01 sep 1920 Hubert Léon Lampo (Antwerpen, 1 september 1920 – Essen, 12 juli 2006) was een Vlaams schrijver. Hij is vooral bekend geworden door zijn roman De komst van Joachim Stiller (1960), die in 1976 werd verfilmd en waarvan tijdens zijn leven 44 Nederlandstalige drukken en talrijke vertalingen verschenen. Lampo is in het Nederlandse taalgebied niet alleen een belangrijke grondlegger, maar tevens de met afstand bekendste exponent van het magisch realisme, een stroming die zich kenmerkt door de realistische weergave van 'bovennatuurlijke' verschijnselen, eigenschappen en gebeurtenissen. Magie, esoterie en het paranormale worden daarbij zodanig ongemerkt en geleidelijk een aanvankelijk alleszins realistische vertelling binnengesluisd dat de lezer, misleid als hij is door zijn vertrouwdheid met de door de schrijver opgeroepen setting en de zich daarbinnen afspelende handeling, zich van de meest wonderlijke ongerijmdheden pas werkelijk bewust wordt, lang nadat hij ze in wezen al voor zoete koek heeft aangenomen en geslikt. Deze techniek op zich was weliswaar niet nieuw, want een schrijver als bijvoorbeeld H.G. Wells had er zich al vaak met succes van bediend, maar Lampo paste haar toe op een voor de Nederlandse literatuur vrijwel geheel nieuwe thematiek (het hier bewust bedoelde voorbehoud geldt enkele vroegere werken van Simon Vestdijk (De Kellner en de Levenden) en Ferdinand Bordewijk (Fantastische Vertellingen), die achteraf zonder twijfel tot het magisch realisme gerekend mogen worden). De behendige en aanstekelijke manier waarop Lampo de techniek in zijn verhalen benutte en de wijze waarop hij gaandeweg zijn mysterieuze bruggen wist te slaan tussen historische motieven enerzijds en anderzijds de grote grabbelton aan thema's, waarvan er vele later een gemeenschappelijke noemer zouden vinden in de term "new age", gaven hem een uitgebreide lezerskring tot ver buiten de grenzen van de lage landen. Het feit dat hij en Johan Daisne de enige echt uitgesproken vertegenwoordigers van het magisch realisme in ons taalgebied waren en dat Lampo van die beiden veruit de grootste lezerskring aan zich wist te binden, verschafte hem bovendien een plaats in de Nederlandse en Belgische school- en geschiedenisboeken en tientallen jaren prijkte zijn werk op vrijwel alle lijsten van verplichte lectuur in het voortgezet onderwijs. Internationaal gezien was het magisch realisme geen stroming van slechts een of twee auteurs, aangevuld met een enkel boek uit het oeuvre van een paar collega's, maar kon Lampo rekenen op een publiek dat eerder al de Italiaanse auteur Massimo Bontempelli (die de stroming in 1937 haar naam gaf), en het achteraf als magisch-realistisch geduide werk van E.T.A. Hoffmann (Der goldene Topf, 1816), Edgar Allan Poe (Tales, 1840 en 1845), Gustav Meyrink (Der Golem, 1915), Alain-Fournier (Le grand Meaulnes, 1913) en H. Rider Haggard (She, 1887, The People of the Mist, 1894, The Wizard, 1896, Ayesha, 1905 en tal van andere titels) had omhelsd. Lampo werd tot op hoge leeftijd met talrijke laureaten en prijzen geëerd, maar door veel literaire critici gaandeweg ook steeds vaker verguisd, enerzijds vanwege zijn stijl en anderzijds omwille van de vermeend naïeve manier waarop hij magie en realiteit in zijn werk vermengde. Terwijl hij met name in de jaren 60 en 70 met eer, roem en lof was overladen, zag hij zijn lezersschare nadien weer in een onthutsend tempo ineenschrompelen. Meest illustratief hiervoor is wel het feit dat hij op de lijst van de gedurende het jaar 2004 door Vlaamse bibliotheken meest uitgeleende auteurs al tot de 430e plaats was gedaald. Lampo maakte er overigens ook zelf bepaald geen geheim van dat hij zich door de allengs aanzwellende kritiek ten zeerste miskend en gekrenkt voelde. Het geboortehuis van Hubert Lampo staat aan de Beerschotstraat in de Antwerpse voorstad "Het Kiel", slechts twee straten verwijderd van het stadion waar die zomer de Zevende Olympische Spelen plaatsvonden. Lampo's vader was chef de bureau in staatsdienst bij de Post; zijn moeder gaf les in het stedelijk onderwijs. De ouders van Lampo waren in de tweede generatie socialist en, in tegenstelling tot een overgrote meerderheid van de Vlaamse bevolking, niet katholiek gedoopt. De schrijver is zodoende afkomstig uit een kleine minderheid van de Vlaamse bevolking die zich meer met de ontvoogding van de arbeidersklasse identificeerde dan met de Vlaamse strijd en die zich hoegenaamd niets gelegen liet liggen aan de opvattingen van meneer pastoor. Hubert Lampo behaalt in 1938 zijn diploma als onderwijzer. Na zijn militaire dienst - waar hij een administratieve functie krijgt - stopt hij met lesgeven en wordt journalist (1945-1965). In 1948 wordt hij rijksinspecteur en sinds 1965 hoofdinspecteur der Openbare Bibliotheken. Als hij in 1965 tot hoofdinspecteur benoemd wordt, stopt hij met de journalistiek. Lampo's vroege jeugd voltrok zich in de jaren 30, naar hij later zelf zou zeggen een "beloken" tijd van economische crisis en opkomend fascisme. Toen hij twintig jaar oud was brak de Tweede Wereldoorlog uit, een periode die diepe, onuitwisbare voren door zijn bewustzijn zou trekken, als gevolg waarvan het nazisme in zijn latere literaire werk zou uitgroeien tot het "Kwaad" met hoofdletter "K". De passage over de arrestatie van de Joden in zijn roman De eerste sneeuw van het jaar (1985) behoort tot de indrukwekkendste uit zijn meer dan 50-jarige schrijverschap. En hoewel hij weliswaar bij herhaling blijk gaf van vergevingsgezindheid jegens die of gene individuele collaborateur, bleef hij altijd onverbiddelijk waar het de collaboratie als zodanig betrof. Nog tijdens de oorlog, in 1943, verscheen Lampo's debuut: Don Juan en de laatste nimf, een novelle die niet alleen de kiem van het in later werk veel pregnantere magisch realisme al duidelijk in zich droeg, maar die tegelijk een uitgebreide reeks fictieve verhalen zou gaan aanvoeren, die zich in een ver verleden afspelen. Historische fictie... tegenwoordig loopt iedereen ermee weg, maar destijds was Lampo, zeker in onze Lage Landen, nog een vrij eenzame fakkeldrager voor dit genre. In hetzelfde jaar verscheen ook nog De jeugd als inspiratiebron, een essay over jongeren als personage in de Vlaamse letteren. Iedere schrijver poogt zijn opvattingen scherp te stellen door reflectie over eigen werk en dat van anderen. Lampo zou essays blijven schrijven die bewijzen dat zijn interessesfeer verder reikte dan de literatuur. Al in de eerste decennia van zijn loopbaan hield hij zich bezig met dingen die – toen althans – geen betrekking hadden op zijn literair werk. Vaak ging het om opdrachten voor monografieën over auteurs of schilders, maar even dikwijls betrof het eigen stokpaardjes zoals Charles-Joseph de Graeve, de Gentse fantast uit de 18de eeuw en zijn République des Champs Elysées, die het voorwerp werden van het boekje Toen Heracles spitte en Kirke spon. Lampo's eerste roman, Hélène Defraye, verscheen in 1945. Net als Don Juan is het een ambitieus geschrift voor een auteur zo jong als Lampo toen was. De hoofdpersoon is een intellectuele vrouw - een van de eersten, zo niet de eerste in de Vlaamse literatuur. Tijdens de oorlog gaf Lampo korte tijd les in het Stedelijk Onderwijs. Nadien volgde hij Lode Zielens op in het Museum voor de Vlaamse Letterkunde (thans AMVC -Letterenhuis). Omstreeks deze tijd nam hij de taak van redactiesecretaris van het Nieuw Vlaams Tijdschrift op zich. Die functie bleef hij officieel uitoefenen tot in 1965. Daarnaast verzorgde de schrijver de wekelijkse pagina Kunst en Cultuur van het socialistische dagblad De Volksgazet waarvoor hij honderden recensies zou schrijven, zowel over literatuur alsook over beeldende kunsten en theater. De ruiter op de wolken uit 1949 – het jaar tevoren werd Lampo rijksinspecteur van de openbare bibliotheken – is een realistische roman met autobiografische elementen. Hubert Lampo, in 1982 gefotografeerd op de Grote Markt in zijn geliefde Antwerpen, wist het zeker: "Dit is het beste frietkot van de stad" Idomeneia en de kentaur (1951) is het speelse verhaal over de liefde van een kentaur voor een Atheense hetaere, meteen de minnares van de plaatselijke tiran. Het gaat (alweer) om een novelle over een onvervulde liefde met tragische afloop. Toch blijft vooral de humor bij, zoals de opzettelijke anachronismen, waaronder verwijzingen naar het politieke en literaire bedrijf. Vanaf Idomeneia publiceerde Lampo zijn boeken in Nederland. Eveneens in 1951 verscheen het essay De roman van een roman, een onderzoek naar de genese van het door hem toen zeer bewonderde Le grand Meaulnes van Alain-Fournier. De historische roman De belofte aan Rachel uit 1952 is een variant op het Jozef-verhaal uit het Oude Testament. De Belofte is een politieke roman - een reflectie over wat Lampo en zijn generatie in de jaren 30 en 40 meemaakten en een pleidooi voor een democratisch humanisme. Met Terugkeer naar Atlantis keerde Lampo in 1953 vast naar Antwerpen terug. Tijdens het ontstaan van de roman vermoedde hij nog niet dat de Scheldestad in al zijn latere werk een grote rol zou spelen. Het boek speelt