In het officieel onderwijs dienen leerkrachtenbij hun vaste aanstelling de eed van
trouw af te leggen aan de koning ,
aan de grondwet en aan de wetten van het Belgische volk.
De plechtigheid had plaats in het Brusselse stadhuis. We zaten
daar met een vijftigtal betrokkenen in één van de zalen. Het was de toenmalige
schepen van onderwijs die de ceremonie inleidde . Dit gebeurde enkel en Français,
cela va de soi. Hij besloot met te zeggen : En diegeen die wil de zweer in de
Vlaams moge zweer in de Vlaams.
Toen ik aan de beurt kwam was ik, als enige Vlaming van al de
aanwezige leerkrachten, die de zweer in de Vlaams gedaan heeft maar dan wel
in correct Nederlands.
Ik was
verliefd op die non. Schoon dat ze was. Met tucht had ze geen last. Niemand zou
het gewaagd hebben tegen haar schoonheid en haar voorkomen op te komen. Ze was
imposant met haar witte kap en haar netjes gestreken zwarte kledij, met rokken
tot op haar voeten en dit in tegenstellig met de rokken van ons moeders..
Op een dag
was ze ziek. We moesten samenzitten met de kleutertjes van de 3e
klas. Wat een verschrikking. Die zuster was in onze ogen heel oud en heel
lelijk. Ze had een dikke wrat op haar wang. Zoiets had ik nog nooit gezien. Zij
had wel haar stemorgaan nodig om orde op zaken te houden : ze brulde van de
eerste tot de laatste minuut. Ik had danige schrik van dat mens.
Wanneer er
twee klassen samenzitten hangen er heel wat jassen aan de kapstokken in de
gang, de ene over de andere. Tussen al die kledij in zag ik een jongen die zich
aandrukte tegen een meisje. Haar beate glimlach zette me aan de jonge weg te
trekken en mij op mijn beurt tegen haar aan te vlijen. Ze bleef glimlachen. Ik
hield er een genoegzaam gevoel aan over tot me plots door het hoofd schoot, wat
indien de cerberus van een non ons ziet. Meer dan geschrokken diensde ik
razendsnel terug waar mee er meteen en einde kwam aan mijn allereerste sexuele
ervaring ...
Achteraf
bekenen stel je je de vraag waaromik me toen door die gedragsnorm heblaten liet leiden en plots een einde maakte aan mijn prille
liefdesspel .
Moeder had me
op die ouderdom toch nog geen preek gegeven betreffende vuile manieren of iets
dergelijks .En toch flitste me door
het hoofd dat indien de lelijke , stoute non me moest betrapt hebben dit het
einde van mijn wereldje zou betekend hebben.Eigenaardig.
Hij droeg altijd een driedelig donkerblauw pak. Wit zakdoekje in het
bovenzakje.
Met zijn meter vijfentachtig was hij, ondanks zijn gevorderde ouderdom een
imposante figuur. Wat hem nog restte aan haar lag glimmend van de brillantine
in banen dwars over zijn schedel geplakt. De man had altijd een brede lach op
het gezicht, alsof het leven tussen en met kinderen één groot feest was.
Dat is ten minste een directeur, beweerde moeder. Zij had op haar dorp alleen
een bovenmeester gekend op pantoffels en gehuld in een deprimerende grijze
stofjas waarop soms een paar donsveertjes kleefden wanneer hij terugkeerde van
zijn duivenhok, na dat hij zijn klassen aan het werk gezet had met de nodige
voorraad sommen, aftrekkingen, vermenigvuldigingen of delingen.
Het schooljaar liep ten einde, tevens het einde van mijn verblijf op de
lagere school.
Jan, je moet eens tot bij de directeur gaan. Nu terstond, zei de meester. We
hadden nog maar net de tijd gehad al het nodige op de lessenaar te leggen om de
dagtaak aan te vatten.
