding in Nederland is. Met de Code Napoléon van 1804 werd de ruime mogelijkheid tot echtscheiding alweer teruggedraaid.[6] Voor de herziening van het Burgerlijk Wetboek in 1971 was het in Nederland moeilijk om tot echtscheiding te komen. In het Burgerlijk Wetboek van 1838 werden vier gronden omschreven: overspel, curatele op grond van verkwisting, veroordeling tot gevangenisstraf wegens misdrijf van vier jaar of meer, en mishandeling. Als geen van deze gronden aanwezig was, was er geen mogelijkheid tot echtscheiding. Wilde men toch scheiden, dan moest er een rechtsgeldige grond worden gecreëerd. Meestal koos men dan voor overspel, omdat de andere drie gronden problematisch konden worden. De één beschuldigde de ander van overspel, waarbij soms een derde persoon betrokken moest worden om een buitenechtelijke relatie voor de rechter aannemelijk te maken. Overspel hoefde niet langer bewezen te worden dankzij een arrest van de Hoge Raad uit 1883. Een bekentenis was voldoende. Hiermee legde het de basis voor de ‘grote leugen’: een echtscheiding aanvragen door overspel te bekennen, terwijl er in werkelijkheid geen sprake van was geweest. Het werd zo toch mogelijk om te scheiden als een van de echtgenoten de schuld op zich nam.[7] Minister van Justitie Carel Polak slaagde er uiteindelijk in 1971 in een wetswijziging tot stand te brengen. De enige grond voor echtscheiding werd "duurzame ontwrichting".Wanneer beiden deze grond aanvoeren, wordt dit voor waarheid aangenomen, tenzij de ander het bestrijdt. Als aan deze voorwaarde is voldaan, zal de rechter de echtscheiding uitspreken. Er zijn 2 vormen van echtscheiding: echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting (artikel 229 Burgerlijk Wetboek) echtscheiding door onderlinge toestemming (artikel 230 Burgerlijk Wetboek) Wanneer de echtgenoten alle twee wensen te scheiden en in staat zijn om tot een overeenkomst te komen kunnen zij in een gezamenlijk verzoek de echtscheiding aanvragen. Beide echtgenoten moeten voorafgaand aan het verzoek tot echtscheiding een overeenkomst maken over de verdeling van hun goederen, hun schulden, de erfrechten, de levensverzekeringen, de gezinswoning, en vooral ook over de kinderen (verblijfsregeling, omgangsregeling, alimentatie). Het opmaken van de echtscheidingsovereenkomst doe je ofwel zelf (kan ook via internet), ofwel via een advocaat, een notaris of echtscheidingsbemiddelaar. Eens een overeenkomst gemaakt, dien je een verzoekschrift in bij de rechtbank van eerste aanleg van jouw keuze. Na de neerlegging van het verzoekschrift worden beide echtgenoten uitgenodigd om samen voor de rechter te verschijnen (binnen de maand). Op deze zitting wordt gevraagd aan beiden afzonderlijk of zij akkoord gaan met de overeenkomst en of zij nog steeds willen scheiden. Drie maanden later worden de echtgenoten nogmaals dezelfde vragen gesteld in een tweede verschijning. Als zij nog steeds akkoord gaan, wordt de echtscheiding uitgesproken. Het Openbaar Ministerie kan dan nog in beroep gaan binnen de maand. Is dit niet het geval, dan duurt het nog een achttal weken na het verstrijken van de beroepstermijn vooraleer de identiteitskaarten worden gewijzigd en de echtscheiding wordt overgeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Vanaf dat ogenblik kan je indien gewenst opnieuw huwen. De rechter spreekt de echtscheiding uit als hij vaststelt dat het huwelijk onherstelbaar ontwricht is. Het huwelijk is onherstelbaar ontwricht als het redelijkerwijs onmogelijk is geworden om het samenleven voort te zetten of te hervatten. Het bewijs van de onherstelbare ontwrichting kan met alle wettelijke middelen worden geleverd (artikel 229 § 1 Burgerlijk Wetboek). In dit geval moet de eiser de procedure met een dagvaarding opstarten. De rechter spreekt de echtscheiding uit als de beide echtgenoten daarom vragen en zij meer dan 6 maanden feitelijk gescheiden wonen (artikel 229 § 2 Burgerlijk Wetboek). In dat geval kunnen de echtgenoten de echtscheiding vragen met een verzoekschrift. Dat verzoekschrift moet ondertekend worden door iedere echtgenoot of ten minste door een advocaat of notaris (artikel 1254 § 1 lid 1 Gerechtelijk Wetboek). Een verzoekschrift neerleggen bij de griffie van de rechtbank van eerste aanleg kost 100 euro aan rolrecht. Dat is veel goedkoper dan een dagvaarding. De rechter spreekt de echtscheiding uit als één echtgenoot daarom vraagt en hij of zij meer dan 1 jaar feitelijk gescheiden woont van de andere echtgenoot (artikel 229 § 3 Burgerlijk Wetboek). In dat geval kan de eiser de procedure met een verzoekschrift opstarten (artikel 1254 § 1 lid 2 Gerechtelijk Wetboek). Dit verzoekschrift neerleggen op de griffie van de rechtbank van eerste aanleg kost ook 100 euro aan rolrecht. Dat is veel goedkoper dan een dagvaarding. In geen geval is een advocaat verplicht, maar wel aan te raden. Er zijn geen voorwaarden wat betreft de leeftijd van de echtgenoten of de huwelijksduur. Men moet wel het bewijs kunnen leveren van de aangevoerde feiten. De echtscheidingsprocedure verloopt meestal voor twee verschillende rechters. Enerzijds worden de redenen tot echtscheiding beoordeeld door de bevoegde rechtbank van eerste aanleg, anderzijds worden de voorlopige maatregelen met betrekking tot de kinderen, de alimentatie, de schulden, de voorlopige verblijfsregeling beoordeeld door de kortgedingrechter. Het gebeurt frequent dat moet worden overgegaan tot een verhoor van getuigen. Indien de echtscheiding wordt toegestaan is het nodig deze beslissing te betekenen bij gerechtsdeurwaarder, om de beroepstermijn van een maand te doen ingaan. Beslissingen van deze rechters zijn vatbaar voor hoger beroep bij het hof van beroep. Is er geen beroep aangetekend, dan duurt het nog een achttal weken na het verstrijken van de beroepstermijn vooraleer de identiteitskaarten worden gewijzigd en de echtscheiding wordt overgeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Vanaf dat ogenblik kan je indien gewenst opnieuw huwen. Op 4 september 2006 verscheen de door justitieminister Onkelinx ingediende bilocatiewet. Het betreft een wet tot het bevoorrechten van een gelijkmatig verdeelde huisvesting van het kind van wie de ouders gescheiden zijn en tot regeling van de gedwongen tenuitvoerlegging inzake huisvesting van het kind. Een echtscheiding (of een andere verbroken vaste relatie) heeft gevolgen voor de betrokkenen. Vooral bij vechtscheidingen kunnen deze ernstig zijn. De gevolgen zijn niet alleen voor de ex-echtgenoten maar (vooral) voor de eventuele kinderen. Er kunnen financiële gevolgen zijn, bijvoorbeeld kan het besteedbaar inkomen verminderen, doordat een van beide partijen onderhoudsgeld voor de andere partij moet betalen of voor de kinderen. Ook zijn er gevolgen voor het pensioen. De scheiding zal ook voor ten minste een van de partijen een verhuizing betekenen. Soms moet de gemeenschappelijke woning worden verlaten en moeten beide ex-echtgenoten verhuizen. De echtscheiding brengt ook erfrechtelijke gevolgen met zich mee. De ex-echtgenoten zullen niet meer van elkaar erven. Echter, als er een testament gemaakt was zal deze beoordeeld moeten worden of er nog bepalingen in staan ten behoeve van de ex-partner die niet langer meer wenselijk zijn. Ook is het mogelijk dat via de gezamenlijke kinderen de ene ex-partner toch nog aanspraak kan krijgen op de erfenis van de andere ex-partner. Hiervoor zijn specifieke echtscheidingstestamenten te maken. Naast financiële gevolgen zijn er emotionele en psychologische gevolgen. Deze kunnen zich over vele jaren uitstrekken, afhankelijk van de duur van het huwelijk. Globaal wordt wel gesteld dat de emotionele verwerking in een optimale situatie net zoveel maanden duurt als de duur van het huwelijk in jaren. Als de conflicten tussen de ex-echtgenoten echter blijven voortduren na de echtscheiding worden dit soort gevolgen verergerd, en duurt de verwerking van de echtscheiding ook veel langer. Uit onderzoek blijkt dat gemiddeld mensen ongelukkiger zijn na de scheiding dan daarvoor.[8] [9] De gevolgen voor de betrokken kinderen kunnen afhangen van de leeftijd van de kinderen, maar vooral hoe de gescheiden ouders hun ouderschap vormgeven. Door een gedeeld ouderschap met goede afspraken en weinig conflicten kunnen de gevolgen voor kinderen worden beperkt. Gemiddeld blijkt dat kinderen van gescheiden ouders onder slechtere condities leven. Onderzoek in België heeft aangetoond dat kinderen 45 procent minder kans op een diploma hoger onderwijs hebben, als de ouders voor de 18de verjaardag van het kind uiteengingen[10]. Kinderen die vervreemd raken van een van de ouders (dit zijn in 2005 ongeveer 30 tot 40% van de kinderen rond 1 à 2 jaar na relatiebreuk) kunnen onder andere lijden aan het ouderverstotingssyndroom. Het jodendom kent de man het recht toe zijn vrouw te verstoten. Met name in de Talmoedische tijd was er echter discussie onder welke omstandigheden hij dit recht heeft. De rechtsscholen van Hillel en Sjammaj stonden hierin lijnrecht tegenover elkaar, maar uiteindelijk werd de soepelere school van Hillel gevolgd. Dit betekent dus aanvankelijk dat een Beet Dien een verzoek tot echtscheiding in principe zal inwilligen. In de Middeleeuwen echter werd binnen de Asjkenazische gemeenschap voor een tijdbestek van duizend jaar door Rabbi Gersjom de verzwaring ingesteld dat echtscheiding slechts mogelijk is met toestemming van de vrouw. Hoewel deze duizend jaar inmiddels verlopen is, is het gewoonterecht algemeen verbindend gebleven. Allebei de partners kunnen een echtscheiding dus blokkeren. In gevallen waarin een van beide partners weigert te scheiden, zijn de gevolgen zeer verreikend. In geval het Beet Dien het scheidingsverzoek gegrond heeft verklaard, zal een proces op worden gestart om de weigerachtige partner toch te bewegen in te stemmen met de scheiding. Wanneer dit niet gebeurt zijn er in Israël verschillende dwangmiddelen. Buiten Israël is dat uiteraard niet het geval vanwege de scheiding van kerk en staat. Het gevolg is dan dat de partners voor de Joodse wet nog steeds getrouwd zijn. Krijgt de vrouw in zo'n geval kinderen, dan worden die beschouwd als mamzeriem oftewel kinderen geboren uit overspel. De gevolgen hiervan zijn omvangrijk, en dus zal een Beet Dien als zij het scheidingsverzoek gegrond acht altijd proberen de man in kwestie te bewegen tóch een scheidingsakte, de ĝet, te tekenen. Het christendom baseert zich op de Bijbel die bestaat uit het Oude Testament en het Nieuwe Testament. In het Oude Testament staan in de Tien geboden. De tekst in Exodushoofdstuk 20, vers 14 luidt: "Gij zult niet echtbreken". In de Nieuwe Bijbelvertaling is dit vertaald als "Pleeg geen overspel". In het Nieuwe Testament staat in het Evangelie volgens Marcus hoofdstuk 10, vers 9: "Wat God heeft verbonden, mag een mens niet scheiden." Ook op andere plaatsen in het Nieuwe Testament staan referenties naar echtscheiding.[11] Omdat het huwelijk in de Katholieke Kerk als sacrament wordt beschouwd (iets wat door God verbonden wordt en genade geeft) is het kerkelijk huwelijk in deze kerk onverbreekbaar ("Wat God verbonden heeft, scheide geen mens"). Het canoniek recht kent voor kerkelijk gesloten huwelijken in enkele welomschreven gevallen wel de mogelijkheid van de nietigverklaring van een kerkelijk huwelijk. Er is (soms) een verschil tussen de mogelijkheden die het christelijk geloof biedt om te scheiden en de rechtstatelijke mogelijkheden. De islam staat in het algemeen echtscheiding voor zowel vrouwen als mannen toe. Volgens sommige opvattingen[bron?] binnen de islam wordt er een onderscheid gemaakt tussen de manier waarop de man en de vrouw een echtscheiding kunnen vragen en de gronden waarop dat gebeurt. Zo kan de man dikwijls[bron?] scheiden door drie maal een verstoting uit te spreken, waarna dikwijls[bron?] verplichte bemiddeling dient plaats te vinden in een overgangsperiode. In sommige islamitische landen[bron?] dient een rechter de verstoting te bekrachtigen. Kinderen worden na scheiding vaak tot hun zevende jaar door hun moeder grootgebracht en daarna door hun vader. Tot het zevende jaar heeft de vader wel een onderhouds- en verzorgingsplicht. De islam zet dus minder makkelijk een van de ouders buiten spel dan gebruikelijk in westerse landen[bron?]. Wel maakt ze een groter onderscheid tussen de taken van vaders en moeders. In België, Nederland en een aantal andere westerse landen is het verboden een religieus (moslim)huwelijk te sluiten vóór het burgerlijk huwelijk. Dit geldt niet voor de echtscheiding, zij het dat de religieuze echtscheiding niet wordt erkend
27 aug 1965 Le Corbusier, geboren als Charles-Édouard Jeanneret-Gris (La Chaux-de-Fonds, 6 oktober 1887 – Roquebrune-Cap-Martin, 27 augustus 1965) was een ZwitsersFrans architect en stedenbouwkundige (hij nam de Franse nationaliteit aan in 1930[1]). Zijn betekenis en invloed voor het Nieuwe Bouwen en de Internationale Stijl waren zo groot dat hij soms de 'architect van de 20e eeuw' wordt genoemd. Zijn werk oogstte veel lof, maar ook veel kritiek. Critici zien hem verantwoordelijk voor de dood van de architectuur en de zielloosheid van de moderne stedenbouw terwijl architecten en kunstkenners zijn genialiteit vergelijken met die van Michelangelo of Picasso.[2] Hij groeide op als zoon van een emailleur van horlogekasten en een amateurpianiste in zijn geboortedorp, La Chaux-de-Fonds in Zwitserland, en bezocht daar vanaf zijn 14de (1901) de School voor decoratieve kunsten om lessen in graveren te volgen. Daar werd hij beïnvloed door zijn mentor Charles L'Eplattenier. Op negentienjarige leeftijd (1906) bouwde hij met René Chappalaz Villa Fallet in zijn geboorteplaats. De eerste van een reeks van zes in de periode 1906-1916. Hij wisselde zijn bouwactiviteiten af met langdurige studiereizen naar de Donaulanden, de Balkan en Toscane (1907). In Wenen werkte hij een tijdje bij Josef Hoffmann (Oostenrijks architect en ontwerper) en kwam zo ook in contact met het werk van de Oostenrijkse architect Adolf Loos, dat een sterke indruk op hem maakte. In 1909 trok hij naar Parijs, waar hij veertien maanden werkte voor het ingenieursbureau van Auguste Perret, architect en specialist in gewapend beton. Perret had ongetwijfeld een grote invloed op Le Corbusier, aangezien deze ervan overtuigd was geraakt dat gewapend beton het materiaal van de toekomst was. In 1910 werkte hij als tekenaar in het atelier van Peter Behrens in Neubabelsberg, waar toen ook Walter Gropius en Ludwig Mies van der Rohe werkten. Het hechte samenwerkingsverband tussen architecten, ingenieurs, industriële ontwerpers en kunstenaars binnen de groot-industrie was uniek in Europa. Le Corbusier realiseerde zich wat men kon bereiken met standaardisatie en machinale serieproductie. In 1911 reisde hij de naar de Balkan en het oostelijke deel van het Middellandse Zeegebied, waar hij geboeid raakte door de architectonische kwaliteiten van de traditionele woning met zijn karakteristieke witte kleur en kubistische vormgeving. Zijn werken van na 1920 waren onder andere gebaseerd op deze architectonische impressies. Na de laatste villa in een serie van zes in Zwitserland, besloot hij in 1916 zich definitief in Parijs te vestigen. Via Auguste Perret leerde hij de schilder en publicist Amédée Ozenfant kennen. Deze zou zijn ontwikkeling een definitieve richting geven. Ozenfant introduceerde hem in kringen van de Parijse avant-garde, kubisten, futuristen en dadaïsten. In die tijd wierp hij zich met veel energie op het schilderen. Hij ging in zijn schilderkunst echter niet over tot volledige abstractie. In samenwerking met Ozenfant ontwikkelde hij zo een nieuwe theorie, namelijk die van het purisme, die werd gepubliceerd in het boek Après le Cubisme (1918). In de periode rond 1920 leefde Le Corbusier vooral van zijn schilderwerk, dat hij beschouwde als een soort 'laboratorium' waarin hij vrij kon experimenteren met vormen, kleuren en ordeningsprincipes. Deze experimenten uitten zich ook in zijn architectonisch werk in die jaren. Vanaf deze tijd werkte hij onder zijn pseudoniem. Zijn bijnaam, die was afgeleid van de naam van zijn grootmoeder, Lecorbésier, werd in 1920 voor het eerst gepubliceerd in het tijdschrift L'Esprit Nouveau. Een belangrijke stap in zijn ontwikkeling zette Le Corbusier in 1919, toen hij, samen met Ozenfant en dichter Paul Dermée, het maandtijdschrift L'Esprit Nouveau oprichtte. Le Corbusier maakte deel uit van de redactie en verzorgde de productie en financiering. In deze revue internationale d'esthétique werd aan een scala van actuele ontwikkelingen op het gebied van de cultuur aandacht besteed: muziek, theater, politiek, literatuur, film en beeldende kunst. De onderwerpkeuze en de faam van de medewerkers maakten het blad tot een succes en tal van leden van de Parijse culturele elite abonneerden zich. In dit tijdschrift publiceerde Le Corbusier een lange reeks van artikelen over architectuur, stedenbouw en toegepaste kunst. Een deel ervan is samengebracht in het boek Vers une Architecture. Deze werden gebundeld in de boeken Vers une Architecture (1923), Urbanisme (1925) en L'Art Décoratif d'Aujourd'hui (1925). In 1926 stelde Le Corbusier zijn architectonische concept voor in een handzame formule van vijf basisprincipes, de 'Vijf Punten van een nieuwe architectuur': Les pilotis: de kern van het gebouw moet op zuilen vrij van de grond staan. Le toit-jardin: het platte dak wordt als buitenruimte ingericht, daktuinen Le plan libre: vrije indeling op elk niveau dankzij skeletbouw La façade libre: de gevels zijn geen dragende muren La fenêtre en longeur : het horizontale panoramaraam De meeste ontwerpen van de jaren hierna vertonen een dergelijke 'assemblage' of samenvoegen van volumes binnen de doosvorm. In de constructies van Maison Cook in Parijs (1926) en de Villa Savoye in Poissy (1929) werkte hij bovendien het element van de kolommen verder uit. Hij zette deze huizen op vrijstaande kolommen en de begane grond is, op een toegangsportaal en een garage na, vrijgehouden. De laatstgenoemde villa wordt ook de tempel van het machinetijdperk genoemd, vanwege de uitzonderlijke manier waarop de verkeersfunctie zichtbaar wordt gemaakt. Tussen 1922 en 1925 ontwikkelde Le Corbusier het Plan Voisin dat voorzag in de kaalslag van het 3e en 4e arrondissement van Parijs waar een ensemble van 18 woontorens met ieder 60 etages zou moeten verrijzen.