Een taart is een baksel dat in veel landen voornamelijk wordt gegeten tijdens feestelijkheden, bijvoorbeeld bij het vieren van een verjaardag. Een specifieke taart is de bruidstaart, gegeten bij een bruiloft. In veel landen wordt taart ook als nagerecht geserveerd. Enkele kenmerken van een taart zijn: Het gebak is luchtig. De vorm is meestal rond en plat van boven. De buitenkant is vaak voorzien van sierlijke, kleurige ornamenten zoals gekleurde (siroop)lijnen, chocolade- of notenstrooisel of platte stukjes chocolade. In het geval van een verjaardag is het wereldwijd gebruikelijk om een aantal kaarsjes, al naargelang de bereikte leeftijd, in de taart te steken. Deze kaarsjes zijn zeer kort en dun, en dienen te worden uitgeblazen. Volgens bijgeloof haalt men het volgende jaar als alle kaarsjes worden uitgeblazen. Een taart bestaat vaak uit meerdere lagen, wat het verschil maakt met ander gebak zoals cake. Het plaatsen van kaarsjes op de verjaardagstaart die in één keer moeten worden uitgeblazen is een volksgebruik. Het is afgeleid van de Griekse traditie ter ere van de godin Artemis [1] . Voor haar werden speciale taarten gebakken in de vorm van de maan. Deze werden geplaatst op het altaar in de aan haar gewijde tempel. Als de kaarsen in één keer werden uitgeblazen, zou Artemis goed gestemd worden. Wordt de taart bij een speciale gelegenheid (verjaardag, bruiloft, jubileum) gegeten, dan wordt er vaak een toepasselijke tekst op aangebracht door middel van glazuur, marsepein of chocolade. Tegenwoordig kan er een (eetbare) foto op aangebracht worden. Er zijn diverse typen taart. Een taart met veel suikerschuim wordt een schuimtaart genoemd. In Nederland zijn de appeltaart, chocoladetaart, aardbeientaart, kwarktaart, mon chou taart, kersentaart, mokkataart en slagroomtaartpopulair, in België ook de suikertaart. Vlaaien zijn wezenlijk verschillend van taarten omdat de bodem van een ander soort deeg is gemaakt. Ook een quiche wordt wel als taart gezien, hoewel deze hartig is; er zitten vaak groenten, en/of vlees en vis in en heeft deeg als belangrijkste ingrediënt. Men spreekt wel van een hartige taart. Het woord taart is afgeleid van het Oudfranse torte of tarte, dat afkomstig lijkt te zijn van het Latijnse torta (gedraaid baksel). Dit woord is de vrouwelijke vorm van het voltooid deelwoord van torquere (draaien). Ook kan gedacht worden aan een afleiding vanuit het Latijnse tortula (klein wit broodje). Het woord taart wordt als scheldwoord gebruikt voor een vrouw of meisje. De uitdrukking “ouwe taart” heeft een betekenis die vergelijkbaar is met een uitdrukking als “oud wijf”. Het Engelse slangwoord tart heeft eenzelfde gevoelswaarde. Een kinderspel is taarten en taartjes van zand ”bakken”. De taart komt in enkele zegswijzen voor. Merkwaardig is dat aan de taart steeds een negatieve lading gegeven wordt. Zo betekent "iemand van de taart geven" of "iemand een taart geven" iemand een draai om de oren geven, iemand berispen. "Van de taart krijgen" betekent slaag krijgen. "Taart eten" betekent het gelag betalen. Een specifiek model grafiek heet de taartgrafiek of -diagram (pie chart), vanwege de sterke gelijkenis met een in taartpunten gesneden taartvorm. Om ervoor te zorgen dat de taart in gelijke delen wordt verdeeld, wordt de taart vanuit het midden aangesneden. Bekend is de opgave waarbij persoon A een driehoekige taart in twee delen moet verdelen, en ook het eerste stuk mag kiezen, maar waarbij persoon B mag aangeven door welk punt op de taart de taartsnede moet gaan. De vraag is dan waar B dat punt moet kiezen, zodat er voor hem een zo groot mogelijk stuk overblijft. Bewezen kan worden dat bij n taartsneden een ronde taart in ½.n.(n+1)+1 stukken (die in grootte en vorm variëren) verdeeld kan worden. Zoals te verwachten is, zijn dat bij 1 snede 2 stukken en bij 2 sneden 4 stukken, maar bij 3 sneden kunnen er 7 stukken ontstaan (namelijk als de derde snede de andere twee niet in hun kruispunt kruist).
31 aug 1995 Horst Janssen (14 november 1929 - 31 augustus 1995) was een Duitse tekenaar , graficus , posterartiest en illustrator . Hij had een productieve productie van tekeningen , etsen , houtsneden , litho's en houtsneden . Janssen was een student van Alfred Mahlau aan de Landeskunstschule Hamburg . Hij publiceerde voor het eerst in de nieuwsweek Die Zeit in 1947. Begin jaren vijftig begon hij te werken in lithografie , op initiatief van Aschaffenburg- papierfabrikant Guido Dessauer , met behulp van de technische faciliteiten van een fabriek voor gekleurd papier. De eerste retrospectieve van Janssen's tekeningen en grafische werken werd getoond in 1965, eerst in de Kestnergesellschaft Hannover, vervolgens in andere Duitse steden en in Basel . In 1966 ontving hij de Edwin Scharff-prijs in Hamburg. Internationale tentoonstellingen volgden. In 1968 ontving hij de Grote Prijs in grafische kunst op de Biënnale van Venetië ; in 1977 werden zijn werken getoond op de documenta VI in Kassel . Het Horst Janssen Museum in zijn geboortestad Oldenburg is opgedragen aan zijn nalatenschap. Zijn werk wordt internationaal getoond in belangrijke musea. Zijn leven werd gekenmerkt door talloze huwelijken, uitgesproken meningen, alcoholisme en onbaatzuchtige toewijding aan de kunst van het maken van prenten . Janssen werd geboren in Hamburg . Zijn moeder, Martha Janssen, was een naaister uit Oldenburg; hij kende zijn vader nooit. Janssen werd opgevoed door zijn moeder en grootouders aan Lerchenstraße 14, Oldenburg. Hij werd geadopteerd door zijn grootvader en na zijn dood werd hij in 1939 geadopteerd door het voogdijgerechtshof. In 1942 werd hij student aan het National Political Institute of Education ( Duits : Nationalpolitische Erziehungsanstalt of napola ) in Haselünne , Emsland , waar een kunstleraar, Hans Wienhausen , zijn artistieke talent aanmoedigde. Zijn moeder stierf in 1943. In 1944 werd hij geadopteerd door de jongere zuster van zijn moeder, Anna Janssen, en verhuisde hij naar Hamburg, waar zij woonde.Hij woonde met zijn tante Anna in de Burchardstraße gedurende de rest van de oorlog en de naoorlogse periode. Later verhuisden ze naar Warburgstraße (Harvestehude). In 1946, op zestienjarige leeftijd, schreef Janssen zich in aan de Landeskunstschule in Hamburg, waar hij studeerde bij Alfred Mahlau en vanaf het begin een uitstekende leerling bleek te zijn. Janssen's eerste publicatie was een tekening in de weekkrant Die Zeit in 1947. Het jaar daarop publiceerde hij zijn eerste boek, het kinderboek Seid ihr alle da? (Zijn jullie er allemaal?), Met Rolf Italiaander . In 1950 werd zijn eerste kind, zoon Clemens, geboren en hij schreef en illustreerde zijn tweede boek, Der Wettlauf zwischen Hase und Igel auf der Buxtehuder Heide (de race tussen de haas en de egel op de Buxtehude Heath), voor de verjaardag van een klein meisje genaamd Friederike Gutsche. [1] Het werd gepubliceerd in een facsimile-editie in 1973. Janssen produceerde zijn eerste houtsneden , beïnvloed door Edvard Munch . Dominante thema's waren dieren, samen met man en vrouw. In 1952 ontving hij een Lichtwark-beurs in Hamburg. Rond dezelfde tijd werd hij gedwongen om de Landeskunstschule te verlaten. Het jaar erop werd hij gearresteerd na een dronken vechtpartij en probeerde hij te moorden. Hij werd onschuldig bevonden, maar kreeg een voorwaardelijke straf voor dronkenschap. [2] In de vroege jaren 1950 ontving hij een commissie van de papierfabrikant Guido Dessauer voor een portret van zijn schoonvader, de