In Bokrijks provinciaal domein staan alleen rijke mensen huizen. In het huisje van moeders ouders was er een lemen vloer. Bij grote gelegenheden werd er een rode vloeistof op uitgewreven. 'k Zie grootmoeder nog op haar knieën aan het werk, de vloeistof in een koffiekommetje waarin ze en vodje dopte en uitwreef. Om te eindigen werd er wit zand gestrooid, dat aangekocht werd per emmer bij de zandman die wekelijks rond kwam. Je hoorde hem roepen van "zaaaaand" vanop de steenweg, een tweehonderd meter van het huis. Stemmen droegen destijds nog heel ver. Geluidspolutie was een ongekend fenomeen.
Je viel er meteen met de deur in huis, deur die trouwens de ganse zomer openstond.
Vader die 1,72m mat moest zich altijd bukken. Eens jong volwassene was het altijd met een gevoel van fierheid dat ook ik me moest bukken. In de schouw een plattebuiskachel, maar dan een hele broze, van dunne plaat. Daarnaast de zetel met het schapenvacht. In de hoek van de schouw, het jachtgeweer. Grootvader stroopte af en toe, enigzins uit noodzaak. Een tijdje was hij buiten weten van grootmoeder zelfs boswachter in dienst van de kasteelheer.Hij verliet dan geniepig het huis, het geweer in twee geplooid verstopt onder zijn
overvest. Tot grootmoeder het te weten kwam. Terstond kwam er een einde aan zijn boswachtersloopbaan. Er lagen er rond de kerk al enkelen begraven die te plichtbewust geweest waren of het ongeluk gehad hadden plots aangezicht tot aangezicht te staan met een onverbiddelijk stroper. Sropers kregen gevangenisstraf. Dit betekende honger voor vrouw en kinderen. Sruggle for live was destijds in onze contreiën geen literaire slogan.
Boven de kast een foto van grootvaders familie, allen met een instrument, meestal violen, in de hand en allen afkomstig van Noord-Limburg. De wandklok, het enige uurwerk in huis dwong repect af, De lange slinger, het fijne houtsnijwerk. Ze werd ook met respect behandeld. Ze vergeten op te winden betekende geen notie van tijd in huis. Dan moest er naar de buren gegaan worden. Eén deur leidde naar de slaapkamer van de meisjes, de andere naar de slaapkamer van de ouders. Vanuit deze kamer leidde een deur naar de stal waar meestal een os en een koe stonden. Het rook er, maar je wende er vlug aan en het was er altijd lekker warm. In de kamer van de grootouders stond een tafeltje met een metalen waskommetje op en een schoteltje met een stukje zeep. De blauwe handdoek en de lap stof, de waslap, vervolledigde deze "badkamer". De emmer water stond onder het tafeltje. Een staldeur gaf uit op de moestuin. Het zicht werd er belemmerd door het meesterwerk van grootvader, het wc en plein air. Het hing er op, tussen vier ontbaste stammen, boven een put in de grond. Achteraf deed het me denken aan een miniatuur mirador. Gans de constructie bestond uit ontbaste en gehalveerde dunne dennestammen waar een laagje blanke vernis op stond. Het werd geconstrueerd met behulp van een houtzaag, een hamer, spijkers en een trektang, wat detijds de courante uitrusting was van de doe-het-zelver. Zelf doen was toen trouwens geen hobby maar de meest normale zaak van de wereld. Onnodig te zeggen dat grootvaders WC op familiereunions ter sprake kwamen en de grappen die er over verteld werden dan niet uit de lucht waren.. Maar je zat er wel beschut, met een dak erop en in de rug en langs de zijkanten kon je niet beloerd worden. Enkel als iemand de staldeur opende zat je er, frontaal ten toon, in volle glorie. Als kind vond ik het lachen met grootvaders WC onterecht. Ik had voor die constructie de grootste bewondering . Stellingname die door de tantes en nonkels , maar ook eigen ouders op bulderend gelach onthaald werd. In mijn ogen waren zij onderontwikkelden die het vernuft van grootvaders ontwerp niet inzagen.
Aan het huis vast, de grote schuurpoort, zwart, met het gat er in als toegang voor de kat. In de schuur een lange, zelfgemaakt lader, je weet wel, ontbaste gehalveerde dennestammen ...
Deze leidde naar de hooi- en graan- en strozolder. Bestond uit dikke lagen schoven stro gelegd op dwarsbalken, je weet wel, ontbaste ..., die een dertig à veertig cm van elkaar lagen. Ten strengste verboden te komen waar er maar één laag schoven lag. Je liep er de kans tussen twee "balken" te zakken en op de vloer van de schuur te recht te komen. Dit was destijds een niet uitzonderlijk voorval, soms met dodelijke afloop.
Op dat sto sliepen de jongens, mijn toekomende ooms.
Grootvader kreeg tering. Hij had enkele jaren, door in de verffabiek in Vilvoorde te werken zijn gezondheid geknakt. Om vijf uur 's morgens vertrok hij te voet van Nieuwrode naar het station in Aarschot. Een uur stappen. Hij kwam er boven op met het enige stevig voedsel dat hij ter beschikking had ; rauwe eieren. In 1914 brandde het huisje af. Met behulp van de buren werd er een nieuw gebouwd. Stammen, stokken en twijgen als geraamte, dat werd op gevuld met de groene klei die gestoken werd langs de beekkant. Aangekocht werden alleen de pannen en de buitendeur, met een slot in, waarop een,, in mijn ogen althans, een enorme sleutel paste, De opbrengst van de eigen grond volstondt niet om de monden te voeden.