[3] In 1928 leverde de oprichting van het Congrès internationaux d'architecture moderne (CIAM), waar hij bij betrokken was, hem een nieuw platform op. Jarenlang was hij daarvan een belangrijk woordvoerder. Omstreeks 1930 was Le Corbusier uitgegroeid tot een internationaal bekende architect, vooral dankzij het indringende en strijdbare karakter van zijn publicaties, die elkaar in hoog tempo opvolgden. Ze spraken een groot publiek aan en raakten kennelijk de juiste snaar, in een tijdperk waarin, in tal van landen, architecten vorm probeerden te geven aan de moderne architectuur van de twintigste eeuw. Hij bereikte zijn succes door in zijn felle manifesten duidelijke taal te spreken. Dat hij zeer populair werd in de loop van de jaren twintig, blijkt uit het feit dat er in 1926 al een eerste biografie over hem verscheen. In 1930 verscheen het eerste deel van zeven boeken: het oeuvre Complète.[4] In de jaren dertig hield Le Corbusier zich meer en meer bezig met stadsontwerpen. In 1933 nam hij deel aan het vierde CIAM-congres in Athene met als thema 'de functionele stad', in 1934 bezocht hij de nieuwe steden in de Pontijnse moerassen en in 1935 presenteerde hij het stadsontwikkelingsproject voor Zlín, in de Tsjechische regio Moravië. Hij reisde ook voor de eerste keer naar de Verenigde Staten, maar kwam teleurgesteld terug. In 1937 werd hij onderscheiden met het Legioen van Eer. Le Corbusier ontwierp het Les Temps Nouveaux-paviljoen voor de Wereldtentoonstelling van 1937 in Parijs en organiseerde in dat jaar ook het vijfde CIAM-congres, met als thema 'wonen en ontspannen'. Tijdens de Tweede Wereldoorlog was Le Corbusier stadsplanner voor het Vichy-regime. Hij was in deze periode een overtuigd antisemiet met openlijke sympathieën voor het Franse en Duitse fascisme. Na de oorlog was hiervan echter weinig meer te bemerken.[5] [6] , Na de bevrijding in 1944 was hij voorzitter van de Commissie voor stadsplanning van het Nationale front van architecten. Een jaar later ontwierp hij plannen voor wederopbouw van de stad Saint-Dié en Saint-Gaudens en La Rochelle-La Pallice, maar deze werden niet uitgevoerd. In 1946 begon hij aan het ontwerp voor het wooncomplex Unité d'Habitation in Marseille en maakte hij samen met de Bretonse meubelmaker Joseph Savina zijn eerste sculpturen. Begin jaren vijftig publiceerde hij het eerste deel van zijn boek over de Modulor en presenteerde hij het modulorsysteem in een werkgroep op de Milanese Triënnale, die als thema 'goddelijke verhoudingen' had. Op de wereldtentoonstelling van 1958 in Brussel liet hij het Philipspaviljoen verrijzen. Dat jaar deed hij ook mee aan een competitie rond de wederopbouw van het centrum van Berlijn. In de jaren zestig kreeg hij nog tal van opdrachten. Hij overleed op 27 augustus 1965 in RoquebruneCap-Martin (bij Nice, Frankrijk), waar hij zelf een klein huis had gebouwd.[7] Le Corbusiers gebruik van rationele structuren, simpele materialen en standaardisering, vindt zijn wortels in de ascetische en harmonieuze doctrine van het orphisme. Le Corbusier wedijverde voor een monnikenleven, waarbij lange uren in afzondering worden doorgebracht. Eén van de belangrijkste doelstellingen van Le Corbusier was om mensen te helpen in het proces van savoir habiter: 'weten hoe te leven'.[8] Le Corbusier had een obsessie voor de orde van de natuur. Hiervoor zijn drie motieven te vinden: het leveren van goedkope hogekwaliteitswoningen; het vergemakkelijken van het leven; het verbinden van mensen door hun medegebruik van standaardelementen. Centraal in Le Corbusiers idee van gemeenschap was het concept van La Ville radieuse. Stralende architectuur zou invloed uitoefenen op zijn omgeving en bovendien kan architectuur 'stralend worden gemaakt' door het gebruik van de 'modulor', Corbusiers eigen proportiesysteem. Le Corbusier benadrukte het belang van de relatie en communicatie om zo een hogere vorm van beschaving tot stand te brengen.[9] Hierbij zou duidelijke standaardisering de hoofdrol spelen. Le Corbusier streefde tot op het einde van zijn carrière naar een minutieus onderzoek van elk detail verbonden met het huis, en een gesloten onderzoek voor een standaard. Le Corbusier was zodanig geobsedeerd door standaardisatie dat hij zocht naar een standaardpalet van materialen: natuurlijke materialen, met hun grote variatie in samenstelling, moesten vervangen worden door vaststaande. Met dit laatste bedoelde hij dat hun karakter voorspelbaar en onveranderlijk moest zijn; het product van een productielijn. Materialen konden worden ingedeeld in twee categorieën: 1.natuurlijke en 2.artificiële.[10] In zijn vroege werk behandelde hij beton als een "vast" materiaal, tegengesteld aan een natuurlijk materiaal; hij wilde een ongepolijste afwerking creëren of ten minste de illusie van een ongepolijste afwerking.[11] In zijn latere werk zou dit veranderen. Beton werd voor hem een materiaal van eenzelfde orde als steen, hout of klei. Het leek mogelijk om beton te zien als een gereconstrueerde steen,[12] zelfs kale beton. Toch groeit in zijn werk de spanning tussen zijn verlangen naar een ongerepte fabrieksafwerking, met gegarandeerde structurele capaciteiten enerzijds, en de noodzaak om ter plaatse gevonden materialen en vaardigheden anderzijds. Het enthousiasme voor standaardisatie werd strijdig met het enthousiasme voor regionalisme. Dit belette niet dat Le Corbusier meer en meer geïnteresseerd werd in de 'mogelijke pracht van een architectuur die was aangepast aan de omgeving en de plaatselijke materialen'[13]. Le Corbusier bleef evenwel de universele en eenmakende kwaliteiten van zijn structurele oplossingen benadrukken. Hij was duidelijk verliefd op de monumentale mogelijkheden van betonconstructies en had het moeilijk om openbare gebouwen te ontwerpen in een ander materiaal. Fundamenteel voor Le Corbusiers zoektocht naar gestandaardiseerde woningbouw was de zoektocht naar een gestandaardiseerde structuur ter ondersteuning. Zijn doel was de ideale structuuroplossing te vinden, en dit voor elk voorhanden zijnde materiaal. Het skelet, dat in zijn werk wordt teruggevonden, is gebaseerd op het domino-frame dat sinds 1914 in zijn werk is toegepast.[14] Dit skelet is opgebouwd uit een vloer-, een verdiepings- en een daktuinplaat, die via een eenvoudige dubbele trap verbonden zijn en ondersteund worden door slanke kolommen, die de vroegere structurele rol van de voorgevel en de muren hebben overgenomen. Dit geeft de architect een grotere vrijheid voor zijn ontwerpen. Het Maison Domino (en de hiervan afgeleide Villa Savoye) zijn 'symbolen van emancipatie', met hun implicaties van 'sociale vrijheid'.[15] Deze ontwikkeling liep parallel met Le Corbusiers verklaring over de 'vijf punten voor een nieuwe architectuur'. Zoals blijkt uit het Carpenter Centre sluipen soms structurele 'oneerlijkheden' in het werk van Le Corbusier. Hij bleek soms meer geïnteresseerd in kwesties als compositie en geometrische harmonie. Zoals hij zelf schreef in Towards a New Architecture: 'de ingenieur werd uitgewist en de beeldhouwer komt tot leven – contouren gaan verder dan het bereik van de praktische mens, de durvende man, de ingenieuze mens; zij vragen naar de plastische artiest.'[16] Terwijl Le Corbusier voornamelijk bekend is van zijn voorliefde voor beton, blijkt bij nadere beschouwing van zijn oeuvre een even grote passie voor staal. Staal vervulde een vooraanstaande rol in zijn visie op droogbouw.[17] De schoonheid van een gewelfd dak bestaat erin dat een huis kan worden opgebouwd uit herhaalde modules of cellen. Le Corbusier schreef: 'Het ontwerpen van zulk huis vereist extreme zorg aangezien de bouwelementen de enige architectonische middelen zijn.'[18] De gewelven worden niet door de muren gedragen, maar door massieve betonlateien. De compositie bestaat erin openingen te creëren in de parallelle muren om een spel te spelen tussen het solide en de openheid. De muren van de gewelfde huizen bestonden meestal uit steen of gestampte leem. Le Corbusier had zeer wel bepaalde ideeën over de te gebruiken types steen en de verbindingen. Le Corbusier hoopte dat de materialen en vormen van zijn gebouwen de bewoners zouden verheffen, door bepaalde levenswijzen aan te moedigen en te versterken.[19] Zo diende de interieurafwerking van elk uit aarde gebouwd huis extreem eenvoudig te zijn, waarbij hout en stenen tegels tot het primitieve gevoel van het geheel dienden bij te dragen, samen met het met gras bedekte dak. Le Corbusier was heel bekommerd om de manier waarop het lichaam op de kunst en de architectuur zou reageren. Hij geloofde dat de voornaamste middelen om gedachten te beïnvloeden, het beïnvloeden van het lichaam in het onbewuste was.[20] Le Corbusier deed daarom in zijn architectuur een beroep op de zintuigen en dit op verschillende manieren. Le Corbusier schreef over zijn plan van de 'stralende stad' dat er een balans was tussen mannelijke en vrouwelijke elementen. Hij definieerde mannelijke architectuur als 'sterke objectiviteit van vormen', terwijl vrouwelijke architectuur als 'grenzeloze subjectiviteit'.[21] Zijn architectuur werd een huwelijk tussen deze beide tegengestelde types. Le Corbusier had een voorliefde voor het maken van analogieën tussen gebouw en lichaam. Daarom gaf hij zijn gebouwen een kleurcode gebaseerd op de functie. Kleuren werden gebruikt om een verschillen aan te geven tussen de hoofd- en de bijstructuren, het lichaam en het gebouw. Hij nam antropomorfe vormen in zijn architectuur op om daarmee de psychologische impact op de bezoeker te maximaliseren.[22] De menselijke tastzin speelt in het werk van Le Corbusier een heel belangrijke rol. Hij geloofde dat: 'Aanraking is een tweede soort zien. Sculptuur en architectuur, wanneer hun vorm inherent succesvol kan worden gestreeld; inderdaad, onze handen worden naar hen toe gedreven'.[23] Le Corbusier koos voor de afwerking steeds voor schurende, onsympathieke en ronduit defensieve kwaliteiten, maar slaagde desondanks er toch altijd in om een heel comfortabele architectuur te maken, een architectuur waarin het lichaam zich ondersteund voelde. Hij maakte ook altijd gebruik van contrast en dit vaak op een heel sensuele manier. Het is namelijk zo dat de ervaring van zachte of schurende materialen wordt versterkt als deze tegenover elkaar worden geplaatst. Het gebruik van contrast is een welbekende techniek bij architecten en designers om de inherente schoonheid van uiteenlopende texturen en vormen tot uitdrukking te brengen; in het werk van Le Corbusier heeft het ook vaak een symbolische lading. Le Corbusier ontwierp deurklinken als uitnodiging tot aanraking en leuningen om het lichaam te ondersteunen. Hoewel zijn smaak in handgrepen en andere details veranderde gedurende zijn carrière, waren ze altijd glad en gebogen en prettig om aan te raken. Le Corbusier ontwierp deze duidelijk met de tastzin in gedachten. Le Corbusier schreef: 'Een nieuwe term heeft het oude woord meubels vervangen, dat stond voor traditie en beperkt gebruik. Die nieuwe term is "uitrusting".'[24] De meubels van het huis waren voor Le Corbusier 'human-limb objects'[25], met andere woorden een uitbreiding van het menselijk lichaam. Deze objecten zijn in proportie met onze ledematen en aangepast aan onze bewegingen. Zij hebben een gelijke schaal en passen in een module.[26] Deze nieuwe huiselijke uitrusting, die niet lang meer is gemaakt uit hout maar uit metaal, wordt gemaakt in fabrieken die gewoon zijn kantoorinrichting te vervaardigen. Samen met Perriand onderscheidde Le Corbusier vier verschillende wijzen van zitting, elk leidend tot een bijzonder stoeldesign. Zo heb je siege à dossier basculant, de fauteuil grand confort, chaise longue (de LC4) en siege tournant. Niet enkel onze handen zijn in contact met de structuur van een gebouw, maar ook onze voeten. Door de afwerking van de vloer kan een ordening worden aangebracht. Le Corbusier gebruikte vloervlakken om ruimtes van elkaar te onderscheiden. Kleur werd bij Le Corbusier symbolisch gebruikt om het humeur te beïnvloeden en de aanwezigheid van bijzondere architecturale elementen te versterken of te verzwakken. In zijn beginjaren deelde zijn architectuur het gedempte mediterrane palet en de uniforme gladheid van zijn vroegere puristische schilderijen. In het later werk van Le Corbusier, werden grote gekleurde vlakken geïntroduceerd in de oppervlakken van de meubels, die zo vaak zijn gebouwen bewoonde. Het creëren van harmonie door kleuren en het cederen van harmonie door proportie waren steeds parallelle processen. Een verder middel om het lichaam te beïnvloeden was door geometrie. In zijn vroege jaren, gebruikte Le Corbusier regulerende lijnen om harmonieuze ruimtelijke berichten te zenden naar de zintuigen; In zijn later werk zal de modulor bij deze taak helpen. Deze bespreking over hoe Le Corbusiers architectuur beroep doet op het lichaam zou incompleet zijn zonder een vermelding van het geluid. Het innerlijke oor was namelijk een ander deel van de menselijke anatomie waarvoor Le Corbusier grote interesse had, dat is ook de reden dat het geluid een belangrijke rol speelt in veel van zijn gebouwen. Le Corbusier was niet onmiddellijk geïnteresseerd om uniform licht te creëren. Hoewel hij van oordeel was dat licht en schaduw een vorm kracht gaven, hadden zijn ontwerpen nood aan een gerichte verlichting voor de creatie van schaduwen. Een voorbeeld waar enorm gespeeld is met licht en donker is in Le Notre Dame du Haut.] De tegenstelling tussen licht en donker was uiterst belangrijk voor Le Corbusiers werk, daarom hield hij ook steeds rekening met de 24-uren-dag, de beweging van de zon boven en onder de horizon. Zo werd het gebruikt voor de toegangssteen van Unité d'habitation in Marseille. Duidelijk zien is een thema dat steeds wordt herhaald in Le Corbusiers werk. De ontsporingen van betekenis tussen licht en kennis worden daarom vaak voorkomen in zijn wer Le Corbusier toonde in verschillende kleine schetsen 'de geschiedenis van ramen door de eeuwen heen'[27] aan, dit beschrijft hij als 'struggle for light'. Deze geschiedenis wordt geconcludeerd met het hoogtepunt van de beschaving, namelijk het horizontale raam, één van de vijf punten van een nieuwe architectuur en één van de vier raamtypes van Le Corbusier. Deze vier raamtypes zijn: het horizontale raam, het pan de verre, de brise soleil en de ondulatoire, zij zullen hieronder worden besproken. Le Corbusier was onvermurwbaar over de voordelen van het horizontale raam in termen van licht. [28] Hij spande zich erg in voor het onderzoek naar de verbetering van het raam, om zo de complexiteit te verminderen en er voor te zorgen dat ze makkelijker konden worden gebouwd. Le Corbusiers bedoeling was om zo veel mogelijk licht binnen te laten. Dit kon hij doen door het gebruik van zijn geliefde airconditioning. Zijn visie op de 'juiste ademhaling' vergemakkelijkte de ontwikkeling van de pan de verre, dat een bijna onbelemmerde toetreding van licht bood. Zoals wel vaker gebeurt, greep Le Corbusier terug op voorbeelden uit het verleden als zich een probleem aandiende. Zo vond hij de oplossing voor zijn oververhitte gevels in de loggia dat een echt brise soleil was. Deze brise soleil geeft koelte in de zomer en warmte in de winter. 'Gepositioneerd ten opzichte van de zon, zou de brise soleil, volgens Le Corbusier, helpen om 'een regel te brengen in de architectuur'. De brise soleil werd daar geplaatst waar zon en schaduw elkaar ontmoeten, volgens Le Corbusier een plaats van grote betekenis.Ondulatoires[bewerken] De ondulatiores werden voor het eerst gebruikt in La Tourette. Zij werden uitgevonden om geld te besparen, aangezien het glas direct in de betonnen frames kan worden geplaatst. Het basisdetail zou hergebruikt kunnen worden, maar zijn vorm zou bij elke situatie moeten herbekeken worden. Het is dus duidelijk dat de bepaling van zo een raam niet zo een simpele oefening was als het zou moeten zijn Le Corbusier onderscheidde verschillende soorten dakverlichting, afhankelijk van de onderscheiden doeleinden. De eerste dakverlichting was vaak schokkend naakt in zijn detail. Op een pragmatisch niveau voegde Le Corbusier vaak klassieke lichtbreuk ramen om licht en ventilatie te voorzien op dakhoogte. Reflectie heeft een belangrijke bijdrage bij de toegang van licht, maar het creëert ook mogelijkheden met de ruimte te spelen. In zijn vroegere huizen maakte hij hiervoor gebruik van spiegels. De reflectiemogelijkheden van water waren bij Le Corbusier ook steeds rijp voor toepassing. Hij beperkte zichzelf niet tot het gebruik van echt water om een subtiel en gevarieerd lichteffect te bereiken. Reflectie speelde ook een belangrijk deel in Le Corbusiers benadering van kunstlicht. Aan het einde van zijn carrière gebruikte hij lichtsystemen om de puurheid van de structuur te accentueren. Gedurende heel zijn carrière, had Le Corbusier een voorliefde voor uplighters. Dit licht creëert een hol en atmosferisch ruimtegevoel en zou daarom heel efficiënt zijn in de gewelfde huizen. Ze werden ook vaak gebruikt voor benedenniveau met pilaren, zo leek het gebouw erboven te zweven op een kussen van licht.[2 Centraal in Le Corbusiers design filosofie staat het idee van omkadering, hij dacht voortdurend in termen van kaders. Deze kaders zijn vaak gebaseerd op de modulor en kunnen vast, impliciet of doorschijnend zijn. Voor Le Corbusier gaf het creëren van kaders hem een kans om zijn bijzondere inzicht van ruimte te accentueren en te prijzen.[30] Het architecturale kader is een middel om de buitenomgeving naar binnen te halen in de omsloten ruimte. Van alle types ramen van Le Corbusier, is het horizontale raam het meest succesvol in het binnenbrengen van de omgeving, dit omdat de horizon zichtbaar is in een lang ononderbroken panorama. Het vierkante raam geeft daarentegen een zicht vooruit. Dit soort ramen heeft niets te maken met beweging, maar met het statisch zijn. Een ander type van omkadering is de opening. Het statische gebruik van de opening is heel karakteristiek voor Le Corbusiers benadering tot detail.[31] Le Corbusier laat de schaduw, de elementen van zijn architectuur benadrukken. Maar soms keert hij deze relatie ook om, door vormen van zijn architectuur eruit te halen en ze in licht te plaatsen. Le Corbusier wilde, passend bij zijn tendens naar ascetische eenvoud, het huis vrij maken van overbodige hoekjes en kantjes en wilde een gevoel van 'kalmte' creëren binnenin het huis door het gebruik van gegroepeerde zitplaatsen en oplossingen voor berging. Voor Le Corbusier was het raam een kader, waarvan de diepte en de randen oneindig veel mogelijkheden boden. Door het gebruik van perspectief, textuur en kleur en uitgekiende plaatsing van kaders, speelde hij een spel met de optische dieptewerking van de ramen.[32]