diplomaat Friedrich von Keller , gevolgd door andere portretten van familieleden. [3] Janssen was in staat om zijn eerste litho's te maken met behulp van de technische uitrusting van de Aschaffenburger Buntpapierfabrik. [4] [5] [6] Zijn vroege lithografieën werden in 2000 getoond door de Hamburger Kunsthalle . Ze omvatten " Baumwall " (Tree Mound; 1957); zijn eerste zelfportretten, zoals "Selbst-innig" (Intimate with Self; 1966) en posterontwerpen, beïnvloed door Ben Shan , voor zijn eigen tentoonstellingen. [4] Een ander zelfportret, " Selbst singend " (zelf, zang), toont de kunstenaar met wijd open mond, alsof hij " tiefe Welt- und Gottesverzweiflung " (diepgaande wanhoop over de wereld en God) uitdrukt , volgens een recensent . Hij veranderde een lithografie van Oskar Kokoschka , die zichzelf rechtop zag staan, de ander van twee geknielde figuren, getiteld " So liebt mich Oskar - Ja! " (Oskar houdt zo van me - ja!). De tentoonstelling toonde ook een stuk, waarop Janssen en zijn collega André Thomkins elkaar hadden afgebeeld, samen met het aforisme van Thomkins " Alles nicht wissen, heißt alles verzeihen " (om niet alle middelen te vergeven allemaal te vergeven). [7] In 1955 trouwde hij met Marie Knauer en in 1956 kreeg hij een tweede kind, een dochter, Katrin (bijgenaamd Lamme). Tijdens deze periode werkte hij aan een reeks grootschalige kleurenhoutsneden die in 1957 in zijn appartement werden tentoongesteld. Janssen verwierf erkenning en had in 1957 een tentoonstelling in Hannover in de Hans Brockstedt Gallery. Na deze succesvolle show schakelde hij plotseling over naar ets , een leerling worden van Paul Wunderlich , die hij later als een rivaal beschouwde.Zijn huwelijk met Marie eindigde in 1959 in een scheiding. Zijn kunst werd nu beïnvloed door art brut en Jean Dubuffet . Een nieuw huwelijk, met Birgit Sandner, werd een paar weken later gevolgd door een scheiding. Het jaar daarop, 1960, trouwde hij met Verena von Bethmann Hollweg die in 1961 het leven schonk aan zijn derde kind, een zoon genaamd Philip. [3] In 1964 ontving Horst Janssen de kunstprijs van Darmstadt . In 1965 verscheen een retrospectief van zijn tekeningen en grafische werken in de kestnergesellschaft in Hannover. Wieland Schmied, de directeur van de kestnergesellschaft prees hem als " der größte Zeichner außer Picasso." Aber Picasso is een andere generatie "(" de grootste tekenaar naast Picasso, maar Picasso is een andere generatie "). [3] Zijn werken werden gezien in de traditie van Goya , Ensor , Klinger , Munch , Redon en Kubin .Titels waren " Totentanz " (Death Dance), "Idiot", "High Society", " Im Suff " (Sloshed), een zelfportret, " Twist tanzende Nutten " (Twist dancing hookers), " Klee und Ensor, um einen Bückling streitend "( Klee en Ensor , ruzie maken over een kipper ," Bückling "met de dubbele betekenis, zowel een gerookte haring als een buiging) en" Peter Lorre of einer, der aus Berufung die schöne Aussicht versperrt ". [3] De verzameling, de eerste grote openbare vertoning van zijn werk, werd ook getoond in Hamburg, Darmstadt, Berlijn, Düsseldorf, Stuttgart, München en Basel. Zijn positie als gerespecteerde kunstenaar werd versterkt door de Hamburgse Edwin Scharff-prijs in 1966 te winnen. Het jaar daarna stierven twee van de belangrijkste mensen van zijn jeugd, zijn tante Anna en zijn leraar Alfred Mahlau. Janssen verhuisde naar Mühlenberger Weg in Blankenese . Het jaar erop was hij gescheiden van zijn derde vrouw. Zijn kunst ging nu over de verliezen van deze jaren. Hij won de eerste prijs voor grafische kunst op de Biënnale van Venetië in 1968. Hij begon een liefdesrelatie met Gesche Tietjens. Een reis met haar naar Svanshall , Skåne County , in het zuiden van Zweden leidde tot vele prachtige tekeningen van de kustlijnen. Zijn concentratie op landschappen werd ondersteund door zijn terugkeer naar het etsen. In 1972 scheidde hij zich van Tietjen, vervolgens zwanger van zijn kind, Adam. In 1973 had hij een liefdesrelatie met Bettina Sartorius. In 1975 won hij nog een prijs, de Schiller-prijs van de stad Mannheim , waar zijn grote retrospectieve tekening in 1976 werd georganiseerd. In 1977 werd zijn werk getoond op de documenta VI in Kassel, in 1980 aan het Art Institute of Chicago , in 1982 in Albertina van Wenen. [8] De stad Oldenburg maakte hem in 1992 tot ereburger. Horst Janssen stierf op 31 augustus 1995 in Hamburg en werd begraven in Oldenburg op de begraafplaats van Gertruden.
31 aug 1945 Van Morrison, volledige naam Sir George Ivan Morrison (Bloomfield, Belfast, 31 augustus 1945) is een Noord-Ierse zanger en muzikant die deel uitmaakt van de zogenoemde Belfast Blues. Hij is zanger-tekstschrijver maar ook gitarist en soms speelt hij de harmonica of de saxofoon. Op 13 juni 2015 werd zijn verheffing in de Britse adelstand bekendgemaakt, zodat hij zich "Sir Van" mag laten noemen.[ Al vroeg in zijn jeugd komt hij veel met muziek in aanraking: zijn vader verzamelt Amerikaanse jazz en zijn moeder is zangeres. Op zijn 12e treedt Van Morrison toe tot de band "Deannie Sands And The Javelins", twee jaar later volgen de R&B band The Monarchs, waarin hij de jazzsaxofonist is. Na een tijdje met The Monarchs getoerd te hebben, voegt Morrison zich eind 1963 bij de band the Gamblers, waarin ook gitarist Billy Harrison, bassist Alan Henderson, toetsenist Eric Wrixon en drummer Ronnie Millings speelden. In het voorjaar van 1964 vertrok de band naar Londen, waar een platencontract wordt getekend. De naam wordt bij die gelegenheid veranderd in Them, om verwarring met een andere groep The Gamblers te vermijden. De eerste single verschijnt in augustus 1964 (Don't start crying now) en blijft vrijwel onopgemerkt. Hierna volgt de tweede plaat Baby please don't go (december 1964), die na een aarzelend begin een top 10 hit wordt. Andere hits volgen Here comes the night en Gloria, een compositie van Morrison zelf. De band biedt de zanger aanvankelijk alle gelegenheid zich te ontplooien, maar door zijn uitgesproken karakter krijgt Morrison ook conflicten. Een daarvan leidt tot het vertrek van Harrison, terwijl ook andere leden van de groep een voor een opstappen. In een heel nieuwe bezetting, waarin alleen Henderson terugkeert, wordt de lp Them Again opgenomen, waarna Morrison in 1966 zelf uit de band stapt. De Amerikaanse producer van Them, Bert Berns ziet dan mogelijkheden voor een solocarrière en contracteerde hem voor zijn platenlabel Bang. Uit de eerste sessies hiervoor dateert ook een van Van Morissons bekendste nummers: Brown eyed girl. Het succes van dit nummer leidt er dan ook toe dat Bang direct ook Morrisons eerste soloalbum uitbrengt: Blowin' your mind! (1967). Na de dood van Berns treedt Morrison een jaar lang niet op. Met zijn nieuwe werk stapt hij over naar Warner Music, en in 1968 wordt het album Astral Weeks uitgebracht. Dit album wordt door velen gezien als zijn beste plaat. Met de musici met wie Morrison werkte (onder meer Miles Davis' bassist Richard Davis en Modern Jazz Quartet drummer Connie Kay) creëerde hij een unieke mengeling van blues, soul and gospel, zonder ooit tot de standaarduitingen van die stijlen te vervallen. De kritieken waren uitermate lovend, de verkoopcijfers echter bleven achter. Morrison verandert wat van stijl, zijn werk krijgt wat meer country-invloeden, wat terug te horen is op de albums Moondance (1970), His band and the street choir (1970) en Tupelo honey (1971). Van elk van deze albums kwamen ook succesvolle singles uit. De muziek