in een deels verzonnen gebied in de Kielse polder. Met De Duivel en de Maagd (1955) schreef Lampo de eerste roman in ons taalgebied over Gilles de Rais, de adjudant van Jeanne d'Arc en meteen de eerste literaire tekst die zinspeelt op de mogelijke liefde van Gilles voor Jeanne. De komst van Joachim Stiller (1960) groeide uit tot Lampo's bekendste boek. De auteur leed onder psychische spanningen, voortkomend uit het stuklopen van drie huwelijken in successie; tijdens het schrijven dook onvoorzien het messiaanse archetype op; dit verleende aan de roman zijn uiteindelijke betekenis en had een therapeutische uitwerking op de auteur. De verklaring van dit fenomeen vond de agnosticus Lampo in de geschriften van Carl Gustav Jung. Naast Freuds persoonlijke onderbewuste poneerde Jung een collectief onbewuste waaraan wij allen deel hebben en van waaruit beelden met een grote symbolische betekenis kunnen opduiken. Als redactiesecretaris van het Nieuw Vlaams Tijdschrift, recensent van de Volksgazet, presentator van Vergeet niet te lezen (het toenmalige boekenprogramma van de BRT-televisie) en als inspecteur van de openbare bibliotheken, was Lampo invloedrijk - een man van het socialistische en vrijzinnige establishment. Als zodanig zat hij in de weg van jongere auteurs die met de avant-gardedweepten en modernisme, nouveau roman en engagement propageerden. Daar komt nog bij dat Lampo in hun ogen niet recht in de leer was omdat hij niet te beroerd was katholieke auteurs te recenseren en met Joachim Stiller een figuur op te voeren die men kon vereenzelvigen met Jezus Christus. Hermione betrapt, waarin de historicus Rudolf Reyniers na twintig jaar zijn dood gewaande jeugdliefde terugvindt, is geen magisch-realistische roman. Toch appelleert het aan een verlangen dat bij velen leeft. In 1963 kreeg Lampo voor De Komst van Joachim Stiller de Driejaarlijkse Staatsprijs. Het jaar daarop verscheen de novellebundel Dochters van Lemurië. In 1965 vestigde Lampo zich met zijn vrouw Lucia in de Kempen en zette zijn medewerking aan de Volksgazet en het Nieuw Vlaams tijdschrift stop. Uitgeverij Desclée de Brouwer vroeg de schrijver om een autobiografisch werk voor haar Open Kaart-reeks; het werd De draad van Ariadne (1967), Lampo's speurtocht naar de wortels van het eigen werk. Een uitgebreide, herziene versie ervan verscheen in 1978 onder de titel Joachim Stiller en ik. In 1967 bundelde Lampo zijn verspreide opstellen in het eerste deel van De Ring van Möbius. Deel twee verscheen in 1972. Beide delen bevatten korte essays en opnieuw bewerkte krantenartikelen, de meeste ervan handelend over Vlaamse literatuur. In de roman De Heks en de Archeoloog (1968) komt het graalthema voor het eerst om de hoek kijken. De Goden moeten hun getal hebben, later herdrukt als Kasper in de Onderwereld, ontstond in 1969 als boekenweekgeschenk. Het is een mythische roman die de Oudgriekse Orpheusmythe parafraseert. Hoofdpersoon Kasper Bentheim, een gewezen concertpianist, wordt als krankzinnige verpleegd in Geel, maar ontsnapt en gaat op zoek naar zijn dood gewaande geliefde. Zo komt hij in Antwerpen terecht, een stad die hij voor de woonplaats van de doden houdt. In 1970 bezocht Lampo voor het eerst het prehistorische monument Stonehenge op de Salisbury Plain in Zuid-Engeland. Het maakte een diepe indruk op hem, en zou prominent gaan figureren in zijn toekomstige werk. Omstreeks diezelfde tijd zette Lampo zich aan de vertaling van een boek dat hem al lang boeide, te weten het beangstigende Malpertuis van de Franstalige Gentenaar Jean Ray en legde daarmee een fundament voor de herleving van diens werk. Dienstbaar aan gerespecteerde voorgangers was Lampo ook toen hij in 1971 een bewerking in hedendaags Nederlands van de roman Liefde van P.-F. Van Kerckhoven verzorgde en zodoende een vergeten boek aan het licht bracht. Totaal anders dan De ring van Möbius is De Zwanen van Stonehenge (1972), een bijna 400 pagina's tellende bundel opstellen met als ondertitel Een leesboek over magisch realisme en fantastische literatuur. Het is een rondleiding door het rijk van de fantasie en een intellectueel-literair zelfportret ineen. In 1972 verscheen ook de novellebundel De vingerafdrukken van Brahma. Naderhand haalde de uitgever het boek uit elkaar en bracht de titelnovelle apart op de markt. Nog weer later, in 1991, diende De vingerafdrukken als basis voor de veel complexere roman De man die van nergens kwam. De neus van Cleopatra (1975) – een bundel opstellen met in het midden, bij wijze van intermezzo, een verhaal – is een non-conformistisch, speels boek over bizarre fenomenen in de literatuur en daarbuiten. En al even anarchistisch is Kroniek van Madoc (1975) waarin Lampo op zoek gaat naar het verloren boek Madoc van "Willem die Reinaert maakte". In 1976 verschenen, vlak na elkaar, de romans De prins van Magonia en Een geur van sandelhout. De eerste ontstond na de vraag van het Davidsfonds om een bijdrage voor de bundel Sociale Verhalen, die ook werk van Gerard Walschap, Hugo Claus, Piet van Aken en anderen bevat. Het is een poëtische roman, gesitueerd in de Tweede Wereldoorlog. Intussen kwam de Joachim Stiller-verfilming van Harry Kümel op de Vlaamse en de Nederlandse televisie. Na de publicatie van Joachim Stiller en ik (1978) ging in 1979 Jef Van der Heydens verfilming van Kasper in de Onderwereld in première 1980 was het jaar waarin de lijvige magisch-realistische thriller Wijlen Sarah Silbermann verscheen. Het boek speelt in het stadje Zoetelede, nauw verwant aan het Nedermunster uit het verhaal De Madonna van Nedermunster (en aan het "echte" Zoutleeuw). De roman dankt zijn charme aan de combinatie van dit decor met een onopgeloste moord uit de Tweede Wereldoorlog, het plaatselijke carnaval en het graalthema. Intussen schreef Lampo het scenario voor de tweedelige televisiedocumentaire Arthur van Anton Stevens, die in 1981 werd uitgezonden en die hij zelf presenteerde. Dit avontuur kreeg zijn neerslag in een boek. Vier jaar na de film volgde het essay Arthur, waarvoor de Nederlandse fotograaf Pieter-Paul Koster de natuurfoto's leverde. Het kwam in het Nederlands, Frans, Engels en Duits op de markt. In 1983 verscheen de roman Zeg maar Judith waarin Lampo - tegen zijn gewoonte in - expliciete herinneringen inlaste aan ziekte en dood van zijn vader. In datzelfde jaar werden Terugkeer naar Atlantis, De Komst van Joachim Stiller en Een geur van sandelhoutgebundeld uitgebracht onder de titel De Antwerpse romans. In 1988 verscheen de omnibus Oorlogsjaren, met daarin De ruiter op de wolken, De Prins van Magonia en De eerste Sneeuw van het Jaar. Die laatste roman (1985) bevat herinneringen aan hoe de schrijver aan tewerkstelling in Duitsland ontsnapte en het verzetstijdschriftje waaraan hij meewerkte. In 1989 werd Lampo doctor honoris causa aan de Université Stendhal in het Franse Grenoble – de eerste keer dat die eer een schrijver uit het Nederlandse taalgebied te beurt viel aan een buitenlandse universiteit. Dit droeg bij tot de uitbarsting van energie die begon met de roman De Elfenkoningin, spoedig gevolgd door De verdwaalde carnavalsvierder, De man die van nergens kwam en de verhalenbundel Schemertijdmuziek. Deze boeken behoren overduidelijk tot het vertrouwde Lampo-universum. Bekende thema's en situaties keren terug: in De Elfenkoningin ontmoet de lezer Pieter-Frans Van Kerckhoven en komt de Tweede Wereldoorlog aan bod. Nieuw is de vaak anarchistische humor, nu eens expliciet, dan weer verhuld, maar steeds getuigend van een gebrek aan eerbied voor de folklore van de Vlaamse letteren. Lampo's laatste romans zijn met een lossere pols geschreven en opgebouwd met een grote structurele vrijheid. Even prominent zijn het optimisme en het vertrouwen in de verbeterbaarheid van het mensdom dat eruit spreekt. In De Elfenkoningin blijkt dat onder meer uit de rol van een (geïdealiseerde) vrijmetselarij. Lampo was overigens vrijmetselaar.