27 aug 1910 Moeder Teresa, geboren als Agnes Gonxha Bojaxhiu (Skopje, 27 augustus 1910 – Calcutta, 5 september 1997), was een wereldbekende en controversiële katholieke zuster, stichteres van de Missionarissen van Naastenliefde en Nobelprijswinnares voor de vrede. Zij zette zich in onder de armsten der armen in India. De congregatie die ze in 1950 stichtte telde in 1995 meer dan 3.500 leden met 300 tehuizen in 25 landen.[bron?] In 2003 werd ze zalig verklaard en op 4 september 2016 heilig. Agnes Gonxha Bojaxhiu werd geboren in het toenmalige Ottomaanse Rijk (nu Macedonië) en groeide op in een prominent Albanees-katholiek gezin. Op 17-jarige leeftijd trad ze in de orde van Onze lieve vrouw van Loreto in Rathfarnham, Ierland. Een jaar later vertrok ze naar Calcutta in India waar ze onderwijzeres werd aan een meisjesschool. Zij koos daar de naam Moeder Teresa in verwijzing naar Theresia van Lisieux. Getroffen door het lot van de talloze dakloze zieken en stervenden, zwervende kinderen, hongerigen en leprozen besloot zij zich te wijden aan deze armsten der armen. Ze verliet met toestemming van Pius XII haar klooster en zette in Calcutta een wereldwijd bekend werk onder armen op, dat zij tot kort voor haar dood leidde. Ze stichtte de orde van de Missionarissen van Naastenliefde, een religieuze orde voor zusters in Calcutta. Een Nederlands tehuis van de Missionarissen van Naastenliefde, opgericht in 1977, bevindt zich te Rotterdam; een Belgisch tehuis werd in 1980 te Gent opgericht. In 1979 ontving zij voor haar werk de Nobelprijs voor de Vrede. In 2002 erkende het Vaticaan de genezing van een kwaadaardige tumor in de buik bij de Indiase Monica Besra als een wonder. Monica Besra getuigde dat zij, toen zij naar de mis ging, bij het binnengaan van de kerk een foto van Moeder Teresa zag en dat er lichtstralen uit haar ogen kwamen. Hierna voelde zij zich duizelig worden en werd ze door zusters in bed gelegd. De zusters legden een medaillon van Maria op haar gezwel. Zes uur later was ze genezen.[1] Hiertoe werden 113 getuigen gehoord en 35.000 pagina's aan documentatie verzameld. Er bestaat echter controverse over de waarheidsgetrouwheid van deze getuigen en documentatie.[2] [3] [4] Besra's artsen zeggen dat haar cyste en tuberculose door hun behandeling zijn genezen.[5] Op 19 oktober 2003 werd Moeder Teresa zalig verklaard door paus Johannes Paulus II. Bij de zaligverklaring op het Sint-Pietersplein in Vaticaanstad waren onder anderen de Franse premier Raffarin, de Franse presidentsvrouw Bernadette Chirac, koningin Fabiola van België en president Rugova van Kosovo aanwezig.[6] Op 4 september 2016, negentien jaar na haar overlijden, werd Moeder Teresa door paus Franciscus heilig verklaard tijdens een speciale mis op het Sint-Pietersplein.[7] Moeder Teresa werd zowel geprezen als bekritiseerd voor haar standpunten op het vlak van verantwoord ouderschap en de beschermwaardigheid van het ongeboren leven. De Belgische atheïst en filosoof Etienne Vermeersch schreef kritisch over Moeder Teresa omdat ze zich tegen kunstmatige contraceptie uitsprak, maar kreeg op zijn beurt kritiek van filosoof Herman De Dijn. [8] Journalist Christopher Hitchens schreef een kritisch boek over Moeder Teresa: The Missionary Position: Mother Teresa in Theory and Practice (1995), waarop de Belgische sinoloog en literator Simon Leys in 1997 reageerde. Eerst gebeurde dit via de lezersrubriek van de New York Review of Books[9] en nadien in een uitgewerkt essay The Hall of Uselessness (2011) waarin hij Hitchens' gebrek aan kennis van de christelijke traditie hekelde. In een artikel uit 2003 beweerde Hitchens dat Moeder Teresa gestolen geld zou hebben aangenomen van de Haïtiaanse dictator Jean-Claude Duvalier (in ruil waarvoor ze zijn bewind zou hebben geprezen) en van Charles Keating, een Amerikaanse bankier, die in 1989 door het faillissement van de spaarbank Lincoln Savings and Loan duizenden Amerikanen van hun spaargeld beroofde.[10] Onderzoekers van de Universiteit van Montreal hebben 300 documenten geanalyseerd en daarin details gevonden die zij in strijd achten met het positieve imago van Moeder Teresa.[5] Moeder Teresa is vele malen onderscheiden, onder meer met de volgende prijzen: 1962 - Ramon Magsaysay Award 1971 - Paus Johannes XXIII-vredesprijs 1971 - John F. Kennedy Award 1972 - Nehru Award 1973 - Templetonprijs 1978 - Balzanprijs 1979 - Nobelprijs voor de Vrede 1980 - Bharat Ratna 1984 - Damian Dutton Award 1992 - UNESCO-prijs voor Vredeseducatie 1996 - Ereburger van de Verenigde Staten Een veel door Moeder Teresa gebruikt motto: De vrucht van stilte is het gebed. De vrucht van het gebed is geloof. De vrucht van het geloof is liefde. De vrucht van liefde is dienstbaarheid. De vrucht van dienstbaarheid is vrede. Bij wijze van eerbetoon zijn heel wat zaken naar Moeder Teresa genoemd, met name in de Albanese wereld, waaronder de luchthaven van Tirana en het Sheshi Nënë Tereza in Tirana, de Bulevardi Nënë Tereza in Pristina, de Rruga Nënë Tereza in Pejë (Kosovo) en de Rruga Nënë Tereza in het eveneens Kosovaarse Gjakovë. De kathedraal van het bisdom Sapë in het Noord-Albanese Vau i Dejës heet eveneens de Moeder Teresakathedraal. Een McDonnell Douglas MD-11 toestel (registratie PH-KCI) van de KLM was vernoemd naar Moeder Teresa.[11] De Moeder Teresakerk in Hengelo is de enige Nederlandse kerk die naar haar vernoemd is. In 1969 maakte Malcolm Muggeridge voor de BBC een documentaire getiteld Something beautiful for God. Muggeridge raakte onder de indruk van het werk van Moeder Teresa, die voor deze documentaire werd gefilmd. Voor deze documentaire maakte men opnamen in een gebouw waar Moeder Teresa werkte, genaamd Het huis van de stervenden. De cameraman, Ken McMillan, gebruikte voor de opnamen binnen in dit huis een nieuw type Kodakfilm, dat hij nog niet eerder had gebruikt. Terug in Engeland bekeek men de opnamen en viel het op dat de beelden gemaakt in Het huis van de stervenden van zeer goede kwaliteit waren en elk detail zichtbaar was. De cameraman zei dat hij dat verbazend en buitengewoon vond en wilde vervolgens uitleggen dat de kwaliteit te danken was aan de nieuwe Kodakfilm. Muggeridge stelde dat het hier goddelijk licht betrof. Hij was ervan overtuigd dat hij getuige was geweest van een wonder en getuigde hierover in de media.[12]
Een dijk is een door mensen aangelegde waterkering, die het achterliggende land beschermt tegen overstromingen. Van oudsher worden dijken niet alleen gebruikt als bescherming tegen hoog water, maar ook voor andere functies zoals hulpmiddel bij irrigatie en transport. Er zijn verschillende soorten dijken. Ze zijn grofweg onder te verdelen in zeewaterkerende, rivierwaterkerende en binnenwaterkerende lijnvormige landschapselementen.[1] Dijken zijn soms voorzien van wegverharding, zodat ze ook gebruikt kunnen worden als verkeersweg. Vermoedelijk werden de eerste dijken aangelegd in Soemerië tussen de Eufraat en Tigris en in Egypte langs de Nijl, enkele millennia voor Christus. Ook in Amerika en China vond ver voor het begin van de moderne jaartelling al dijkenbouw plaats. In Mesopotamië ontstonden stelsels van dijken en kanalen, waardoor het mogelijk werd om over te gaan op een productievere vorm van landbouw, irrigatielandbouw. Daarnaast werden dijken gebruikt om in de lente het smeltwater van de rivieren buiten de steden te houden. De dijken bestonden uit lage aarde wallen.[2] 3000 jaar geleden is de landbouw in Egypte tot stand gekomen. De landbouw vond plaats in de delta van de Nijl. Ook de Egyptenaren gebruikten al gedurende de eerste dynastie irrigatiesystemen voor landbouw. De dijken werden gebruikt om de bassins waarin het water voor de akkerbouw werd opgeslagen van elkaar te scheiden.[3] In het oude China werd tijdens de Zhou-dynastie de overstromingsvlakte van de Gele Rivier gecultiveerd met dijken en drainage. Zo was men ook beter beschermd tegen overstromingen. [4] De velden en terrassen hervormden niet alleen het landschap op grote schaal, maar ook de maatschappij. De constructiewerkzaamheden waren zeer kapitaalintensief en vereisten een grote mate van collectieve sociale organisatie. Dit stimuleerde een gecentraliseerd gezag met hiërarchische maatschappelijke verhoudingen, door WITTFOGEL de hydraulische samenleving genoemd. Ondanks grote geografische en culturele verschillen zijn er opmerkelijke overeenkomsten met de beschavingen die later ontstonden in Amerika. De Azteken leefden tussen 1200 en 1521 in het huidige Mexico. In de Vallei van Mexico lagen twee zoetwatermeren waarvan het water gebruikt werd voor de landbouw. Om te zorgen dat het water in de meren niet besmet raakte door zout water werden dijken gebouwd. Dankzij de dijken konden de meren geschikt blijven voor de landbouw. De dijken maakten onderdeel uit van het irrigatiesysteem dat gebruikt werd voor de landbouw. Naast dijken bouwden de Azteken ook aquaducten om het water naar de akkers te transporteren.[5] Nederland rond 800 n.Chr., met het centraal gelegen Aelmere, in deze afbeelding een echt binnenmeer. Uit het geïsoleerd gelegen Aelmere ontstond na een paar grote overstromingen en door het droogleggen, inklinken en afgraven van het omringende veen, enkele eeuwen later de Zuiderzee. Omdat het zeeniveau sinds het begin van onze jaartelling met zo'n 2 meter is gestegen, en omdat de bodemdaling over dezelfde periode door inklinking en ontginning toenam, zijn de contouren van de Lage Landen de afgelopen 2.000 jaar sterk veranderd. Naar verwachting zullen deze contouren de komende honderden jaren blijven veranderen. Zo'n 2000 jaar geleden bestond de kust van Nederland en België uit een brede duinenrij, die hier en daar onderbroken werd door zeegaten waardoor rivierwater in zee uitstroomde. Achter de duinenrij lag een met kreken dooraderd schorren- en slikkenlandschap dat uit natte klei of veen bestond. Al voor de Romeinse tijd hebben mensen sommige van deze gebieden, bijvoorbeeld in Friesland, in gebruik genomen door terpen en eenvoudige dijkjes aan te leggen. Opgravingen hebben laten zien dat in de periode tussen 40 en 120 na Chr. sommige van deze dijkjes van klepduikers waren voorzien, waarmee overtollig regenwater afgevoerd werd.[6] De Romeinen begonnen met de aanleg van dijken en dammen om de loop van bepaalde rivieren zo te veranderen dat ze beter bruikbaar werden voor vervoer per schip. Met afwateringskanalen werden gebieden ontwaterd en geschikt gemaakt voor landbouw. Na het vertrek van de Romeinen uit de Lage Landen zijn deze waterbouwkundige werken in verval geraakt. Natuurlijke processen maakten dat het schorren- en slikkenlandschap zich weer snel in haar oorspronkelijke staat kon herstellen.[7] Na het vertrek van de Romeinen wisten stormen en overstromingen de sporen van hun aanwezigheid in de Lage Landen in korte tijd praktisch geheel uit. In de zevende eeuw werd een begin gemaakt met het aanleggen van dijken ter bescherming tegen de zee. Rond het jaar 1000 maakte men in het rivierengebied van de Nederlanden een aanvang met de aanleg van dijken om de loop van rivieren te beheersen. Het gebied dat in de twee eeuwen daarna bedijkt werd, wordt wel "Oudland" genoemd. Het hier aanwezige veen klonk door ontwatering zoveel in dat er soms reliëfinversie optrad; de zandbodems van de getijdekreken kwamen dan uiteindelijk hoger te liggen dan het omringende maaiveld. Na het inklinken van het hoger gelegen veenging het grootste deel van het Nederlandse veenlandschap in de periode rond 1000 na Chr. over in een rivierenlandschap.[8] Het gebied dat na circa 1200 werd bedijkt, wordt "Nieuwland" genoemd. Dit waren kwelders waar het veen al verdwenen was en waar slechts geringe inklinking optrad. In het rivierengebied vond veel van de bedijking plaats in het kader van de Grote Ontginning. In het jaar 1014 werd de kust getroffen door een stormvloed waarna men met name in Zeeland en Friesland begon met de aanleg van zeedijken. Omstreeks de twaalfde eeuw kwam het waterbeheertoezicht en de controle op het onderhoud van dijken en andere waterwerken in handen van heemraden, aanzienlijke burgers die het waterbeheer van verschillende gebieden op elkaar afstemden. Later kwamen hier waterschappen of hoogheemraadschappen uit voort. Tussen 800 en 1250 ging het de Nederlanden economisch voor de wind waardoor de Nederlandse bevolking zich kon vertienvoudigen. De komgronden aan de kust en langs de rivieren groeiden door slibafzetting langzaam aan. De rivier- en zeeklei kon afgegraven worden of het nieuwe aangeslibde land kon in droge perioden en bij een lage waterstand als weidegrond gebruikt worden. Daarnaast konden de komgronden ook gebruikt worden om wilgentenen of riet op te telen of om andere lucratieve activiteiten mee te ondernemen. De dijkenbouw werd in deze vroegste periode voor het grootste deel door kloosterorden georganiseerd. In de twaalfde eeuw werd ook duidelijk dat dijkenbouw gevolgen had voor het landschap. Zo begon het Zwin dicht te slibben door de bedijking. In 1250 was de Westfriese Omringdijk aangelegd die ten noorden van Alkmaar een groot gebied moest beschermen tegen het opdringende water van de Zuiderzee. In 1277 was het landschap dusdanig veranderd door menselijke invloeden dat de duinen niet meer voldoende bescherming boden, wat tot het ontstaan van een nieuw type dijk leidde: de zeedijk.[7] In dat jaar brak de dijk bij Jansum en Wilgum door waardoor de Dollard ontstond. In dezelfde periode werden in de zuidelijke en noordelijke Nederlanden steeds meer rivieren bedijkt om ervoor te zorgen dat de stroom niet meer ver buiten zijn oevers zou treden. De strijd tegen het water was een moeizaam en taai gevecht, mede omdat de effecten van de ingrepen niet altijd ingeschat konden worden. Bedijking van kwelder- en kustveengebieden zorgde ervoor dat tijdens stormen het zeewater niet meer over de kwelders kon uitstromen. Hierdoor steeg de stormvloedhoogte, waardoor de kans op dijkdoorbraken toenam. Deze vonden dan ook veelvuldig plaats. In het jaar 1404 waren er dijkdoorbraken die Zeeland en Vlaanderen troffen en in West-Vlaanderen en Zeeuws-Vlaanderen zorgden voor een landverlies van 3000 hectare. De graaf van Vlaanderen gaf opdracht tot aanleg van de Graaf Jansdijk die nog steeds bestaat. Om het werk aan de dijken en sluizen te coördineren, werden in Vlaanderen wateringen opgericht die als voorbeeld dienden voor de waterschappen en hoogheemraadschappen in Holland en Friesland. Door dit alles veranderde de sociale en economische structuur en daarmee heeft het grote invloed gehad op de geschiedenis, onder meer door de collectiviteit die noodzakelijk was bij de bescherming van het in gebruik genomen land tegen het water. Dit heeft voor een mentaliteit en bestuursvorm gezorgd die, met de geografisch gunstige ligging aan zee en waterwegen, heeft bijgedragen aan het latere succes van de Nederlandse handel. In 1440 begon men in Noord-Holland met het stutten van dijken met houten planken ter versteviging. Een dijk bleef zo beter op zijn plaats en brak minder snel door. Deze dijken werden in de Kop van Noord-Holland Holzungen genoemd. Het rivierenlandschap ging in de dijkperiode tot 1500 langzaam over in een landschap van polders die zich achter de eerste lage winterdijken bevonden. De oude winterdijken boden doorgaans slechts een minimale bescherming tegen hoogwater langs brede rivieren en tegen overstromingen van kwelders en schorren tijdens springtij en stormvloeden.[9] In de zestiende eeuw begon men steeds vaker zeedijken op door dijkval bedreigde plaatsen te voorzien van een extra inlaagdijk. Ook werden meer afdekmaterialen gebruikt om dijken te verbeteren. In het jaar 1555 brak de laatste dijk rond de stad Reimerswaal waardoor het water tot aan de stadsmuren kwam te staan. In 1570 was er voor de derde maal een allerheiligenvloed, deze veroorzaakte massale dijkdoorbraken met vele honderden doden en tienduizenden daklozen. In Friesland worden de dijken onder leiding van de Spaanse krijgsoverste Caspar de Robles hersteld. De dijkenbouwer Andries Vierlingh publiceerde in de zestiende eeuw zijn Tractaet van dyckagie waarin alle aspecten van de waterbouwkunde behandeld werden. Vierlingh waarschuwde nadrukkelijk voor het gevaar dat de verwaarlozing van het dijkonderhoud kon opleveren. Het Tractaet van Vierlingh werd tot het eerste ontwerpplan van Cornelis Lely voor de Afsluitdijk uit 1891, als een belangrijk standaardwerk op het gebied van de waterbouwkunde beschouwd.