van Van Morrison blijft zich ontwikkelen, eerst komen er wat soul-invloeden in Saint Dominic's preview (1973), later in de jaren zeventig wordt het meer de r&b (A period of transition, 1977). De jaren tachtig staan voor Morrison in het teken van het mysticisme, het samengaan van liefde en religie is een steeds terugkerend thema in zijn teksten. Een speciaal experiment is de samenwerking met de The Chieftains in 1987 Van Morrison gaat op zoek naar de Ierse wortels van zijn muziek. Het resultaat is Irish heartbeat. Met het uitbrengen van zijn "verzamelde hits" in 1990 krijgt zijn carrière weer een zet, met als gevolg dat er in de jaren negentig tot aan nu toe nog steeds nieuwe muziek van Van Morrison uitkomt. In februari 1994 krijgt Van Morrison de BRIT Award voor zijn bijzondere bijdrage aan de muziek. Morrison blijft zich door ontwikkelen, het in 1998 uitgebrachte "The philosopher's stone" is een bijzondere compilatie van nog niet eerder uitgebracht materiaal. "Back on top" is eveneens een succes, en de enthousiaste inzet van zijn nieuwe platenmaatschappij (Virgin Records) maakt dat dit in jaren zijn commercieel gezien meest succesvolle album wordt. In 2003 wordt What's wrong with this picture? uitgebracht voor het jazzlabel Blue Note Records. Legendarisch is de afkeer die Van Morrison heeft van de pers en de critici. Zijn weelderige muziek lijkt rechtstreeks in tegenspraak met zijn kortaffe manieren, maar toch heeft hij samengewerkt met de meest uiteenlopende musici, van Tom Jones(voor wie hij een serie nummers schreef in 1991) en Cliff Richard (duet in 1989) tot B.B. King (duet in 1998) en Lonnie Donegan, The Band (in 1971 en 1976) en Cuby & the Blizzards in Nederland (1967
31 aug 1949 Richard Tiffany Gere (Philadelphia (Pennsylvania), 31 augustus 1949) is een Amerikaanse acteur. Hij won in 2003 een Golden Globe met zijn rol in Chicago. Op de middelbare school was Gere goed in gymnastiek en muziek (trompet). Hij slaagde in 1967. Hij begon met studeren aan de Universiteit van Massachusetts te Amherst maar gaf dit op na twee jaar om zich te richten op acteren. Hij richtte zich ook op een professionele carrière als trompettist. Halverwege de jaren 70 begon hij op te treden in films, theater en televisie. De film American Gigolo in 1980 was zijn doorbraak. Hij was voorheen getrouwd met Cindy Crawford. Hij woonde samen met Carey Lowell. Ze hebben samen een zoon: Homer James Jigme Gere. Ze gingen in 2013 uit elkaar. In april 2007 haalde Gere de woede van groepen Indiase hindoes op zijn hals door in New Delhi, tijdens een bijeenkomst voor bewustwording van de verspreiding van aids zijn medepresentatrice, actrice Shilpa Shetty te omhelzen en te kussen op haar wangen en in haar nek. In India is het openbaar tonen van affectie taboe en in verscheidene Indiase steden braken rellen uit, waarbij foto's van Shetty en poppen van Gere werden verbrand. Gere is een aanhanger van het Tibetaans boeddhisme en een verdediger voor de mensenrechten in Tibet. Hij is onder andere een van de initiatiefnemers van het Tibet House, evenals de ook tot het boeddhisme bekeerde muzikant Philip Glass die muziek componeerde voor Kundun van Martin Scorsese uit 1997 en Compassion in Exile: The Life of the 14th Dalai Lama. Gere werkte zelf ook mee aan verschillende Tibetaanse documentaires, waaronder Dreaming Lhasa van Ritu Sarin en Tenzin Sönam uit 2005 en On Life & Enlightenment van Kaushik Ray, waar een aantal hooggeplaatste lama's aan meewerkte waaronder de veertiende dalai lama Tenzin Gyatso. Andere bemoeienissen van Gere zorgden onder andere voor het voortbestaan van Miss Tibet, een jaarlijkse schoonheidswedstrijd in Dharamsala, India
Sorbet is (van oorsprong) een ijsgerecht waarbij allerlei vruchtensappen of siropen over fijngemalen ijs (bevroren water) worden gegoten. Traditioneel wordt in de Franse keuken sorbet gegeten tussen het voorgerecht en het hoofdgerecht, om de smaak in de mond te neutraliseren; tegenwoordig echter ook daar veelal als nagerecht. In de moderne gastronomie is sorbet een ijsgerecht op waterbasis, meestal op basis van fruit maar soms ook op basis van andere ingrediënten zoals wijn, koffie of zelfs chocolade. Hoewel in Nederland de term sorbet ook sinds lange tijd wordt gebruikt voor een coupe ijs bestaande uit bolletjes consumptie-ijs, overgoten met vruchtensaus en geserveerd met fruit en slagroom, is deze betekenis in de betere restaurants al vele jaren verdwenen. In Vlaanderen is deze betekenis nooit in gebruik geweest. Dat sorbetijs op waterbasis wordt gemaakt, betekent niet dat het per definitie vrij is van melk. Soms wordt een kleine hoeveelheid room gebruikt om de structuur te verbeteren. Sorbet is derhalve niet automatisch geschikt voor personen die een koemelkvrij dieet moeten volgen. Een andere manier om de structuur te verbeteren is het toevoegen van een kleine hoeveelheid gedistilleerd, wat ervoor zorgt dat het product bij een lagere temperatuur bevriest. ] Het woord sorbet is via het Perzisch (sharbat, تَبْرَش), het Turks (şerbat/şerbet) en het Frans (sorbet) in de Nederlandse taal – met dezelfde schrijfwijze als in het Frans – opgenomen. Het vindt zijn oorsprong in het Arabische شربات (sharbāt), wat drank of sap betekent. Het verder afgeleide šurba of šarba (ةَبْرَ ) ش betekent koele drank.[1] Weliswaar bestaat het woord sorbet ook in het Latijn (waar het de betekenis heeft hij slurpt), maar het is onduidelijk in hoeverre dit de oorsprong is van de benaming van het gerecht.[2]
30 aug 2003 Charles Bronson, geboren als Charles Dennis Buchinsky (Ehrenfeld, 3 november 1921 – Los Angeles, 30 augustus 2003), was een Amerikaans filmacteur. Hij won in 1972 een Golden Globe voor de favoriete acteur van het jaar en speelde in meer dan negentig films. Bronson was een specialist in het spelen van ruige, mysterieuze en tragische personages die veelal voorkwamen in keiharde en gewelddadige actiefilms en westerns. Hierbij werd Bronson vaak geholpen door zijn uiterlijk; met zijn gerimpelde, doorgroefde gezicht en zijn kleine oogjes was hij geknipt voor het spelen van dat soort rollen. Zijn bijnaam was dan ook Leatherface Buchinsky was een zoon van Pools-Litouwse immigranten in Amerika. Zijn vader was een LipkaTataar en zijn moeder een Litouwse. Buchinsky ging op zestienjarige leeftijd net als zijn elf broers en zussen werken in een steenkolenmijn. De omstandigheden waren zwaar en vier broers en drie zussen overleden voor hun twaalfde levensjaar. De familie leefde in armoede. Zijn schoolkostuum werd door zijn moeder gemaakt van een oude jurk van zijn zus, omdat er geen geld was voor kleren. Toen Buchinsky achttien jaar was, moest hij in militaire dienst. Hij ging bij de luchtmacht en werd staartschutter van de B-29 bommenwerper. Met dit vliegtuig nam hij deel aan bombardementen boven Japan, tijdens de Tweede Wereldoorlog. Na de oorlog was Buchinsky lange tijd werkloos. Hij besloot uiteindelijk om vanaf 1950 in de filmindustrie te gaan werken. Zijn enige motivatie was het geld. Buchinsky had namelijk gehoord dat acteurs enorm goed betaald kregen en in de filmindustrie was in de jaren 50 een grote behoefte aan acteurs met karakteristieke koppen. Buchinsky's eerste grote rol was als het kwaadaardige hulpje van Vincent Price in de klassieke horrorfilm House of Wax in 1953. Kort hierna veranderde Buchinsky zijn achternaam in Bronson. Dit deed hij omdat, ten tijde van de communistenjacht van McCarthy, mensen met een Russisch klinkende achternaam meteen verdacht