Bij de directeur gaan was nu geen alledaagse bezigheid. Het Hij moet iets met
je bespreken, maakte me eerder nieuwsgierig dan ongerust. De directeur had een
klein, maar heel gezellig bureau, De muren waren rondom bedekt met rekken vol
boeken. Alles was er bruin. Pas met het intreden van de bruine
cafés werd ik er bewust van dat bruin, als synoniem van gezellig, sociaal
aanvaard werd. Ik was een voorloper geweest.
Hij ontving me met een nog bredere glimlach dan gewoonlijk en ... ik mocht gaan
zitten. Dat maakte indruk op me. Alleen volwassenen mochten gaan zitten bij de
directeur. Ik was op mijn qui vive.
Had ik geen zin om onderwijzer te worden ? Ik was helemaal in de war.
Onderwijzer ? Dan zou ik de evenknie zijn van al de meesters hier op school. Al
die mijnheren, die in tegenstelling tot vader er altijd op zijn s zondags
bijliepen met wit hemd, een mooie das, kortom alle dagen in stadskledij. Ik was
gevleid. Ik was in de wolken. De vraag werd aan mij gesteld omdat ik een
uitstekende leerling was en de studies dus wel zou aankunnen. Ik moest
eerst thuis met de ouders overleggenen en dan een antwoord komen geven.
Vader zag me al als één van de notabelen van het volk. In het provinciestadje
waar hij opgroeide trok de onderwijzer inderdaad op met de pastoor en de dokter.
Doen jongen zei hij, dit is een kans die je aangeboden wordt , grijp
ze. Wie was ik om er anders over te denken dan mijn wijze vader, die zo
veel wist en er zo over dacht ?
Mijn besluit werd door de directeur enthousiast onthaald. Een telefoontje naar
een zekere René en ik was ingeschreven als kandidaat voor het zevende leerjaar
van de Nederlandse afdeling van de Normaalschool Karel Buls , Lemonnierlaan 110
, 1000 Brussel. Ik moest wel nog slagen in een ingangsexamen.
Veel later vernam ik dat die Nederlandse afdeling pas opgericht was en dat aan
de directeurs van de Brusselse stedelijke lagere scholen waar er een
Nederlandse afdeling aan verbonden was, gevraagd werd leerlingen te
rekruteren voor de normaalschool. De René naar wie onze directeur belde bleek
zijn neef te zijn en mijn toekomende leraar pedagogie.
En daarmee was het uit. Er werd over mijn toekomst beslist in een etmaal tijd.
Geen psychologische testen, geen gesprek met deskundigen,
Ik stond aan de startlijn. Ik moest het nu waar maken. Studeren was destijds
een gunst voor een werkmanskind. Van mijn klasgenoten gingen de eerste drie
studeren. De overigen
Hij droeg altijd een driedelig donkerblauw pak. Wit zakdoekje in het
bovenzakje.
Met zijn meter vijfentachtig was hij, ondanks zijn gevorderde ouderdom een
imposante figuur. Wat hem nog restte aan haar lag glimmend van de brillantine
in banen dwars over zijn schedel geplakt. De man had altijd een brede lach op
het gezicht, alsof het leven tussen en met kinderen één groot feest was.
Dat is ten minste een directeur, beweerde moeder. Zij had op haar dorp alleen
een bovenmeester gekend op pantoffels en gehuld in een deprimerende grijze
stofjas waarop soms een paar donsveertjes kleefden wanneer hij terugkeerde van
zijn duivenhok, na dat hij zijn klassen aan het werk gezet had met de nodige
voorraad sommen, aftrekkingen, vermenigvuldigingen of delingen.
Het schooljaar liep ten einde, tevens het einde van mijn verblijf op de
lagere school.
Jan, je moet eens tot bij de directeur gaan. Nu terstond, zei de meester. We
hadden nog maar net de tijd gehad al het nodige op de lessenaar te leggen om de
dagtaak aan te vatten.