[10] In de Zuidelijke- en Noordelijke Nederlanden werden in kader van belegeringen en ter bescherming in de Tachtigjarige Oorlog regelmatig dijken doorgestoken. In het jaar 1574 gebeurde dit rond de stad Leiden tijdens het Leidens ontzet. Het doorsteken van de dijken had bij zoet rivierwater als bijeffect dat het land vruchtbaarder werd door depositievan sedimenten. Zeewater daarentegen zorgde voor jaren van gedwongen braaklegging. Gedurende het Twaalfjarig Bestand werd in West-ZeeuwsVlaanderen veel land opnieuw bedijkt om de vruchtbare grond opnieuw in gebruik te kunnen nemen voor de landbouw. 17.500 hectare werd zo opnieuw gewonnen, gelijk aan 60% van de totale oppervlakte van West-Zeeuws-Vlaanderen. Het bedijken stopte noodgedwongen toen in 1621 de oorlog hervat werd.[11] In 1675 brak de Westfriese Omringdijk, dat was de laatste maal dat in de kop van Noord-Holland een ernstige overstroming plaatsvond. In de eerste helft van de achttiende eeuw bleek in de Noordelijke Nederlanden de houten dijkbeschoeiing door de paalworm zodanig aangetast dat deze overal vervangen moest worden door stortsteen. Na de Franse Revolutie en onder invloed van de Verlichting, maakte de waterbouwkunde na de achttiende eeuw een steeds snellere ontwikkeling door. In de achttiende en negentiende eeuw werd de techniek om zeedijken met zinkstukken te versterken verder verbeterd.[12] De zinkstukken ter versteviging van de dijkvoet werden van gevlochten wilgentenen en afgedankte visnetten gemaakt. Ze bestaan anno 2018 nog steeds vooral uit rijshout, maar er wordt nu geotextiel, een sterke geweven kunststofdoek, aan toegevoegd. Afzinken gebeurt door er stenen op te storten. In deze periode leverden dijkdoorbraken door stormvloeden en overstromingen van polders langs de Zuiderzee voor de veiligheid van de bevolking het grootste probleem op. Het plan van waterbouwkundige Hendrik Stevin uit 1667, om de Zuiderzee met een zware zeedijk af te sluiten werd in de negentiende eeuw opnieuw bekeken. Als door de bouw van een zware zeedijk de kwetsbare kustlijn langs de Zuiderzee aanzienlijk verkort kon worden verminderde dat het risico op overstromingen sterk. Na de stormvloed van 1916 nam de Nederlandse overheid het besluit om de toegang tot de Zuiderzee af te dammen door tussen het eiland Wieringen en de Friese westkust een zware dam of zeedijk te bouwen. De Afsluitdijk zou met behulp van de modernste, beproefde technieken gebouwd worden volgens een ontwerp van Cornelis Lely uit 1891. Het ontwerp van Lely werd kritisch bekeken en op enkele punten verbeterd door een commissie onder leiding van de natuurkundige Hendrik Lorentz. Met de bouw van de Afsluitdijk werd in 1927 begonnen en dijk werd op 28 mei 1932 gedicht. Van de Zuiderzeewerken werden na de Afsluitdijk het eerst de IJsselmeerpolders de Wieringermeer en de Noordoostpolder ingepolderd, resp. in 1930 en 1942. In de Tweede Wereldoorlog werden tijdens de slag om de Schelde begin oktober 1944 door de geallieerden een aantal zeedijken op het Zeeuwse eiland Walcheren doorgestoken. De strijd om Walcheren begon op 3 oktober 1944 met het eerste zware bombardement op Westkapelle en de Westkappelse Zeedijk. Daarna volgde een reeks bombardementen op 7, 11, 17 en 29 oktober op Westkapelle, op Veere en op de Nolledijk bij Vlissingen, de bunkercomplexen van de Duitse Atlantikwall rond Fort Rammekens en op Ritthem in het Sloegebied. De inundatie van Walcheren moest voorafgaand aan de grootscheepse amfibische landingsoperatie op Walcheren uitgevoerd worden. De slag om de Sloedam begon op 30 oktober met zware artilleriebeschietingen vanaf zee. Op 1 november waren Westkapelleen Vlissingen bevrijd, waarna Zoutelande en andere dorpen volgden. De Duitsers boden hevig weerstand, gebruikten in Vlissingen veel verdekt opgestelde scherpschutters en zetten regelmatig de tegenaanval in, waarbij het hen soms lukte verloren gebied terug te winnen. Middelburg, Koudekerke en Veere werden als laatsten op 6 en 8 november bevrijd. De schade die de nazi's hadden aangericht was enorm. Het zou, mede door een gebrek aan materieel en hout voor het bouwen van zinkstukken, tot 5 februari 1946 duren tot alle gaten in de dijken definitief waren gedicht.[13] [14] [15] Na de Tweede Wereldoorlog werd de uitvoering van de Zuiderzeewerken voortgezet en volgden de inpolderingen van de Flevopolders, waarvan de inpolderingen van Oostelijk Flevoland en Zuidelijk Flevoland in 1957 en 1967 gereedgekomen zijn. In het jaar 1953 zijn in het zuidwesten van Nederland veel dijken doorgebroken. Deze gebeurtenis wordt de watersnoodramp genoemd. Naar aanleiding van deze grootschalige overstroming is het Deltaplan opgesteld en zijn de deltawerken in Zeeland en Zuid-Holland aangelegd. De veiligheidsnormen voor de dijken zijn in Nederland bijgesteld en sindsdien wordt er meer aandacht besteed aan het dijkonderhoud.[16] In Vlaanderen waren er in 1976 overstromingen doordat de Schelde buiten haar oevers trad. De rand van de stad Antwerpen en een deel van de provincie West-Vlaanderenkwamen onder water te staan. Om te voorkomen dat de Schelde nog eens buiten haar overs zou treden, heeft de Belgische overheid het Sigmaplan ontwikkeld. Het Sigmaplan moet ervoor zorgen dat de Scheldedijken opgewassen zijn tegen stormvloeden.[17] Voordat een dijk aangelegd kan worden, dient er eerst aan grondverzet gedaan te worden, omdat de dijk zijn functie niet optimaal kan vervullen indien de ondergrond niet voldoende waterdicht is of te slap is om het gewicht van de dijk te dragen. Na het grondverzet wordt er indien nodig een laag klei vermengd met zand gestort om de ondergrond voldoende waterdicht te maken. Daarna kan de dijk aangelegd worden. Eerst wordt de kern aangelegd en vervolgens wordt deze afgedekt met bekleding om de dijk voldoende stevigheid te geven Een dijk is opgebouwd uit verschillende delen. De binnenteen (ook wel hiel genoemd) en buitenteen zijn de onderranden van de dijk. De buitenteen ligt buitendijks en de binnenteen binnendijks. De kruin is het hoogste gedeelte van de dijk.[19] De kruinhoogte wordt bepaald aan de hand van het overstromingsrisico en de breedte bedraagt minimaal drie meter.[20] Het buitentalud is een schuin aflopend deel tussen de buitenteen en de kruin. Het buitentalud geeft stevigheid aan de dijk zodat de dijk niet doorbreekt. Het binnentalud is een schuin gedeelte tussen de binnenberm en de kruin. Dit gedeelte dient samen met de buitenberm golfslag die over de dijk heen slaat op te vangen.[21] De doorstroom van het water kan de buitenberm verzwakken. Het risico dat golven de buitenberm aantasten is gering met uitzondering van erosie.[22] In het buitentalud ligt bij de buitenteen een plasberm of kreukelberm. Deze berm dient ter ondersteuning van de glooiingsconstructie, die vaak uit gezette steen bestaat en dus een behoorlijk gewicht is. Halverwege het buitentalud ligt de buitenberm. Deze wordt meestal ontworpen ter hoogte van de ontwerpwaterstand. De functie van de buitenberm is het verminderen van de golfoverslag. Daarom komt een buitenberm ook meestal alleen bij zeedijken voor. Aan de binnenteen van een dijk wordt soms een brede, lage berm van klei aangebracht. Deze dient om piping tegen te gaan. Dergelijke bermen worden meestal bij rivierdijken aangetroffen. Bij hoge dijken wordt soms ook halverwege het binnentalud een berm aangebracht. Deze is alleen nodig om de aanleg en het onderhoud te vereenvoudigen. Moderne dijken bestaan meestal uit een kern van zand met daaroverheen een kleilaag van 80 – 100 cm. In oude dijken wordt soms ook veen of klei in de kern aangetroffen. Onder de dijk ligt een zogeheten onderzeese oever die de dijk moet beschermen tegen golfoverslag. Deze oever is gemaakt van kunststofmatten of van een slecht waterdoorlatende grondsoort. De onderwaterkade ligt onder de waterspiegel en is ervoor bedoel om de golven te breken. Deze kade kan van zand gemaakt zijn maar wordt meestal gemaakt van kunstmatige materialen. De punten waar de golven de dijk raken zijn vaak extra beschermd met afdekmateriaal.[23] In een dijk kan een coupure (dijkgat) worden aangebracht. Een dijkgat is een opening die in een dijk is aangebracht. Dit kan verschillende reden hebben. Een reden kan zijn dat het verkeer doorgang krijgt. Een coupure kan bij dreigend hoog water met schotbalken worden afgesloten: tussen twee rijen planken wordt klei gestort zodat de opening in de dijk tijdelijk gesloten is. Een dijk heeft onder de waterspiegel een aantal onderdelen die de dijk beschermen tegen erosie en de golven breken Het gebied dat tussen het water en de dijk ligt, wordt buitendijks gebied genoemd. Dit gebied wordt niet beschermd door de dijk. In Nederland bedraagt dit ongeveer 2,2% van het grondoppervlak. Buitendijkse gebieden worden gebruikt voor de afvoer en berging van water. Tegenwoordig worden er in het buitendijkse gebied tevens huizen gebouwd en er wordt gerecreëerd. De meeste overheden stellen beperkingen aan het bouwen buitendijks. De waterafvoer mag bijvoorbeeld niet belemmerd worden. Er mag ook niet gebouwd worden in gebieden waarvan het waterpeil verhoogd kan gaan worden. Mensen die buitendijks wonen, dragen in Nederland zelf het risico voor overstroming. Op een dijk zelf wordt bekleding aangebracht. Deze bekleding kan natuurlijk zijn in de vorm van gras, maar kan ook uit kunstmatige materialen bestaan. Dijken worden bekleed om verschillende redenen, maar de belangrijkste functie van het bekleden is het tegengaan van erosie door golfoverslag. Bovendien vergroot het de waterdichtheid. Daarnaast zorgt de bekleding van een dijk ervoor dat de dijk gebruikt kan worden voor overige functies en kan het een beperking in het onderhoud opleveren. Ook kan de bekleding een rol spelen in de esthetische waardering van een dijk, zoals de inpassing in het landschap. Dijken die niet intensief gebruikt/belast worden, worden in de meeste gevallen bekleed met gras. Wanneer gras niet genoeg bescherming biedt wordt er gebruikgemaakt van andere materialen zoals doorlaatstenen, puin, asfalt, gabions en speciale kunststof matten. De keuze van het materiaal hangt af van het overstromingsrisico en het soort dijk. Daarnaast spelen de kosten en het uiterlijk een rol in de bepaling van het afdekmateriaal. Wanneer één materiaal niet voldoende functievervulling geeft kan er een combinatie van materialen gebruikt worden om de dijk aan de functie te laten voldoen.[24] Behalve dat bij dijken vaak kolken te zien zijn die ontstonden bij doorbraken, worden er soms ook vijvers gegraven. Onder andere in China worden vijversystemen bij rivieren gebruikt voor de landbouw. In deze vijvers wordt aan aquacultuur gedaan en de watervoorraad kan ook gebruikt worden voor de irrigatie van gewassen. Dit soort constructies ligt meestal buitendijks. De belasting van de dijken wordt dankzij de vijvers lager doordat de rivier meer ruimte krijgt.[25] Wanneer een dijk niet voldoende stevigheid heeft om de druk van het water te weerstaan, kan hij door civiel technische ingrepen verstevigd worden. Er zijn verschillende manieren om een dijk te verstevigen. De methode hangt af van de druk die het water op de dijk uitoefent, het overstromingsrisico, het budget, de effecten op het milieu en de beschikbare ruimte. Een oude methode is het aanbrengen van een binnenberm zoals bij een zeedijk. Daarnaast kan een dijk verstevigd worden of er kan een ander materiaal gebruikt worden voor de afdeklaag. Bij het verbreden wordt er van verschillende materialen gebruikgemaakt zoals kleikorrels, schuimbeton, Polystyreen schuim en flugzand. Een methode die gebruikt wordt voor het versterken van een dijk is het aanleggen van een steunberm. Deze steunberm bestaat uit kunstmatige materialen zoals cement en beton. Bij slappe gronden kan er bodemdaling optreden vanwege het gewicht van de steunberm.[ Dijken kunnen versterkt worden met behulp van een damwand, die ervoor zorgt dat de dijk meer waterdicht wordt. Een damwand wordt in sommige gevallen in combinatie met een afdichtsysteem geplaatst. De damwand zorgt tevens dat de dijk stabieler is. Het buitentalud en de kruin worden stabieler, wat als gevolg heeft dat de grondwaterstand in de dijk daalt waardoor het binnentalud steviger wordt. Damwanden worden in sommige gevallen gebruikt om te zorgen dat een dijk verhoogd kan worden. Een damwand kan ook dienen als stabilisator wanneer er werkzaamheden in de nabije omgeving plaatsvinden.[27] Een andere methode die gebruikt wordt om een dijk te verstevigen is door de dijk te wapenen met geotextiel. Deze methode wordt gebruikt wanneer de ondergrond niet stevig genoeg is om de dijk te dragen of wanneer objecten ervoor zorgen dat het binnentalud niet onder de juiste hoek kan worden aangelegd. De hoek waaronder het talud staat is dan te scherp.[26] Een dijk kan versterkt worden door het toevoegen van cement aan de kern van de dijk. Dit kan zowel bij kernen bestaand uit klei als bij kernen bestaand uit zand. De kern wordt dan vermengd met cement, waardoor de dijk steviger wordt en minder water doorlaat. Het cement kan wel gaan uitlopen na verloop van tijd.[26] Dijken kunnen versterkt worden door het inspuiten van zandgaren tijdens de aanleg van het binnentalud. Dit zandgaren vormt sinusvormige draden. Deze draden veranderen door de uitgeoefende druk in een pakket van kunststofkorrels. Deze methode heeft als voordeel dat er schuine taluds gecreëerd kunnen. Het nadeel van deze methode is dat er geen nieuw stuk aan de dijk gebouwd kan worden, terwijl het kunststof gevoelig is voor olie en chemicaliën. Wanneer de hellingshoek minder dan 60 graden is kan de dijk bekleed worden met gras.[2 Onder een dijk stroomt water, wat ook wel een kwelstroom genoemd wordt. Wanneer er te veel kwel onder de dijk wegstroomt kan dit een dijk instabiel maken. Het kwelwater kan afgevoerd worden door middel van afwatersloten die binnendijks liggen. Om kwelstromen in dijken te verminderen kunnen kwelschermen geplaatst worden. Bij een gemiddeld of laag waterpeil in een rivier ondervinden dijken geen problemen door de kwelstroom, bij hoog water is de kwelstroom intensiever. Afhankelijk van het type dijk en de ondergrond worden er verschillende type kwelschermen gebruikt. Er kunnen stalen damwanden in de dijk geplaatst worden en cementinjecties vermengd met klei gegeven worden om de kwelstroom te verminderen. Daarnaast kan er kunststoffolie in de dijk geplaatst worden en kan er een kleilaag aangelegd worden.[28] Een voorbeeld om de dijk te versterken zijn de maatregelen die de gemeente Oostende (aan de Belgische kust) heeft getroffen. In dit voorbeeld heeft Oostende op strategische plaatsen aanpassingen gedaan op de dijk om hem, indien er zich noodweer voordoet, te verhogen met 30 centimeter. Dit betrof een lokale ingreep. Het brandweercorps onderhoudt de dijk en zorgde voor de civieltechnische aanpassingen die nodig waren om de dijk met 30 centimeter te kunnen verhogen. Deze methode wordt gebruikt in Scandinavië en Japan. In Nederland is ze voor het eerst in 2009 in gebruik genomen. Bij deze methode wordt de grond vermengd met cement in plaats van dat het cement als een blok in de dijk wordt aangebracht. De mixed-in-place-methode zorgt voor bodemverbetering, wat de kans dat het binnentalud instort verkleint. Er kan bodemvervorming optreden wanneer het cement met het zand en de klei in de dijk vermengd wordt.[29] Deze methode maakt gebruik van grassen die in blokken op dijken geplant worden. Vetiver (Chrysopogon zizanioides) wordt gebruikt bij de versteviging van rivierdijken. De grassoort wordt vaak gebruikt in combinatie met de grassoort Cyperus rotundus. Vetiver beschermt daarnaast tegen golfoverslag. Wanneer een dijk met vetiver beplant wordt, kan deze een stijging van het waterpeil van 90 centimeter opvangen. Vetiver is een grassoort die alleen groeit in tropische en subtropische klimaten, waardoor het alleen in deze districten gebruikt kan worden als methode tegen erosie. In Noord-Europa is deze methode dus niet toepasbaar. Voor zeedijken is ze ook niet toepasbaar, omdat het gras slechts voor kortere tijden zout water kan verdragen. Vetiver wortelt tot een diepte van 6 meter en vormt een wortelnet in de dijk zelf. Deze wortels houden de grond vast en hebben een soortgelijke werken als wanneer zandgaren ingespoten wordt in een dijk. Doordat de wortels een web vormen wordt tevens de dijk minder waterdoorlatend. De grassoort houdt golfoverslag tegen doordat het gras, wanneer het dicht op elkaar geplant is, het water afremt waardoor de golf geen schade kan aanrichten aan het achterland.[3 Dijken moeten onderhouden worden om hun functie te kunnen blijven vervullen. Dijken die bedekt zijn met gras dienen gemaaid te worden. Wanneer dit niet gebeurt kunnen ongewenste zaailingen zich vestigen op de dijk, wat schade kan opleveren door de wortels. Het maaien kan zowel machinaal als door middel van beweiding gebeuren. Voor de kwaliteit van de vegetatie is het belangrijk dat het maaisel wordt afgevoerd.[31] Bij dijken moet de bekleding om de zoveel tijd vervangen worden, afhankelijk van het soort bekleding en de belasting die de dijk te verduren heeft. Wanneer de bekleding te veel is beschadigd kan er gemakkelijker water doorheen stromen. Daarnaast moeten de taluds van een dijk hersteld worden om te zorgen dat deze niet te vlak worden. Dijken worden in de meeste landen geïnspecteerd op hun functionaliteit. Om te controleren of een dijk onderhoud behoeft worden er controles uitgevoerd. Bij een dijkinspectie kunnen verschillende parameters zoals waterspanning, temperatuur en vochtgehalte gemeten worden. Hoe een inspectie verloopt verschilt per land. In het testcentrum de IJkdijk zijn toekomstige methodes getest die gebruikt kunnen worden. De mechanische eigenschappen en afwijkingen in een dijk kunnen bijvoorbeeld met de hulp van microelektromechanische systemen (MEMS) opgespoord worden. Met behulp van infraroodcamera's kunnen bewegingen in een dijk, zoals kwelstromen en fauna, worden gedetecteerd aan de hand van het temperatuurverschil. Een andere methode om bij een dijkinspectie afwijkingen op te sporen en meten maakt gebruik van glasvezelkabels. Wanneer er iets in de dijk verandert, veranderen de impulsen die door de glasvezelkabel lopen en kan dit waargenomen worden. Daarnaast kunnen dijken geïnspecteerd worden met behulp van een laser. Deze laser maakt een tekening van de dijk, waardoor afwijkingen in de dijk, zoals gaten van de muskusrat, opgespoord kunnen worden. Daarnaast kan een dijk geïnspecteerd worden door het aanbrengen van sensoren in de dijk. Deze sensoren kunnen zaken als het vochtgehalte en de temperatuur van de dijk meten.