Hans en Hannelore uit Hameln zijn ook aangekomen. Ze zijn beiden in de 80 en nog kranig genoeg om vanuit Niedersachsen naar het uiterste westen van Frankrijk te reizen. Gisteren was het een mooie avond om wat foto’s te maken van de omgeving. Het weer is bijzonder mooi en het is aangenaam om buiten onder de parasol te zitten. Maar de was moest ook nog gedaan worden.
Vorige tien dagen waren we door Frankrijk getrokken van oost naar west. Voor ons verlengden de dagen bijna elke dag een kwartier, want buiten de normale verlenging in de lente hadden we te maken met onze oost-west verplaatsing. En ’s ochtends was het een kwartier langer donker. We staan dus nu op camping des Abers. Het seizoen moet nog beginnen en de camping is zo goed als leeg. Onze Duitse vrienden waren er wel al, Armin en Erika, Günter en Christel. Er moeten er nog bij komen in de komende dagen. En zonet is Olaf ook aangekomen. Het weer is heerlijk, de zon schijnt en het belooft de komende dagen droog te blijven. Hierbij enkele foto’s van de oceaan dicht bij de caravan.
We staan nu op onze vaste stek in Landéda, op camping des Abers. Het perceel is groot en Hubert, de campingeigenaar, heeft het gras pas gemaaid. Ik heb de voortent met zorg opgesteld en we kunnen weer enkele weken verblijven op de plaats dicht bij de zee. Zoals de slogan van de camping aanhaalt: “les pieds dans l’eau”!
Vreemde vogels, die mobilhome reizigers! Vele mobilhomes of motorhomes komen aan op de camping. Hun bewoners komen niet uit hun reismobiel en je ziet ze nooit. Ze blijven in hun wooncel zitten en alle vensters worden blind gemaakt. De volgende dag zijn ze weg. Hebben ze dan Concarneau gezien? Hebben ze de buitenlucht geproefd? Wellicht hebben ze schrik van de mensen en durven ze niemand een goede dag toewensen. Maar goed, iedereen zijn keuze. Morgen verlaten we Concarneau en rijden we 100 kilometer noordwaarts, naar Landéda, naar de Abers. Daar blijven we twee maanden staan!
Op zondag is het rustig in de stad Concarneau. Enkel de ommuurde stad wordt overspoeld door de toeristen. De portemonnees kunnen weer leeg gemaakt worden. Ode aan de chinese toeristen, die hun producten "made in China" terug mee naar huis nemen. Ik ben langs de zee gestapt en met een wijde boog naar de ommuurde stad gestapt. Dat is de beste manier om de zondag zinvol te beleven.
Het is namiddag in Concarneau. De toeristen kruipen uit de grond. Ook wij banen een weg tussen de meute. En het lukt nog ook. De zon staat hoog, de portemonnees verschrompelen en iedereen is content. Bea stapt statig uit de boetiek van St.James. Op de eerste foto zie je de “Amiral”. Het is in dat café dat commissaris Dupain elke dag zijn koffie drinkt. Dupain is het hoofdpersonage uit de boeken van Bannelec.
Mijn vroege vogelschap doe ik alle eer aan. Lang voor de toeristen in drommen aankomen, ben ik al in het historische centrum van Concarneau. Heerlijk is het flaneren langs de nog gesloten winkels. Het is rustig en ik adem de geschiedenis in van de versterkte stad Concarneau aan de zee. En de langoustines liggen klaar om ze te verorberen. Bea heeft ze eventjes in gezouten kokend water gedaan. Met wat mayonnaise en veel gepruts met tangetjes zullen de geneugten van de zee tot ons komen.
Na een ritje van 135 kilometer hebben we Concarneau bereikt. We staan op camping “les Sables Blancs”. Vier jaar geleden waren we er ook al, dus zijn we blij en tevree om terug te komen. We zitten vlak aan de oceaan. Momenteel heerst een straffe wind, zelfs storm van 75 km/uur. Blij dat we op de camping staan, want rijden met een caravan van twee ton zou bijna niet mogelijk geweest zijn. Enfin, we zijn er en we blijven hier wellicht vijf dagen. Laat de langoustines en de oesters maar komen! Met de neus in de wind trek ik straks naar de viswinkel.
We zijn nog wat verder doorgereden naar… Bretagne! We staan nu ergens tussen Questembert en Muzillac, in de Morbihan, op camping “Le Moulin de Cadillac”. Naast de caravan stroomt een beekje en een waterrad draait steeds rond. Morgen trekken we verder naar de Finistère, naar Concarneau.
Brantôme is een mooi stadje, het Venetië of Brugge van de Périgord. Het stadje wordt begrensd door rotsen met holen en er is water in overvloed. Liefelijk en stemmig Brantôme! Morgen trekken we alweer verder. Het reizen zit in ons bloed. We rijden over Angoulême, Saint-Jean-d’Angély, Niort naar Clisson, zo’n 20 kilometer voor Nantes, waar de brede Loire vloeit. Clisson is het centrum van de Muscadet-wijn, schol! Na 300 kilometer zijn we er. Deze namiddag gaan we nog even een handdruk en een bees halen bij de hertog en de hertogin en nemen we afscheid van onze familie in Mareuil. Op de foto zie je nog Olivier, het kleinkind van Mia en Denis.
De hertog en de hertogin van Mareuil, beiden bij de 90 jaar, komen elke dag eten bij Mia. Mareuil is een dorp met vele oude en stemmige straten. Het ligt er net zo bij als toen we er veertig jaar geleden waren. Het kasteel domineert.