waren. Westernliefhebbers kennen Bronson van de anti-racistische film Apache van Robert Aldrich (1954) waarin de acteur een Indiaanse legerverkenner vertolkt, en van Vera Cruz, eveneens van Aldrich en uit hetzelfde jaar, waarin hij een ware nietsnut uitbeeldt. Met The Magnificent Seven van John Sturges werd Bronson samen met enkele andere toen nog jonge acteurs, zoals Steve McQueen en James Coburn, een wereldberoemd bijrolspeler. Daarna kreeg de kijker hem dikwijls te zien in commerciële films zoals The Great Escape, waarin hij een Oost-Europese krijgsgevangene en tunnelgraver speelde, en The Dirty Dozen, waarin hij een terdoodveroordeelde speelde die in de Tweede Wereldoorlog een zelfmoordmissie moet uitvoeren. Daarna vertrok Bronson naar Italië om daar in de spaghettiwesterns te gaan spelen. Bronson speelde in minder bekende spaghettiwesterns als Guns for San Sebastian en Villa Rides, maar werd wereldberoemd met zijn rol als de zwijgzame harmonicaspeler in Once Upon a Time in the West (1968). Deze film maakte van Bronson een legende en een ware superster. De rol was ook een groot nadeel voor hem; vanaf nu werd hij constant getypecast als mysterieuze wreker. Hierna maakte Bronson in de jaren 70 en 80 in hoog tempo een flinke reeks actiefilms waarin hij altijd hetzelfde soort personage speelde: een tragische man die wraak pleegt. De rollen die bij dit personage pasten varieerden van politieagent tot huurmoordenaar tot gangster. Veel van deze films werden door de critici niet hoog ingeschat, maar ze maakten Bronson wel tot een van de meest productieve en best betaalde acteurs van Hollywood. Bronson bereikte z'n hoogtepunt met de vijfdelige reeks Death Wish (1974, 1982, 1985, 1987 en 1994), waarin hij de rol speelt van een man die overdag architect is en 's nachts een koudbloedige wreker. Andere hoogtepunten uit deze hele reeks actiefilms waren Mister Majestyk (1971) The Mechanic (1972), Death Hunt (1981) 10 to Midnight (1983) en Murphy's Law (1986). Veel van deze films werden geregisseerd door Jack Lee Thompson. Een van de weinige serieuze films was Hard Times (1975), een historisch drama over een straatarme mijnwerker die tijdens de Grote Depressie gaat boksen om geld te verdienen. Voor Bronson, die zelf mijnwerker was geweest, was dit zijn meest persoonlijke en meest favoriete film. Bronson heeft verschillende films gespeeld met actrice Jill Ireland, zijn echtgenote sinds 1968 tot aan haar dood in 1990. In de laatste periode van zijn leven leed Bronson aan de ziekte van Alzheimer. Hij overleed aan de gevolgen van longontsteking in het Cedars-Sinai hospitaal in Los Angeles.
30 aug 1903 Harley-Davidson is een Amerikaanse producent van motorfietsen uit de staat Wisconsin. Het merk brak door toen tijdens de Tweede Wereldoorlog grote aantallen motorfietsen werden geleverd aan het Amerikaanse leger, onder de naam Liberator, met een 750 cc zijklepmotor. Harley-Davidson kent een schare van fanatieke fans die van geen kritiek op hun merk willen weten. Ondanks een mindere periode gelet op de kwaliteit in de jaren zeventig valt dat tegenwoordig erg mee. Niet voor niets ziet het bedrijf al twintig jaar op rij zijn omzet en winst stijgen. Harley-Davidson is de enige overgebleven grote Amerikaanse motorfietsen fabrikant waarbij Indian en Victory uit hun as zijn verrezen. De Harley-Davidson Motor Company werd opgericht in 1903. Het werd een naamloze vennootschap, Harley-Davidson, Inc., in 1981 na een management buy-out. In 1986 kreeg het bedrijf een beursnotering en de aandelen staan nog steeds genoteerd aan de New York Stock Exchange. Het bedrijf fabriceert motorfietsen en ze hebben een verbrandingsmotor met een cilinderinhoud van tenminste 601cc en minder dan 1900 cc. Het produceert en verkoopt zo’n 250.000 motorfietsen op jaarbasis, waarvan 60% in de Verenigde Staten.[1] Dit land en Europa zijn de belangrijkste afzetgebieden, hier wordt driekwart van de totale omzet gerealiseerd. Andere belangrijke afzetlanden zijn Australië, Japan en Canada. In de VS heeft het ongeveer de helft van de markt voor dit soort motorfietsen in handen, in Europa ligt het marktaandeel rond de 10%.[1] Wereldwijd zijn er 1500 dealers actief. Per 31 december 2017 waren er 5200 medewerkers in dienst.[1] De activiteiten zijn verdeeld over twee bedrijfsonderdelen, motorfietsen, inclusief onderdelen, en een financieringsafdeling, Harley-Davidson Financial Services (HDFS). HDFS is het kleinste onderdeel met een bijdrage aan de totale omzet van zo’n 15%. De winstmarge ligt hoger en de bijdrage aan de nettowinst was ongeveer 25% in 2016 en 2017.[1] De motorverkopen liggen rond de 250.000 eenheden op jaarbasis en de omzet schommelt rond de US$ 5 miljard. Het is een zeer winstgevend bedrijf met een nettowinstmarge van circa 10%. Twee jonge engineers en jeugdvrienden, William Harley en Arthur Davidson, werkten in hun vrije tijd aan hun eerste motorfiets. Twee broers van Arthur, Walther en William, voegden zich al snel bij dit duo, maar een onbekend gebleven Duitse immigrant, die de Franse "De Dion" motor kende, gaf de doorslag aan de totstandkoming van hun bedrijf. In 1903 verscheen een eencilindermotorfiets met een vermogen van 3 pk. Op 30 augustus van dat jaar werd de Harley-Davidson Motor Company (HD) opgericht. Bill (William) Harley, de ontwerper van de groep, ging verder studeren op zuigermotoren, en in 1909 verscheen de eerste "V-twin", een zuigermotor met twee cilinders onder een hoek van 45 graden. Deze "V-twin" werd al snel een succes. De "V-twin" werd uitgevonden door Glenn Curtiss, die in 1904 al menig race record verbrak met een tweecilinder V-twin. In de jaren twintig stonden de HD's bekend als bijzonder robuust en betrouwbaar op de toen tamelijk ruwe racecircuits. Aan het eind van de Eerste Wereldoorlog was er een fabriek in Milwaukee. In de Tweede Wereldoorlog werd de Harley-Davidson internationaal bekend als motorfiets van de bevrijders. Ze werden per schip via Moermansk in groten getale naar Rusland verscheept als oorlogshulp, en reden zodoende ook aan het oostelijk front. Menig verzamelaar heeft later zijn "Liberator" ergens uit een boerenschuur in het Oostblok gehaald en gerenoveerd. Beroemde typen zijn de genoemde "Liberator", de "Knucklehead" (1936), de "Duo Glide" (het eerste model met voor- én achtervering) en de majestueuze "Electra Glide" (1965) (het eerste model met elektrische startmotor). Na een periode van samengaan met andere firma's binnen de AMF-groep (American Machine & Foundry), waarbij ook andere motoren werden voorzien van het HD-merk (Aermacchi-HD en HD-Cagiva), kocht een groep van 13 gefortuneerde liefhebbers, waaronder Willie G. Davidson, kleinzoon van de oprichter,[3] in 1981 de naam Harley-Davidson terug voor 75 miljoen dollar ("The Buyback"). Ze kwamen in 1983 met een nieuwe lijn HD-motorfietsen met het zogeheten Evolution-blok, bijgenaamd Blockhead, op de markt waaronder de 833cc-Sportster, een goedkoper maar kwalitatief goed instapmodel dat was bedoeld als concurrent van de vele Japanse motorfietsen. Velen kochten daarna de grotere V-twins van 1340 cc. In 1999 introduceerde Harley Davidson de 'Twin Cam engine' met inmiddels minstens 1699 cc, uitgezonderd de Sporstermodellen. Er zijn vele modificaties bedacht en men ziet HD's zowel in de meest kale, als in bijzonder opgesmukte versies rondrijden. In de cultfilm Easy Rider speelden HD-motoren van het type "custom", ook wel choppergenoemd, een hoofdrol. Customs met hun vele chroom en extreem hoge sturen, zijn