Bij de directeur gaan was nu geen alledaagse bezigheid. Het Hij moet iets met
je bespreken, maakte me eerder nieuwsgierig dan ongerust. De directeur had een
klein, maar heel gezellig bureau, De muren waren rondom bedekt met rekken vol
boeken. Alles was er bruin. Pas met het intreden van de bruine
cafés werd ik er bewust van dat bruin, als synoniem van gezellig, sociaal
aanvaard werd. Ik was een voorloper geweest.
Hij ontving me met een nog bredere glimlach dan gewoonlijk en ... ik mocht gaan
zitten. Dat maakte indruk op me. Alleen volwassenen mochten gaan zitten bij de
directeur. Ik was op mijn qui vive.
Had ik geen zin om onderwijzer te worden ? Ik was helemaal in de war.
Onderwijzer ? Dan zou ik de evenknie zijn van al de meesters hier op school. Al
die mijnheren, die in tegenstelling tot vader er altijd op zijn s zondags
bijliepen met wit hemd, een mooie das, kortom alle dagen in stadskledij. Ik was
gevleid. Ik was in de wolken. De vraag werd aan mij gesteld omdat ik een
uitstekende leerling was en de studies dus wel zou aankunnen. Ik moest
eerst thuis met de ouders overleggenen en dan een antwoord komen geven.
Vader zag me al als één van de notabelen van het volk. In het provinciestadje
waar hij opgroeide trok de onderwijzer inderdaad op met de pastoor en de
dokter. Doen jongen zei hij, dit is een kans die je aangeboden wordt ,
grijp ze. Wie was ik om er anders over te denken dan mijn wijze vader,
die zo veel wist en er zo over dacht ?
Mijn besluit werd door de directeur enthousiast onthaald. Een telefoontje naar
een zekere René en ik was ingeschreven als kandidaat voor het zevende leerjaar
van de Nederlandse afdeling van de Normaalschool Karel Buls , Lemonnierlaan 110
, 1000 Brussel. Ik moest wel nog slagen in een ingangsexamen.
Veel later vernam ik dat die Nederlandse afdeling pas opgericht was en dat aan
de directeurs van de Brusselse stedelijke lagere scholen waar er een
Nederlandse afdeling aan verbonden was, gevraagd werd leerlingen te
rekruteren voor de normaalschool. De René naar wie onze directeur belde bleek
zijn neef te zijn en mijn toekomende leraar pedagogie.
En daarmee was het uit. Er werd over mijn toekomst beslist in een etmaal tijd.
Geen psychologische testen, geen gesprek met deskundigen,
Ik stond aan de startlijn. Ik moest het nu waar maken. Studeren was destijds
een gunst voor een werkmanskind. Van mijn klasgenoten gingen de eerste drie
studeren. De overigen gingen naar een vakschool. Als goede coach moedigde
vader me aan. Mislukken betekende de kafzak op de rug met de boterhammen en het
kruikje koffie. Bestemming : de fabriek. Als motivatie kon het tellen. Ik werd
een blokbeest.
Hij droeg altijd een driedelig donkerblauw pak. Wit zakdoekje in het
bovenzakje.
Met zijn meter vijfentachtig was hij, ondanks zijn gevorderde ouderdom een
imposante figuur. Wat hem nog restte aan haar lag glimmend van de brillantine
in banen dwars over zijn schedel geplakt. De man had altijd een brede lach op
het gezicht, alsof het leven tussen en met kinderen één groot feest was.
Dat is ten minste een directeur, beweerde moeder. Zij had op haar dorp alleen
een bovenmeester gekend op pantoffels en gehuld in een deprimerende grijze
stofjas waarop soms een paar donsveertjes kleefden wanneer hij terugkeerde van
zijn duivenhok, na dat hij zijn klassen aan het werk gezet had met de nodige
voorraad sommen, aftrekkingen, vermenigvuldigingen of delingen.
Het schooljaar liep ten einde, tevens het einde van mijn verblijf op de
lagere school.
Jan, je moet eens tot bij de directeur gaan. Nu terstond, zei de meester. We
hadden nog maar net de tijd gehad al het nodige op de lessenaar te leggen om de
dagtaak aan te vatten.