[32] Als golven tegen een dijk slaan treed er gemakkelijk erosie op. Door erosie kan een dijk instabiel worden en kan er verzakking optreden. Ook zal de afdeklaag zijn functie verliezen. Erosie begint sluipenderwijs. Golfslag, al dan niet gemengd met sediment en puin, slaat tegen de dijkbekleding, waardoor scheuren ontstaan die de constructie ondermijnen. Er ontstaan holtes die de aanzet zijn voor verdere erosie. De ondermijning neemt hierdoor toe. Bij erosie van de afdeklaag ontstaat er een poel met water. Dit water zal infiltreren in het dijklichaam. Indien als gevolg van ondermijning en infiltratie de dijk zijn stevigheid verliest vinden er verzakkingen plaats waardoor golfoverslag op treedt. De dijk zal vervolgens op een geërodeerde plek doorbreken. De plaats waar de eerste erosie ontstaat valt in veel gevallen samen met de plek waar de impact van de golven het grootst is. Met behulp van een formule kan men berekenen waar als eerst erosie op een dijk optreedt. Dklap is de diepte waar de golf het eerste neerkomt onder de gemiddelde waterspiegel. Hs is de hoogte die de golf heeft wanneer de teen (onderste deel buitentalud) geraakt wordt. α is de hellingshoek van het talud van de dijk. Sop is de snelheid van de golf. Er bestaat een verband tussen de lengte van de erosieplek en de hoeveelheid materiaal van de dijk (erosievolume) die erodeert. Met behulp van een formule kan de hoeveelheid weggeslagen materiaal berekend worden.[33] Vanuit de dijk kan erosie optreden door kwelstromen die door de dijk lopen. Het verhang in de dijk kan een waterdruk opleveren die erosie veroorzaakt. Dit wordt in de waterbouwkunde piping genoemd. Wanneer de waterstromen erosie horizontaal door de dijk heen veroorzaken ontstaan er kanaaltjes waar steeds meer water doorheen loopt. De aanwezigheid van holen van dieren, slecht afdekmateriaal, heterogeen materiaal en de aanwezigheid van boomwortels kunnen erosie van binnenuit versnellen. Erosie kan ook ontstaan door snel stromend water dat onder de waterspiegel stukken dijk weg neemt. Het talud van de dijk wordt hierdoor instabieler. Wanneer er veel materiaal weggeslagen is kan dijkval ontstaan. Deze vorm van erosie is afhankelijk van de stroomsnelheid van het water of plaatselijke verstoringen in de waterstromen en de stevigheid van het afdekmateriaal van de dijk. In perioden van droogte kan dijkverschuiving optreden. Als dijken uitdrogen worden ze instabiel. Het water zorgt niet meer voor de adhesie waardoor de bodemstructuur intact blijft. Wanneer een dijk zo verdroogt dat hij zijn stevigheid verliest kan hij wegschuiven. Dijkbreuk door verschuiving is vooral een risico bij veendijken. Een ander probleem is de bodemdaling die ontstaat door inklinking of activiteiten als zout- en gaswinning. Door de bodemdaling zal het grondwater lager komen te liggen, waardoor een dijk of kade kan uitdrogen. Geforceerde kunstmatige bodemdaling kan voor aardtrillingen zorgen die scheuren in een dijk veroorzaken. Wanneer een dijk doorbreekt, ontstaat er een kolk of wiel. Zo'n doorbraakgat wordt diep in de bodem uitgesleten door het water dat met kracht door de bres in de dijk stroomt. Als de gaten buitendijks liggen, verlanden ze door de afzet van fluviatiel sediment of door sediment afgezet door de zee. Kolken die binnendijks liggen, verlanden minder snel, het verlandingsproces komt doorgaans pas op gang als de waterdiepte minder dan twee meter is.[34] Dijken hebben invloed op de levenloze natuur, zoals de morfologie, hydrologie en microklimaat en op de levende natuur, zoals vegetatiepatronen en fauna. Sommige van deze effecten zijn positief en andere negatief. Dijken kunnen naast een technische functie ook een ecologische functie hebben, omdat dijken voor de juiste omstandigheden voor bepaalde soorten flora zorgen. Doordat de vochtigheid van de bodem op een dijk varieert, is er een grote biodiversiteit wanneer een dijk ecologisch beheerd wordt. Op de helling kan een microklimaat ontstaan waardoor warmteminnende soorten zich er kunnen vestigen. Een specifiek microklimaat op dijken dat gunstig is voor de biodiversiteit ontstaat ook wanneer er bomen op een dijk geplant worden.[35] Na verloop van tijd kan de dijkvegetatie uitbreiden naar het binnenland en buitendijks. Dit zorgt voor een grotere habitat voor bepaalde soorten fauna.[36]Onderzoek aan rivierdijken in Nederland wijst uit dat door dijkversterking en andere aanpassingen zoals de wijze van beheer de diversiteit van de dijkvegetatie achteruit gaat. Ook het aanpassen van de rivierloop is debet aan een vermindering van de biodiversiteit.[37] In Taiwan is er onderzoek gedaan naar de effecten van constructies die voor een dijk aangelegd worden om golven te breken. Voor vissen bieden deze constructies vaak een goede schuil- en nestplaats. Dijken waar deze constructies geplaatst zijn vertonen een toename aan onderwaterleven. In snelstromende rivieren kunnen vissen er schuilen om wegspoelen te voorkomen.[38] Op zeedijken kan diverse fauna een plek vinden zoals vogels, zeehonden, schelpdieren en overig waterleven.[39] Dijken liggen boven maaiveldhoogte en vormen daardoor een barricade voor bepaalde diersoorten. Zo kan paling hinder ondervinden wanneer een dijk de doorgang versperd. Soms krijgen deze dieren hulp van vrijwilligers die ze over de dijk zetten. Een fundamentelere oplossing is de aanleg van vistrappen, zodat de paling en andere vissen zelfstandig over de dijk kunnen komen. Dit levert minder verstoring op voor de fauna en verkleint de kans op predatie, omdat de dieren minder lang in hetzelfde stuk water hoeven te verblijven.[40] Doordat zeedijken soms grote hoeveelheden water op een bepaalde plaats in zee brengen verandert daar de samenstelling van het water. De hoeveelheid zoet water is er in de zomer hoger dan in de winter. Dit heeft invloed op de fytoplankton en macrofauna in het water. Ook afsluiting van een stuk water van de zee heeft invloed, de groei van de fytoplankton neemt daardoor af.[41] Dijkaanleg of versterking kan dus zowel positieve als negatieve effecten hebben op de biodiversiteit. Enerzijds kunnen dijken een barrière vormen voor bepaalde soorten, terwijl anderzijds een functie als ecologische verbindingszone soms tot de mogelijkheden behoort. Dijken beïnvloeden de waterstand binnen- en buitendijks. Door de aanleg worden overstromingen verminderd, gebieden worden als het ware ontwaterd en lopen het gevaar te verdrogen. Watergangen die de omgeving nat hielden vervullen die functie na bedijking in veel mindere mate. Dit heeft tot geval dat bijvoorbeeld moeraslanden die beschermd zijn volgens de Conventie van Ramsar verdwijnen. Wanneer dijkaanleg de ontwatering van moerassen tot gevolg heeft, is dit in strijd met het verdrag.[42] Naast invloed op de waterstand hebben dijken ook invloed op de hoeveelheid stikstof die in de vorm van nitraat aanwezig is in water en bodem. Wanneer een rivier buiten zijn oevers treedt of de zee het land overstroomt zullen nitraten in de bodem filtreren. Na de aanleg van een dijk zal bij een overstroming een kleinere oppervlakte worden verrijkt met nitraten, maar in hogere concentraties dan in de natuurlijke situatie.[43] Dijken zijn van invloed op het bodemleven door onder andere het hogere vochtgehalte van de grond en de kwelstromen. Daarnaast varieert de samenstelling van het dijklichaam meestal ten opzichte van het plaatselijke bodemtype. Langs de rivier de Wisconsin in de Verenigde Staten is onderzoek gedaan naar de chemische samenstelling van de bodem langs rivierdelen met een dijk en stukken rivier zonder dijk. De + staat voor hoogste concentratie, 0 voor de waarde die ertussenin zit en − voor de laagste waarde. Bij = zijn de waarden gelijk Veranderingen in de bodemsamenstelling kunnen zorgen voor meer bodemactiviteit en voor hogere concentraties van microben. De hoeveelheid microben in een dijk is groter dan in het gebied ernaast. Concentraties microben liggen voor het merendeel van de soorten het laagst in niet omdijkte gebieden. [44] Rivierdijken hebben invloed op de rivierbodem. Zo kan na verloop van tijd de rivierbodem hoger komen te liggen. Het effect hangt af van de samenstelling van de rivierbedding, de stroomsnelheid van de rivier en de hoeveelheid sediment die de rivier vervoert Door de bouw van dijken zijn er bijzondere landschappen ontstaan. De aanleg van rivierdijken leidde tot uiterwaarden, wielen, tichelgaten en strangen. Oude dijken die geen functie meer hebben als waterkering worden vaak gezien als karakteristieke en cultuur-historisch belangrijke landschapselementen. Dat geldt ook voor een deel van de landschappen die mede door dijken zijn ontstaan, zoals rivierstranden, kommen, polders en droogmakerijen. Moderne zeedijken en rivierdijken worden doorgaans minder gewaardeerd. Uit een onderzoek van Alterra bleek dat Nederlanders dergelijke dijken wat belevingswaarde betreft niet hoger achten dan een afvalberg.[45] Binnen Nederland zijn bestuurlijk gezien twee typen dijken: de primaire waterkeringen en regionale waterkeringen, die veelal secundaire waterkeringen worden genoemd. De primaire waterkeringen beschermen tegen het buitenwater, het water dat oncontroleerbaar kan stijgen zoals op zee, de grote rivieren, het Markermeer en het IJsselmeer. De regionale waterkeringen beschermen tegen het binnenwater in meren, boezems en kanalen. In het westen van Nederland zijn dit veelal boezemkaden. Onder de regionale keringen vallen ook slaperdijken. De veenkade van Wilnis is een voorbeeld van een regionale waterkering. Soms fungeren dijken als onderdeel van een ecologische hoofdstructuur: zij vormen corridors voor fauna.[46] Er zijn verschillende soorten dijken. Elk soort dijk heeft voor- en nadelen. Niet elke dijk heeft dan ook dezelfde functie. Enkele dijksoorten die gebruikt worden zijn: Naar functie: Rivierdijk: rivierdijken bieden bescherming tegen rivierwater. De hellingshoek van het binnentalud is 1:3 en een rivierdijk moet maximaal 10 l/s per strekkende meter aan overslag kunnen verdragen.[47] Winterdijk/bandijk: een winterdijk is een rivierdijk die bij hoge afvoeren overstroming van omliggende gebieden voorkomt en de rivier in het stroomprofiel houdt. Zomerdijk: een zomerdijk is de dijk langs een rivier die bij lage afvoeren de rivier in het stroomprofiel houdt, hierbij geholpen door kribben. Zeedijk: deze bestaat uit een kern van zand of klei en dient bescherming te bieden tegen zeewater. Zeedijken moeten veel druk kunnen weerstaan en de regio's waar zeedijken geplaatst worden hebben vaak een groot overstromingsrisico. De hellingshoek van het binnentalud is 1:2.5. In Nederland hoeft een rivierdijk minder water per seconde tegen de kunnen houden dan een zeedijk. Ringdijk: een dijk die om een droogmakerij ligt. Naar bouwwijze: Veendijk: een veendijk is een regionale waterkering die vooral uit veen bestaat. Veendijken zijn gevoelig voor verdroging. Wierdijk: dijken opgebouwd uit gestapeld en tussen palen vastgelegd biologisch materiaal, voornamelijk zeegras, werden vanaf de veertiende eeuw aangelegd, omdat ze beter tegen hoogwater bestand waren dan de oudere dijken uit plaggen. Wanneer welke dijk gebruikt wordt hangt af van de functie die de dijk moet vervullen en van de omgeving. In Nederland zijn veel veenkades aangelegd omdat die grondsoort daar veelvuldig voorkomt. In Nederland is de beheerder van een dijk verantwoordelijk voor het onderhoud en moet de beheerder zorgen dat de dijk aan de wettelijke eisen voldoet. De overheid kan eisen stellen aan het onderhoud, de vorm en de manier van aanleg van een waterkering. Wanneer een waterkering in meer dan één gemeente of provincie ligt, kunnen de gedeputeerde staten het onderhoud toewijzen aan een van de organen. Normaliter onderhouden de waterschappen de dijken. Dijken die van boeren waren dienden door de boeren zelf onderhouden te worden. De hoeveelheid dijk die een boer in Nederland moest onderhouden werd vastgesteld aan de hand van het oppervlak van zijn land. De boeren deden dit onderhoud gezamenlijk. Dit leidde tot de vorming van de waterschappen. Tegenwoordig worden de dijken onderhouden door de waterschappen, Rijkswaterstaat of een andere overheid. De meeste dijken worden eens in de paar jaar of eens per jaar gecontroleerd, afhankelijk van het overstromingsrisico. Bepaalde dijken worden bewaakt met behulp van automatisme systemen. Dijken met een verhoogd risico, die in gebieden met een hoog economisch belang liggen worden bewaakt. In Nederland wordt aan de hand van gegevens van het KNMI een prognose gemaakt van gebieden waar het waterpeil kan stijgen door middel van regen of smeltwater.[48] Bij primaire waterkeringen waar zowel België als Nederland belang bij hebben wordt er samengewerkt bij het dijkonderhoud en de verzwaring van dijken. De voornaamste samenwerking vindt plaats op het gebied van de Scheldekeringen.[49] In België zijn de waterbeheerders verantwoordelijk voor het onderhoud en de aanleg van dijken. In Brits-Columbia wijkt de definitie van dijk af. Volgens de dike maintaince act valt alles wat gebruikt wordt ter voorkoming van overstromingen onder de categorie dijk, dus ook dammen, sluizen, afvoerpijpen en constructies voor drainage. In Canada is de gouverneur van een district verantwoordelijk voor het onderhoud en de aanleg van dijken. Een uitzondering hierop zijn dijken die in privaat bezit zijn, de eigenaar is dan verantwoordelijk voor het dijkonderhoud. De dijken worden geïnspecteerd door een dijkinspecteur. De dijkinspecteur kan aanwijzingen geven aan de dijkbeheerder/eigenaar dat de dijk gerepareerd moet worden.[50]
26 aug 1974 Charles Augustus Lindbergh, bijgenaamd The Lone Eagle (Detroit (Michigan), 4 februari 1902 – Kipahulu, (Maui, Hawaï), 26 augustus 1974), was een Amerikaans luchtvaartpionier, schrijver en uitvinder. Charles Lindbergh groeide op in Little Falls, een kleine plaats in het midden van de staat Minnesota, als zoon van Charles August Lindbergh en Evangeline Lodge Land. Na zijn training als luchtmachtpiloot werkte hij in de jaren twintig in de burgerluchtvaart als luchtpostpiloot. Hij werd wereldberoemd als eerste piloot die op 20 en 21 mei 1927 solo en non-stop van New York naar Parijsover de Atlantische Oceaan vloog. De naam van zijn vliegtuig was Spirit of St. Louis. Hij won met zijn vlucht de Orteigprijs van 25.000 dollar.[1] Lindbergh wordt verder erkend voor de ontdekking en vastlegging van polaire vliegroutes, de vliegtechniek op grote hoogte, de verkorting van de vliegtijd en vermindering van het brandstofverbruik. Zijn vernieuwingen legden de basis voor het moderne intercontinentale luchtverkeer. Zijn faam zorgde er tot aan zijn dood voor dat hij een belangrijke stem kreeg als vertegenwoordiger van de luchtvaartwereld. Hij zat in verschillende nationale en internationale comités, inclusief het National Advisory Committee for Aeronautics in de Verenigde Staten. Hij won een Pulitzer-prijs voor zijn boek The Spirit of St. Louis waarin hij verhaalde over zijn historische vlucht. Lindbergh en zijn vrouw verhuisden naar Groot-Brittannië tijdens de opkomst van het nationaalsocialisme en fascisme. Op dringend verzoek van de Verenigde Staten bezocht Lindbergh tussen 1937 en 1940 verschillende malen nazi-Duitsland, waar hij hartelijk werd ontvangen door Hermann Göring, die hem rondleidde langs de militaire vliegvelden en vliegtuigfabrieken. Lindbergh kreeg ook toestemming om zelf te vliegen in de Junkers Ju 88 en de Messerschmitt Bf 109. Lindbergh was zeer onder de indruk en waarschuwde de Verenigde Staten voor de gevaren van de nazi-luchtmacht, wat ook de bedoeling van de nazi's was. Hij kreeg de Orde van Verdienste van de Duitse Adelaarvan Hermann Göring, oprichter van de Luftwaffe. Na de Kristallnacht ontstond hierover verontwaardiging, maar Lindbergh weigerde de onderscheiding te retourneren met de woorden: "It seems to me that the returning of decorations, which were given in times of peace and as a gesture of friendship, can have no constructive effect. If I were to return the German medal, it seems to me that it would be an unnecessary insult. Even if war develops between us, I can see no gain in indulging in a spitting contest before that war begins." (Het lijkt mij, dat het retourneren van onderscheidingen, die gegeven zijn in vredestijd als gebaar van vriendschap, geen constructief effect kan hebben. Als ik de Duitse onderscheiding wel zou retourneren, zou dit een zinloze belediging zijn. Zelfs als zich een oorlog tussen ons zou ontwikkelen zie ik er geen voordeel in me te koesteren in een wedstrijdje verspugen voordat de oorlog begint). Hij pleitte voor handhaving van de Monroe-doctrine, net als zijn vader Charles August Lindbergh, die lid van het Amerikaanse Congres was tijdens de Eerste Wereldoorlog. Zijn isolationistische America Firstbeweging streefde naar neutraliteit van de Verenigde Staten in de eerste jaren van de Tweede Wereldoorlog. Maar toen zijn land direct werd betrokken door de Japanse verrassingsaanval op Pearl Harbor op 7 december 1941, bood hij zich toch aan voor het leger. President Roosevelt beschouwde hem als een landverrader en meeloper met het Duitse nazisme, en weigerde hem op te nemen in het leger. Lindberghs antisemitisme en nazisympathieën waren bekend uit zijn uitspraken. Hij werd door de Republikeinen voor het presidentschap benaderd. Na de Japanse aanval op Pearl Harbor probeerde Lindbergh weer te worden opgenomen in de US AirForce. De minister van Oorlog, Henry Stimson, wees dit namens het Witte Huis af. Om toch een actieve militaire rol te vervullen bood Lindbergh een aantal vliegtuigbedrijven zijn diensten als consultant aan. Als technisch adviseur was hij bij Ford in 1942 nauw betrokken bij het oplossen van problemen met de productie van de B-24 Liberator in Willow Run. Vervolgens trad hij in dienst van United Aircraft in 1943 als technisch consultant waar hij het grootste deel van zijn tijd besteedde aan de Chance-Vought Division. Het volgende jaar haalde Lindbergh United Aircraft over om hem aan te stellen als technisch vertegenwoordiger in het Pacific Theater om het functioneren van de gevechtsvliegtuigen onder gevechtsomstandigheden te bestuderen. Op 21 mei 1944 vloog Lindbergh dan toch zijn eerste gevechtsmissie, zij het nog altijd officieel als burgerpersoneel met een VMF-222 in de buurt van de Japanse bezetting van Rabaul. In zijn zes maanden in de Stille Oceaan in 1944 nam Lindbergh deel aan jachtbommenwerperaanvallen op Japanse posities. In totaal vloog hij ongeveer 50 gevechtsmissies (steeds als burger). Op 28 juli 1944, tijdens een P-38-escortmissie met de 433 Fighter Squadron in het Ceram-gebied heeft hij een Sonia-observatievliegtuig neergeschoten, bestuurd door kapitein Saburo Shimada, commandant van de 73ste Independent Chutai. Op 13 augustus 1927 werd Lindbergh door het stadsbestuur van Chicago gehuldigd met festiviteiten en een diner in het Stevens Hotel.