Grote lappen werden gehuurd van een hereboer. Groetmoeder kwam, zoals al de vrouwen uit de omgeving te voet met eieren naar de markt in Aarschot. Al de vrouwen waren in het zwart gekleed , altijd met een grote sjaal op de schouders die ze bij wind of regen op hun hoofd droegen , rond hun schouders wikkelden en op de rug vastknoopten. De eieren in een grote rieten mand, die op het hoofd werd gedragen, soms zonder handen Er kwam een klein rond hoofdkussentje bij te pas. Een variatie van de moslimvrouwen die we nu zien lopen. Achteraf stonden ze op de markt met een kraam. Daar hield grootvader een groot lidteken aan de neus aan over. Grootmoeder was in haar jonge jaren een beeld van een meid. Door haar aan de haak te slaan had grootvader bij vele boerenzonen jaloezie verwekt. De messteek door het rugzeil van zijn kraam kon hij niet helemaal vermijden. Zijn neus moest er aan geloven.
Messengevechten waren toen in de streek van Aarschot, Nieuwrode, Haacht, Werchter en Tremelo schering en inslag. Toen we met gans de familie op een smal aardenpad, in een lange rij, tussen de hoge graanstengels, onder een sterrenhemel, met veel jolijt van de kermis naar huis wandelden, sprong er plots een figuur uit de graanmuur en kreunde mijn oom, de vrijgezel en thuiswonend ; "Ik krijg een steek". Grootvader had de man herkend en zette in de graanvelden de achtervolging in. Te vergeefs. De kerel kreeg zes maand cel.
Weerwraak ? Die heeft zich beperkt tot een uppercut die nonkel Witte hem toediende toen hij hem later tegen het lijf liep. Volgens getuigen ging de messenvechter daarbijeen halve meter de lucht in. Nonkel Witte stond bekend voor zijn buitengewone kracht, maar een halve meter de lucht in, vond ik veel... dertig cm vond ik al voldoende.
Op één twee drie zaten we midden in de zwerm Duitse infanteriesoldaten die ook even wilden uitblazen langs de weg, net op het plaatsje dat ook wij hadden uitgekozen.
Ik herinner me heel precies de drie, die vlak bij ons stonden, veel jonger dan vader. Er ontbond zich een gesprek, zo goed en zo kwaad als de taalvaardigheid dit toeliet. Eén vraag drong zeer duidelijk tot mij door : "Bent u soldaat geweest ?". Waarop er een "Ja" volgde van vader. Ik was verrast door dit prompte antwoord. Er volgde een stilte. Vragen flitste me door het hoofd. Waarom gaf hij zich bloot ? Was dit het gepaste antwoord ? Tot wat kan dit leiden ? Beiden bleven mekaar aanstaren, Waarschijnlijk maar even maar mij leek het lang, te lang.Toen haalde de soldaat een pakje sigaretten te voorschijn en boodt er vader en zijn maat één aan. Er klonk een bars bevel en de mannen stelden zich op in 't gelid en vertrokken. Toen ze uit het zicht waren stonden we nog ter plaatse. Vader naast zijn fiets, ons groepje nog op mekaar geplakt, als bange wezens. Vader liet het hoofd zakken en begon te wenen. Moeder sloeg haar arm om hem heen en sprak troostende woorden die ik me herinner alsof ze gisteren uitgesproken werden. " Kom jongen. 't Komt allemaal goed. Je zult zien", herhaalde ze altijd maar. Ik was onthutst. Alsof de wereld op zijn kop gezet werd. Jongens, dus zeker vaders, wenen niet, dat was de regel. Als vader weende betekende het dat we diep, maar dan heel diep in de rats zaten. Dieper dan ik me ook maar kon voorstellen. Ik was de pedalen kwijt. Gelukkig was er daar weer moeder met haar troostende woorden.
De vraag heeft mij nooit los gelaten. Waarom weende hij ? Het antwoord dat voor de hand ligt voldeed mij niet helemaal. De omstandigheden, oorlog, zijn verantwoordelijkheid voor een vrouw en twee kinderen, de toekomst ? Werd het hem te veel en had hij ook beseft dat zijn antwoord aanleiding had kunnen geven tot een onvoorziene reactie ? Brak de veer nu de soldaten vertrokken waren ? Ik heb, uit pudeur, dat onderwerp nooit meer ten berde gebracht en hem bijgevolg de vraag nooit gesteld. Nu denk ik dat er meer aan de hand was. Zag hij in een flits zijn verleden, toen hij als beroepsmilitair de "Rijn bezetting" van dit Duitse grondgebied meemaakte en hij het er voor het zeggen had ? Herinnerde hij zich hoe hij de broodresten in de refter verzamelde in een mand en die uitdeelde aan de kazernepoort aan de vrouwen, kinderen en mannen die hem dagelijks stonden op te wachten en aanschoven in en lange rij om een droge korst, een stuk boterham te krijgen om hun honger te stillen ? Herinnerde hij zich, toen hij met zijn manschappen door de straten patrouilleerde, het vrouwtje dat hem wenend kwam vertellen dat de winkelier haar het rantsoen niet wou geven waar ze met haar rantsoenbonnen recht op had en hoe diezelfde winkelier, een grote kale Pruis, hem op superieure toon naar de vaantjes stuurde ? Herinnerde hij zich hoe hij met een welgemikte kolfslag de man buiten westen sloeg en hij met zijn mannen de rekken ledigde door alles op straat te werpen waar de burgers vochten om zoveel mogelijk te vergaren van het manna dat langs de winkeldeur vloog ? Besefte hij dat de rollen weer omgekeerd waren en hij de rol van burgermannetje met vrouw en kinderen vertolkte ?