in de jaren zestig (en lang daarna) een hype geweest. Veel merken hebben een vergelijkbaar model uitgebracht. Typen V-twin-blokken: Flathead (Liberator), Knucklehead, Panhead, Shovelhead, Blockhead. Deze namen verwijzen naar de vorm van het kleppendeksel en zijn in feite bijnamen. HD zelf heeft steeds een andere typeaanduiding (bijvoorbeeld: model J, F, ..., Evolution², Twin Cam). Liefhebbers blijven de oudere modellen onderhouden en berijden. Er zijn veel HD-clubs van enthousiaste mannen en vrouwen. Enige bekende HD-modellen van de laatste jaren: de "Softail" waarbij de achtervering onderaan het frame is verborgen zodat de motorfiets eruitziet als een hardtail, zoals in de jaren voor de invoering van de achtervering; de "Fat Boy" die feitelijk een apart model is in de softail-familie; en de "Heritage", een softail in retro-uitvoering; de Sportster-familie; en de Touring familie, waartoe onder meer de "Electra Glide" en de "Road King" behoren. Meest recent is de ontwikkeling van het "Revolution"-blok in 2001. Dit is een vloeistofgekoeld 60 graden-V-twinmotorblok met 1247 cc dat wordt toegepast in de VRSC-familie. Het bekendste model uit deze familie is de "V Rod". Dit hoogtoerige motorblok is nogal een trendbreuk met de luchtgekoelde Vtwins, iets waar de overwegend traditionele Harleyliefhebbers vaak aan moeten wennen. Het blok is ontwikkeld in samenwerking met autofabrikant Porsche. Om het marktsegment van lichtere en sportieve motoren te bedienen is het model Street 750 met de vloeistofgekoelde 750cc Revolution X motor recent op de markt gebracht. Ook dit is net als de V-Rod een hoogtoerig V-twin motorblok. In 2008 bracht Harley-Davidson de "Rocker" en de "Rocker C(Chroom)" uit naar aanleiding van haar 105-jarig bestaan. Deze behoren ook tot de Softail-familie. De twee opvallendste kenmerken aan deze motoren zijn: ze kunnen zowel als mono-zitter alsook als duo-zitter worden gebruikt door een kliksysteem dat zich onder het hoofdzadel bevindt, en ze hebben een brede achterbrug voor een 240mm-achterband (in het dagelijks leven wordt dan ook wel gesproken van een dikke/vette kont). In 2010 bracht Harley-Davidson opnieuw een retro bike uit, de Forty-eight of 48, die behoort tot de Sportster-familie met een 1200cc-motor. De naam van deze motor verwijst naar het jaar waarin het het model van de tank, de zogenoemde Peanuttank voor het eerst het daglicht zag. De motor ziet eruit als een Bobber (zie Chopper). Kenmerkend is het zeer kleine benzinetankje, vet voorwiel, forward controls en lage zit, waardoor dit model (net als alle Sportsters) aantrekkelijk is voor kleinere personen. Van 1963 tot 2012 was Willie G. Davidson hoofd van de ontwerpafdeling en hij was onder andere betrokken bij de ontwikkeling van de Super Glide, Low Rider, Heritage Softail Classic, Fat Boy, V-Rod en Street Glide.[3] Spot- en bijnamen voor Harley-Davidson zijn er legio. Soms worden ze zelfs door het merk in stand gehouden: Harley-Davidson (fabriek): The Company, American Iron, Hog heaven, Milwaukee Iron Harley-Davidson-raceteam dat in 1921 werd opgeheven: The wrecking crew Harley-Davidson (motorfietsen): American Iron, Milwaukee Iron, Hog, Help Douwen (HD), Milwaukee Vibrator Harley-Davidson 350 cc model A, AA, B en BA 1926: Peashooter (naar het geluid) Harley-Davidson C-serie (500 cc, ca. 1927): Baby Harley-Davidson Harley-Davidson C-Serie (500 cc, ca. 1934) Harley-Davidson Evolution-blok: Blockhead, Evo-head Harley-Davidson F-head v-twin 1909: Silent Grey Fellow (deze eerste Harley V-twin was stiller dan de eencilinder en grijs gespoten). Harley-Davidson Heritage Softail Nostalgia: Cow Glide, Moo Glide (naar de Cowhide-cover van de buddyseat) Harley-Davidson-kopkleppers vanaf 1966: Shovelhead, Shovel (de kleppendeksels deden aan een kolenschop denken) Harley-Davidson-kopkleppers vanaf het Model E (1936): Knucklehead (de cilinderkoppen zaten vast met grote moeren die aan de knokkels van een vuist deden denken) Harley-Davidson-kopkleppers vanaf het model F (1948): Panhead (naar de panvormige kleppendeksels) Harley-Davidson-modellen met silent blocks: Rubber Glide Harley-Davidson Screamin'Eagle-opvoerkit: Screamin' illegal Harley-Davidson Sportster 1970: Boatback Harley-Davidson Sportsters met Shovelhead-blok: Ironhead Harley-Davidson VRSC-blok dat samen met Porsche werd ontwikkeld: Revolution Engine Harley-Davidson Wide Glides: Duck Tail Harley-Davidson XR 750 (1970): The waffle iron (de cilinderkoppen werden zo heet dat de zuigers smolten) Harley-Davidson XR 750 (1972): Alloy head (aluminium cilinderkoppen om de problemen met the waffle iron op te lossen) Harley-Davidson-zijkleppers: Flathead (de cilinderkoppen waren plat omdat er geen kleppen in zaten)
vandaag jaren terug 30 aug 2001 het eerste eurobiljet
30 aug 2001 De euro (symbool: €; Nederlands meervoud euro's)[1] is de munteenheid van 19 lidstaten van de Europese Economische en Monetaire Unie. De officiële ISO-code van de munteenheid is EUR. In 1992 werd in Maastricht besloten tot invoering van de euro. Hierbij zou de waarde van 1 euro gelijk zijn aan 1 ECU (European Currency Unit oftewel 'Europese rekeneenheid'). Sinds 4 januari 1999 worden de koersen van aandelen, obligaties en opties aan de beurs in euro's weergegeven. De munten en bankbiljetten werden op 1 januari 2002 gelijktijdig ingevoerd in 12 landen van de Europese Unie, alsmede in Andorra, Monaco, San Marino en Vaticaanstad, tijdens de grootste monetaire omwisselingsoperatie aller tijden. De productie van euromunten begon in de meeste landen echter al in 1999. Vier van die landen hebben ook munten geslagen met de jaartallen 1999, 2000 of 2001. Na het opheffen van het systeem van Bretton Woods zijn er twee pogingen geweest om een Europees monetair systeem op te bouwen met vaste wisselkoersen. Dit zijn: Plan-Werner (1970) van de Luxemburgse politicus Pierre Werner het EMS (Europees Monetair Stelsel) De Amerikaanse econoom Robert Mundell had begin jaren '60 al een theoretisch kader gecreëerd voor een zogenaamd optimaal valutagebied. Hij had voor een goede werking van een valutagebied een aantal voorwaarden geformuleerd. Met de invoering van een eenheidsvaluta raken de individuele landen hun wisselkoersbeleid en een deel van hun monetaire vrijheid kwijt. Er moeten daarom alternatieve aanpassingsmechanismen zijn om schokken op te vangen, zoals een hoge mobiliteit van arbeid en kapitaal, een sterke mate van loon- en prijsflexibiliteit of een herverdelingsmechanisme tussen de deelnemende landen. Er moest een set van economische omstandigheden zijn waardoor de integratie in de eurozone relatief probleemloos zou verlopen en de eenheid stabiel ofwel voor een langere periode houdbaar zou zijn. Er was een economische convergentie noodzakelijk waarbij toetredende landen economisch vergelijkbaar moest zijn met het eurogebied zodat een eigen rente en valutabeleid niet gemist zou worden. Verder moest worden voldaan aan een aantal formele convergentiecriteria. Dit waren elementen op het gebied van de overheidsfinanciën, inflatie, rente en wisselkoers. In 1969 werd besloten tot de vorming van de commissie-Werner, die in 1970 met een plan kwam voor een Europese muntunie met vaste wisselkoersen, echter zonder een centrale bank. Dit plan kreeg meteen veel steun. Het sneefde uiteindelijk vanwege het uitbreken van de oliecrisis, onenigheid tussen de EEG-lidstaten en de felle oppositie van de Amerikaanse president Richard Nixon. Pas in de jaren '80 werd besloten tot de daadwerkelijke oprichting van een Economische en Monetaire Unie (EMU), die in 1990 een feit werd. Het initiatief hiertoe kwam voornamelijk van Franse politici (m.n. Jacques Delors), die hoopten zo meer grip te krijgen op het monetaire beleid van de Deutsche Bundesbank, dat zij noodgedwongen al volgden. De Duitse politiek was aanvankelijk niet enthousiast over het plan, tot Helmut Kohl inzag dat hij monetaire eenwording kon gebruiken als politiek wisselgeld, om de Franse angst voor Duitse hereniging weg te nemen.