Hij droeg altijd een driedelig donkerblauw pak. Wit zakdoekje in het
bovenzakje.
Met zijn meter vijfentachtig was hij, ondanks zijn gevorderde ouderdom een
imposante figuur. Wat hem nog restte aan haar lag glimmend van de brillantine
in banen dwars over zijn schedel geplakt. De man had altijd een brede lach op
het gezicht, alsof het leven tussen en met kinderen één groot feest was.
Dat is ten minste een directeur, beweerde moeder. Zij had op haar dorp alleen
een bovenmeester gekend op pantoffels en gehuld in een deprimerende grijze
stofjas waarop soms een paar donsveertjes kleefden wanneer hij terugkeerde van
zijn duivenhok, na dat hij zijn klassen aan het werk gezet had met de nodige
voorraad sommen, aftrekkingen, vermenigvuldigingen of delingen.
Het schooljaar liep ten einde, tevens het einde van mijn verblijf op de
lagere school.
Jan, je moet eens tot bij de directeur gaan. Nu terstond, zei de meester. We
hadden nog maar net de tijd gehad al het nodige op de lessenaar te leggen om de
dagtaak aan te vatten.
Bij de directeur gaan was nu geen alledaagse bezigheid. Het Hij moet iets met
je bespreken, maakte me eerder nieuwsgierig dan ongerust. De directeur had een
klein, maar heel gezellig bureau, De muren waren rondom bedekt met rekken vol
boeken. Alles was er bruin. Pas met het intreden van de bruine
cafés werd ik er bewust van dat bruin, als synoniem van gezellig, sociaal
aanvaard werd. Ik was een voorloper geweest.
Hij ontving me met een nog bredere glimlach dan gewoonlijk en ... ik mocht gaan
zitten. Dat maakte indruk op me. Alleen volwassenen mochten gaan zitten bij de
directeur. Ik was op mijn qui vive.
Had ik geen zin om onderwijzer te worden ? Ik was helemaal in de war.
Onderwijzer ? Dan zou ik de evenknie zijn van al de meesters hier op school. Al
die mijnheren, die in tegenstelling tot vader er altijd op zijn s zondags
bijliepen met wit hemd, een mooie das, kortom alle dagen in stadskledij. Ik was
gevleid. Ik was in de wolken. De vraag werd aan mij gesteld omdat ik een
uitstekende leerling was en de studies dus wel zou aankunnen. Ik moest
eerst thuis met de ouders overleggenen en dan een antwoord komen geven.
Vader zag me al als één van de notabelen van het volk. In het provinciestadje
waar hij opgroeide trok de onderwijzer inderdaad op met de pastoor en de
dokter. Doen jongen zei hij, dit is een kans die je aangeboden wordt ,
grijp ze. Wie was ik om er anders over te denken dan mijn wijze vader,
die zo veel wist en er zo over dacht ?
Mijn besluit werd door de directeur enthousiast onthaald. Een telefoontje naar
een zekere René en ik was ingeschreven als kandidaat voor het zevende leerjaar
van de Nederlandse afdeling van de Normaalschool Karel Buls , Lemonnierlaan 110
, 1000 Brussel. Ik moest wel nog slagen in een ingangsexamen.
Veel later vernam ik dat die Nederlandse afdeling pas opgericht was en dat aan
de directeurs van de Brusselse stedelijke lagere scholen waar er een
Nederlandse afdeling aan verbonden was, gevraagd werd leerlingen te
rekruteren voor de normaalschool. De René naar wie onze directeur belde bleek
zijn neef te zijn en mijn toekomende leraar pedagogie.
En daarmee was het uit. Er werd over mijn toekomst beslist in een etmaal tijd.
Geen psychologische testen, geen gesprek met deskundigen,
Ik stond aan de startlijn. Ik moest het nu waar maken. Studeren was destijds
een gunst voor een werkmanskind. Van mijn klasgenoten gingen de eerste drie
studeren. De overigen gingen naar een vakschool. Als goede coach moedigde
vader me aan. Mislukken betekende de kafzak op de rug met de boterhammen en het
kruikje koffie. Bestemming : de fabriek. Als motivatie kon het tellen. Ik werd
een blokbeest.
27-10-2008 om 16:42 geschreven
|