Vader was om zestien jaar bij het leger gegaan. Het was zijn oom, die in 1918 ongedeerd terugkeerde uit de loopgrachten, die hem er toe aangezet had. Goed leven en nooit geen oorlog meer !
Het werd de school voor onderofficieren in Hoei. De school was er ondergebracht in de citadel. Van comfort gesproken. Conform aan die tijd werden de lessen er in het Frans gegeven. Het was een wijze zoals vele andere om de verfransing van Vlaanderen te bewerkstellingen.
In ieder provinciestadje in Vlaanderen was er een "colmoeijen", benaming die een "école moyenne " moest voorstellen. Ook daar moesten de jonge Vlamingen, zoals bij het leger , in het gerechtsmilieu, bij de ministeries, de wet van de verfransing ondergaan. Alles verliep er enkel en alleen in het Frans. We kunnen het ons nu nog moeilijk voorstellen, maar tot in het kleinste dorp was de Rijkswachter verplicht zijn processen-verbaal op te stellen in het Frans !
Vader kende geen Frans, had het zelfs nog nooit horen spreken. Onnodig te zeggen dat, gezien deze handicap, het aantal Vlamingen dat de eindmeet haalde en de strepen van sergeant mocht opnaaien een kleine minderheid uitmaakte van de afgestudeerden. Vader slaagde. Hij werd ingedeeld in het 14e Linieregiment dat ingezet werd in de Belgische sector voor de bezetting van het Rijnland t.t.z. dat gedeelte van Duitsland tot aan de Rijn.
Op zekere dag werd hij er op betrapt dat hij in het "Vlaams" instructie gaf aan Vlaamse dienstplichtigen die amper wisten dat de Franse taal bestond. Hij liep daarvoor een strenge vermaning op. Toen hij voor een derde keer betrapt werd was het welletjes geweest en zou hij gedegradeerd worden. Dit moest plechtig gebeuren, op het kazerneplein, volgens een voorgeschreven rituaal en in het bijzijn van alle officieren, onderafficieren en manschappen van het regiment. (wat nu een bataljon heet). Daartoe moest vader op zijn kamer zijn onderscheidingstekens van de mouwen van zijn uniform halen en ze er dan met enkele karige steekjes terug opnaaien zodat de kolonel, de korpsoverste, ze er op de plechtigheid, met één ruk zou kunnen afrukken. Dat was het einde van zijn militaire loopbaan, alhoewel hij met de graad van korporaal mocht blijven en de verzekering dat hij na zes maand opnieuw in zijn vroegere graad zou aangesteld worden. Dokwerker, ijzergieter in de toenmalig Belgische autofabriek Minervan en ten slotte stoker op de stoomlocomotieven van de NMBS om uiteindelijk als machinist in 1963 op pensioen te gaan en in 1975 te sterven.
()De vluchtelingenvloed, richting België deze maal, liep de Duitse gemotoriseerde eenheden, voor de voeten. Ouderen en zieken werden in verzamelpunten op legertrucks geladen en naar hun streek in België gebracht. Fietsen moesten achtergelaten worden. Vader nam er ééntje over voor tweehonderd frank. Vader en moeder namen de kop van onze mini-karavaan, de bagage en mijn broer op de fiets. Daarachter volgden de drie kinderen . De karavaan werd ongewijzigd altijd besloten door het tweede echtpaar.
Het weer was uitstekend. We sliepen in wat zich aandiende. Op het stro in een schuur, eens onder een reuzegroot afdak in het midden van een eindeloos weiland en waar er geen huis te bespeuren viel. De balen stro lagen er metershoog opgestapeld en het werd met veel jolijt klimmen om een geschikte slaapplaats te vinden. We hielden onze kleren aan om te slapen. Ik herinner me dat we ons de morgen nadien kattewasten aan een emmer water.
Eens mochten we in een bijhuisje in een tuin slapen. We kregen stro om op de vloer te leggen. Er was een kachel en kookgerei. We voelden ons de koning te rijk. De ouders durfden het terug aan te lachten. We hadden de eerste slag overleefd en hadden de situatie terug enigzins in handen. Voor ons kindergemoed bleek die lach genezend te werken. 't Was alsof in onze geesten alles terug op een rijtje gezet werd en geordend. We herwonnen er ons evenwicht door. De dagmarsen hadden ons gehard. Fysisch voelden we ons prima. We bleven er twee nachten. Gedurende de rustdag werden de blaren doorgeprikt en met Keulswater behandeld. Met haar ervaring opgedaan in de eerste wereldoorlog maakte Moeder soep van de topjes van brandnetels die er weelderig groeiden. Bisque d'homar zou ons niet beter gesmaakt hebben. We kookten aardappelen en aten ze met sla en spek. De bakkers waren door hun zoutvoorraad heen. Van het zoete stokkebrood had ik een afkeer. De kleren kregen een wasbeurt. Om de beurt kreeg ieder gezin het huisje ter beschikking en als dusdanig uiteindelijk de privicy om zich grondig te wassen. Met schuldgevoel stelden we vast dat we ons goed begonnen te voelen in ons vel als trekkende volksverhuizers.