[2] In het Verdrag van Maastricht (Verdrag betreffende de Europese Unie) van 1992 werd besloten tot de invoering van de euro.[3] Na het besluit kwam de EMU op gang, maar niet alle EU-landen doen mee aan de EMU. Op 31 december 1998 werden de onderlinge wisselkoersen tussen de euro en de valuta van de toen elf deelnemende landen definitief vastgelegd. De voorbereiding voor de invoering van de euro in Nederland vond plaats vanuit het Nationaal Forum voor de introductie van de euro (NFE). Sinds 1 januari 1999 is de euro een officieel feit. Vanaf die datum waren de nationale bankbiljetten en munten van de landen die de euro hadden aanvaard nog slechts verschijningsvormen van de euro. De euro vertegenwoordigde toen al overal dezelfde waarde. Die waarde werd vastgesteld, en zo nodig gecorrigeerd, door de Europese Centrale Bank in Frankfurt am Main. Op 1 januari 2001 voegde zich Griekenland als twaalfde land bij de eurogroep.[4] Aanvankelijk was het de bedoeling dat de Europese eenheidsmunt "ecu" zou heten. Dat zou tegelijkertijd de afkorting zijn van "European Currency Unit" en de naam van een oude Franse munt (écu = schild). In Duitsland zou deze naam echter als "ekoè" worden uitgesproken en uit opiniepeilingen bleek dat veel Duitsers dat een belachelijk klinkende naam vonden. Daarom besloot men, op het laatste moment en op voorstel van Germain Pirlot, te kiezen voor de naam "euro". Op de bankbiljetten en munten wordt de munteenheid in het Griekse en Latijnse schrift als ευρώ en euro aangeduid. In het toetredingsverdrag van Bulgarije (in het cyrillische schrift) is евро gebruikt. Enkele van de 10 in 2004 toegetreden landen hebben andere schrijfwijzen voor de euro voorgesteld (euró, eiro, euras), gebaseerd op een alternatieve schrijfwijze van het woord Europa. In de (afgewezen) Europese grondwet werden die schrijfwijzen geaccepteerd, mits de eerste drie letters "eur" waren. De ECB houdt echter de regel aan, dat in het Latijnse alfabet alleen de term "euro" is toegestaan. De Académie française schrijft voor dat de kleinste munt "centime" heet. Het opschrift is echter "cent", ook voor de munten die in Frankrijk geslagen zijn.[5] Op de biljetten en munten staat geen meervoud. Dat werd onpraktisch gevonden omdat de verschillende talen een verschillende meervoudsvorm hebben (euros, euro's, eurot, euroer enz.) In het Nederlands is een meervoud trouwens niet nodig. In de meeste talen worden valuta niet met een hoofdletter geschreven (dollar, pond, kroon enz.) Dat geldt ook voor de euro, hoewel de naam van het continent Europa is afgeleid. Per 1 januari 2002 zijn de euromunten en eurobiljetten in gebruik gekomen en werd de euro het wettige betaalmiddel in twaalf EU-landen. Indertijd werd verwacht dat uiteindelijk bijna alle EU-landen de euro zouden invoeren. Denemarken, Verenigd Koninkrijk en Zweden verkozen bij de invoering hun bestaande munteenheid boven de euro; Zweden is wel verplicht de euro in te voeren. Denemarken en het VK hebben een uitzonderingsclausule bedongen. Vanaf deze dag zijn de nationale biljetten en munten uit de twaalf deelnemende 'eurolanden' (zie onder) vervangen door euromunten en eurobankbiljetten in wat wel 'de grootste geldomwisselingsoperatie uit de geschiedenis' genoemd wordt. In december 2001 kregen Nederlandse burgers een gratis setje euromunten en konden pakketten euro's ter waarde van ƒ 25,- bij de banken worden gekocht. Ook in België en de andere 'eurolanden' konden burgers in het bezit komen van eurogeld. De invoering van de euro is in de nacht van 31 december/1 januari in onder andere Maastricht, Brussel en Berlijn feestelijk gevierd. Op 1 januari 2007 werd de euro ook in Slovenië het wettig betaalmiddel; op 1 januari 2008 volgden Cyprus en Malta, op 1 januari 2009 Slowakije, op 1 januari 2011 Estland, op 1 juli 2013 Andorra, op 1 januari 2014 Letland en per 1 januari 2015 Litouwen. Internationaal gezien heeft de euro het geldverkeer binnen de Europese Unie aanzienlijk vereenvoudigd; waar vroeger met minstens tien verschillende valutawaarden gerekend werd, geldt er nu één. Wereldwijd heeft de Amerikaanse dollar daardoor aan invloed verloren. Waardetransacties als obligaties, beleggingen en aandelen verhandelen vormen binnen de financiële wereld een heel eigen wereld, waarbij de beurskoersen een snelle wisseling van winst of verlies bepalen, mede dankzij de internethausse en economisch hoogtij en/of dieptepunten. Veel wisselkantoren in eurolanden moesten, na de invoering van de euro, om economische redenen hun deuren sluiten. Deze wisselkantoren hadden voornamelijk Europese klanten. De kredietcrisis bracht, na Duitsland en Frankrijk in het begin van deze eeuw, veel landen ertoe zich niet aan de afspraken van het stabiliteitspact te houden. Staatsschulden liepen op en het vertrouwen in de Euro verminderde. De financiële markten hadden aangenomen dat de staatsschuld van de individuele eurolanden de gezamenlijke verantwoordelijkheid was van alle eurolanden, hoewel dit expliciet uitgesloten was (geen steun van de Europese Bank aan individuele landen). Hierdoor konden alle Eurolanden geld lenen voor een slechts weinig hoger percentage dan het meest kredietwaardige euroland Duitsland. Toen echter bleek dat de financiële cijfers voor Griekenland niet klopten en het land er veel slechter voor stond dan was aangenomen, verdween het vertrouwen van de financiële markten en kon Griekenland geen geld meer lenen. De crisis was begonnen. Later kwamen andere landen zoals Ierland en Portugal (overigens om volstrekt andere redenen) in de problemen. In 2011 zitten ook Italië en Spanje (wederom door andere oorzaken) in de problemen. De oplossing dat de probleemlanden uit de euro stappen en hun eigen munt herinvoeren is bijna onmogelijk. Dit geeft landen weliswaar de mogelijkheid om hun munt te devalueren en daardoor concurrerender te worden, maar de staatsschuld is opgebouwd in euro's en blijft dus onveranderd hoog. De euro heeft 15 coupures: 8 euromunten en 7 eurobankbiljetten. De munten hebben een Europese zijde, ontworpen door Luc Luycx, van de Koninklijke Munt van België. Het gaat om drie ontwerpen die verschillende kaarten van Europa tonen, met de 12 sterren van de Europese Unie op de achtergrond. Daarnaast heeft elk euroland de vrijheid eigen symbolen en tekst op de nationale zijde en op de buitenrand van de euromunten te plaatsen. Maar alle varianten, met uitzondering van meerwaardeherdenkingsmunten, zijn in alle deelnemende landen te gebruiken. De nationale zijde diende om de overgang naar de euro voor de Europese burgers in emotioneel opzicht iets te vergemakkelijken. Finland heeft spoedig na het begin besloten de munten van 1 en 2 cent niet in het betalingsverkeer te gebruiken. Deze munten werden dan ook alleen in de begintijd geslagen met een Finse nationale zijde. In Nederland is het gebruik van de munten van 1 en 2 cent, door het sinds 2004 toestaan van het afronden op 5 cent, sterk verminderd. In de meeste winkels worden bedragen sindsdien weer afgerond. Indien de winkelier duidelijk aangeeft dat hij de afrondingsregel toepast, heeft de klant niet het recht contant het niet-afgeronde bedrag te betalen als hij zelf de munten van 1 en 2 cent heeft. De munten van 1 en 2 cent zijn wel een wettig betaalmiddel, zodat hij het afgeronde bedrag wel mag voldoen met (onder andere) die munten.