We stonden hen op te wachten langs de Steenweg op Aarschot. Het nieuws had zich als een vuurtje verspreid, ze kwamen, onze bevrijders. Eindelijk. We hadden er vier jaar op moeten wachten ! Links en rechts van de steenweg stond het volk, net als bij een wielerkoers.
De eersten stopten. Ze waren helemaal alleen. Geen anderen in zicht. We omringden hun. Ze vroegen uitleg, informatie over de vijand, uiteraard in het Engels.
Ze zaten in een open rupswagentje (*) met drie man, hun smoelen zwart van het stof, wat het wit van hun ogen accentueerde. Eén van hen voerde het woord. Wat mij steeds bijgebleven is, was de blik van de anderen die heel strak gericht bleef op de baan die voor hen lag. Zij gunden ons geen blik, geen oogopslag ... Die blik sprak boekdelen. Wantrouwen, angst voor een eenzame Duitse schutter of eenheid die ergens verderop in de heuvels nog verborgen zat. Zenuwen gespannen als vioolsnaren. Zij reden op kop als verkenners, als de "voorspits" van hun eenheid die volgde op afstand. Zij namen grote risico's. Ze zagen er niet uit als helden, maar als voorzichtige, ervaren en goed getrainde vechters, die hun plicht deden, maar die professioneel te werk gingen en als dusdanig deze oorlog wouden overleven. In de aanloop vanaf de Normadische kust tot bij ons hadden ze het klappen van de zweep leren kennen. Velen van hun maten hadden ze al in de "voorspits" weten rijden. En velen die het niet overleefd hadden.
Ik ben al die jongens eeuwig dankbaar.
Vele jaren later kreeg ik de vraag : "Luitenant waarom hebben wij een leger nodig ?"
Moest ik toen korpsoverste geweest zijn dat had ik één van de volgende dagen de achthonderd man van de strijdende eenheid (*) waar ik deel van uit maakte op onze legerwagens gezet en hen naar Bastogne gevoerd Daar zou ik ze opgesteld hebben op het Amerikaanse militaire kerkhof , bij ieder graf één man. Om de beurt zouden ze de naam en de ouderdom moeten uitschreeuwen hebben van de militair die aan hun voeten begraven lag, gevolgd door de formule. "Jij stierf voor mijn vrijheid".
De Belg is anti-militair tot het er op aankomt en dan moeten die van over het Kanaal of van "over there" het hier komen doen. Wij moeten geen steentje bijdragen. We leveren de kerkhoven wel.
Dit is nog altijd de mentaliteit. Onze para-commando's worden opgeleid om in het kader van een Europese bijdrage bij militaire operaties mee in te springen. Maar wat besloot onze regering ? Wij leveren alleen de vliegtuigen voor het transport om jongens van een andere Europese nationaliteit naar de gevaarzone te brengen, ons leger is er niet om te vechten, er mogen geen doden vallen. Het dient enkel nog om op 21 juli een schertsvertoning te geven voor de koninklijke tribune tot groot jolijt van de buitenlandse waarnemers.
Ik schaam me.
(*) Bren carrier Bren is een machine geweer
(*) niet strijdende eenheden zijn al de administratieve diensten en logistieke eenheden. Die maken de overgrote meerderheid uit in ons leger. Wij noemden ze "burgers in uniform". Strijdende eenheden zijn de infanterie, tanks, genie, para- commando's en de varende en vliegende eenheden.
Ik behoor tot een zeer beperkte groep van mensen die nog in leven zijn en die op klompen in Brussel de tram namen, naar de Vismarkt in het centrum en dit op en doordeweekse dag en buiten ieder folkloristisch kader.
Winter 1945. De kustwateren waren ontmijnd en alle hindernissen op de stranden, die de Duitsers er aangebracht hadden om en eventuele landing te bemoeilijken, waren opgeruimd. Al de dwarsmuren gebouwd op het einde van iedere straat die uitgaf op het strand of dijk waren gesloopt. Alle vensteropeningen van de gebouwen op de dijk , die uitzicht gaven op de zee en die dichtgemetseld waren werden geopend en hersteld.
Van vis hadden we gedurende vier jaar alleen kunnen dromen. Nu konden onze vissers weer uitvaren.
En het nieuws verspreidde zich als een vuurtje. Op de Vismarkt werd er vis verkocht en de mensen stonden er al aan te schuiven in lange rijen. Versleten schoenen waren niet aangewezen om in de vrieskou gedurende onafzienbare tijd in de rij te staan. Klompen was het schoeisel bij uitstek dat de voeten warm hield en waaraan niet alleen wij, maar heel veel Brusselaars die een paar op de kop konden tikken, de voorkeur gaven.
Moeder stond ergens in de rij, vader wat verder en ik ergens op kop. In onze geest heerste nog het spook van de rantsoenering. Om de mogelijke regel van zoveel kg per gezin te omzeilen hadden we ons dan ook verspreid opgesteld in de rij. Maar het liep anders af. We kregen een x-aantal kg per "klant", zomaar.
Eens thuis, bij de gloeiende Leuvense kachel, werden onverwijld en in feeststemming de braadpannen boven gehaald. De panharing smaakte overheerlijk en we konden er zoveel van eten als we maar aankonden. Dat was een nieuw gevoel op zich, eet zoveel als je maar wil en dat van iets dat we zolang hadden moeten deren ...
Ons geluk kon niet op. Wanneer ik op de Vismarkt kom, waar de toenmalige viswinkels plaats geruimd hebben voor trendy visrestaurants, denk ik nog altijd terug aan die winterdag in 1945.
Zelden, maar soms bakken we nog eens bakharing. Ik tracht dan altijd en met veel goede wil, die heerlijke smaak van toen te herontdekken. Te vergeefs.