Aan de liefde tussen de Franse bevolking en de trekkende Belgen was een einde gekomen. Ze namen het ons heel kwalijk dat onze koning en zijn leger zich overgegeven hadden. Frankrijk daarentegen was nog in oorlog en vocht verder samen met de Britten. Wij hadden hen in de steek gelaten. Net alof ons legertje, een verzameling van burgers in uniform, het op konden nemen tegen echte soldaten.
"We stonden in een korenveld en konden de Duitse soldaten van ver zien aankomen", vertelde een verslagen man." De zon brandde. Zoals voorgeschreven, droegen we onze dikke kapootjas over ons uniform heen, voeg daar onze zware rugzak bij. Het zweet gutste van ons lichaam; We konder amper vlug marcheren. We zagen de Duitsers naderen in het koren, in mitrailleurformatie, blootshoofd, in hun hemd, de mouwen opgerold. Goed getrainde , bruingebrande jonge vechtjassen. Wij, we ontdeden ons van alles wat ons hinderde om te lopen en we namen de vlucht."
)We konden ze van ver zien staan op die lange rechte weg. Voor het enige huis stond er tafeltje met glazen op, daarnaast een paar melkkruiken. Deze bleken met water gevuld. Fris water was altijd welkom. Uiteindelijk werd ons één Belgische frank aangerekend per glas dat we gedronken hadden. De ouders spraken er schande van. Het schimpen op Leopold III en zijn leger kregen we er als toemaatje gratis bij, na dat we betaald hadden. Zij hadden er nog het volle vetrouwen in dat het Franse leger het tij nog zou keren.
Uit de kolomme die we kruisten stak een Duitser me een stuk chocolade toe. De chocolade was bar slecht, maar zijn gebaar goed, als olie op een brandwonde. Ons precaire vertrouwen in de Duitsers won er bij. Geen beestenstreken met de burgers zoals in de eerste weeldoorlog het geval was.
Ze zaten opeengepakt, hoofd in de grond en zwijgzaam. De grote weide met prikkeldraad er omheen, leende er zich toe. Weinig Duitse schildwachten, een paar aan iedere zijde; Ze droegen nog alleen hun uniform, geen graadtekens, geen riemen, meestal bloothoofds. Het schrijnenste was wat er op hun rug gekalt stond in grote witte letters : KG. Net als gebrandmerkt vee. De K van "Kriegs"" de G van "Gefangene". Het was een zielige aanblik. Hoelang zaten ze er al ? Het waren jongens van bij ons, van hun vrijheid beroofd. De letters op hun rug ridiculiseerde en onteerde dat wat er nog overbleef van hun uniform.
Dat zicht was niet het enige dat ons aan de oorlog herinnerde. Meer in het Noorden, kwamen we door dorpen, waar er blijkbaar hard gevochten werd. Het zicht was hallucinant. Zonder een uitzondering na, lagen alle huizen plat, in puin. Het merkwaardige was dat van ieder huis alleen de schouw en schouwmantel, er nog stond, als verwijtende vingers, recht naar de hemel gericht. We hebben er een hele tijd staan op kijken in volle stilte. Een spookdorp. We moesten er dwars door, langs de hoofdweg. We zagen geen kat. We hadden het gevoel dat we zodoende gebrek aan respect betoonden aan diegenen die hier geleefd hadden. We zagen en we gingen, zo maar. We begonnen ons oorlogsnormen aan te meten. We moesten wel.
Nieuwsgierigheid overheerste wanneer we een boerderij aandeden om onderdak te vragen. Al wat op het erf was stroomde toe en omringde ons, de boer, de boerin, de knechten, de meiden. Van waar we kwamen, wat we gezien hadden ... alles wilden ze weten. Hier op deze boerderij verliep het anders. De boer wees de schuur aan en legde zijn wetten op : in geen geval roken in het stro, draaide zich om en verdween. We stonden er even van te kijken. Commentaar bleef niet uit. Waarop we, boven op het stro, nest gingen maken. Dat bestond er uit ons deken uit te spreiden waar we straks gingen onder liggen.
Nadat de mannen, 's avonds op het erf, samen met de boer een paar sigaretten gerookt hadden kwam de verklaring.
De week voorheen was er een Duitse eenheid ingekwartierd. De bevelhebber van deze eenheid had de boerin opgeëist en haar op het erf, in bijzijn van al zijn ondergeschikten, genomen. Ze hadden de boer verplicht om toe te kijken. Sindsdien hield de boerin de kamer. Dat werd allemaal 's anderdaags druk besproken in de karavaan, weliswaar met bedekte termen maar duidelijk getuigend van een immens medevoelen en afschuw. Ik was geschokt, wist niet waar ik iets dergelijks moest thuisbrengen. Mijn wereldbeeld lag aan flarden. Het was een eerste stap in de afbraak van het kinderlijk gevoel van geborgenheid. De kille wereld van de werkelijkheid had zijn intrede gedaan in mijn gemoed. De reputatie van de nieuwe heersers kreeg een opdoffer van formaat. We waren terug op onze hoede.
We marcheerden tot in Haezebroeck. Ik herinner me niet meer hoeveel dagen we er op gezet hebben, noch hoeveel kilometers we in het totaal afgestapt hadden. Duitse efficiëntie die destijds nog een feit was en die nu nog en mythe is, dweilde de vluchtelingenstroom van de wegen. We werden er opgeladen in legertrucks. De dames en ouder mensen werden bij het opstappen hoffelijk geholpen door de militairen. Aan het park Josaphat in Schaarbeek, een 45 min stappen van onze woonst, werden we gedropt.