[2] De toen zevenjarige zoon van de hoteleigenaar, het latere lid van het Amerikaanse hooggerechtshof, John Paul Stevens, kreeg van Lindbergh als cadeau een witte duif uitgereikt, Lindy.[3] Lindbergh had die dag eerst drie rondjes boven de wijk de Loop, gevlogen en dineerde met alle notabelen van Chicago en het land in de avond in de Grand Ballroom van het hotel. Er werd een achtgangendiner geserveerd voor de duizend gasten met een speciaal ijsgerecht tot slot, de Glace Fantasie à la Lindbergh. Het stadsbestuur gaf hem een presentatieboek voor een op te richten baken te zijner ere, het Lindbergh Beacon Light, wat in 1930 boven op het toenmalige Palmolive-gebouw zou komen te staan ter oriëntatie van vliegtuigen.[4] Eind jaren twintig ontwierp Charles Lindbergh voor uurwerkfabrikant Longines het polshorloge met navigatie speciaal voor vliegtuigpiloten Geïnspireerd door het overlijden van zijn schoonzuster aan een ernstige hartkwaal, vond Lindbergh in de jaren dertig een glazen perfusiepompuit, de Model T-pomp, waarmee hartoperaties in de toekomst mogelijk werden gemaakt. In 1938 publiceerde hij samen met de Franse arts en Nobelprijswinnaar Alexis Carrel het boek The Culture of Organs over kunstorganen. Daarin beschreef hij onder andere het moderne kunstharten de voorloper van de hart-longmachine. Sinds 1929 was Lindbergh ook geïnteresseerd geraakt in het wetenschappelijk raketonderzoek van uitvinder Robert Goddard. Lindbergh hielp hem aan een schenking van Daniel Guggenheim en zou hem in zijn ganse leven blijven steunen. Hij trouwde Anne Morrow en kreeg zes kinderen. De eerste zoon, Charles jr., werd in 1932 ontvoerd en vermoord toen hij twee jaar oud was. Het kind werd vlak bij het huis teruggevonden. De verdachte, Bruno Hauptmann, een timmerman en Duitse immigrant, werd gearresteerd, berecht en geëxecuteerd, ofschoon hij een geldig alibi had en tot zijn dood altijd heeft beweerd onschuldig te zijn. Opmerkelijk aan deze zaak is dat Lindbergh kort voor de ontvoering naar een totaal afgezonderde plek verhuisde. Hij orkestreerde het politieonderzoek tot in detail en verbood zowel pers als politie met het huispersoneel te spreken. Lindbergh was een aanhanger van het nazigedachtegoed en een fervent aanhanger van de eugenetica. Zijn ontvoerde kind was verstandelijk gehandicapt. Er zijn dan ook sterke geruchten dat Lindbergh zelf de dader zou zijn geweest en de ontvoering zou hebben geënsceneerd.[5] Na zijn eerste zoon Charles jr. kreeg Lindbergh nog vijf kinderen met zijn vrouw Anne Morrow; de dochters Reeve en Anne, en de zonen Land, Jon en Scott. Na de Tweede Wereldoorlog woonde hij in Connecticut en de laatste jaren van zijn leven bracht hij door op Hawaï. Charles Lindbergh overleed op 72-jarige leeftijd aan kanker. Zijn vrouw Anne Morrow Lindbergh overleed op 7 februari 2001 op 94-jarige leeftijd in Vermont. In 2003, twee jaar na het overlijden van zijn echtgenote, kwam aan het licht dat Charles Lindbergh een dubbel leven leidde en in Europa drie geheime gezinnen had gesticht. In zijn boek The Double Life of Charles A. Lindbergh onthulde auteur Rudolf Schroeck aan de hand van foto's en meer dan 150 liefdesbrieven (door Lindbergh enkel ondertekend met het initiaal 'C') dat Lindbergh nog zeven buitenechtelijke kinderen had. Dit werd later bevestigd door DNA-onderzoek. Zo bleek hij twee kinderen te hebben van een zekere Valeska, zijn privésecretaresse van adellijke Pruisische afkomst, en vijf kinderen bij de Duitse zusjes Brigitte en Mariette Hesshaimer, die bevriend waren met Valeska. De kinderen kregen van hun moeder te horen dat Careu Kent, een fictieve Amerikaanse schrijver, hun biologische vader was.[6] [7] De ontvoering van Charles jr. inspireerde Agatha Christie enkele jaren later tot het schrijven van Moord in de Orient Express, met Hercule Poirot in de rol van detective. In dit boek wordt een man vermoord, van wie aangenomen wordt dat hij het kind ontvoerde (in het boek betreft het Daisy Armstrong en niet Charles Lindbergh). De solovlucht over de Atlantische Oceaan werd in 1957 verfilmd door Billy Wilder. In de film The Spirit of St. Louis wordt de rol van Lindbergh vertolkt door James Stewart. De weigering van president F.D. Roosevelt om Lindbergh op te nemen in de luchtmacht is het onderwerp van de roman The Plot Against America (2004) (Ned. vertaling Het complot tegen Amerika, 2004) van de bekroonde Amerikaanse auteur Philip Roth over wat had kunnen gebeuren. Het verhaal speelt zich af tijdens het (fictieve) presidentschap van Lindbergh. In de roman Lone Eagle van Danielle Steel wordt Charles Lindbergh regelmatig genoemd. De hoofdpersoon zou een relatie hebben met de beste vriend van Lindbergh. Lindbergh was niet de eerste die over de oceaan vloog. Hij was wel de eerste die het alleen deed. Acht jaar eerder hadden John Alcock en Arthur Whitten Brown al samen de vlucht gemaakt, en er was ook al een luchtschip met tientallen passagiers heen en weer gevlogen. In totaal 81 personen waren al over de oceaan gevlogen vóór Lindbergh. Charles 'Lindy' Lindbergh is met zijn solovlucht naamgever geworden van de lindy hop, een populaire dans uit die tijd. Na zijn aankomst kopten de kranten Lucky Lindy hops Atlantic, wat de inspiratie voor de naam van de dans zou hebben geleverd.
26 aug 1978 Paus Johannes Paulus I, geboren als Albino Luciani (Forno di Canale, 17 oktober 1912 – Vaticaanstad, 28 september 1978), was paus van de Rooms-Katholieke Kerk van 26 augustus 1978 tot aan zijn dood. Zijn pontificaat duurde 33 dagen. Johannes Paulus I was de opvolger van Paulus VI en werd al snel bekend als de "lachende paus". Voorafgaand aan zijn pontificaat was hij patriarch van Venetië. Hij was de eerste paus met een dubbele naam, en hij was de enige die het achtervoegsel I (=de eerste) aan zijn naam toevoegde. Zijn optreden tijdens zijn korte pontificaat werd gekenmerkt door ruime aandacht voor catechese. Hij ging door voor een bescheiden man. Als eerste paus zag hij af van een kroning en bediende hij zich – behalve in teksten die voorbereid waren door de Curie – niet van het majesteitelijk meervoud. Na zijn plotselinge dood waren er speculaties over het al dan niet natuurlijke karakter daarvan. Albino Luciani werd geboren als oudste zoon van Giovanni Luciani en Bartolomea Tancon. Bij de geboorte bestond grote bezorgdheid over zijn gezondheid. Om die reden werd hij vlak na de geboorte door de vroedvrouw gedoopt, waarbij hij de naam Albino kreeg, de naam van een vriend van zijn vader die in Duitsland door een ongeluk om het leven was gekomen.[1] Twee dagen na zijn geboorte werd de doop bevestigd door de pastoor in de plaatselijke parochiekerk.[2] Albino zou zijn hele leven een zwakke gezondheid kennen en periodes doormaken van zware pijnen.[3] Luciani’s vader was metselaar van beroep en werkte voornamelijk bij projecten in Duitsland en Zwitserland. Hij huwde tweemaal. Zijn echtgenote uit het eerste huwelijk, waaruit twee doofstomme dochters waren geboren, overleed vroegtijdig. Bij werkzaamheden in Venetië kwam hij in contact met Bartolomea Tancon, die Bortola genoemd werd. Bartolomea, van wie aanvankelijk aangenomen werd dat zij kloosterlinge zou worden,[4] stemde uiteindelijk toe in een huwelijk met de socialistische en antiklerikale Giovanni, onder voorwaarde dat haar kinderen een roomskatholieke opvoeding zouden krijgen. Uit het huwelijk werden naast Albino nog twee zonen geboren, Frederico (die jong overleed) en Edoardo, en een dochter, Antonina (Nina), die in juni 2009 als laatste van de Luciani-kinderen overleed.[5] Albino groeide op in het Noord-Italiaanse Forno di Canale (het huidige Canale d’Agordo), een dorp in de Dolomieten waar grote armoede heerste. De leefomstandigheden van de familie Luciani waren moeilijk, doordat het gebied zwaar gebukt ging onder de gevolgen van de Eerste Wereldoorlog. Omdat zijn vader vaak in het buitenland verbleef voor zijn werk, werd Albino door zijn moeder ingeschakeld bij het zoeken van voedsel. Volgens Albino’s jongere broer Edoardo hadden hij en zijn broers en zusters toch een gelukkige jeugd gekend.[6] Aan het dorpsplein stond de aan Johannes de Doper gewijde parochiekerk, die Albino in zijn jeugd vaak met zijn moeder bezocht. Albino zou verklaren dat hij bij binnenkomst van de kerk en bij het horen van de orgelmuziek de armoede vergat en dat de muziek hem leek te begroeten alsof hij een prins was. [3] Later zou dit plein naar hem, de meest illustere zoon van het dorp, vernoemd worden en de naam Piazza Papa Luciani dragen. Toen Albino tien jaar oud was, woonde hij een retraite bij van een kapucijner of minderbroeder. Hiervan raakte hij zo onder de indruk dat hij aangaf priester te willen worden, een voornemen dat gesteund werd door zijn moeder en de plaatselijke pastoor, Fillipi Carlo.[7]Om naar het kleinseminarie te mogen had Albino echter de toestemming van zijn vader nodig. Hierop schreef hij een brief aan zijn vader, die op dat moment werkzaam was in Duitsland, waarin hij diens goedkeuring vroeg. Ondanks zijn antiklerikale houding stemde zijn vader in en sprak de hoop uit “dat je, als je eenmaal priester bent, de kant van de armen en arbeiders zult kiezen. Jezus koos ook hun kant.”[8] In 1923 ging Albino naar het kleinseminarie van Feltre. Hier verdiepte hij zich onder meer in het leven en werk van Franciscus van Sales, zoals beschreven in een speciale kindereditie van het werk van de heilige, de "Philothea"[9], die hij van zijn moeder gekregen had. De levensbeschrijving zou een diepe indruk maken op de jonge Albino en ook op latere leeftijd bleef hij zich verdiepen in het leven en werk van Franciscus van Sales.[10] Toch gold Albino tijdens de eerste jaren aan het kleinseminarie niet als de meest toegewijde priesterstudent, wat hijzelf erkende toen hij patriarch was van Venetië.[11] Door zijn grote interesse voor niet-kerkelijke literatuur en de bestudering van wetenschappelijke werken van onder andere Darwin vormde Albino aanvankelijk een wereldbeeld dat afweek van dat van de kerk, waarbij hij onder meer vraagtekens zette bij de authenticiteit van grote delen van het Oude Testament. In vroege publicaties zou Luciani opgeroepen hebben het Oude Testament te beschouwen als een fictief werk, dat door kinderen niet gelezen mocht worden.[12] Over Mozes zou hij onder meer gezegd hebben: “Ik accepteer niet dat Mozes de heilige man was zoals de kerk en de films ons willen doen geloven. Mozes introduceerde het concept van fascisme in de westerse wereld, een ideologie gebaseerd op een rijke en arme samenleving, waarin kinderen geboren worden zonder gelijke kansen, lijdend aan armoede en honger.”[13] [14] Deze uitlatingen zouden hem verschillende malen op reprimandeskomen te staan en een paar keer werd zelfs gedreigd met uitsluiting van het seminarie. Na het kleinseminarie volgden vanaf oktober 1928 studies aan het grootseminarie Gregoriano in Belluno, waar Luciani uitblonk in geschiedenis, exegese en Latijn.[10] Hier las hij verhalen over het leven van Theresia van Lisieux, wier spiritualiteit geïnspireerd was door het werk van Franciscus van Sales. In preken tijdens zijn latere priesterschap zou hij diverse malen aan beide heiligen refereren.[10] Op 7 juli 1935 werd Albino Luciani in de San Pietro-kerk te Belluno tot priester gewijd door de bisschop van Belluno, Giosuè Cattarossi. Na zijn wijding volgde de aanstelling tot kapelaan in zijn geboortedorp. In 1937 werd hij aangesteld als professor aan het grootseminarie te Belluno, waar hij onder meer moraaltheologie, dogmatiek, canoniek recht en gewijde kunst doceerde. Luciani's ambitie om aan de Pontificia Università Gregoriana in Rome te promoveren stuitte op weerstand bij de rector van het grootseminarie. Voorwaarde om in Rome af te studeren was immers dat Luciani minimaal één jaar in Rome zou verblijven om zijn studies te voltooien, iets waarvoor de rector geen toestemming wilde geven. Uiteindelijk zou hem in 1941, door verzoeken van de rector en pater Felice Capello verbonden aan de universiteit te Rome, door paus Pius XII dispensatie verleend worden om zijn doctoraat geheel in Belluno voor te bereiden. De studie vond plaats in de tijd dat Italië betrokken was in de Tweede Wereldoorlog. Luciani, die de zijde koos van het verzet, was zich er terdege van bewust dat te openlijk verzet tegen met name de Duitsers zou kunnen leiden tot represailles. Daarom riep hij zijn studenten op niet tussenbeide te komen wanneer zij getuigen waren van acties tegen verzetsbewegingen.[15] Tegen het einde van de oorlog bood het seminarie wel onderdak aan leden van verzet. Op 23 november 1946 promoveerde Luciani magna cum laude tot doctor in de theologie. Zijn proefschrift had als onderwerp De oorsprong van de menselijke ziel volgens Antonio RosminiSerbati.[16] De priester en filosoof Rosmini was door zijn publicaties in de 19e eeuw een voor de Rooms-Katholieke Kerk omstreden figuur. Vooral de jezuïeten namen stelling tegen zijn uitspraken en zij slaagden erin het werk van Rosmini in 1849 op de Index librorum prohibitorum te plaatsen, wat inhield dat het niet door rooms-katholieken gelezen mocht worden. In 1854 werd het van de index gehaald, maar paus Leo XIII zou in 1887 met het decreet Post obitum veertig stellingen uit Rosmini’s werk veroordelen. In zijn proefschrift trachtte Luciani de dwalingen van de filosoof te bewijzen, een gegeven dat gezien werd als zijn conservatieve houding.[15] Na zijn pauskeuze kwam hij terug op zijn negatieve benadering van Rosmini en gaf hij toe dat de filosoof een priester was geweest die veel van de kerk gehouden had en die duidelijk de tekortkomingen van de kerk aangestipt had.[17] Hij riep verder op tot een verzoening met de broeders van de door Rosmini opgerichte orde Paters van Liefdadigheid en wilde de opdracht geven om het decreet Post obitum, opnieuw te bestuderen.[17] Door de vroegtijdige dood van Luciani zou pas tijdens het pontificaat van paus Johannes Paulus II het onderzoek voltooid worden. De opheffing van de bepalingen uit het decreet, vastgelegd door een commissie waarbinnen Jozef Ratzinger – de latere paus Benedictus XVI - als prefect optrad, werd afgekondigd op 1 juli 2001.[18] Antonio Rosmini zou in 2007 door paus Benedictus XVI zalig verklaard worden, nadat hij in 2006 al verheven was tot dienaar Gods. Op 2 februari 1948 werd Luciani benoemd tot pro-vicaris-generaal van het bisdom Belluno-Feltre. In 1949 verscheen een boek van zijn hand: “Catechetica in briciole”(vertaling: Catechismuskruimels) en in 1950 werd zijn proefschrift gepubliceerd. Vanaf 6 februari 1954 was hij vicaris-generaal van hetzelfde bisdom In 1955 werd Albino Luciani door de toen zittende bisschop van Belluno-Feltre, Gioacchino Muccin, bij de Heilige Congregatie voor het Consistorie voorgedragen als bisschopskandidaat. Paus Pius XII zou het verzoek niet honoreren, mede op basis van een rapport waarin gewezen werd op de zwakke gezondheid van Luciani, zijn magere postuur en de aanwezigheid van ten minste één minderbegaafde zus in zijn familie.[19] Luciani had echter het bisschopsambt niet geambieerd. Nog geen jaar daarvoor was hij lange tijd opgenomen in een sanatorium en had hij een verzoek ingediend om priester te worden in een bergdorp, wat geweigerd werd.[20] Na de verkiezing van Angelo Roncalli tot paus Johannes XXIII werd opnieuw Luciani’s naam genoemd voor een eventuele bisschopsbenoeming. Zonder acht te slaan op de in 1955 geuite bezwaren ging de paus direct akkoord met zijn benoeming. Johannes XXIII zei dat hij hem kende, iets wat Luciani zelf zou relativeren door te stellen dat hij Johannes XXIII in zijn vroegere functie als patriarch van Venetië slechts enkele malen in de trein gesproken had en dat “hij [Johannes XXIII] voornamelijk aan het woord was”.[21] Toch wilde Albino zijn op handen zijnde benoeming opnieuw weigeren, waarbij hij wees op zijn zwakke gezondheid en met name op zijn ademhalingsproblemen. Johannes antwoordde hierop: “Voortreffelijk. Als dat het enige is, stuur ik je naar Vittorio Veneto. Het bisschoppelijk paleis ligt daar op een heuvel. De luchtkwaliteit is goed en zal je goed doen!”