[6] [7] Aldi en C&A hebben, vermoedelijk als laatste winkels in Nederland, in juni 2016 besloten de bedragen af te ronden. Betaalt de klant elektronisch, dan wordt de afrondingsregel niet toegepast. Vanaf 1 januari 2004 stond het de landen met de euro vrij om per jaar één € 2-munt met een speciaal motief op de nationale zijde uit te brengen en vanaf 17 augustus 2012 mag ieder land twee, eigen, herdenkingsmunten per jaar uitgeven. Zie Herdenkingsmunten van € 2. Buiten de herdenkingsmunten van € 2 zijn er ook al talloze munten geslagen die alleen nationaal te gebruiken zijn en waardes vertegenwoordigen als € 1½, € 2½, € 5, € 8,[8] € 10, € 12½, € 20, € 25, € 50, € 100 etc. De Luxemburgse euromunten van 2002, 2003 en 2004 dragen het muntmeesterteken van de muntmeester van de Koninklijke Nederlandse Munt, de munten van 2005 en 2006 dragen het muntmeesterteken van de muntmeester van de Munt van Finland en de munten van 2007 dragen het muntmeesterteken van de muntmeester van Frankrijk. Dit komt doordat Luxemburg in die jaren zijn euromunten in respectievelijk Nederland, Finland en Frankrijk heeft laten slaan. Ook Griekenland heeft in het verleden bepaalde euromunten in andere landen laten slaan. Slovenië heeft een groot deel van de muntslag van euromunten uitbesteed aan de Finse munt, een ander deel is naar de Koninklijke Nederlandse Munt te Utrecht gegaan. Cyprus heeft de totale muntslag van euromunten uitbesteed aan de Finse munt. Malta heeft het grootste deel van de muntslag van euromunten uitbesteed aan de Franse Monnaie de Paris, maar sommige munten worden geslagen bij de Koninklijke Nederlandse Munt in Utrecht. Op de achterzijde van elk biljet staat een serienummer. Voor de eerste serie: bestaande uit een letter gevolgd door elf cijfers; voor de europaserie (2013): bestaande uit twee letters gevolgd door tien cijfers. Aan de letter is te zien uit welk land het betreffende biljet komt. Portugal besloot geen biljetten van € 200 en 500 in omloop te brengen en Ierland geen biljetten van € 200, terwijl Luxemburg wel bankbiljetten heeft laten drukken, maar zijn toegewezen letter niet gebruikt. Sinds de fysieke invoering van de euro (2002) neemt elke nationale centrale bank (NCB) de productie van één of twee specifieke biljetten voor zijn rekening. Dit schema houdt in dat de NCB's onderling bankbiljetten moeten uitwisselen. Zo bestaan er voor Slovenië alleen nog maar biljetten van € 20 en € 5, alle andere waarden zijn geïmporteerd.
Een frikadel, vaak verward met een frikandel, is een ronde compacte gehaktbal met bepaalde kruiden. Volgens het "Etymologisch woordenboek van het Nederlands" draagt de bal deze naam al sinds het einde van de 16de eeuw[1]. Zo komt in een vroeg-17e-eeuwse vertaling in het Nederlands van de komedie l'Hipocrito van Pietro Aretino de zinsnede 'de hutspot en de frickedelle' voor.[2] De frikadel wordt vooral in België, Duitsland, Zweden en Denemarken gegeten. In de meeste streken van België bedoelt men met frikadel inderdaad een gehaktbal, hoewel die daar soms ook boulet wordt genoemd. Ze worden meestal samen met krieken gegeten. In Nederland is de frikadel niet erg bekend. De frikadel, dus zonder n, is ouder en van oudsher een soort gehaktbal, maar kan ook plat worden gedrukt tot een soort hamburger, of in een ovenschaal geplet als frikadel-pan (Indisch) worden bereid. Frikadel-pan is vaak gehakt, gemengd met aardappelen en gekruid met, onder meer, ketjap. In de Indonesische keuken wordt de frikadel perkedel genoemd. Voor de bereiding wordt als eerste gehakt (meestal rund of varken of halfom) met ei en gehakte gebakken ui vermengd. Oud brood of toast wordt geweekt in water of melk vervolgens uitgeknepen en met het gehakt vermengd. Het brood kan eventueel ook vervangen worden door paneermeel. Daarna kunnen naar smaak verschillende kruiden zoals zout, peper en peterselie, marjolein en eventueel nootmuskaat worden gebruikt. Afhankelijk van het recept kan er ook nog knoflook, mosterd of kummel worden toegevoegd. Vervolgens wordt het mengsel tot handgrote ballen gedraaid die in hete boter gebakken worden, maar frituren kan ook. In Oostenrijk en Denemarken worden de ballen vaak voor het bakken nog door de paneermeel gewenteld. In Duitsland kan de frikadel worden geserveerd op bord met bijgerechten maar wordt ook wel in de Duitse snackbars (imbiß) verkocht vergezeld door mosterd en een broodje. Als hamburger (met een iets afwijkend recept) zijn de Duitse frikadellen ook in de Amerikaanse (inmiddels internationale) fastfoodcultuur bekend geworden. Het woord Frikadelle is sinds eind 17e eeuw in het Duitse spraakgebruik te vinden. Daarnaast bestonden aan het begin van de 18e eeuw ook nog de termen Frickedelle en Fricandelle als voorloper van het, in de huidige Duitse gastronomische terminologie, gebruikelijke Frikadelle, zijnde een gestoomde vleesplak. De etymologische oorsprong van het woord Frikadelle is vermoedelijk te vinden in het Franse Fricandeau, dat gelardeerd kalfsvlees betekent. Frikadellen zijn onder verschillende namen en receptvarianten bekend: De term Bulette/Boulette is vooral in het noordoosten van Duitsland in zwang en stamt van het Franse boulette, dat 'kogeltje' betekent. Er wordt beweerd dat de hugenoten in Berlijn het woord als eersten gebruikten maar dat bleek niet te kloppen. De werkelijke naamgevers waren de troepen van de Franse keizer Napoleon Bonaparte die tussen 1806 en 1813 Berlijn belegerden. Ook de term Brisolette (van het Franse briser wat 'breken' of 'verkleinen' betekent) ontstond in deze tijd. De Brisolette verschilt van de Bulette omdat de Brisolette iets kleiner is, door de paneermeel gewenteld en van binnen nog lichtroze van kleur is. De Brisolette stond voornamelijk op de menukaart van de haute cuisine in de 19e en 20e eeuw. De term wordt ook voor visballetjes gebruikt. Het sinds de 18e eeuw, oorspronkelijk uit het Oost-Pruisen stammende woord Klops stamt vermoedelijk af van het Nieuw-Zweedse kalops, dat 'gebraden vleesplak' betekent. Het is ook mogelijk dat het van het Nederduitse kloppen afstamt. De voornamelijk in Oud-Beieren bekende term Fleischpflanzerl ontstond uit de terrm Fleischpfannzelte, dat 'platte vleeskoek uit de pan' betekent. Het werd voornamelijk van vleesresten gemaakt. In BadenWürttemberg, Beiers Zwaben en Franken wordt het Fleischküchle of Fleischküchla genoemd. Al wordt die laatste steeds meer door het Beierse dialect verdrongen. In Zuid- en West-Thüringen komt men de term Hackhuller Gehackteshuller of gewoon Huller tegen. Hullern betekent 'wat zich draait'. Dat komt omdat de Hackhuller wordt gevormd door het gehakt in de handen te draaien. In het deel van Zwitserland waar Zwitserduits gesproken wordt kent men de term Fleischtätschli of Hacktätschli. Wat grotere en langere Frikadellen van rundvlees worden Duitse Beefsteak of Hacksteak genoemd. Voor Duitse beefsteak moet de rauwe gekruide massa voor minimaal 80% uit vlees bestaan. In Nederland wordt de Duitse frikadelle nog weleens verward met de Nederlandse Frikandel die dun en langwerpig van vorm is. In de Duitse imbiß is de Nederlandse frikandel te koop onder de naam Holländische Frikadelle.