In Mareuil wonen Mia en Denis. Mia is de jongste zus van Bea. Zij baat er een restaurant en bar “chez Mia” uit. ’s Middags komen er vele mensen uit het dorp en de omgeving eten. Zo raakte ik in gesprek met een van de gasten, de hertogin van het kasteel van Mareuil (zie foto)! Een adellijke titel stelt in Frankrijk niet veel meer voor, maar zij is een van de afstammelingen van de Duitse Habsburgers, een hertogin nog wel.
Saint-Félix de Bourdeilles, weer een andere streek in de Dordogne, in de Périgord. Het zit ook hier vol gaten in de bodem met grotten. We staan niet ver van Brantôme en op 10 kilometer van onze familie. Morgenvoormiddag gaan we naar de zus van Bea in Mareuil-sur-Belle. Het is broeiend heet, teveel voor april. De luifel staat stevig vast voor een eventuele onweersbui.
Het dorp Thégra stelt weinig voor. De bakker woont in de Mairie, het gemeentehuis. De streek zit hier vol met gaten en grotten in de bodem. Vlakbij bevindt zich de fameuze Gouffre de Padirac. De mensen dachten vroeger dat het de ingang van de hel, l’enfer, was. Eind 19e eeuw heeft geoloog Martel het aangedurfd om neer te dalen in de gouffre, 103 meter diep. Hij had er een wonder van grotten ontdekt. En zo zijn er hier nog tal van holen en grotten. We zijn naar Rocamadour gereden. Eenmaal in je leven moet je er geweest zijn. Het is een bedevaartsoord vol toeristen en de obligate winkeltjes vol prullaria. Laat ons vooral bidden voor de kinderen uit het verre oosten, die een schamele cent verdienen aan het fabriceren van al die toeristische rommel. Morgen gaan we op familiebezoek, echt waar!. De jongste zuster van Bea woont al 40 jaar in Mareuil-sur-Belle, in de Dordogne. Wij gaan naar een camping in de buurt van Mareuil. Mia, de zus van Bea, baat er een bar-restaurant uit. Vanuit Thégra is de rit 200 kilometer via Brive en Périgueux.
We zitten nu 150 kilometer verder westwaarts, in Thégra in de Lot. De weg was knap spannend met smalle weggetjes en meer dan genoeg haarspeldbochten. Zo haalde ik een gemiddelde snelheid van 40 km/uur. Met een span van 15 meter met lange camionette en nog langere caravan haal je geen snelheden op bochtige departementale en lokale wegen. De lucht blijft blauw en de temperatuur is heerlijk. We zitten tegen Rocamadour en de Gouffre du Padirac, beide gekend als toeristische trekpleisters. De camping “Le Ventoulou” geeft meer dan genoeg comfort om twee dagen te blijven.
Sévérac-le-Château is een middeleeuws dorp, waar de tijd stil is blijven staan. Via steile en vermoeiende trappen klim je naar het kasteel en de verlaten steegjes liggen er nog bij zoals in de Middeleeuwen. Tempeliers en koene ridders hadden het majestueuze kasteel bewoond of verbleven er tijdens hun kruistocht naar Jeruzalem. Morgen trekken we verder westwaarts, 150 kilometertjes ver. We rijden via Rodez, Decazeville en Figeac naar Thégra, tegen Gramat. De dagen zijn goed gevuld met de studie van de planning en het van buiten leren van de wegenkaart. GPS is onbetrouwbaar, want als je kiest voor niet-betalende routes, dan word je langs veldweggetjes geleid. Geef mij maar de degelijke Michelin kaart!
We staan op camping Les Calquières in Séverac-le-Château. We staan hoog, op bijna 700 meter. Zo zullen de nachtjes fris zijn. Vlakbij staat het majestueuze kasteel. We zijn langs de fameuze viaduct van Milliau gereden en ik heb van de gelegenheid geprofiteerd om wat foto’s te nemen.
We zijn aan de laatste dag Provence en Lourmarin bezig. De diepblauwe lucht overweldigt. Morgen trekken we naar de Languedoc en verder westwaarts naar het departement Aveyron, naar het stadje Sévérac-le-Château. Op de planningstabel staan 300 kilometer en de trip gaat over Cavaillon, Nîmes, Montpellier, Lodève en de fameuze brug van Milliau. De voortent wordt netjes opgeborgen om binnen 14 dagen terug uit te plooien. We gaan immers de komende twee weken langzaam naar Bretagne trekken. Er moeten 1.200 kilometer gedaan worden in die 14 dagen. Dat zal wel lukken, want in de middeleeuwen deden ze dat ook al, toen de koene ridders uit Jeruzalem haast hadden om, eenmaal terug thuis, hun deernen van de kuisheidsgordel te bevrijden. De foto van de kaart staat helaas op zijn kop. Hoe ik ook met allerlei software als een duivel tewerk ga, ik krijg de foto niet mooi geplaatst. Maar dat geeft de lezer de gelegenheid zijn nek uit te steken.
Onder een stralende zon ging de voettocht vandaag naar de twee stuwmeren in de Montagne Sainte-Victoire. Aan de Barrage Bimont waren ze aan het werk en zo moest het wandelpad aangepast worden. Zoals vorig jaar stond ik dan weer aan de Barrage Zola. De bouw van deze oude barrage werd geleid door Zola, de vader van Emile. Je kent hem wel. En eindelijk heb ik eens een foto van mezelf met een schel van een berg, een schelfie dus. Bergschoenen en stafkaarten gaan voorlopig in de doos, omdat we ons morgen voorbereiden op het vertrek uit Provence.
Een luie zondag in Lourmarin vertaalt zich in boeken lezen en wat chillen op de camping. Slechts twee dappere kampeerders maken gebruik van het ruime zwembad. Het weer is prachtig, de WC-brillen blijven maar ronddraaien en de lucht is blauw.