[1] Deze boeken zijn omvangrijker dan de voorgaande. Ze tellen meer personages en spelen in meer decors. Ze zijn ook anders gestructureerd: de ene, realistische verhaallijn, die leidt naar het optreden van een archetype, maakt plaats voor twee of zelfs drie verhaallijnen, die bovendien elk in een andere tijd spelen. In De man die van nergens kwam combineert de schrijver de geschiedenis van de ketter Eligius Pruystinck uit de tijd van de Reformatie met de liefde van de 19e-eeuwse hoofdredacteur Merlaan en de operazangeres Lise Clément en met een plot in het heden. In De verdwaalde Carnavalsvierder' is het verleden aanwezig dankzij de geschriften van de priester Kempeneers. Teksten slaan trouwens ook in de andere romans vaak een brug tussen vroeger en nu en fungeren als katalysator voor de nieuwsgierigheid van de hoofdpersoon. Kort na het verschijnen van de verhalenbundel Schemertijdmuziek in 1992, vertrok Lampo naar Polen waar hij een reeks colleges zou geven aan de universiteit van Wrocław. Een neerslag daarvan is te vinden in De wortels van de verbeelding (1993). In 1994 volgde de roman De geheime academie, in zekere zin een voortzetting van De Elfenkoningin en De verdwaalde carnavalsvierder. In de herfst van 1993 organiseerden het Humanistisch Vrijzinnig Centrum voor Lectuurvoorziening en het Archief en Museum van het Vlaamse Cultuurleven (AMVC) in Antwerpen het colloquium Hubert Lampo - vijftig jaar schrijverschap. Tegelijk liep in het AMVC een tentoonstelling. De lezingen van dit colloquium zijn samengebracht en uitgegeven in de bundel Hubert Lampo, 50 jaar schrijverschap. De meest uitgebreide synthese over Lampo's werk die tot nu toe verscheen, is de studie Hubert Lampo, de schrijver van het onzichtbare door Paul Van Aken (1996). In augustus 2000 organiseerde de Vrije Universiteit Brussel op initiatief van de filosoof prof. Hubert Dethier een druk bezocht colloquium over het oeuvre van Hubert Lampo. Enkele tientallen kenners uit binnen- en buitenland kwamen aan het woord tijdens een vierdaagse lezingenmarathon. Bij deze gelegenheid kwam de omnibus Innerlijke domeinen uit. Ongeveer gelijktijdig verscheen een nieuwe editie van Terugkeer naar Atlantis. Nog geen jaar later ontving Lampo in Antwerpen de Prijs van het Vrijzinnig Humanisme. In 2003 werd het Vlaams-Nederlandse Hubert Lampo Genootschap opgericht, gewijd aan de studie en promotie van het oeuvre en het gedachtegoed van Hubert Lampo. Tot slot verschenen de Franse vertaling van De Duivel en de Maagd, onder de titel Le Diable et la Pucelle in Rijsel (2002) en de omnibus Heimwee naar de Sterren in het voorjaar van 2003, recentelijk nog gevolgd door twee speciale edities van De komst van Joachim Stiller. Hubert Lampo was 85 jaar toen hij overleed. Voordien was hij al geruime tijd zwaar ziek geweest. Hij leed aan de ziekte van Alzheimer en had grote problemen met het verwerken van de dood van zijn (vierde) vrouw, die een jaar eerder overleden was. Lampo stierf te Essen, in het bejaardenhuis waar hij sinds haar dood gewoond had. Hij werd op zaterdag 22 juli 2006 om 10.45 uur te Wilrijk gecremeerd. Zijn asurn ligt begraven op Schoonselhof, het domein van de stedelijke begraafplaats van Antwerpen
01 sep 1957 Gloria Estefan, artiestennaam van Gloria María Milagrosa Fajardo García (Havana (Cuba), 1 september 1957) is een Amerikaanse zangeres van Cubaanse afkomst, die vooral in de jaren 80 en jaren 90 veel hits scoorde. Ze geldt als de succesvolste Latijns-Amerikaanse zangeres aller tijden, en wordt door sommigen ook wel gezien als de "Queen of Latin Pop".[bron?] Met meer dan 100 miljoen verkochte platen wereldwijd kan zij zich met de groten meten. Ook heeft ze vijf Grammy's gewonnen. Naast zangeres is Gloria actrice en componist. Estefan is een van de weinige artiesten die met verschillende muziekstijlen zoveel succes heeft gekend. Tegenwoordig wordt Gloria gezien als de voorloper van artiesten als Shakira en Jennifer Lopez, omdat de muziek van deze twee artiesten op sommige vlakken in de buurt komt van die van Gloria. Ook heeft Estefan gesproken in een Nederlandse documentaire over Anne Frank. Alhoewel ze geboren werd op Cuba, groeide ze op in Miami - de Verenigde Staten - omdat haar ouderlijk gezin, toen ze pas zestien maanden oud was, vanwege de Cubaanse Revolutie in 1959 naar dat land vluchtte. In 1977 trad ze op tijdens een Cubaanse bruiloft, waarna ze door Emilio Estefan Jr. werd benaderd om leadzangeres te worden van de Miami Sound Machine. Estefan stemde toe en werkte met de band aan nummers voor een aankomend debuutalbum, dat datzelfde jaar verscheen en het eerste volledige Spaanstalige album was dat bij label CBS (SONY Music) verscheen. Na diverse singles en meerdere Spaanse platen, maakte de Miami Sound Machine de overstap naar Engels repertoire. Van het album Eyes Of Innocence (1984) verscheen de klapper Dr. Beat. Hoewel dit nummer niet hun definitieve doorbraak betekende (in de VS haalde het de hitlijsten niet), werd Dr. Beat wel een succes in een aantal Europese landen, waaronder Nederland met een Top 3-notering in de Top 40 destijds. Conga uit 1985 van het album Primitive Love werd wereldwijd de bestseller waar lang naar was uitgekeken. In 1986 werd het succes herhaald met onder andere Bad Boys en Words Get In The Way. In 1988 verscheen Anything For You - in de VS een jaar eerder onder de naam Let It Loose - waarmee de verkoop van platen naar ongekende hoogte reikte. Vanaf dat moment werd ook niet meer gesproken van de Miami Sound Machine, maar Gloria Estefan & Miami Sound Machine. Het album verkocht wereldwijd 7 miljoen stuks en leverde hits op als Rhythm Is Gonna Get You, Can't Stay Away From You en 1-2-3. 1989 was het jaar waarin het album Cuts Both Ways verscheen. De Miami Sound Machine figureerde vanaf toen enkel als band op de achtergrond, wat betekende dat de platen enkel onder de naam Gloria Estefan werden uitgebracht. Cuts Both Ways verkocht 10 miljoen stuks. De hitlijsten werden aangevoerd door de single-releases van Don't Wanna Lose You, Get On Your Feet, Here We Are en Oye Mi Canto. Op 20 maart 1990 - tijdens de Get On Your Feet World Tour raakte Estefan zwaargewond als gevolg van een ernstig busongeluk, vlakbij Scranton. Een tractor raakte de tourbus, waardoor Estefan haar rug brak en ernstige schade opliep aan haar ruggengraat. Hierdoor kwamen geplande concertdata in de VS en Australië te vervallen. De toekomst voor de zangeres was door het ongeluk in één klap onzeker geworden, maar Estefan herstelde snel. Een jaar lang was ze uit de running, terwijl men verwachtte dat haar herstel langere tijd in beslag zou nemen. In 1991 maakte Estefan een comeback met het album Into The Light waarvan de single Coming Out Of The Darkde grootste hit werd. De Into The Light World Tour volgde en bracht Estefan naar de VS, Europa, Japan, Maleisië, de Filipijnen en Latijns-Amerika. Na het verzamelalbum Greatest Hits uit 1992, verscheen in 1993 opnieuw een Spaans album. Mi Tierra was met name in de Spaanse gebieden van de wereld een bestseller met wereldwijd 5 miljoen verkochte exemplaren. Het coveralbum Hold Me, Thrill Me, Kiss Me verscheen een jaar na Mi Tierra, maar was minder succesvol dan de voorgaande albums. 1995 zag wederom de release van een Spaanstalig album: Abriendo Puertas, wat Estefan een Grammy opleverde. In 1996 scoorde Estefan een internationale hit met Reach, de officiële song van de Olympische Spelen in Atlanta. Het Engelstalige album Destiny was een succes, maar qua verkoop bleek het toch niet in de buurt te komen van Estefans eerdere Engelstalige materiaal. Hierna volgde de Evolution World Tour waarbij de zangeres opnieuw Nederland aandeed met een optreden. Vervolgens laste Estefan een rustpauze in, om zo meer tijd te wijden aan haar gezin. Met het in 1998 verschenen Engelstalige album Gloria! keerde Estefan terug naar haar roots: latin & dance. Het album was succesvol, met de singles Heaven's What I Feel en Oye als grootste hits in de charts. In 1999 verscheen Estefan als actrice op het witte doek in de dramafilm Music Of The Heart. Ze verzorgde tevens de titeltrack van de gelijknamige soundtrack, samen met 'NSYNC. De single behaalde de tweede plaats in de Amerikaanse Billboard Hot 100. Verder trad ze dat jaar op met Luciano Pavarotti tijdens "Pavarotti and Friends". In 2000 verscheen het Spaanse album Alma Caribeña dat een Latin Grammy ontving. Na het verzamelalbum Greatest Hits Vol. II uit 2001 besloot Estefan een album te maken waarop ze zich kwetsbaarder dan ooit zou opstellen. Het resultaat verscheen in 2003 onder de naam Unwrapped en was qua sound een stuk puurder dan Estefans eerdere materiaal. De Live & Rewrapped Tour volgde maar deed enkel de VS aan. In september 2007 kwam het album "90 Millas" uit. Het album kwam binnen op nummer 1 in de Nederlandse Album Top 100. Het was voor het eerst dat een Spaanstalig album op 1 debuteerde in de Nederlandse hitlijsten. Naar aanleiding van het succes van "90 Millas" heeft Estefan in 2008 Nederland opnieuw bezocht voor een concert. Haar eerste Engelstalige album sinds 2003, genaamd Miss Little Havana, kwam op 27 september 2011 uit. Het album was een terugkeer naar de sound van het album Gloria! aangezien Miss Little Havana alleen dance-achtige nummers zou bevatten. Naast haar echtgenoot Emilio Estefan is het album medegeproduceerd door Pharrell Williams. De eerste single van het album was het lied WEPA en werd al snel opgevolgd door de single Miss Little Havana. Tot zover zal het nieuwe album alleen te downloaden zijn via iTunes en is een daadwerkelijke cd alleen te verkrijgen via het Amerikaanse detailhandelketen Target. Deze exclusieve cd zou een aantal extra nummers bevatten; de liedjes "On", "Medicine" en Gloria's versie van Let's Get Loud (hit van Jennifer Lopez uit 2000, van origine geschreven door Estefan). Tevens zal deze cd een aantal remixen bevatten ("Conga" en "WEPA"). In 2015 kwam On Your Feet! op Broadway en buiten de VS kwam het als eerste naar Nederland (oktober 2017) in het Beatrix Theater in Utrecht. Natuurlijk waren Gloria en Emilio bij de première. Estefan studeerde onder andere psychologie aan de Universiteit van Miami.[1] [2] Ze trouwde in september 1978 met zanger Emilio Estefan. Samen hebben ze een zoon en een dochter. In 2012 werden ze grootouders van hun eerste kleinkind, een jongen.