We kwamen in een andere wereld terecht. Geen vernielde huizen, mensen die gezapig op hun stoep zaten te genieten van het zonnetje, een destijdse gewoonte, kortom een sfeer van vrede en rust. De overgang was te brusk. We werden er wrevelig van. We voelden het aan als onrechtvaardig dat op amper een honderd kilometer vandaan, mensen de gruwel in die mate hadden moeten ondergaan, terwijl iedereen hier zat alsof er niets gebeurd was ... Het ongewisse kwam ons over als een schreinende onverschilligheid.
Eens thuis had moeder troostende woorden : " De oorlog van 14 heeft vier jaar geduurd. Langer zal deze niet duren."
Vier jaar later werden we bevrijd en één jaar later eindigde een oorlog die ditmaal 80 miljioen mensenlevens opeiste, wat getuigde van wat we destijds beschouwden als modernistische efficiêntie bij de oorlogsvoering.
Een wijze van oorlog voeren die nu als voorhistorisch overkomt. We hebben al de bewijzen dat het heden ten dag nog veel beter kan, noch efficiënter en nog netter. Van op schermpjes.
We kwamen te weten dat de Duitse soldaten zich tegenover de burgers correct gedroegen. Het werd even met de ogen knipperen toen we onze donkere en natte schuilkelder verlieten. De weergoden ontvingen ons feestelijk met een onberispelijk blauw uitspansel en een gulle zon. Dit prachtig zomerweertje vloekte met de omstandigheden die eigenlijk vroegen om "mest en mist en vuile koude regen" als decor. Het was alsof de heilige Geest, Allah en Zeus samen op de Olympus zaten te schaterlachen om de grap die ze de mensen aandeden. En bij zo'n jolijt paste zon.
De eerste schok was het uitzicht van de stille en verlaten straten in de onmiddelijke omgeving. Straat en voetpaden lagen letterlijk bezaaid met militaire uitrustingen. We vonden amper een plaatsje om een voet te zetten tussen de geweren, mitrailleurbanden, kapootjassen, koppelriemen, bajonnetten, helmen en kepi's. Het vluchtend leger wist dat het ging gevangen worden en had zich ontdaan van al wat maar eenszins naar het martiale verwees. Afblijven, grolde vader toen ik me wou bukken om een mooi pennenmes op te rapen. Wat opviel was dat de houten kolven van talloze geweren aan splinters geslagen waren of zonder grendel. Dat gaf me en goed gevoel. Ze ware overwonnen maar blijkbaar gaven ze zich nog niet verloren. Met "ze" bedoelde ik "de vaders."
Het geluid was nieuw voor ons. Het kwam van de tank die de hoek omdraaide. Ze werd gevolg door nog twee andere. In iedere geschutstoren, rechtstaande, een fiere figuur, een arm gestrekt naar links, één naar rechts om zich vast te houden, gehuld in een zwart uniform. Wat in het oog sprong waren de grote zwart-wit gestreepte schouderstukken en de ronde bizarre mutsen, Wij gingen schoorvoetend verder, twijfelend en hopende dat onze informatie juist was. Dit was een test. De tanks reden nogal snel. De figuren in de geschutstorens gunden ons nauwelijks een blik. Flinke binken. Mooi gebruind. Zijn niet vervaard. Dat was de eerste commentaar. Om de hoek was er een schoenwinkel. Het grote uitstalraam was stuk geslagen en een man en een vrouw, op één been, stonden op het voetpad nieuwe schoenen te passen. De deur van hun huis, dat grensde aan de schoenwinkel stond open.
Niet te geloven, bestelen die nu hun eigen buren, was moeders commentaar. Ja, als zij het niet doen, zullen straks anderen het doen, was vaders antwoord. Als buur zou ik alle schoenen uit de winkel halen en ze bij mij opslaan en ze terug geven als de eigenaars terugkomen, was haar antwoord. Ze zei dat op een toon die geen tegenspraak duldde. Ik was blij dat moeder dat standpunt innam. Het deed me goed. Het gaf een houvast in deze chaotische omgeving.
We bereikten zonder ongelukken een buitenwijk van de stad. We hadden al talrijke gemotorizeerde Duitse militaire kolommen gekruisd zonder ongelukken. En toen gebeurde het. Ik zag mijn eerste lijk. Hij lag eenzaam op de hoek van een zijstraat van de grote laan die we volgden. Geen levende ziel in de buurt, enkel twee figuren een vijftig meter in de zijstraat, een man en en vrouw voor hun deur, op het voetpad. Klaar om terug binnen te springen bij de minste onraad, maar benieuwd. Ze zagen ook het lijk liggen maar durfden het niet aan naderbij te komen. Hij droeg een matrozen uniform van de Franse marine. De muts met de ponpon op lag naast hem. Hij lag op zijn rug, De armen en benen gespreid. Zijn trouwring maakte een diepe groef in de opgezwollen hand. Het was een flink gebouwde, struise man. We stonden er onwezenlijk bij. De ouders begonnen zich vragen te stellen. Welk tafereel had zich hier afgespeeld ? Zeggen dat hij ergens een vrouw en kinderen heeft, werd er gezegd. Waarschijnlijk had hij gedronken op de nederlaag en misschien heeft hij staan schelden of heeft gebaren gemaakt naar de voorbijtrekkende tanks, werd er geopperd. Dit was mijn eerste lijk. Ik zou er nog velen zien, maar dat werden geen lijken genoemd, maar krengen. Krengen van koeien. De onmetelijke grote weiden, die we op onze voettocht naar het noorden, richting België, zouden voorbijtrekken, lagen er bezaaid van. Alle op de rug, met de vier poten in de lucht in de brandende zon en opgezwollen als ballons, een surrealistisch zicht.