Bij de directeur gaan was nu geen alledaagse bezigheid. Het Hij moet iets met
je bespreken, maakte me eerder nieuwsgierig dan ongerust. De directeur had een
klein, maar heel gezellig bureau, De muren waren rondom bedekt met rekken vol
boeken. Alles was er bruin. Pas met het intreden van de bruine
cafés werd ik er bewust van dat bruin, als synoniem van gezellig, sociaal
aanvaard werd. Ik was een voorloper geweest.
Hij ontving me met een nog bredere glimlach dan gewoonlijk en ... ik mocht gaan
zitten. Dat maakte indruk op me. Alleen volwassenen mochten gaan zitten bij de
directeur. Ik was op mijn qui vive.
Had ik geen zin om onderwijzer te worden ? Ik was helemaal in de war.
Onderwijzer ? Dan zou ik de evenknie zijn van al de meesters hier op school. Al
die mijnheren, die in tegenstelling tot vader er altijd op zijn s zondags
bijliepen met wit hemd, een mooie das, kortom alle dagen in stadskledij. Ik was
gevleid. Ik was in de wolken. De vraag werd aan mij gesteld omdat ik een
uitstekende leerling was en de studies dus wel zou aankunnen. Ik moest
eerst thuis met de ouders overleggenen en dan een antwoord komen geven.
Vader zag me al als één van de notabelen van het volk. In het provinciestadje
waar hij opgroeide trok de onderwijzer inderdaad op met de pastoor en de
dokter. Doen jongen zei hij, dit is een kans die je aangeboden wordt ,
grijp ze. Wie was ik om er anders over te denken dan mijn wijze vader,
die zo veel wist en er zo over dacht ?
Mijn besluit werd door de directeur enthousiast onthaald. Een telefoontje naar
een zekere René en ik was ingeschreven als kandidaat voor het zevende leerjaar
van de Nederlandse afdeling van de Normaalschool Karel Buls , Lemonnierlaan 110
, 1000 Brussel. Ik moest wel nog slagen in een ingangsexamen.
Veel later vernam ik dat die Nederlandse afdeling pas opgericht was en dat aan
de directeurs van de Brusselse stedelijke lagere scholen waar er een
Nederlandse afdeling aan verbonden was, gevraagd werd leerlingen te
rekruteren voor de normaalschool. De René naar wie onze directeur belde bleek
zijn neef te zijn en mijn toekomende leraar pedagogie.
En daarmee was het uit. Er werd over mijn toekomst beslist in een etmaal tijd.
Geen psychologische testen, geen gesprek met deskundigen,
Ik stond aan de startlijn. Ik moest het nu waar maken. Studeren was destijds
een gunst voor een werkmanskind. Van mijn klasgenoten gingen de eerste drie
studeren. De overigen gingen naar een vakschool. Als goede coach moedigde
vader me aan. Mislukken betekende de kafzak op de rug met de boterhammen en het
kruikje koffie. Bestemming : de fabriek. Als motivatie kon het tellen. Ik werd
een blokbeest.
Gewapend met een jute zak en twee borstelstelen
trokken we er op af.
Volgens vader zijn café-informatie zaten er een
massa kikvorsen in het broek langs de Demer.
En zo bleek het. Vader en moeder sloegen er op
los tot ze tot het besluit kwamen dat ze er genoeg in de zakhadden liggen.
Achteraf bekeken moet ik nu bekennen dat het
mij niet raakte dat de beestjes doodgeslagen werden . In tegendeel. Ik juichte
telkens er één meer in de zak terecht kwam.
Op de terugweg sprak vader vol lof over het
culinair gehalte van kikkerbillen. Moeder had haar reserves. Ik stelde mij
vragen.
De voorbereiding mocht ik niet meemaken. Ik
herinner me alleen nog de mooi bruin gebakken kikkerbillen. Ze smaakten me
goddelijk. Dit was zeker en vast mijn eerste culinaire ervaring.