01 sep 1887 De Duits / Amerikaanse uitvinder Emile Berliner vraagt octrooi aan op de grammofoonplaat. Het patent van de grammofoonspeler zelf berust al bij Edison die eerder het afspelen van geluid met een naald die bewerkte groeven volgt vaslegde: de phonograaf. Gebruikte Edson een rol met was bekleed, Emile Berliner presenteert een platte schijf van 7 inch gemaakt van gevulkaniseerd rubber met een gesneden groef. De plaat heeft een capaciteit van 2 minuten en heeft een snelheid van 30 RPM. Dit is de eerste maal dat er door middel van een zinken "matrijs" platen in massaproductie gemaakt worden. Van 1889 tot eind 1925 maakt de grammofoonplaat een grote ontwikkeling door. De volgende mijlpaal is de in 1925 bij AT&T's Bell Lab ontwikkelde manier om elektronische geluidsopnamen te maken met gebruik van een microfoon. Een grammofoonplaat is een geluidsdrager die op een grammofoon wordt afgedraaid. Het is een platte schijf waarbij aan beide kanten (aanvankelijk slechts aan één kant) een spiraalvormige groef is geperst die van de rand naar dicht bij het midden loopt en waarin geluidsinformatie is opgenomen in de vorm van kleine horizontale (vroeger verticale, en thans bij stereo horizontale én verticale) afwijkingen. Deze uitslagen naar links en rechts kunnen met een naald op de ronddraaiende plaat worden afgetast en hoorbaar worden gemaakt. Om te zorgen dat een plaat op de juiste wijze op een speler gelegd wordt, wordt er een gaatje exact in het midden van een plaat gemaakt. Het centrale deel van de grammofoonplaat bevat het label, waarop de inhoudsopgave wordt aangegeven. De grammofoonplaat werd ontwikkeld door Emile Berliner (1858-1929). Voordien werd gebruikgemaakt van cilinders (wasrollen) als geluidsdragers. Vóór de uitvinding van de cd was de grammofoonplaat de populairste geluidsdrager. Na de komst van de cd daalde de populariteit van de grammofoonplaat, alhoewel in discotheken de lp en singles nog in gebruik bleven, omdat het voor diskjockeys een voordeel was dat een plaat direct te manipuleren is. Veel moderne dansmuziek, maar ook rock en metalmuziek worden behalve op cd ook als grammofoonplaat uitgebracht, soms zelfs uitsluitend op vinyl. Vanaf 2012 is de grammofoonplaat weer bezig aan een opmars, mede doordat trendy winkelketens zijn begonnen met het aanbieden van platenspelers en langspeelplaten en het erg in de smaak valt bij retro- en muziekliefhebbers. De oudste grammofoonplaten hebben een diameter van 30 cm (12"), 25 cm (10") of 20 cm (8") en worden afgespeeld op een toerental van 75 tot 82 per minuut. Later werd dit gestandaardiseerd op 78 toeren. De meeste zijn gemaakt van schellak. Door gebruik van betere materialen en elektronische versterking kon in de jaren veertig de groef worden versmald, waardoor meer muziek op één plaatkant mogelijk werd. Aanvankelijk werd op een 12"-plaatkant maximaal vijf minuten muziek geperst, rond 1950 werd acht minuten op één kant mogelijk. De 78-toerenplaat bleef tot het einde van de jaren vijftig in productie en in sommige landen, met name in Afrika en India tot diep in de jaren zestig. De verbeterde techniek maakte experimenten met een lagere draaisnelheid mogelijk. In de Verenigde Staten experimenteerde Columbia Records met een toerental van 33⅓, terwijl RCA-Victor 45toerenplaten ontwikkelde. De nieuwe platen hebben een smallere groef en moeten dan ook met een kleinere naald worden afgespeeld. Deze groef heet microgroef. Veel grammofoons bezaten dan ook twee naalden, gemerkt met een M (van microgroef) en met een N (van normale groef). Een microgroefplaat wordt vernield met een N-naald en een M-naald slijt onnodig hard bij gebruik op een normale plaat. De langspeelplaat (ook wel lp of album), werd officieel geïntroduceerd in 1948 in de Verenigde Staten en werd gemaakt van vinyl. Vanaf het begin waren er twee formaten in de handel: 30 en 25 cm (12 en 10"). Door de lagere snelheid en kleinere groefafstand kon er op een langspeelplaat veel meer muziek worden geplaatst: de 12"-platen konden maximaal een halfuur muziek per kant weergeven, de 10"platen maximaal twintig minuten. Daarnaast kwam RCA met een 45-toerenplaat van 17,5 cm (7"), die als singles bekend werden. Ze waren oorspronkelijk bedoeld voor gebruik met een platenwisselaar. Ze hebben een groter gat in het midden, zodat er ruimte is voor het wisselmechaniek. Deze platen werden oorspronkelijk geleverd met een uitneembaar inzetstukje zodat ze ook afgespeeld konden worden op een platenspeler met een kleine as. Later kon een voorgestanst deel worden uitgebroken voor gebruik met een platenwisselaar. In de beginperiode werd dit formaat ook gebruikt voor langere muziekstukken, die dan, net als voorheen bij de 78-toerenplaten het geval was, over meer plaatzijden verdeeld werden. Varianten van de single: de (12 inch) maxisingle heeft het formaat van een langspeelplaat, maar wordt afgespeeld op 45 toeren per minuut de ep (extended play). Hierbij is de speelduur verlengd door een variabele snelheid te gebruiken. de (7 inch) maxisingle heeft het formaat en aantal toeren van een 45 toeren single, maar bevat in totaal 3 melodieën. In de eerste helft van jaren 70 was dit formaat een korte tijd populair voor het uitbrengen van popmuziek. Ook bij deze tussenvorm werd een variabele snelheid gebruikt. de 10 inch: Hierop staan enkele melodieën per kant. Deze worden ook op 45 tpm afgedraaid. de 7 inch: Er werden 17,5-cm-platen geperst, die op 33⅓ tpm moeten worden afgedraaid. Deze werden vooral gebruikt voor klassieke muziek en hebben een maximale speelduur van 8,5 min. per kant. Het Amerikaanse platenlabel MMS en Populaire Platen Kring (PPK) waren vrijwel de enige labels die deze 33-toeren'singles' op de markt bracht. de vierkante slappe single, die als promotie bijvoorbeeld als bladzijde in een tijdschrift werd geleverd en na uitscheuren met de nodige omzichtigheid enkele malen kon worden afgespeeld. Door de nietronde vorm en het slappe karakter van het gebruikte materiaal betekende dit een groot gevaar voor de naald. De weergavekwaliteit van het opgenomene was uiteraard niet groot. Een promotieliedje van de NS voor Tienertoer is bijvoorbeeld ooit zo verspreid.[1] De 25-cm-plaat was aanvankelijk populair, zowel in de klassieke als de populaire muziek. Hoewel de speelduur iets korter was dan van een 30-cm-plaat lagen de productiekosten lager, waardoor deze platen goedkoper op de markt kwamen, terwijl er toch relatief veel muziek op kon worden geperst, zeker in verhouding tot de oude 78-toerenplaat. Een vernieuwing die tijdens de ontwikkeling van de grammofoonplaat in 1958 werd doorgevoerd was de weergave in stereo. De groef waarin de naald loopt, werd toen niet alleen horizontaal maar ook verticaal gemoduleerd. De naald beweegt vanaf dat moment (stereoplaat) dus niet alleen heen en weer maar tevens op een neer. Omdat horizontale modulatie beter werkt en men geen van de stereokanalen wilde bevoordelen werd voor een mix gekozen: zowel linker als rechter kanaal moduleerden horizontaal én verticaal maar onder een hoek van 90 graden ten opzichte van elkaar. De som van beide signalen ligt nog steeds in het horizontale vlak, zodat een stereoplaat ook op mono apparatuur afgespeeld kan worden. De monoplatenspeler negeert de verticale bewegingen van de naald. De stereoplaat heeft een iets smallere groef dan de monoplaat, zodat een smallere naald nodig is. (Deze naald is ook bruikbaar voor de monoplaat.) Bovendien moet de naald in het verticale vlak kunnen bewegen. Een stereoplaat wordt vernield door het gebruik van een mononaald of een opnemer die geen verticale bewegingen toelaat. Eind jaren zestig kwam een vier-kanaals stereoversie, quadrafonie genoemd, op de markt. Hiervoor was een speciale platenspeler nodig, waarbij de naald onderscheid maakte tussen horizontaal, verticaal, links en rechts. Zo ontstonden vier kanalen. Bands als Pink Floyd zijn experimenteel bezig geweest met het uitbrengen van quadrafonische lp's. Echter, de hoge kosten van apparatuur, en het feit dat het grootste deel van de consumenten geen meerwaarde zag in het extra paar boxen, maakten dat het 'quadrafonie-tijdperk' slechts tot begin jaren tachtig geduurd heeft Het toerental van een grammofoonplaat is constant. Daardoor neemt de lineaire snelheid van de naald in de groef van buiten naar binnen toe af. Hierdoor kunnen hoge tonen aan het eind van een muziekstuk minder goed worden weergegeven dan aan het begin. Onder operaliefhebbers is bekend dat de hoge gezongen muzieknoot aan het eind van veel opera's niet goed wordt gereproduceerd. Ook popliefhebbers zien de frisse en dynamische hoge tonen aan het begin van een plaat afnemen tot slissende bekkens en vervormde vocale s-klanken aan het einde ervan, al is dit effect mede afhankelijk van de kwaliteit van de platenspeler. Doordat de energie van een geluidsgolf evenredig is met het kwadraat van de frequentie is bij gelijk vermogen de