29 aug 1935 Astrid Sofia Lovisa Thyra (Stockholm, 17 november 1905 – Küssnacht am Rigi, 29 augustus 1935), hertogin van Brabant, prinses van België, prinses van Zweden, vrouw van Koning Leopold III, was de vierde Koningin der Belgen en de moeder van prinses (later groothertogin) Josephine-Charlotte, koning Boudewijn en koning Albert II Prinses Astrid was de dochter van prins Karel van Zweden (1861-1951) en prinses Ingeborg van Denemarken. Haar zus Märtha van Zweden was kroonprinses van Noorwegen en de moeder van de huidige koning Harald V van Noorwegen. Haar oom was koning Christiaan X van Denemarken en haar grootvader was koning Oscar II van Zweden. Via haar beide ouders bestaat er ook een verwantschap met de Nederlandse en de Luxemburgse dynastie. Toen ze zich verloofde met de katholieke prins Leopold, zoon van koning Albert van België, verliet ze haar geboorteland. Bij haar aankomst in Antwerpen vergat de prinses alle ceremonieel en vloog haar verloofde om de hals; dit spontane gebaar was het begin van de enorme sympathie die de vorstin bij de bevolking verwierf. Het paar huwde in Zweden op 4 november 1926; zes dagen later, op 10 november, volgde een tweede huwelijksplechtigheid in België. Het huwelijk werd bijgewoond door de Zweedse koninklijke familie, die een paar dagen in Brussel te gast was. Ook de Beierse en Deense koninklijke familie waren aanwezig. Het jonge paar woonde eerst in het Bellevue-paleis te Brussel. Nadien verhuisde het gezin naar het Kasteel van Stuyvenberg, waar Boudewijn en Albert werden geboren. Bij de geboorte van Prins Albert stuurde de prinses doopsuiker naar alle kinderen die op dezelfde dag waren geboren.[1] Door haar huwelijk in 1926 met de Belgische kroonprins Leopold werd zij na de dood van koning Albert I in 1934 koningin der Belgen. De blijde intredes (de ceremonieel afgelegde ontvangsten in de negen provinciehoofdsteden) werden druk bijgewoond. Van het volk kreeg ze door nationale intekening het diadeem der negen provinciën. In de koninklijke familie bestond bezorgdheid vanwege haar lutherse afkomst. Een paar jaar na haar huwelijk bekeerde de koningin zich tot het rooms-katholieke geloof. De koningin deed aan naastenliefde en organiseerde zelf inzamelacties ten behoeve van de minderbedeelden. Als ze een aangrijpende verzoekbrief kreeg, ging ze soms persoonlijk op onderzoek uit om het in de brief aangeroerde probleem op te lossen. In 1935 kwam de koningin der Belgen op 29-jarige leeftijd om het leven bij een auto-ongeval in het Zwitserse Küssnacht am Rigi. De koning verloor, doordat de koningin iets aanwees, de controle over de wagen, waarin het paar incognito, onder de naam Renard, een uitstapje maakte, voordat zij huiswaarts zouden keren. Nadat de auto van de weg was geraakt en tegen een perenboom was gebotst, werd de vorstin, die via de al geopende autodeur uit de auto wou springen, uit de auto geslingerd en tegen de perenboom gekatapulteerd. De auto schoot nog door tegen een andere boom en belandde daarna in het water. Door ernstig hoofdletsel was de koningin op slag dood. Samen met de vorstin overleed ook haar ongeboren vierde kind[bron?], terwijl haar andere kinderen de avond ervoor per trein naar huis waren gereisd. De koningin werd opgebaard met een omzwachteld hoofd. De koning was vrijwel ongedeerd. Vele Belgen waren in rouw en treurden om de prinsjes en het prinsesje die op jonge leeftijd hun moeder verloren. Door dit ongeval was Astrid slechts een jaar koningin. Leopold treurde om haar verlies en verbood zijn kinderen over haar te spreken. Haar boudoir liet hij intact en hij bewaarde haar met bloed besmeurde jurk. Küssnacht schonk Leopold de grond van de plaats van het ongeluk, waarop Leopold een kapel liet bouwen ter herinnering aan haar. Astrid zelf ligt begraven in een praalgraf in de koninklijke crypte te Laken. Ze rust naast haar echtgenoot en diens tweede vrouw, Lilian, prinses van Retie.[2] Astrid schonk de dynastie de latere koningen Boudewijn en Albert II en groothertogin Josephine Charlotte van Luxemburg. Op 1 december 1935 bezorgden de Belgische Posterijen een heruitgave van een zestal reeds bestaande frankeerzegels met de beeltenis van koningin Astrid, ditmaal evenwel voorzien van een zwarte rouwrand rondom.[3] Koningin Astrid heeft tot op de huidige dag nog haar bewonderaars en er zijn door de jaren heen talrijke boeken over haar verschenen.[4] Soms ziet men een verband met prinses Diana en Gracia, die net als Astrid door de bevolking op handen gedragen werden en net als Astrid ten gevolge van een autoongeval om het leven kwamen. Er zijn in België veel monumenten, gebouwen, parken, straten en pleinen naar haar vernoemd, waaronder het Astridpark in Brussel, het Koningin Astridpark in Brugge en het Koningin Astridplein in Antwerpen. Ook Nederland heeft in Noordwijk een Koningin Astrid Boulevard. Kaart met honderden straten, pleinen, parken en gebouwen wereldwijd, vernoemd ter nagedachtenis aan Koningin Astrid Ter gelegenheid van haar honderdste geboortedag, in 2005, organiseerden nabestaanden een tentoonstelling over de vorstin. Deze vond deels plaats in het Koninklijk Paleis van Stockholm: Astrid, Prinsessa i Sverige - Drottning i Belgien en deels in het Koninklijk Paleis te Brussel: Ogenblikken met Astrid. De tentoonstelling werd plechtig geopend door koning Albert, koningin Paola, koningin Fabiola, koning Harald, koningin Sonja, koning Karel Gustaaf, koningin Silvia, groothertog Jan, groothertog Hendrik en groothertogin Maria Teresa. Deze openingsplechtigheid werd bijgewoond door verdere familieleden en een keur aan ministers en politici.