We eten het blikjesvlees met een zilveren bestek. Vader en zijn collega haalden het uit een van de omliggende herenhuizen die allemaal verlaten waren. Ze haakten er eveneens de houten vensterluiken af. Ze werden op de vloer gelegd, waar een cm zout zeewater opstond en dienden als zit- en slaapplaats in een van de nissen van de gewelfde kelderopslagplaatsen. Nu wordt het bang afwachten. Het scenario van de eerste wereldoorlog herhaalde zich niet. Geen IJzer die hen tegenhoudt. De Duitsers naderen. Onze laatste poging om te ontsnappen mislukte.
We gingen van Pont-de-briques naar Boulogne-sur-mer, een haven. We stonden er te dringen om op de vissersboot te geraken die er laag onder ons nog aan de kade lag. Hopeloos. We konden er niet meer bij. We hebben de boot niet zien afvaren naar Engeland. Stukas doken naar het dok toe, waar aan de overzijde van waar we stonden een Engelse oorlogsbodem met al zijn geschut ze trachtte af te weren. Een hels lawaai. Vader deed ons teken hem te volgen. We renden weg, op zoek naar dekking. Zo kwamen we hier in de kelders langs de dokken terecht. Met ons acht, de twee gezinnen, deelden we ons verblijf met een stomdronken beroepssoldaat van het Engelse Expeditieleger. Verder een jonge griet uit Brussel met haar moeder. Zij sprak Engels en trachtte de soldaat aan het verstand te brengen dat hij het oorlogsschip moest trachten te bereiken. Zoniet stond hem krijgsgevangenschap te wachten.
Na lang palaberen stond de Engelsman recht en vertrok. Door één van de vele keldergaten zagen we hem naar de rand van het dok waggelen, er zijn vest uittrekken en in het water duiken. Matrozen trokken hem aan de overzijde aan boord en het schip vertrok.
Buiten hoorden we dreigende stemmen en geweeklaag, gesnik en gesmeek. Vader die zich behoorlijk in het Frans kon behelpen snelde naar buiten. We hoorden hem praten. De stemmen stierven uit. Uit het verslag dat vader uitbracht bleek dat Franse soldaten een jonge Vlaming wilden fusilleren. Het was zo dat de Duitsers parachutisten achter de lijnen dropten die op hun eentje saboteerden en informatie doorzonden. De kranten stonden in de 18-daagse veldtocht al vol van over wat men noemde "de 5-kolonne". De Fransen hadden de jonge gast die geen woord Frans verstond om zijn papieren gevraagd. Deze had ergens een "ja" gebruikt. Dat volstond om hem voor een Duitse parachutist-spion te nemen. De regel was die ter plaatse neer te knallen. Al wenend had de jongen, die ten volle besefte wat hem te wachten stond, aan vader zijn wedervaren verteld. Vader kon de Fransen overtuigen dat ze met een Belgische Vlaming te doen hadden en dat ze op het punt stonden een tragische vergissing te begaan. De Fransen lieten hem vertrekken.
Daarna werd het stil. Enkel het machinegeweer van een Engelse eenheid, waarvan we de Union Jack konden zien wapperen en die vast zat op het einde van de pier, ratelde met de regelmaat van een metronoom. Engelsen geven nooit op, zei vader; Ze zullen blijven schieten tot hun munitie op is. Het zijn per slot van rekening beroepssoldaten.
De stilte werd ten slotte verbroken door een geanimeerd getater op straat. We zagen burgers staan van uit ons keldergat. Vader ging op informatie uit. Binnen tien minuten zijn de Duitsers hier, riep hij. Mijn ouders hadden de gruwelen bedreven door Duitse soldaten in 1914 in Aarschot meegemaakt.
Moeder nam me terzijde. Als straks de soldaten hier in de kelder binnenkomen kan het zijn dat ze met vader en met mij iets zullen doen, sprak ze. Jij, zei ze, moet als ze binnenkomen met je aangezicht naar de muur gaan staan en je niet omdraaien, ook niet als je vader of mij hoort roepen. Goed verstaan, niet omdraaien in geen geval.
Die woorden hadden op mij een verdovend effect. Net of mijn lichaam geprogrameerd werd om het allerergste mee te maken. De volwassenen hadden het de laatste twee jaar veel over oorlog gehad. Ik had alles aanhoord wat er over verteld werd, ook over Aarschot.
En toen werd het bang, doodsbang, wachten...
In een lange kolomme en onder een brandende zon stapten we tussen een dikke haag van nieuwsgierige Franse burgers, van het station van het stadje Pont-de-Briques, waar de trein ons uitgebraakt had, naar het centrum toe. Pont-de-Briques ligt op en goede vijf kilometer van Boulognes-sur-mer. Zoals de meesten droeg moeder ons hebben en houden geknoopt in een laken op haar rug. Het komt nu vreemd over, maar reiskoffers waren destijds een overbodige luxe die men enkel bij rijke mensen aantrof. Arbeidersgezinnen reisden niet. Met de gratis treinbiljetten van vader deden we om de zoveel jaar eens een daguitstap naar zee. Ik was de enige in mijn klas die de zee gezien had.
Het pak op moeders rug deed me denken aan en grote witte ballon. In haar armen droeg ze mijn broer.