amplitude van hoge tonen lager dan van lage tonen. Hoge tonen hebben in muziek daardoor over het algemeen een kleinere amplitude. Daarom worden hoge tonen versterkt op een grammofoonplaat gezet zonder dat dit tot overmatige groefbeweging leidt. De voorversterker verzwakt de hoge tonen weer in dezelfde mate. Dit heeft tot gevolg dat met het afzwakken van de hoge tonen ook de ruis van het plaatmateriaal wordt onderdrukt. Deze techniek werd al op de oude 78-toerenplaten toegepast, maar er was geen standaard voor het filter. Verschillende maatschappijen gebruikten verschillende filterkarakteristieken. Met het ontwerp van de vinylplaat is ook het filter gestandaardiseerd. De specificaties van het filter werden oorspronkelijk ontworpen door de RIAA, en het filter wordt vaak aangeduid met de naam RIAA-filter. Hoewel onder optimale omstandigheden een zeer goede geluidsweergave mogelijk is, is de aanvankelijk van was, later van schellak en weer later van vinyl gemaakte plaat als opslagmedium erg kwetsbaar en zeer gevoelig voor krassen en stof, die leiden tot tikken en ruis bij het afspelen. Het afspelen zelf werkt door een mechanisch contact van de naald met de plaat, en dit zorgt voor slijtage die de geluidskwaliteit doet afnemen; vooral wanneer naalden van slechte kwaliteit worden gebruikt. Men spreekt bij een veel gespeelde grammofoonplaat van grijsgedraaid, omdat een versleten plaat daadwerkelijk een grijzige indruk kan maken. Ook de voor het afspelen gebruikte draaitafel, het pickupelement en de naald hebben grote invloed op de kwaliteit van het geluidssignaal. De motor kan aanleiding geven tot wow en flutter. Ook het op de plaat zetten van de naald kan deze beschadigen. De oude schellakgrammofoonplaten waren bovendien erg breekbaar. Platen met een groef die niet van buiten naar binnen loopt, maar van binnen naar buiten (reverse groove record). Dit heeft als nadeel dat het opzetten bemoeilijkt wordt, vooral bij een speler met automatische afslag aan het eind van de plaat. Ook loopt aan het eind van het afspelen, of wanneer abusievelijk de plaat op de gewone manier wordt opgezet de naald van de plaat af waardoor de naald beschadigd kan raken. Platen die voor elke kant een andere afspeelsnelheid hebben. Platen met slechts aan één zijde een groef (single sided). De andere kant is niet afspeelbaar, er kunnen dan teksten ingekrast zijn. Voorbeeld: 'Above' van Mad Season waarop op de vierde zijde de bandnaam is ingekrast. Testplaat met aan één zijde een gedeelte zonder groef, teneinde de antiskating van de arm in te kunnen stellen. Platen met verborgen geschreven teksten ingeperst in de uitloopgroef. Op die plek staat gewoonlijk het bestelnummer ingeperst. Platen met geluid in de eindgroef die herhaald wordt tot de grammofoon wordt afgezet. Gewoonlijk is het laatste stukje van een plaat zonder geluid. Dit werkt niet bij een speler met automatische afslag. Voorbeelden van een dergelijke loops in de uitloopgroef zijn te horen op Sgt. Pepper's Lonely Hearts Club Band (1967) van The Beatles met een ultrasone toon (mensen horen niets, maar de hond gaat ervan janken) en in de eindgroef een kakofonie van geluiden die steeds wordt herhaald; op Atom Heart Mother(1970) van Pink Floyd de oneindig druppelende kraan; op 'Machine Gun Etiquette' (1979) van The Damned waarin de quote "Nibbled to death by an okapi" uit de BBC Radio-serie The Hitchhiker's Guide to the Galaxy herhaaldelijk klinkt. Een ander voorbeeld is de single I am the beat van The Look uit 1981, waarvan de uitloopgroef precies 2 maten eindeloos herhaalt. Platen waarbij de groeven bestaan uit concentrische cirkels in plaats van een spiraal. Hierop staan dan telkens samples die in een loop blijven spelen. De maxisingles (12 inch) van Pop Muzik (1979) van de popgroep M en een bijzondere uitgave van The Deer Hunter/Don't Cry for Me Argentina van The Shadows en van Creatures of the Night/Rock and Roll All Nite van Kiss bevatten een dubbele groef die elk een andere versie van het nummer bevat. Daardoor wordt het onvoorspelbaar welke versie opgezet wordt. Het album Lazaretto van Jack White bevat veel van bovenstaande eigenschappen, en er zijn ook twee nummers verborgen onder de centrale labels van de plaat.[2] Colour vinyl, platen gemaakt van gekleurd vinyl, al dan niet transparant en/of fluorescerend. Bijvoorbeeld een gelimiteerde persing van The White Album in wit vinyl. Platen met laser-etching, een met behulp van een laser aangebracht patroon dat de kleuren van licht in verschillende richtingen weerkaatst. Bijvoorbeeld het album True Colours van Split Enz. 'Pratende' postzegels uit Bhutan van gekleurd plastic die de vorm hebben van miniatuur-platen (uitgegeven in 1972). Shape singles, platen die niet rond zijn, het deel buiten de 7 inch-cirkel, wordt gebruikt om een bepaalde vorm aan de plaat te geven. Bijvoorbeeld Returning (From A Journey)/Kiss Kiss Bang Bang uit 1983 van de Britse popgroep The Specimen
Een taart is een baksel dat in veel landen voornamelijk wordt gegeten tijdens feestelijkheden, bijvoorbeeld bij het vieren van een verjaardag. Een specifieke taart is de bruidstaart, gegeten bij een bruiloft. In veel landen wordt taart ook als nagerecht geserveerd. Enkele kenmerken van een taart zijn: Het gebak is luchtig. De vorm is meestal rond en plat van boven. De buitenkant is vaak voorzien van sierlijke, kleurige ornamenten zoals gekleurde (siroop)lijnen, chocolade- of notenstrooisel of platte stukjes chocolade. In het geval van een verjaardag is het wereldwijd gebruikelijk om een aantal kaarsjes, al naargelang de bereikte leeftijd, in de taart te steken. Deze kaarsjes zijn zeer kort en dun, en dienen te worden uitgeblazen. Volgens bijgeloof haalt men het volgende jaar als alle kaarsjes worden uitgeblazen. Een taart bestaat vaak uit meerdere lagen, wat het verschil maakt met ander gebak zoals cake. Het plaatsen van kaarsjes op de verjaardagstaart die in één keer moeten worden uitgeblazen is een volksgebruik. Het is afgeleid van de Griekse traditie ter ere van de godin Artemis [1] . Voor haar werden speciale taarten gebakken in de vorm van de maan. Deze werden geplaatst op het altaar in de aan haar gewijde tempel. Als de kaarsen in één keer werden uitgeblazen, zou Artemis goed gestemd worden. Wordt de taart bij een speciale gelegenheid (verjaardag, bruiloft, jubileum) gegeten, dan wordt er vaak een toepasselijke tekst op aangebracht door middel van glazuur, marsepein of chocolade. Tegenwoordig kan er een (eetbare) foto op aangebracht worden. Er zijn diverse typen taart. Een taart met veel suikerschuim wordt een schuimtaart genoemd. In Nederland zijn de appeltaart, chocoladetaart, aardbeientaart, kwarktaart, mon chou taart, kersentaart, mokkataart en slagroomtaartpopulair, in België ook de suikertaart. Vlaaien zijn wezenlijk verschillend van taarten omdat de bodem van een ander soort deeg is gemaakt. Ook een quiche wordt wel als taart gezien, hoewel deze hartig is; er zitten vaak groenten, en/of vlees en vis in en heeft deeg als belangrijkste ingrediënt. Men spreekt wel van een hartige taart. Het woord taart is afgeleid van het Oudfranse torte of tarte, dat afkomstig lijkt te zijn van het Latijnse torta (gedraaid baksel). Dit woord is de vrouwelijke vorm van het voltooid deelwoord van torquere (draaien). Ook kan gedacht worden aan een afleiding vanuit het Latijnse tortula (klein wit broodje). Het woord taart wordt als scheldwoord gebruikt voor een vrouw of meisje. De uitdrukking “ouwe taart” heeft een betekenis die vergelijkbaar is met een uitdrukking als “oud wijf”. Het Engelse slangwoord tart heeft eenzelfde gevoelswaarde. Een kinderspel is taarten en taartjes van zand ”bakken”. De taart komt in enkele zegswijzen voor. Merkwaardig is dat aan de taart steeds een negatieve lading gegeven wordt. Zo betekent "iemand van de taart geven" of "iemand een taart geven" iemand een draai om de oren geven, iemand berispen. "Van de taart krijgen" betekent slaag krijgen. "Taart eten" betekent het gelag betalen. Een specifiek model grafiek heet de taartgrafiek of -diagram (pie chart), vanwege de sterke gelijkenis met een in taartpunten gesneden taartvorm. Om ervoor te zorgen dat de taart in gelijke delen wordt verdeeld, wordt de taart vanuit het midden aangesneden. Bekend is de opgave waarbij persoon A een driehoekige taart in twee delen moet verdelen, en ook het eerste stuk mag kiezen, maar waarbij persoon B mag aangeven door welk punt op de taart de taartsnede moet gaan. De vraag is dan waar B dat punt moet kiezen, zodat er voor hem een zo groot mogelijk stuk overblijft. Bewezen kan worden dat bij n taartsneden een ronde taart in ½.n.(n+1)+1 stukken (die in grootte en vorm variëren) verdeeld kan worden. Zoals te verwachten is, zijn dat bij 1 snede 2 stukken en bij 2 sneden 4 stukken, maar bij 3 sneden kunnen er 7 stukken ontstaan (namelijk als de derde snede de andere twee niet in hun kruispunt kruist).