[22] Op 27 december 1958 werd hij door paus Johannes XXIII tot bisschop gewijd in de Sint-Pietersbasiliek. Als wapenspreuk koos hij voor Humilitas (= nederigheid), dit in navolging van de heilige Carolus Borromeüs. Zijn wapenschild verwees met een zestal rotsen naar de Dolomieten (zijn geboortestreek) en met drie sterren naar de christelijke deugden Geloof, Hoop en Liefde, alsmede naar zijn achternaam Luciani (luce = licht). Toespraken tijdens vier audiënties als paus zouden gewijd zijn aan deze drie deugden en de nederigheid. De leeuw boven in het wapen verwijst naar de evangelist Marcus, patroon van Venetië. Tijdens zijn episcopaat liet Luciani het retraitehuis in Vittorio Veneto moderniseren. Hij organiseerde er jaarlijkse retraites (stilte- en verdiepingsweken) voor de priesters van zijn bisdom. Hij reorganiseerde de bisschoppelijke archieven en ondersteunde de missie. Hij 'adopteerde' het bisdom Ngozi in Burundi en stuurde talloze priesters uit zijn bisdom naar dat Afrikaanse land. Met geld van de parochianen van Vittorio Veneto werd in Kitega een nieuwe kathedrale kerk gebouwd. In 1966 woonde Luciani de wijding van de kerk bij, maar weigerde om als hoofdcelebrant op te treden bij de Heilige Mis. Hij vond dat André Makarakiza, de bisschop van Ngozi dat moest doen. "Wij zijn hier alleen maar om een helpende hand te bieden", zei Luciani.[23] In augustus 1962 werd aan Luciani een zaak voorgelegd van twee priesters die met geld van de kerk gespeculeerd hadden en daarbij veel geld verloren hadden ten koste van kleine spaarders. Hij besloot af te zien van het verschoningsrecht, een regeling waardoor de kerk eventueel niet op hoefde te draaien voor de kosten. Hij was van mening dat de gedupeerden gecompenseerd moesten worden en dat de priesters hun straf niet mochten ontlopen.[20] Door de verkoop van kerkelijke bezittingen, waaronder een kerkgebouw en de veroordeling van een van de priesters tot een jaar gevangenisstraf, werd de zaak afgewikkeld. Met dit optreden wilde Luciani onderstrepen dat hij een kerk der armen vertegenwoordigde.[24] Als bisschop van Vittorio Veneto kreeg hij ook te maken met een klein schisma in Montaner, een buurtschap in de gemeente Sarmede. Daar was een bijzonder geliefde pastoor overleden. Deze was populair omdat hij in de Tweede Wereldoorlog tegen het fascisme was opgestaan, wat hem een gevangenisstraf had opgeleverd. Na zijn overlijden benoemden de parochianen diens kapelaan tot nieuwe priester. Albino Luciani, die volgens het canoniek recht de enige was die priesters kon benoemen, aanvaardde deze benoeming niet. De bevolking van Montaner hield evenwel vast aan de keuze. Hierop toog de bisschop van Vittorio Veneto naar Montaner en haalde - onder rugdekking van de Carabinieri - de Heilige Hosties uit het tabernakel van de kerk van Montaner. Daarop leek het schisma compleet. De kapelaan ging van nu af aan voor in een mis die volgens de Byzantijnse ritus werd gevierd. Een deel van de gelovigen volhardde in deze nieuwe richting, een ander deel sloot zich later weer aan bij de Rooms-Katholieke Kerk.[25] Luciani nam deel aan het door paus Johannes XXIII bijeengeroepen Tweede Vaticaans Concilie om er “te leren in plaats van te onderwijzen”.[26] Zijn inbreng was beperkt, maar de resultaten van het concilie zouden hun weerslag vinden binnen zijn eigen bisdom. Zo drong Albino er bij de seminariestudenten erop aan nieuwe theologische visies te bestuderen en werden de leraren naar bijscholingscursussen gestuurd. Een belangrijke kwestie binnen de kerk werd het standpunt inzake de geboorteregeling. Het door Johannes XXIII begonnen onderzoek naar de wenselijkheid van het toestaan van de pil zou een belangrijk stempel drukken op het pontificaat van paus Paulus VI, die met zijn encycliek Humanae Vitae, gepubliceerd op 25 juli 1968, deze vorm van geboortebeperking ten stelligste afwees, omdat zij niet zou stroken met de rooms-katholieke leer. In de periode waarin het onderzoek naar de wenselijkheid van het toestaan van de pil plaatsvond (1962–1968), kreeg Luciani van kardinaal Giovanni Urbani de opdracht zijn visie over dit onderwerp in een rapport weer te geven. Luciani, die getuige was van de grote armoede waarin de grote gezinnen moesten leven, waaronder dat van zijn broer Edoardo (tien kinderen), meende dat inzake de geboortebeperking de kerk een progressiever standpunt zou kunnen innemen. Hij weigerde echter een definitief besluit van de paus naast zich neer te leggen, zoals verwoord in een preek tot zijn gelovigen in Vittorio Veneto, waarin hij priesters opriep vast te houden aan de richtlijnen van de paus, totdat hij eventueel een nieuwe uitspraak zou doen.[27] Luciani's reactie op de verschijning van Humanae Vitae was zoals verwacht: hoewel hij gehoopt had dat de paus geluisterd zou hebben naar de roep van vele echtparen om de pil toe te staan, meende hij dat de nieuwe richtlijnen van Paulus VI inzake het huwelijkse leven een garantie voor het welzijn van de mens en het gezin beoogden.[27] Hij weigerde echter echtelieden te veroordelen, die eventueel wel aan bewuste geboortebeperking deden en riep priesters op om zich met name in de persoonlijke omstandigheden van de echtparen te verdiepen alvorens tot een afwijzing van hun gedrag te komen. [28] Tijdens het Tweede Vaticaans Concilie raakte Luciani onder andere bevriend met de Poolse kardinaal Stefan Wyszyński. Over de rol van de Rooms-Katholieke Kerk in Polen zou eerstgenoemde zeggen dat deze in de nabije toekomst een belangrijke rol zou spelen, met name door de grote devotie voor de maagd Maria die het Poolse volk ten toon spreidde.[26] [29] Op 17 september 1969 overleed de toenmalige patriarch van Venetië, kardinaal Giovanni Urbani. Als opvolger circuleerden de namen van Antonio Samorè, die door zijn conservatieve denkbeelden door de Venetianen niet gewenst werd, en Albino Luciani, die aanvankelijk voor de eer bedankte, maar uiteindelijk onder druk van het Vaticaan de benoeming aanvaardde.[30] Na zijn officiële benoeming op 15 december 1969 nam Luciani op 3 februari 1970 tijdens een eucharistieviering bezit van zijn aartsbisdom. Op zijn verzoek zag men af van de gondelprocessie, waarmee traditiegetrouw een nieuwe patriarch werd binnengehaald.[31] Het aartsbisdom Venetië kende grote tegenstellingen: enerzijds was er de grandeur voortkomend uit eeuwenoude tradities, anderzijds een grote armoede, overbevolking en vervuiling zoals in de industriële centra Mestre en Marghera. Wat Luciani direct opviel was echter de religieuze desinteresse, waarop hij besloot al zijn aandacht te richten op het pastorale werk. Centraal daarbij stond dat hij zichzelf beschouwde als aanspreekpunt voor alle gelovigen en opkwam voor hun belangen. Zo trad hij diverse malen op als bemiddelaar (met wisselend succes) tussen arbeiders en werkgevers wanneer er sprake was van een conflict of wanneer ontslagen op grote schaal dreigden.[32] Hiermee hoopte hij het lot van de arbeiders te verbeteren en armoede te voorkomen. Albino Luciani was bijzonder begaan met een tehuis voor verstandelijk gehandicapte kinderen. Toen dit tehuis in financiële moeilijkheden dreigde te geraken, verkocht hij een deel van het Venetiaans liturgisch vaatwerk, evenals een gouden ketting die hem - bij gelegenheid van zijn bisschopswijding - door Paus Johannes XXIII was geschonken en nog aan paus Pius XII had toebehoord.[33] Zijn optreden in Venetië vond veel waardering bij paus Paulus VI, die de patriarch afvaardigde naar de algemene bisschoppensynode(30 september – 6 november 1971), waarin het ministeriële priesterschap en de rechtvaardigheid in de wereld centraal stonden. Tijdens de synode riep Luciani de rijkere kerken op om zichzelf een jaarlijkse belasting van 1% op te leggen en het geld aan te wenden voor de arme landen.[34] In september 1972 bezocht paus Paulus VI de stad Venetië. Tijdens een grootse ontvangst op het San Marcoplein maakte de paus een gebaar naar Luciani door publiekelijk zijn stola af te doen en deze om de schouders van de patriarch te hangen. Tijdens het Angelus op 27 augustus 1978, de dag na zijn verkiezing tot paus, verwees Luciani naar deze gebeurtenis: "...hij [Paulus VI] liet me ten overstaan van 20.000 mensen blozen tot aan mijn haarwortels, omdat hij zijn stola afnam en haar om mijn schouders legde. Nooit heb ik zo gebloosd!"[35] Het gebaar van de paus werd door velen gezien als een aanwijzing voor een op handen zijnde benoeming van Luciani tot kardinaal, een benoeming die zes maanden later zou volgen. Tijdens het consistorie van 5 maart 1973 werd Albino Luciani tot kardinaal-priester gecreëerd, waarbij hem als titelkerk de Basiliek van San Marco in Rome werd toegewezen. Hoewel Luciani’s maatschappelijke optreden beschouwd werd als progressief, werd hem echter verweten dat hij jegens de kerkelijke leer een conservatieve houding aannam. Deze opvatting kwam voort uit zijn onvoorwaardelijke trouw aan het gezag van de paus.[36] Had hij eerder als bisschop paus Paulus’ standpunt inzake geboortebeperking verdedigd, toen een referendum werd gehouden over het toestaan van echtscheidingen, verbood Luciani de Italiaanse katholieke jeugdorganisatie FUCI (Federazoni Universitaria Cattolica Italiana) dit initiatief te steunen.[36] Volgens Mario Senigaglia, privésecretaris van de patriarch, was Luciani’s verzet tegen het optreden van de FUCI voortgekomen uit het feit dat deze organisatie een Bijbelcitaat had gebruikt om haar standpunt te rechtvaardigen. Luciani's visie op echtscheiding "was meer verlichtend dan de mensen dachten. Hij aanvaardde gescheiden mensen en ook hen die zoals de kerk zegt 'in zonde leven'".[37] Onder priesters en bisschoppen was er kritiek op de werkwijze van Albino Luciani, die volgens hen zijn ambt als patriarch niet waardig was.[33] Zo ontwikkelde Luciani de gewoonte om - bij wijze van preek - kleine kinderen te interviewen vooraan in de kerk. Ook publiceerde hij artikelen in verschillende kranten (Gazettino di Venezia en later in de Messaggero di sant'Antonio), waaronder brieven aan beroemde en fictieve mensen als Dickens, Goethe, Hippocrates, Koning David, Pinocchio, Petrarca en aan Jezus. Deze brieven zouden in 1976 gebundeld worden en als boek onder de titel Illustrissimi[38] worden uitgebracht. Het grootste verwijt aan het adres van Luciani was zijn optreden met betrekking tot de verkoop van de Banca Cattolica Veneto, de huisbank van het aartsbisdom, waar in het verleden tegen lage rente geld geleend kon worden voor charitatieve initiatieven. Zonder medeweten van de patriarch van Venetië was de bank door de directeur van de Vaticaanse Bank, Paul Marcinkus, verkocht aan Roberto Calvi, eigenaar van de Banco Ambrosiano te Milaan.[39] Hierdoor was de Banca Cattolica Veneto een reguliere bank geworden, waar geld werd uitgeleend tegen de geldende, hogere interesttarieven. Hoewel Luciani zich fel verzette tegen deze gang van zaken en zelfs naar Rome ging om verhaal te halen, bleek dat de verkoop niet meer ongedaan gemaakt kon worden. Uit onvrede met deze situatie besloot hij met vele anderen de bankrekening van het aartsbisdom op te heffen en de rekeningen onder te brengen bij de Banco San Marco te Venetië.[40] In 1977 bezocht Luciani ter gelegenheid van de zestigste verjaardag van de verschijningen het heiligdom van Onze-Lieve-Vrouw van Fátima, in Portugal. Hij had bij deze gelegenheid een langdurig onderhoud met zuster Lucia, een van de drie kinderen aan wie de Maagd Maria verschenen zou zijn. Volgens François de Marie des Anges zou Lucia Luciani hebben ingelicht over het derde geheim van Fátima, dat naar verluidt op hemzelf betrekking had. Luciani's onverwachte dood is door deze auteur in verband gebracht met het derde geheim.[41] Op 6 augustus 1978 om 21.40 uur overleed paus Paulus VI te Castel Gandolfo aan de gevolgen van een hartaanval. Tijdens zijn pontificaat had hij wijzigingen aangebracht in de regelingen die betrekking hebben op het College van Kardinalen. De meest ingrijpende was zijn motu proprio Ingravescentem Ætatem geweest, waarin bepaald werd dat kardinalen van tachtig jaar en ouder uitgesloten waren van deelname aan het conclaaf.[42] [43] Andere bepalingen, zoals onder meer verwoord in de apostolische brief Ecclesiae Sanctae van 6 augustus 1966, hadden ervoor gezorgd dat prelaten van 75 jaar of ouder vrijwillig hun ontslag moesten indienen bij de paus. Hierdoor konden nieuwe, jongere kerkelijke functionarissen worden aangesteld die vaak direct verheven werden tot kardinaal. Deze nieuwe benoemingen resulteerden in een verschuiving van de kardinaalsverdeling per continent/nationaliteit. Aanvankelijk telde het kiescollege 115 kardinalen. Kardinaal Paul Yü Pin, aartsbisschop van Nanking in (China), overleed echter tijdens de sedisvacatie (= het interregnum in het Vaticaan) op 16 augustus. Drie andere kardinalen, Valerian Gracias uit India, John Joseph Wright uit de Verenigde Staten en Bolesław Filipiak uit Polen, meldden zich af wegens ziekte Voorafgaand aan het conclaaf werd door de (inter)nationale pers gespeculeerd over de kansen van diverse kardinalen. Daarbij vielen vaak de namen van de Italiaanse kardinalen Giuseppe Siri, aartsbisschop van Genua, en Sergio Pignedoli, die verbonden was aan de Romeinse Curie. Siri gold als de kandidaat van de conservatieven, omdat hij een conservatieve uitleg gaf aan de uitkomsten van het Tweede Vaticaans Concilie.[46] Pignedoli, die een voortzetting van het beleid van Paulus VI voorstond, gold als progressief.[47] [48] Andere papabile kandidaten waren de kardinalen Sebastiano Baggio en Giovanni Benelli; laatstgenoemde zou een belangrijk stempel drukken op de uiteindelijke verkiezing van Albino Luciani. Bij zijn vertrek uit Venetië was Albino Luciani ervan overtuigd dat hij niet gerekend moest worden als kansrijk voor de opvolging, een uitspraak die hij ten overstaan van de verzamelde pers in Rome herhaalde.[49] In een brief aan zijn nicht Pia, geschreven op 24 augustus 1978, schreef hij dat hij geen idee had hoelang het conclaaf zou gaan duren, maar dat hij ervan overtuigd was dat hij geen gevaar liep.[50] Tegen zijn secretaris Mario Senigaglia had hij gezegd, dat de tijd daar was voor een kandidaat uit de Derde Wereld, waarbij hij dacht aan de Braziliaanse kardinaal Aloísio Lorscheider.[51] In de vierde stemronde op de tweede dag van het conclaaf werd Albino Luciani verkozen tot paus. [52] Zijn eerste woorden tot de kardinalen schijnen geweest te zijn: "Moge God jullie vergeven wat jullie mij hebben aangedaan", en na een paar minuten zwijgen: "Accepto" (="ik aanvaard het").[53] Onverwacht en uit respect voor zijn beide voorgangers nam hij de dubbele naam Johannes Paulus aan, omdat hij door Johannes XXIII tot bisschop was benoemd en door Paulus VI tot kardinaal verheven. Hij zei erbij "noch over de wijsheid des harten van Johannes, noch over de cultuur en voorbereiding van Paulus te beschikken", maar "op hun plaats te staan", en daarom vroeg hij "herdacht te worden in de gebeden van ieder".[54] Veel kardinalen die deelnamen aan het conclaaf waarin Luciani verkozen werd, verwachtten een lang pontificaat. De nieuwe paus was immers nog jong. Hij maakte van meet af aan meer de indruk van een 'pastor' dan van een prelaat. Hij was de eerste paus sinds tijden die niet een uitgebreide loopbaan had gehad binnen de Romeinse Curie. Rome en Vaticaanstad waren relatief nieuw voor hem. Dat had als nadeel dat hij - zoals hij zelf aangaf - weinig bekend was met wat er van hem werd verwacht, maar als voordeel dat hij weinig vijanden binnen de Curie of het College van Kardinalen leek te hebben. Hoe weinig hij zelf rekening gehouden leek te hebben met zijn verkiezing bleek al bij de eerste balkonscène, waarbij zijn warrige wilde haren het meeste opvielen. Over het algemeen zorgen papabili er namelijk voor netjes gekapt te zijn Op 27 augustus, de dag na het conclaaf, richtte paus Johannes Paulus I zich in zijn eerste toespraak tot de aanwezige kardinalen en bisschoppen, en tot alle gelovigen wereldwijd. Na opnieuw gewezen te hebben op de zwaarte van de taak waartoe hij was verkozen, wilde hij allen informeren over hoe hij als paus zijn ambt wilde vervullen. Johannes Paulus I maakte duidelijk in de lijn van zijn voorgangers, die een grote inzet hadden getoond voor het pastorale werk (paus Pius XI tot en met paus Johannes XXIII), te willen functioneren. Het belang hiervan zou hij op 7 september onderstrepen door in een toespraak gericht aan de clerus van Rome te wijzen op de verantwoordelijkheid van geestelijken voor de gelovigen, maar ook voor zichzelf. De paus verkondigde dat meditatie een belangrijk hulpmiddel was om rust te vinden, wat zijn weerslag zou hebben op de gelovigen. Een ander aspect was de liefde die de priester moest hebben voor zijn baan. Priesters zeiden vaak niet begrepen of gewaardeerd te worden, waardoor zij ontmoedigd raakten. Hoewel Johannes Paulus I toegaf dat hij als bisschop ook vaak tekortgeschoten was in het prijzen van zijn priesters, verwees hij naar de woorden van Franciscus van Sales dat elke roeping zijn problemen kende, maar dat er gewaakt moest worden voor de gedachte dat anderen het altijd beter hadden.[55] De daarop volgende dagen vonden de voorbereidingen plaats van de ophanden zijnde viering van Johannes Paulus’ ambtsaanvaarding, die zou plaatsvinden op 3 september 1978. Hierbij gaf de nieuwe paus te kennen niet met de tiara te willen worden gekroond, maar slechts in zijn ambt te willen worden bevestigd door de oplegging van het pallium. Aanvankelijk verwierp hij ook de idee om zich zittend in de Sedia Gestatoria – de pauselijke draagstoel - binnen het Vaticaan te laten verplaatsen, maar omdat hij klein van postuur was en belang hechtte aan het feit dat hij contact had met de aanwezigen, kwam hij uiteindelijk op deze beslissing terug. Zijn voorganger Paulus VI was weliswaar in 1963 nog wel met de tiara gekroond, maar hij had deze driekroon afgestaan ten behoeve van de armen en daarna ook nooit meer gedragen. Zijn opvolger, Paus Johannes Paulus II, zag datzelfde jaar nog ook van een kroning af. De daaropvolgende paus, Benedictus XVI, zou in 2005 de tiara zelfs helemaal van het pauselijk wapen weglaten en vervangen door de mijter. Op bestuurlijk niveau werd de Franse kardinaal Jean-Marie Villot opnieuw tot kardinaalstaatssecretaris aangesteld, een functie die hij al sinds 1969 vervulde. Ook werden de kardinaalprefecten van de verschillende Congregaties binnen de Romeinse Curie herbenoemd. Johannes Paulus I verrichtte maar één hoge Curiebenoeming, namelijk die van de Beninse kardinaal Bernardin Gantin tot voorzitter van de Pauselijke Raad "Cor Unum".