Waren het de meewarige blikken van een zwijgende menigte die haar extra bewust maakte van onze ellende en haar aan het wenen brachten ? Eén Fransman wrong zich plots heel kordaat van uit een achterste rij naar voren en uit zijn lichaamstaal konden we afleiden dat hij wou behulpzaam zijn en haar bagage wou dragen. Moeder knikte van nee. Ik begreep haar niet. Waarom sloeg ze die hulp af ? Was het een reactie van fierheid of een afzetten tegen een overweldigend gevoel van zelfmedelijden ?
De turnzaal was reuze groot, in mijn kinderogen ten minste. We zaten er met verscheidene honderden op mekaar geperst. Ieder gezin zijn ruimte, juist gepast om zich uit te strekken op dekens op de parketvloer en om zijn bagage neer te leggen. Ons proviant bestond uit de eeuwige harde en kurkdroge soldatenkoeken. Nieuw en welkom waren de blikken met wat ik ervaarde als smakelijk geribbeld soepvlees.
Mijn broer weende toen al dikwijls en zonder ophouden. Het stoorde uiteraard onze lotgenoten die er opmerkingen over maakten en moeder ging met hem op de arm, op en af wandelen op de lange toegangsweg naar de ingang van de turnzaal. Op zekere dag waagde ze zich verder tot op de drukke straat. Het krioelde er van vluchtelingen. Meestal waren ze te voet. Naargelang werd de bagage gedragen of vervoerd met fietsen, kruiwagens of kinderkoetsen. De zeldzame auto's droegen allen op het dak de onafscheidelijke matras. Ik weet dat ik me toen de bedenking maakte dat die matras afbreuk deed aan de sierlijke lijn van het koetswerk en dat ik het betreurde. Anderzijds kwam het mij over als wat ik nu zou noemen een teken van decadentie en chaos.
De tricolore armbanden met de Belgische kleuren van de twee spoorwegmannen vielen haar van heel ver op in de woelige menigte. Moeder wrong zich zo goed en zo kwaad als dat kon door de wriemelende menigte Hier diende zich een mogelijke informatiebron aan . Misschien kon vernemen wat er met vader verder gebeurd was.
Plots bleef ze stokstijf staan, zich werend tegen de volksstroom. Zo stapte haar man ook, dat was ook zijn manier van gaan. Dat zou te mooi zijn. Dat kon niet. Ze vocht zich sneller door de menigte naar voren. Hij had haar ook gezien. Hij ploegde zijn weg naar haar toe, armzwaaiend. Tranen van geluk, omhelzing en enkele gesmoorde uitroepen van blijdschap uit de dichtgesnoerde kelen. Zijn collega blij dat zijn vrouw en kinderen nog in ons gezelschap waren en gehaast om ze terug te zien.
Ik zat met andere kinderen te spelen op de zandweg naar de turnzaal toe, toen ik hen in het oog kreeg.
't Was net of er iets ontplofte in mijn binnenste. Vader terug. Mijn sterke vader. De rots in de branding.
Ik had het gevoel alsof we, van dan af, met ons kliekje, het ganse Duitse leger gingen aankunnen.
De trein remde plots zo hard dat degenen die in de rijrichting zaten van de banken vlogen. We wisten waarom. Het vliegtuig raasde over ons heen. De machinegeweren knetterden. We sprongen de trein uit, bezeten van één gedachte : in het woud verdwijnen dat ons omringde. Het talus op, dwars door hoge brandnetels. We knielden, enkele tientallen meters van de spoorlijn, bij één van de dikke stammen. Moeder begon luidop te bidden, we moesten haar volgen. Na enkele vaderonzen en weesgegroeten stopte ze. "Jullie moet niet meer bang zijn. Ik weet het. Ik weet het heel zeker dat er ons niets meer kan overkomen". Ze zei dat rustig en met zo'n overtuigingskracht, zo'n zelfzekerheid dat alle angst van me afviel; "t Was alsof ik wakker werd van een kwade droom. Dan eerst voelde ik en zag iedereen hoe mijn benen, ik droeg een korte broek, gesteld waren van de brandnetels.
Het vliegtuig liet het erbij.Veel later las ik dat ze paniek zaaiden onder de vluchtende burgers om de terugtochten en bewegingen van de geallieerde legers te bemoeilijken.
We begrepen dat de fluitstoot van de stoomlocomotief ons aanzette om terug in te stappen, wat we dan ook deden.
Af en toe werd er gestopt, nooit in een station maar ergens op een spoorwegformatie. We kregen er steenharde en smaakloze soldatenkoeken en vulden onze flessen met vers water. De koeken stonden oo het menu voor het ontbijt, het middagmaal en het avondmaal.
Wat zou onze uiteindelijke bestemming worden ? Zouden we er geraken ? Welke gevaren stonden ons nog te wachten ? War was vader ? Dat waren de vragen die me als kind bezig hielden.
De zon brandde. Het was een zeer lange trein. De laatste die vanuit Brussel zou vertrekken. Hij stond niet in een station maar midden in de grootste spoorwegformatie van België : Schaarbeek. We moesten over een wirwar van rails om hem te bereiken. Vader droeg onze bezittingen geknoopt in een tafellaken op zijn rug. Moeder droeg mijn broer van 18 maand. We hadden onze beste kleren aangetrokken, ik met mijn beste winterjas aan. Mijn rugzakje had ik ooit gekregen om met op schoolreis te gaan. We deelden ons compartiment met een collega van vader en zijn vrouw en kinderen. We voelden ons bevoordeeld. De stemming was goed. De trein was voorbehouden aan het spoorwegpersoneel en hun familie. Eindbestemming was Frankrijk. Een belevenis, negen jaar en ik zou de grens zien. Wij zouden het Duitse leger dat in aantocht was te vlug af zijn. In 14-18 waren de moffen ook niet tot in Frankrijk geraakt. De geallieerden zouden ook nu hun optocht stoppen. Uit de gesprekken onder de grote mensen had ik van van vader en moeder gehoord over de gruweldaden van de Duitsers in 14-18. In Frankrijk waren we veilig : geen honger, geen bezetting, geen vernederingen, geen gruwelen.