31 aug 1995 Horst Janssen (14 november 1929 - 31 augustus 1995) was een Duitse tekenaar , graficus , posterartiest en illustrator . Hij had een productieve productie van tekeningen , etsen , houtsneden , litho's en houtsneden . Janssen was een student van Alfred Mahlau aan de Landeskunstschule Hamburg . Hij publiceerde voor het eerst in de nieuwsweek Die Zeit in 1947. Begin jaren vijftig begon hij te werken in lithografie , op initiatief van Aschaffenburg- papierfabrikant Guido Dessauer , met behulp van de technische faciliteiten van een fabriek voor gekleurd papier. De eerste retrospectieve van Janssen's tekeningen en grafische werken werd getoond in 1965, eerst in de Kestnergesellschaft Hannover, vervolgens in andere Duitse steden en in Basel . In 1966 ontving hij de Edwin Scharff-prijs in Hamburg. Internationale tentoonstellingen volgden. In 1968 ontving hij de Grote Prijs in grafische kunst op de Biënnale van Venetië ; in 1977 werden zijn werken getoond op de documenta VI in Kassel . Het Horst Janssen Museum in zijn geboortestad Oldenburg is opgedragen aan zijn nalatenschap. Zijn werk wordt internationaal getoond in belangrijke musea. Zijn leven werd gekenmerkt door talloze huwelijken, uitgesproken meningen, alcoholisme en onbaatzuchtige toewijding aan de kunst van het maken van prenten . Janssen werd geboren in Hamburg . Zijn moeder, Martha Janssen, was een naaister uit Oldenburg; hij kende zijn vader nooit. Janssen werd opgevoed door zijn moeder en grootouders aan Lerchenstraße 14, Oldenburg. Hij werd geadopteerd door zijn grootvader en na zijn dood werd hij in 1939 geadopteerd door het voogdijgerechtshof. In 1942 werd hij student aan het National Political Institute of Education ( Duits : Nationalpolitische Erziehungsanstalt of napola ) in Haselünne , Emsland , waar een kunstleraar, Hans Wienhausen , zijn artistieke talent aanmoedigde. Zijn moeder stierf in 1943. In 1944 werd hij geadopteerd door de jongere zuster van zijn moeder, Anna Janssen, en verhuisde hij naar Hamburg, waar zij woonde.Hij woonde met zijn tante Anna in de Burchardstraße gedurende de rest van de oorlog en de naoorlogse periode. Later verhuisden ze naar Warburgstraße (Harvestehude). In 1946, op zestienjarige leeftijd, schreef Janssen zich in aan de Landeskunstschule in Hamburg, waar hij studeerde bij Alfred Mahlau en vanaf het begin een uitstekende leerling bleek te zijn. Janssen's eerste publicatie was een tekening in de weekkrant Die Zeit in 1947. Het jaar daarop publiceerde hij zijn eerste boek, het kinderboek Seid ihr alle da? (Zijn jullie er allemaal?), Met Rolf Italiaander . In 1950 werd zijn eerste kind, zoon Clemens, geboren en hij schreef en illustreerde zijn tweede boek, Der Wettlauf zwischen Hase und Igel auf der Buxtehuder Heide (de race tussen de haas en de egel op de Buxtehude Heath), voor de verjaardag van een klein meisje genaamd Friederike Gutsche. [1] Het werd gepubliceerd in een facsimile-editie in 1973. Janssen produceerde zijn eerste houtsneden , beïnvloed door Edvard Munch . Dominante thema's waren dieren, samen met man en vrouw. In 1952 ontving hij een Lichtwark-beurs in Hamburg. Rond dezelfde tijd werd hij gedwongen om de Landeskunstschule te verlaten. Het jaar erop werd hij gearresteerd na een dronken vechtpartij en probeerde hij te moorden. Hij werd onschuldig bevonden, maar kreeg een voorwaardelijke straf voor dronkenschap. [2] In de vroege jaren 1950 ontving hij een commissie van de papierfabrikant Guido Dessauer voor een portret van zijn schoonvader, de diplomaat Friedrich von Keller , gevolgd door andere portretten van familieleden. [3] Janssen was in staat om zijn eerste litho's te maken met behulp van de technische uitrusting van de Aschaffenburger Buntpapierfabrik. [4] [5] [6] Zijn vroege lithografieën werden in 2000 getoond door de Hamburger Kunsthalle . Ze omvatten " Baumwall " (Tree Mound; 1957); zijn eerste zelfportretten, zoals "Selbst-innig" (Intimate with Self; 1966) en posterontwerpen, beïnvloed door Ben Shan , voor zijn eigen tentoonstellingen. [4] Een ander zelfportret, " Selbst singend " (zelf, zang), toont de kunstenaar met wijd open mond, alsof hij " tiefe Welt- und Gottesverzweiflung " (diepgaande wanhoop over de wereld en God) uitdrukt , volgens een recensent . Hij veranderde een lithografie van Oskar Kokoschka , die zichzelf rechtop zag staan, de ander van twee geknielde figuren, getiteld " So liebt mich Oskar - Ja! " (Oskar houdt zo van me - ja!). De tentoonstelling toonde ook een stuk, waarop Janssen en zijn collega André Thomkins elkaar hadden afgebeeld, samen met het aforisme van Thomkins " Alles nicht wissen, heißt alles verzeihen " (om niet alle middelen te vergeven allemaal te vergeven). [7] In 1955 trouwde hij met Marie Knauer en in 1956 kreeg hij een tweede kind, een dochter, Katrin (bijgenaamd Lamme). Tijdens deze periode werkte hij aan een reeks grootschalige kleurenhoutsneden die in 1957 in zijn appartement werden tentoongesteld. Janssen verwierf erkenning en had in 1957 een tentoonstelling in Hannover in de Hans Brockstedt Gallery. Na deze succesvolle show schakelde hij plotseling over naar ets , een leerling worden van Paul Wunderlich , die hij later als een rivaal beschouwde.Zijn huwelijk met Marie eindigde in 1959 in een scheiding. Zijn kunst werd nu beïnvloed door art brut en Jean Dubuffet . Een nieuw huwelijk, met Birgit Sandner, werd een paar weken later gevolgd door een scheiding. Het jaar daarop, 1960, trouwde hij met Verena von Bethmann Hollweg die in 1961 het leven schonk aan zijn derde kind, een zoon genaamd Philip. [3] In 1964 ontving Horst Janssen de kunstprijs van Darmstadt . In 1965 verscheen een retrospectief van zijn tekeningen en grafische werken in de kestnergesellschaft in Hannover. Wieland Schmied, de directeur van de kestnergesellschaft prees hem als " der größte Zeichner außer Picasso." Aber Picasso is een andere generatie "(" de grootste tekenaar naast Picasso, maar Picasso is een andere generatie "). [3] Zijn werken werden gezien in de traditie van Goya , Ensor , Klinger , Munch , Redon en Kubin .Titels waren " Totentanz " (Death Dance), "Idiot", "High Society", " Im Suff " (Sloshed), een zelfportret, " Twist tanzende Nutten " (Twist dancing hookers), " Klee und Ensor, um einen Bückling streitend "( Klee en Ensor , ruzie maken over een kipper ," Bückling "met de dubbele betekenis, zowel een gerookte haring als een buiging) en" Peter Lorre of einer, der aus Berufung die schöne Aussicht versperrt ". [3] De verzameling, de eerste grote openbare vertoning van zijn werk, werd ook getoond in Hamburg, Darmstadt, Berlijn, Düsseldorf, Stuttgart, München en Basel. Zijn positie als gerespecteerde kunstenaar werd versterkt door de Hamburgse Edwin Scharff-prijs in 1966 te winnen. Het jaar daarna stierven twee van de belangrijkste mensen van zijn jeugd, zijn tante Anna en zijn leraar Alfred Mahlau. Janssen verhuisde naar Mühlenberger Weg in Blankenese . Het jaar erop was hij gescheiden van zijn derde vrouw. Zijn kunst ging nu over de verliezen van deze jaren. Hij won de eerste prijs voor grafische kunst op de Biënnale van Venetië in 1968. Hij begon een liefdesrelatie met Gesche Tietjens. Een reis met haar naar Svanshall , Skåne County , in het zuiden van Zweden leidde tot vele prachtige tekeningen van de kustlijnen. Zijn concentratie op landschappen werd ondersteund door zijn terugkeer naar het etsen. In 1972 scheidde hij zich van Tietjen, vervolgens zwanger van zijn kind, Adam. In 1973 had hij een liefdesrelatie met Bettina Sartorius. In 1975 won hij nog een prijs, de Schiller-prijs van de stad Mannheim , waar zijn grote retrospectieve tekening in 1976 werd georganiseerd. In 1977 werd zijn werk getoond op de documenta VI in Kassel, in 1980 aan het Art Institute of Chicago , in 1982 in Albertina van Wenen. [8] De stad Oldenburg maakte hem in 1992 tot ereburger. Horst Janssen stierf op 31 augustus 1995 in Hamburg en werd begraven in Oldenburg op de begraafplaats van Gertruden.
31 aug 1945 Van Morrison, volledige naam Sir George Ivan Morrison (Bloomfield, Belfast, 31 augustus 1945) is een Noord-Ierse zanger en muzikant die deel uitmaakt van de zogenoemde Belfast Blues. Hij is zanger-tekstschrijver maar ook gitarist en soms speelt hij de harmonica of de saxofoon. Op 13 juni 2015 werd zijn verheffing in de Britse adelstand bekendgemaakt, zodat hij zich "Sir Van" mag laten noemen.[ Al vroeg in zijn jeugd komt hij veel met muziek in aanraking: zijn vader verzamelt Amerikaanse jazz en zijn moeder is zangeres. Op zijn 12e treedt Van Morrison toe tot de band "Deannie Sands And The Javelins", twee jaar later volgen de R&B band The Monarchs, waarin hij de jazzsaxofonist is. Na een tijdje met The Monarchs getoerd te hebben, voegt Morrison zich eind 1963 bij de band the Gamblers, waarin ook gitarist Billy Harrison, bassist Alan Henderson, toetsenist Eric Wrixon en drummer Ronnie Millings speelden. In het voorjaar van 1964 vertrok de band naar Londen, waar een platencontract wordt getekend. De naam wordt bij die gelegenheid veranderd in Them, om verwarring met een andere groep The Gamblers te vermijden. De eerste single verschijnt in augustus 1964 (Don't start crying now) en blijft vrijwel onopgemerkt. Hierna volgt de tweede plaat Baby please don't go (december 1964), die na een aarzelend begin een top 10 hit wordt. Andere hits volgen Here comes the night en Gloria, een compositie van Morrison zelf. De band biedt de zanger aanvankelijk alle gelegenheid zich te ontplooien, maar door zijn uitgesproken karakter krijgt Morrison ook conflicten. Een daarvan leidt tot het vertrek van Harrison, terwijl ook andere leden van de groep een voor een opstappen. In een heel nieuwe bezetting, waarin alleen Henderson terugkeert, wordt de lp Them Again opgenomen, waarna Morrison in 1966 zelf uit de band stapt. De Amerikaanse producer van Them, Bert Berns ziet dan mogelijkheden voor een solocarrière en contracteerde hem voor zijn platenlabel Bang. Uit de eerste sessies hiervoor dateert ook een van Van Morissons bekendste nummers: Brown eyed girl. Het succes van dit nummer leidt er dan ook toe dat Bang direct ook Morrisons eerste soloalbum uitbrengt: Blowin' your mind! (1967). Na de dood van Berns treedt Morrison een jaar lang niet op. Met zijn nieuwe werk stapt hij over naar Warner Music, en in 1968 wordt het album Astral Weeks uitgebracht. Dit album wordt door velen gezien als zijn beste plaat. Met de musici met wie Morrison werkte (onder meer Miles Davis' bassist Richard Davis en Modern Jazz Quartet drummer Connie Kay) creëerde hij een