[56] Tijdens een van de ontvangsten die gehouden werden voor de gedelegeerden die op de feestelijkheden van de benoeming van Johannes Paulus I waren afgekomen vond een spijtig voorval plaats: de Russisch-orthodoxe metropoliet van Leningrad - het huidige Sint-Petersburg - Boris Georgievich Rotov Nikodim, stierf op 5 september tijdens een privé-audiëntie bij de paus; het was Johannes Paulus zelf die hem de absolutie verleende.[57] Evenals zijn voorganger, paus Paulus VI, besloot Johannes Paulus I tijdens wekelijkse audiënties de verzamelde gelovigen toe te spreken en godsdienstige kwesties te bespreken. Hierbij verwees hij niet alleen naar puur theologische of religieuze werken, maar haalde hij ook anekdotes of gebeurtenissen aan uit het dagelijkse leven alsmede verhalen uit de wereldliteratuur. Zijn betrokkenheid bij kinderen kwam tot uiting doordat hij tijdens deze audiënties kinderen een rol gaf bij zijn betoog. Zo ondervroeg hij op 6 september een jongen uit Maltaen vroeg hem hoe hij de rol van zijn ouders zag en de rol die de jongen zou moeten spelen wanneer zijn ouders oud zouden zijn en hulp behoefden. Het betrekken van kinderen bij deze speciale gelegenheden stamde al uit de tijd dat hij bisschop was; tijdens heilige missen liet hij hen naar voren komen, waarna hij een kort interview met het kind in kwestie hield. In een toespraak op 27 september tijdens het Ad Limina-bezoek - een verplicht bezoek van bisschoppen aan Rome - van Filipijnse bisschoppen ging Johannes Paulus I in op de verspreiding van het Evangelie. Hij riep de Filipijnse bisschoppen op om de gelovigen vooral te wijzen op het eeuwige leven en tevens sprak de paus de hoop uit dat het werk van de kerk in de Filipijnen een voorbeeld zou vormen voor de rest van de Aziatische landen.[58] Bijzondere aandacht ging echter uit naar Johannes Paulus’ voorganger Paulus VI, die er - in de ogen van de paus - ondanks de vele kritiek in geslaagd was invulling te geven aan de besluiten van het Tweede Vaticaans Concilie. Het was het voornemen van Johannes Paulus deze besluiten te handhaven en te verdiepen. Dit benadrukte hij tijdens het ad limina-bezoek van Amerikaanse bisschoppen (21 september) door de aanwezige geestelijken te wijzen op de betekenis van het gezin en op de noodzaak om de status ervan te handhaven. De heiligheid van het gezin was immers, conform de besluiten tijdens het Tweede Vaticaans Concilie, hét middel om vernieuwing binnen de kerk te realiseren. In de ogen van Johannes Paulus I was het dan ook ondenkbaar dat de huwelijksband tussen man en vrouw verbroken kon worden en het was onder meer de taak van geestelijken om erop toe te zien dat eventuele problemen overwonnen werden.[59] Door zijn vroegtijdige dood vonden er slechts vier algemene audiënties plaats. En doordat hij tijdens zijn pontificaat geen encyclieken uitbracht, geven zijn toespraken het beste weer wat de voorstellingen waren die Johannes Paulus I had van geloof en kerk: Zo geloof ik in de Heer, die Zich aan mij heeft geopenbaard. Als inleiding tot zijn eerste audiëntie op 6 september 1978[60] ging Johannes Paulus I in op de betekenis van het pausschap - de paus is slechts de grote broer van de bisschoppen - en prees hij de precies een maand daarvoor overleden paus Paulus VI. In navolging van zijn voorganger maakte Johannes Paulus ook duidelijk de wekelijkse audiënties te willen voortzetten als een vorm van catechese voor de moderne tijd. In het vervolg van zijn toespraak ging de paus in op de betekenis van de geboden. God heeft ons een lichaam gegeven, een geestelijke ziel en een goede wil. Maar het onderhouden daarvan is belangrijk en daarvoor zijn de geboden bedoeld. Speciale aandacht ging uit naar de omgang met de medemensen, die volgens Johannes Paulus I ingedeeld konden worden in verschillende categorieën. Elke categorie kende daarbij haar eigen benadering. Ouders en leidinggevenden (staat en overheid) verdienden eerbied en gehoorzaamheid, gelijken moesten kunnen rekenen op rechtvaardigheid en liefde, terwijl aan de zwakkere medemens barmhartigheid betoond moest worden. Voor het in het reine komen met jezelf was, volgens de paus, 'nederigheid' belangrijk. De paus besefte dat mensen geneigd waren op de voorgrond te treden, maar adviseerde toch bescheiden te blijven. Johannes Paulus I riep de aanwezigen ten slotte op om samen met hem te bidden voor het welslagen van het vredesoverleg in Camp David, de plaats waar Egypte, Israël en de Verenigde Staten op zoek waren naar oplossingen om een einde te maken aan de voortdurende oorlogen in het MiddenOosten die ook een land als Libanon volledig uitgeput hadden. Dat is dus geloven: je eigen leven veranderen en je zonder enige voorwaarde aan God geven. Tijdens de audiëntie op 13 september 1978[61] ging Johannes Paulus I in op een van de zeven deugden, het geloof. Aan de hand van de wijze waarop de apostel Paulus en Augustinus van Hippo uiteindelijk bekeerd waren, probeerde Johannes Paulus I het aanwezige publiek uit te leggen, wat de theologische betekenis was van het geloof. Deemoed was daarbij een voorwaarde. Hij wees er verder op, dat de kerk een belangrijke rol speelde, omdat de kerk en Jezus onlosmakelijk met elkaar verbonden waren. Omdat de kerk gezien moest worden als Mater et Magistra (vertaling: Moeder en Lerares)[62] van het geloof, was het onmogelijk de kerk af te wijzen. Hoewel er binnen die kerk soms misstanden werden geconstateerd, was het de taak van alle gelovigen om de kerk te verbeteren om zo zichzelf te verbeteren. Ongewenste elementen binnen de kerk mochten niet de oorzaak zijn om de kerk minder lief te hebben. Wie vanuit de hoop leeft, die draagt een sfeer van vertrouwen en overgave met zich mee door het leven. Op 20 september 1978[63] gaf Johannes Paulus I een toelichting op een van de zeven deugden, de hoop. Aan de hand van uitspraken van Augustinus en Franciscus van Sales wilde hij laten zien, dat hoop onontbeerlijk is. Johannes Paulus weersprak daarbij de opvatting van onder meer Friedrich Nietzsche, die de hoop omschreef als slechts “de deugd van de zwakken” waardoor christenen nutteloze mensen zouden worden voor wie werken aan de wereld onbelangrijk is. Ook de gedachte dat hoop de ontwikkeling van de mens in de weg zou staan wees de paus resoluut af, omdat de christelijke boodschap juist gericht was op de opbouw van de wereld. Hij waarschuwde echter het publiek dat politieke, economische en sociale bevrijding niet slechts een doel op zich was, maar dat de mens zich tevens moest richten op het toetreden tot het Rijk Gods. De hoop op eeuwig leven en de hoop op een betere toekomst van de wereld moesten, volgens Johannes Paulus, hand in hand gaan. Beminnen wil zeggen er met je hart op uittrekken en naar het voorwerp van je liefde snellen. Johannes Paulus’ laatste audiëntie op 27 september 1978[64] stond in het teken van de liefde. Volgens Johannes Paulus I vertelden de levensverhalen van de heiligen hoe zij de ware liefde voor God vonden. Enige kritiek was er ten aanzien van de apostel Petrus, die zijn liefde voor Jezus wel getoond had tijdens zijn glorie, maar wegbleef toen zijn meester aan het kruis werd genageld. Toch beschouwde de paus de liefde voor God niet als een exclusief gegeven; hij wees erop, dat de liefde voor de naaste evenzo belangrijk was, zij het, dat deze liefde van een andere orde was. De moderne invulling van naastenliefde moest volgens Johannes Paulus aangepast worden in lijn met onder meer het gedachtegoed van paus Paulus VI, zoals verwoord in zijn encycliek Populorum Progressio uit 1967. Daarin werd verwezen naar de hongersnood, de onrechtmatigheid van overmatig privébezit en binnen deze context werd ook de bewapeningswedloop als een schanddaad gezien. [65] Alleen door een helpende hand te bieden richting de noodlijdenden zou ware liefde zich ontwikkelen. Na een kort gesprek met een van de aanwezige leerlingen van een katholieke school onderstreepte de paus ten slotte dat, evenals de zucht van mensen om steeds beter te wonen of sneller te reizen, de mens er ook naar moest streven meer van God te gaan houden op een volmaakte mani In de nacht van 28 op 29 september 1978 om kwart voor vijf trof zuster Vincenza Taffarel, die al in dienst was van Albino Luciani sinds 1959, Johannes Paulus I dood aan in zijn bed met in zijn hand wat papieren. Hierop informeerde zij onmiddellijk de particulier secretaris van de paus, Diego Lorenzi. [66] Volgens kardinaal Paul Poupard was het echter de secretaris van de paus, de Ier John Magee, die hem 's ochtends half zittend in zijn bed aantrof met De imitatione Christi van Thomas a Kempis in zijn hand.[67] Dokter Renato Buzzonetti, verbonden aan het Vaticaan, onderzocht het lichaam en kwam zonder sectie te verrichten tot de conclusie dat Johannes Paulus I overleden was aan een acuut hartinfarct; rond 23.00 uur de avond daarvoor. Hierop werd door kardinaal Jean-Marie Villot, in zijn functie als camerlengo, het nieuws wereldkundig gemaakt. Doordat Johannes Paulus I al zo vroeg na zijn verkiezing overleed, behoort zijn pausschap tot de kortste tien pontificaten in de geschiedenis van het pausdom. Johannes Paulus I is tot op heden tevens de kortst regerende paus van de Moderne Tijd. Op 4 oktober 1978 vond zijn begrafenis en bijzetting plaats. Tijdens de begrafenisdienst wees kardinaal Carlo Confalonieri erop dat het niet de duur van een pontificaat was die de betekenis van een paus bepaalde, maar eerder de invulling die de persoon er aan gaf. Hij vergeleek Johannes Paulus I met een meteoor, die onverwacht de hemel verlicht had en vervolgens verdween, de gelovigen verbaasd en verbijsterd achterlatend. Ook refereerde Confalonieri naar de wijze waarop Johannes Paulus geprobeerd had theologische doctrines te vertalen in een begrijpelijkere taal voor een groter publiek.[68] Het daarop volgende conclaaf vond plaats van 14 tot 16 oktober 1978 en zou de eerste niet-Italiaanse paus voortbrengen sinds de dood van de uit de Nederlanden afkomstige paus Adrianus VI in 1523: de Poolse kardinaal Karol Józef Wojtyła, die de naam Johannes Paulus II aannam als eerbetoon aan Albino Luciani. Tijdens zijn eerste radiotoespraak op 17 oktober 1978 riep Johannes Paulus II zijn voorganger in herinnering. "Wat kunnen we zeggen over Johannes Paulus I? Hij schijnt pas gisteren uit deze vergadering naar voren te zijn getreden om de zware last van de pauselijke waardigheid op zich te nemen. Maar wat een vlammende caritas, ja, wat een golf van liefde wenste hij voor de wereld in zijn laatste zondagse toespraak vóór het bidden van het Angelus. Hij bevestigde dit nog door de wijze cathechistische onderrichtingen die hij bij publieke audiënties gaf over geloof, hoop en liefde.[69]" De plotselinge dood van Johannes Paulus I leidde er onmiddellijk toe dat de zich verzamelende kardinalen opgeroepen werden – onder meer door een artikel in de Italiaanse krant Corriere della Sera – een autopsie toe te staan om zo de precieze doodsoorzaak vast te stellen. Het College van Kardinalen vroeg vervolgens twee teams van deskundigen om nader advies. Op 2 oktober kwamen de kardinalen bijeen om de adviezen te bespreken. Twee artsen adviseerden tegen een autopsie, omdat de doodsoorzaak al was vastgesteld. Bovendien was het lichaam gebalsemd, wat een betrouwbare schouwing onmogelijk zou maken. Een patholoog-anatoom adviseerde vóór een lijkschouwing, omdat de doodsoorzaak niet zonder nader onderzoek zou kunnen worden vastgesteld. Niettemin besloot het College van Kardinalen, na een stemming, in overgrote meerderheid geen toestemming te geven voor een autopsie, omdat deze voeding zou kunnen geven aan de inmiddels ontstane geruchten over de mogelijk niet-natuurlijke doodsoorzaak van de paus.[70] In zijn boek Gods wil of mafia? De onverklaarbare dood van Johannes Paulus I probeerde David Yallop aan te tonen dat er sprake was van verdachte omstandigheden (lees: "vergiftiging") waarin de paus overleden was. Daarbij werd met een beschuldigende vinger gewezen naar personen binnen en buiten het Vaticaan, die elk een motief leken te hebben om de paus om te brengen. Zo werd kardinaal Jean-Marie Villot genoemd, omdat hij op 28 september 1978 te horen gekregen zou hebben dat hij als kardinaal-staatssecretaris vervangen zou worden door kardinaal Giovanni Benelli.[71] [72] Villots optreden na de ontdekking van de overleden paus, waarbij hij belastende voorwerpen uit de slaapkamer van de paus verwijderd zou hebben, riep bij Yallop vraagtekens op. Yallop suggereert daarnaast dat Johannes Paulus I wilde breken met het in de encycliek Humanae Vitae uiteengezette anticonceptie-beleid. Volgens Yallop zou de paus van mening zijn geweest dat anticonceptie, gelet op de overbevolking en de enorme kindersterfte, toegestaan moest worden. Deze mogelijke opvatting van Luciani zou op groot verzet binnen de Curie zijn gestuit.[73] Centraal in Yallops boek staat echter de speculatie dat Johannes Paulus I van plan was geweest op te treden tegen de malversaties binnen het bankwezen van het Vaticaan. Daarbij speelden de beheerder van de Vaticaanse bank Istituto per le Opere Religiose (IOR), aartsbisschop Paul Marcinkus, Licio Gelli, leider van de vrijmetselaarsloge P2, en Michele Sindona en Roberto Calvi een cruciale rol omdat zij allen betrokken waren bij talloze dubieuze bancaire transacties waarbij ook de Italiaanse maffia betrokken was. In een interview, gepubliceerd in de National Catholic Reporter op 5 september 2003, sprak Diego Lorenzi de beschuldigingen van moord op Johannes Paulus I tegen. Afgezien van de onmogelijkheid om de paus in zijn slaapkamer te benaderen – deze werd immers dag en nacht bewaakt – gaf Lorenzi aan dat David Yallop in zijn boek uitgegaan was van de veronderstelling dat de paus was vermoord en vervolgens geprobeerd had alle bewijzen daarvoor kloppend te maken.[74] De oprichter en zanger van de Britse punk- en rockband The Fall schreef een toneelstuk over Johannes Paulus I met de titel “Hey! Luciani: The Life and Codex of John Paul I”. Het stuk werd in december 1986 voor een periode van twee weken in Londen opgevoerd. In het toneelstuk waren liedjes opgenomen die door de band later op een album werden uitgebracht.[75] In het toneelstuk “The Last Confession” van Roger Crane staat de pausmaker kardinaal Giovanni Benelli centraal, die zijn eigen visie weergeeft over de periode vanaf het conclaaf in augustus 1978 tot aan het conclaaf van oktober 1978. Gesuggereerd wordt dat Benelli overtuigd was van moord op de paus, maar afzag van toestemming voor autopsie omdat dat de positie van de Rooms-Katholieke Kerk zou beschadigen. In de film The Godfather Part III vormt de vermeende moord op Albino Luciani een motief. Wanneer ene kardinaal Lamberto gekozen wordt tot paus Johannes Paulus I, kondigt hij direct een diepgaand onderzoek aan naar de activiteiten van de Vaticaanse Bank en de rol die diverse Vaticaanse functionarissen daarin vervullen. Om onthullingen te voorkomen wordt de paus 33 dagen na zijn aantreden door vergiftiging van zijn thee om het leven gebracht. De film The Pope Must Die is een parodie over de gang van zaken rond het leven en overlijden van Johannes Paulus I. Zo zou de pausverkiezing berusten op een misverstand, doordat een slechthorende kardinaal een nietsvermoedende parochiepriester Albinizi uitroept tot de nieuwe paus in plaats van de beoogde kardinaal Albini. In 2006 werd - onder regie van Giorgio Capitani - een sterk geromantiseerde speelfilm gemaakt over het leven van Albino Luciani, onder de titel Papa Luciani: Il sorriso di Dio(Paus Luciani: De glimlach van God). Deze film werd in delen uitgezonden op Rai Uno. Op 26 augustus 2002, de vierentwintigste verjaardag van Luciani's verkiezing tot paus, kondigde Vincenzo Savio, bisschop van Belluno-Feltre, aan dat het proces voor de zaligverklaring van paus Johannes Paulus I was begonnen op lokaal niveau.[76] De eerste postulator in deze zaak was de Pater Salesiaan Pasquale Liberatore. Na diens dood in 2003 werd de behartiging van Luciani's zaak overgenomen door Giorgio Lise, rector van het Papa Luciani Centrum in Belluno. Op 11 november 2006 werd het lokale proces afgerond en het dossier overgedragen aan de Pauselijke Congregatie voor de Heilig- en Zaligsprekingsprocessen. Aan de eis dat aan een kandidaatzalige een wonder moet worden toegeschreven is inmiddels voldaan. Een man uit het ZuidItaliaanse Puglia genas volgens artsen en theologen op medisch onverklaarbare wijze van een tumor op voorspraak van Johannes Paulus I.[77] Dit wonder is door de congregatie voor de Heiligsprekingsprocessen erkend en sindsdien wordt Johannes Paulus I door de Kerk vereerd als dienaar Gods. Voorafgaand aan het Angelus van 28 september 2008 stond toenmalig paus Benedictus XVI stil bij de dertigste sterfdag van Johannes Paulus I. Hij verwees daarbij naar de wapenspreuk van Luciani - Humilitas - en hij prees zijn voorganger als een kampioen van de nederigheid, een eigenschap die Johannes Paulus I "in staat stelde te spreken met iedereen, ook met de kleinen en de vreemdelingen". Eveneens wees hij op Luciani's vermogen tot catechese.[78] Op 7 november 2017 werd Luciani door paus Franciscus, op voorspraak van de Congregatie voor de Heilig- en Zaligsprekingsprocessen eerbiedwaardig verklaard. Dat is de eerste stap op weg naar een zaligverklaring.[79]