unieke mengeling van blues, soul and gospel, zonder ooit tot de standaarduitingen van die stijlen te vervallen. De kritieken waren uitermate lovend, de verkoopcijfers echter bleven achter. Morrison verandert wat van stijl, zijn werk krijgt wat meer country-invloeden, wat terug te horen is op de albums Moondance (1970), His band and the street choir (1970) en Tupelo honey (1971). Van elk van deze albums kwamen ook succesvolle singles uit. De muziek van Van Morrison blijft zich ontwikkelen, eerst komen er wat soul-invloeden in Saint Dominic's preview (1973), later in de jaren zeventig wordt het meer de r&b (A period of transition, 1977). De jaren tachtig staan voor Morrison in het teken van het mysticisme, het samengaan van liefde en religie is een steeds terugkerend thema in zijn teksten. Een speciaal experiment is de samenwerking met de The Chieftains in 1987 Van Morrison gaat op zoek naar de Ierse wortels van zijn muziek. Het resultaat is Irish heartbeat. Met het uitbrengen van zijn "verzamelde hits" in 1990 krijgt zijn carrière weer een zet, met als gevolg dat er in de jaren negentig tot aan nu toe nog steeds nieuwe muziek van Van Morrison uitkomt. In februari 1994 krijgt Van Morrison de BRIT Award voor zijn bijzondere bijdrage aan de muziek. Morrison blijft zich door ontwikkelen, het in 1998 uitgebrachte "The philosopher's stone" is een bijzondere compilatie van nog niet eerder uitgebracht materiaal. "Back on top" is eveneens een succes, en de enthousiaste inzet van zijn nieuwe platenmaatschappij (Virgin Records) maakt dat dit in jaren zijn commercieel gezien meest succesvolle album wordt. In 2003 wordt What's wrong with this picture? uitgebracht voor het jazzlabel Blue Note Records. Legendarisch is de afkeer die Van Morrison heeft van de pers en de critici. Zijn weelderige muziek lijkt rechtstreeks in tegenspraak met zijn kortaffe manieren, maar toch heeft hij samengewerkt met de meest uiteenlopende musici, van Tom Jones(voor wie hij een serie nummers schreef in 1991) en Cliff Richard (duet in 1989) tot B.B. King (duet in 1998) en Lonnie Donegan, The Band (in 1971 en 1976) en Cuby & the Blizzards in Nederland (1967
31 aug 1949 Richard Tiffany Gere (Philadelphia (Pennsylvania), 31 augustus 1949) is een Amerikaanse acteur. Hij won in 2003 een Golden Globe met zijn rol in Chicago. Op de middelbare school was Gere goed in gymnastiek en muziek (trompet). Hij slaagde in 1967. Hij begon met studeren aan de Universiteit van Massachusetts te Amherst maar gaf dit op na twee jaar om zich te richten op acteren. Hij richtte zich ook op een professionele carrière als trompettist. Halverwege de jaren 70 begon hij op te treden in films, theater en televisie. De film American Gigolo in 1980 was zijn doorbraak. Hij was voorheen getrouwd met Cindy Crawford. Hij woonde samen met Carey Lowell. Ze hebben samen een zoon: Homer James Jigme Gere. Ze gingen in 2013 uit elkaar. In april 2007 haalde Gere de woede van groepen Indiase hindoes op zijn hals door in New Delhi, tijdens een bijeenkomst voor bewustwording van de verspreiding van aids zijn medepresentatrice, actrice Shilpa Shetty te omhelzen en te kussen op haar wangen en in haar nek. In India is het openbaar tonen van affectie taboe en in verscheidene Indiase steden braken rellen uit, waarbij foto's van Shetty en poppen van Gere werden verbrand. Gere is een aanhanger van het Tibetaans boeddhisme en een verdediger voor de mensenrechten in Tibet. Hij is onder andere een van de initiatiefnemers van het Tibet House, evenals de ook tot het boeddhisme bekeerde muzikant Philip Glass die muziek componeerde voor Kundun van Martin Scorsese uit 1997 en Compassion in Exile: The Life of the 14th Dalai Lama. Gere werkte zelf ook mee aan verschillende Tibetaanse documentaires, waaronder Dreaming Lhasa van Ritu Sarin en Tenzin Sönam uit 2005 en On Life & Enlightenment van Kaushik Ray, waar een aantal hooggeplaatste lama's aan meewerkte waaronder de veertiende dalai lama Tenzin Gyatso. Andere bemoeienissen van Gere zorgden onder andere voor het voortbestaan van Miss Tibet, een jaarlijkse schoonheidswedstrijd in Dharamsala, India
Sorbet is (van oorsprong) een ijsgerecht waarbij allerlei vruchtensappen of siropen over fijngemalen ijs (bevroren water) worden gegoten. Traditioneel wordt in de Franse keuken sorbet gegeten tussen het voorgerecht en het hoofdgerecht, om de smaak in de mond te neutraliseren; tegenwoordig echter ook daar veelal als nagerecht. In de moderne gastronomie is sorbet een ijsgerecht op waterbasis, meestal op basis van fruit maar soms ook op basis van andere ingrediënten zoals wijn, koffie of zelfs chocolade. Hoewel in Nederland de term sorbet ook sinds lange tijd wordt gebruikt voor een coupe ijs bestaande uit bolletjes consumptie-ijs, overgoten met vruchtensaus en geserveerd met fruit en slagroom, is deze betekenis in de betere restaurants al vele jaren verdwenen. In Vlaanderen is deze betekenis nooit in gebruik geweest. Dat sorbetijs op waterbasis wordt gemaakt, betekent niet dat het per definitie vrij is van melk. Soms wordt een kleine hoeveelheid room gebruikt om de structuur te verbeteren. Sorbet is derhalve niet automatisch geschikt voor personen die een koemelkvrij dieet moeten volgen. Een andere manier om de structuur te verbeteren is het toevoegen van een kleine hoeveelheid gedistilleerd, wat ervoor zorgt dat het product bij een lagere temperatuur bevriest. ] Het woord sorbet is via het Perzisch (sharbat, تَبْرَش), het Turks (şerbat/şerbet) en het Frans (sorbet) in de Nederlandse taal – met dezelfde schrijfwijze als in het Frans – opgenomen. Het vindt zijn oorsprong in het Arabische شربات (sharbāt), wat drank of sap betekent. Het verder afgeleide šurba of šarba (ةَبْرَ ) ش betekent koele drank.[1] Weliswaar bestaat het woord sorbet ook in het Latijn (waar het de betekenis heeft hij slurpt), maar het is onduidelijk in hoeverre dit de oorsprong is van de benaming van het gerecht.[2]
30 aug 2003 Charles Bronson, geboren als Charles Dennis Buchinsky (Ehrenfeld, 3 november 1921 – Los Angeles, 30 augustus 2003), was een Amerikaans filmacteur. Hij won in 1972 een Golden Globe voor de favoriete acteur van het jaar en speelde in meer dan negentig films. Bronson was een specialist in het spelen van ruige, mysterieuze en tragische personages die veelal voorkwamen in keiharde en gewelddadige actiefilms en westerns. Hierbij werd Bronson vaak geholpen door zijn uiterlijk; met zijn gerimpelde, doorgroefde gezicht en zijn kleine oogjes was hij geknipt voor het spelen van dat soort rollen. Zijn bijnaam was dan ook Leatherface Buchinsky was een zoon van Pools-Litouwse immigranten in Amerika. Zijn vader was een LipkaTataar en zijn moeder een Litouwse. Buchinsky ging op zestienjarige leeftijd net als zijn elf broers en zussen werken in een steenkolenmijn. De omstandigheden waren zwaar en vier broers en drie zussen overleden voor hun twaalfde levensjaar. De familie leefde in armoede. Zijn schoolkostuum werd door zijn moeder gemaakt van een oude jurk van zijn zus, omdat er geen geld was voor kleren. Toen Buchinsky achttien jaar was, moest hij in militaire dienst. Hij ging bij de luchtmacht en werd staartschutter van de B-29 bommenwerper. Met dit vliegtuig nam hij deel aan bombardementen boven Japan, tijdens de Tweede Wereldoorlog. Na de oorlog was Buchinsky lange tijd werkloos. Hij besloot uiteindelijk om vanaf 1950 in de filmindustrie te gaan werken. Zijn enige motivatie was het geld. Buchinsky had namelijk gehoord dat acteurs enorm goed betaald kregen en in de filmindustrie was in de jaren 50 een grote behoefte aan acteurs met karakteristieke koppen. Buchinsky's eerste grote rol was als het kwaadaardige hulpje van Vincent Price in de klassieke horrorfilm House of Wax in 1953. Kort hierna veranderde Buchinsky zijn achternaam in Bronson. Dit deed hij omdat, ten tijde van de communistenjacht van McCarthy, mensen met een Russisch klinkende achternaam meteen verdacht waren. Westernliefhebbers kennen Bronson van de anti-racistische film Apache van Robert Aldrich (1954) waarin de acteur een Indiaanse legerverkenner vertolkt, en van Vera Cruz, eveneens van Aldrich en uit hetzelfde jaar, waarin hij een ware nietsnut uitbeeldt. Met The Magnificent Seven van John Sturges werd Bronson samen met enkele andere toen nog jonge acteurs, zoals Steve McQueen en James Coburn, een wereldberoemd bijrolspeler. Daarna kreeg de kijker hem dikwijls te zien in commerciële films zoals The Great Escape, waarin hij een Oost-Europese krijgsgevangene en tunnelgraver speelde, en The Dirty Dozen, waarin hij een terdoodveroordeelde speelde die in de Tweede Wereldoorlog een zelfmoordmissie moet uitvoeren. Daarna vertrok Bronson naar Italië om daar in de spaghettiwesterns te gaan spelen. Bronson speelde in minder bekende spaghettiwesterns als Guns for San Sebastian en Villa Rides, maar werd wereldberoemd met zijn rol als de zwijgzame harmonicaspeler in Once Upon a Time in the West (1968). Deze film maakte van Bronson een legende en een ware superster. De rol was ook een groot nadeel voor hem; vanaf nu werd hij constant getypecast als mysterieuze wreker. Hierna maakte Bronson in de jaren 70 en 80 in hoog tempo een flinke reeks actiefilms waarin hij altijd hetzelfde soort personage speelde: een tragische man die wraak pleegt. De rollen die bij dit personage pasten varieerden van politieagent tot huurmoordenaar tot gangster. Veel van deze films werden door de critici niet hoog ingeschat, maar ze maakten Bronson wel tot een van de meest productieve en best betaalde acteurs van Hollywood. Bronson bereikte z'n hoogtepunt met de vijfdelige reeks Death Wish (1974, 1982, 1985, 1987 en 1994), waarin hij de rol speelt van een man die overdag architect is en 's nachts een koudbloedige wreker. Andere hoogtepunten uit deze hele reeks actiefilms waren Mister Majestyk (1971) The Mechanic (1972), Death Hunt (1981) 10 to Midnight (1983) en Murphy's Law (1986). Veel van deze films werden geregisseerd door Jack Lee Thompson. Een van de weinige serieuze films was Hard Times (1975), een historisch drama over een straatarme mijnwerker die tijdens de Grote Depressie gaat boksen om geld te verdienen. Voor Bronson, die zelf mijnwerker was geweest, was dit zijn meest persoonlijke en meest favoriete film. Bronson heeft verschillende films gespeeld met actrice Jill Ireland, zijn echtgenote sinds 1968 tot aan haar dood in 1990. In de laatste periode van zijn leven leed Bronson aan de ziekte van Alzheimer. Hij overleed aan de gevolgen van longontsteking in het Cedars-Sinai hospitaal in Los Angeles.
30 aug 1903 Harley-Davidson is een Amerikaanse producent van motorfietsen uit de staat Wisconsin. Het merk brak door toen tijdens de Tweede Wereldoorlog grote aantallen motorfietsen werden geleverd aan het Amerikaanse leger, onder de naam Liberator, met een 750 cc zijklepmotor. Harley-Davidson kent een schare van fanatieke fans die van geen kritiek op hun merk willen weten. Ondanks een mindere periode gelet op de kwaliteit in de jaren zeventig valt dat tegenwoordig erg mee. Niet voor niets ziet het bedrijf al twintig jaar op rij zijn omzet en winst stijgen. Harley-Davidson is de enige overgebleven grote Amerikaanse motorfietsen fabrikant waarbij Indian en Victory uit hun as zijn verrezen. De Harley-Davidson Motor Company werd opgericht in 1903. Het werd een naamloze vennootschap, Harley-Davidson, Inc., in 1981 na een management buy-out. In 1986 kreeg het bedrijf een beursnotering en de aandelen staan nog steeds genoteerd aan de New York Stock Exchange. Het bedrijf fabriceert motorfietsen en ze hebben een verbrandingsmotor met een cilinderinhoud van tenminste 601cc en minder dan 1900 cc. Het produceert en verkoopt zo’n 250.000 motorfietsen op jaarbasis, waarvan 60% in de Verenigde Staten.[1] Dit land en Europa zijn de belangrijkste afzetgebieden, hier wordt driekwart van de totale omzet gerealiseerd. Andere belangrijke afzetlanden zijn Australië, Japan en Canada. In de VS heeft het ongeveer de helft van de markt voor dit soort motorfietsen in handen, in Europa ligt het marktaandeel rond de 10%.[1] Wereldwijd zijn er 1500 dealers actief. Per 31 december 2017 waren er 5200 medewerkers in dienst.[1] De activiteiten zijn verdeeld over twee bedrijfsonderdelen, motorfietsen, inclusief onderdelen, en een financieringsafdeling, Harley-Davidson Financial Services (HDFS). HDFS is het kleinste onderdeel met een bijdrage aan de totale omzet van zo’n 15%. De winstmarge ligt hoger en de bijdrage aan de nettowinst was ongeveer 25% in 2016 en 2017.[1] De motorverkopen liggen rond de 250.000 eenheden op jaarbasis en de omzet schommelt rond de US$ 5 miljard. Het is een zeer winstgevend bedrijf met een nettowinstmarge van circa 10%. Twee jonge engineers en jeugdvrienden, William Harley en Arthur Davidson, werkten in hun vrije tijd aan hun eerste motorfiets. Twee broers van Arthur, Walther en William, voegden zich al snel bij dit duo, maar een onbekend gebleven Duitse immigrant, die de Franse "De Dion" motor kende, gaf de doorslag aan de totstandkoming van hun bedrijf. In 1903 verscheen een eencilindermotorfiets met een vermogen van 3 pk. Op 30 augustus van dat jaar werd de Harley-Davidson Motor Company (HD) opgericht. Bill (William) Harley, de ontwerper van de groep, ging verder studeren op zuigermotoren, en in 1909 verscheen de eerste "V-twin", een zuigermotor met twee cilinders onder een hoek van 45 graden. Deze "V-twin" werd al snel een succes. De "V-twin" werd uitgevonden door Glenn Curtiss, die in 1904 al menig race record verbrak met een tweecilinder V-twin. In de jaren twintig stonden de HD's bekend als bijzonder robuust en betrouwbaar op de toen tamelijk ruwe racecircuits. Aan het eind van de Eerste Wereldoorlog was er een fabriek in Milwaukee. In de Tweede Wereldoorlog werd de Harley-Davidson internationaal bekend als motorfiets van de bevrijders. Ze werden per schip via Moermansk in groten getale naar Rusland verscheept als oorlogshulp, en reden zodoende ook aan het oostelijk front. Menig verzamelaar heeft later zijn "Liberator" ergens uit een boerenschuur in het Oostblok gehaald en gerenoveerd. Beroemde typen zijn de genoemde "Liberator", de "Knucklehead" (1936), de "Duo Glide" (het eerste model met voor- én achtervering) en de majestueuze "Electra Glide" (1965) (het eerste model met elektrische startmotor). Na een periode van samengaan met andere firma's binnen de AMF-groep (American Machine & Foundry), waarbij ook andere motoren werden voorzien van het HD-merk (Aermacchi-HD en HD-Cagiva), kocht een groep van 13 gefortuneerde liefhebbers, waaronder Willie G. Davidson, kleinzoon van de oprichter,[3] in 1981 de naam Harley-Davidson terug voor 75 miljoen dollar ("The Buyback"). Ze kwamen in 1983 met een nieuwe lijn HD-motorfietsen met het zogeheten Evolution-blok, bijgenaamd Blockhead, op de markt waaronder de 833cc-Sportster, een goedkoper maar kwalitatief goed instapmodel dat was bedoeld als concurrent van de vele Japanse motorfietsen. Velen kochten daarna de grotere V-twins van 1340 cc. In 1999 introduceerde Harley Davidson de 'Twin Cam engine' met inmiddels minstens 1699 cc, uitgezonderd de Sporstermodellen. Er zijn vele modificaties bedacht en men ziet HD's zowel in de meest kale, als in bijzonder opgesmukte versies rondrijden. In de cultfilm Easy Rider speelden HD-motoren van het type "custom", ook wel choppergenoemd, een hoofdrol. Customs met hun vele chroom en extreem hoge sturen, zijn in de jaren zestig (en lang daarna) een hype geweest. Veel merken hebben een vergelijkbaar model uitgebracht. Typen V-twin-blokken: Flathead (Liberator), Knucklehead, Panhead, Shovelhead, Blockhead. Deze namen verwijzen naar de vorm van het kleppendeksel en zijn in feite bijnamen. HD zelf heeft steeds een andere typeaanduiding (bijvoorbeeld: model J, F, ..., Evolution², Twin Cam). Liefhebbers blijven de oudere modellen onderhouden en berijden. Er zijn veel HD-clubs van enthousiaste mannen en vrouwen. Enige bekende HD-modellen van de laatste jaren: de "Softail" waarbij de achtervering onderaan het frame is verborgen zodat de motorfiets eruitziet als een hardtail, zoals in de jaren voor de invoering van de achtervering; de "Fat Boy" die feitelijk een apart model is in de softail-familie; en de "Heritage", een softail in retro-uitvoering; de Sportster-familie; en de Touring familie, waartoe onder meer de "Electra Glide" en de "Road King" behoren. Meest recent is de ontwikkeling van het "Revolution"-blok in 2001. Dit is een vloeistofgekoeld 60 graden-V-twinmotorblok met 1247 cc dat wordt toegepast in de VRSC-familie. Het bekendste model uit deze familie is de "V Rod". Dit hoogtoerige motorblok is nogal een trendbreuk met de luchtgekoelde Vtwins, iets waar de overwegend traditionele Harleyliefhebbers vaak aan moeten wennen. Het blok is ontwikkeld in samenwerking met autofabrikant Porsche. Om het marktsegment van lichtere en sportieve motoren te bedienen is het model Street 750 met de vloeistofgekoelde 750cc Revolution X motor recent op de markt gebracht. Ook dit is net als de V-Rod een hoogtoerig V-twin motorblok. In 2008 bracht Harley-Davidson de "Rocker" en de "Rocker C(Chroom)" uit naar aanleiding van haar 105-jarig bestaan. Deze behoren ook tot de Softail-familie. De twee opvallendste kenmerken aan deze motoren zijn: ze kunnen zowel als mono-zitter alsook als duo-zitter worden gebruikt door een kliksysteem dat zich onder het hoofdzadel bevindt, en ze hebben een brede achterbrug voor een 240mm-achterband (in het dagelijks leven wordt dan ook wel gesproken van een dikke/vette kont). In 2010 bracht Harley-Davidson opnieuw een retro bike uit, de Forty-eight of 48, die behoort tot de Sportster-familie met een 1200cc-motor. De naam van deze motor verwijst naar het jaar waarin het het model van de tank, de zogenoemde Peanuttank voor het eerst het daglicht zag. De motor ziet eruit als een Bobber (zie Chopper). Kenmerkend is het zeer kleine benzinetankje, vet voorwiel, forward controls en lage zit, waardoor dit model (net als alle Sportsters) aantrekkelijk is voor kleinere personen. Van 1963 tot 2012 was Willie G. Davidson hoofd van de ontwerpafdeling en hij was onder andere betrokken bij de ontwikkeling van de Super Glide, Low Rider, Heritage Softail Classic, Fat Boy, V-Rod en Street Glide.[3] Spot- en bijnamen voor Harley-Davidson zijn er legio. Soms worden ze zelfs door het merk in stand gehouden: Harley-Davidson (fabriek): The Company, American Iron, Hog heaven, Milwaukee Iron Harley-Davidson-raceteam dat in 1921 werd opgeheven: The wrecking crew Harley-Davidson (motorfietsen): American Iron, Milwaukee Iron, Hog, Help Douwen (HD), Milwaukee Vibrator Harley-Davidson 350 cc model A, AA, B en BA 1926: Peashooter (naar het geluid) Harley-Davidson C-serie (500 cc, ca. 1927): Baby Harley-Davidson Harley-Davidson C-Serie (500 cc, ca. 1934) Harley-Davidson Evolution-blok: Blockhead, Evo-head Harley-Davidson F-head v-twin 1909: Silent Grey Fellow (deze eerste Harley V-twin was stiller dan de eencilinder en grijs gespoten). Harley-Davidson Heritage Softail Nostalgia: Cow Glide, Moo Glide (naar de Cowhide-cover van de buddyseat) Harley-Davidson-kopkleppers vanaf 1966: Shovelhead, Shovel (de kleppendeksels deden aan een kolenschop denken) Harley-Davidson-kopkleppers vanaf het Model E (1936): Knucklehead (de cilinderkoppen zaten vast met grote moeren die aan de knokkels van een vuist deden denken) Harley-Davidson-kopkleppers vanaf het model F (1948): Panhead (naar de panvormige kleppendeksels) Harley-Davidson-modellen met silent blocks: Rubber Glide Harley-Davidson Screamin'Eagle-opvoerkit: Screamin' illegal Harley-Davidson Sportster 1970: Boatback Harley-Davidson Sportsters met Shovelhead-blok: Ironhead Harley-Davidson VRSC-blok dat samen met Porsche werd ontwikkeld: Revolution Engine Harley-Davidson Wide Glides: Duck Tail Harley-Davidson XR 750 (1970): The waffle iron (de cilinderkoppen werden zo heet dat de zuigers smolten) Harley-Davidson XR 750 (1972): Alloy head (aluminium cilinderkoppen om de problemen met the waffle iron op te lossen) Harley-Davidson-zijkleppers: Flathead (de cilinderkoppen waren plat omdat er geen kleppen in zaten)