Op het perron verscheen een groepje deftige in het zwart geklede heren. "De ingenieur", mompelde vader. Ze stonden naar ons te kijken. Een man in spoorweguniform met een rode kepi op klopte op de ruit en deed teken op de vaders dat zij moesten buiten komen. Wij keken nieuwsgierig toe. Een van de zwarte heren nam het woord. De vaders stonden er perplex bij. Wij konden niet horen wat er gezegd werd. Toen vertrokkken de heren ,op één na en de vaders kwamen terug op de trein.
Vader zag bleek. De mannen moesten blijven en terbeschikking staan. Ze waren immers burgerlijk gemobiliseerd. Dat was te zien aan de tricolore armband met zegel op die ze droegen. We zouden zonder hen naar Frankrijk gaan. Naar waar precies in Frankrijk stond niet vast. Moeder kon haar tranen niet bedwingen. Vader hield zich kranig. Ik besefte ten volle dat hier iets tragisch plaats had. Hoe kon vader ons ooit terug vinden ? We kenden zelf onze bestemming niet precies !
De mannen op het perron, samen met vele andere vaders, wuifden toen de trein vertrok.
Het werd heel stil, enkel onderbroken door af en toe een snik van de moeders die niet kon bedwongen worden.
En in den beginne was er het oorverdovend geluid...
Ik kon het niet thuisbrengen, maar het was angstaanjagend. Een scherp, overweldigend geluid dat ik niet kon thuisbrengen. Vuurwerk in het kwadraat.
"Jongen, sta vlug op en kleed je aan, het is oorlog" riep moeder van aan de kamerdeur, en weg was ze. Oorlog, dat was het, dat was het nu, dat zal het zijn, dat was dus het geluid van oorlog. Dit geluid is oorlog, daarbuiten. Hoe kon het ? De hemel was van het helderste blauw. Oorlog associeer je toch met grauwheid. Net alsof men een nieuw tijdperk met een propere lei wou beginnen
We stonden alle vier, vader, moeder met een broer van achttien maand op de arm en ikzelf aan de voordeur naar het spektakel te kijken. Luchtafweer. Vandaar het geluid. Gefacineerd keken we toe. "Lichtpatronen , om de vijf patronen is er een lichtpatroon" zei vader. Dat waren de hel verlichte, schitterende vuurbolletjes, net oranjeappels die stippelijnen trokken naar het oneindige toe, want vliegtuigen raakten ze niet. We zagen ze. Zwarte vogels, duikbommenwerpers die gierend, loeiend naar beneden doken. Begeleid door het geluid van alarmsirenes, angstaanjagend, dat aanzwol naargelang ze lager kwamen , gevolg door paukslagen, de bommen. Velen jaren na de oorlog las ik ergens dat dit loeiende geluid veroorzaakt werd door sirenes die onder de vleugels van de Mechersmits aangebracht werden en die aangedreven werden door de luchtverplaatsing. De toon van het geluid varieerde naargelang de snelheid van het vliegtuig. We maakten kennis met een element van de psychologische oorlog ; terreur zaaien en opschroeven met angstaanjagend geluid. Amerikanen hebben ze in Vietnam vervangen door luidsprekers op hun heli's die Wagner uitbraakten.
Ongevarieerd, steeds Wagner.
We liepen van de voordeur naar de achterdeur en van de achterdeur naar de voordeur, als kippen zonder kop. Onze leerschool was begonnen. Later wisten we beter. In dergelijke omstandigheden zoek je dekking, tegen de bommen en de vallende grenaatscherven die een tikkend geluid op de straatstenen veroorzaakten. Het waren onregelmatige vlijmscherpe langwerpige stukken, de grote van een duim. Later verzamelden we ze en vergeleken onze vondsten op school tijdens de speeltijden.
Ik kon het niet verhelpen en moeder kreeg het in het oog. Ik hoor haar nog altijd zeggen ; "Zie dat manneke daar staan". Ik kon het tandengeklapper niet beheersen. Het was totaal buiten controle. In die mate dat iedereen het kon horen. Ik was negen en doodsbang.
In de namiddag was de klus geklaard. Al de vliegtuigen op het enige vliegveld dat België toen telde, waren aan de grond vernield. Het was rustig. Net of er niets gebeurd was. Mensen trommelden samen. Nieuws werd door gegeven. De koning had op de radio gesproken, bleek het. We konden hem niet beluisteren. Alleen rijke mensen hadden radio's. We konden wel een paar straten verder naar een resultaat gaan zien. De hulpdiensten werkten geholpen door omwonenden om de berg bakstenen te verplaatsen. Alles wat overbleef van een gebombardeerd huis. Ergens onder die steenhoop bevonden zich een vader en een moeder en twee van mijn schoolmakkertjes. "En wie weet is de waterleiding niet stuk". "De gasleiding kan ook gesprongen zijn." "Dan zijn ze verdronken of gestikt" Of men dergelijke gruwel niet zei in aanwezigheid van kinderen ? Daar werd niet aan gedacht. Het was oorlog. Voor iedereen.
"Met de wind langs achter... dan zeil je goed " wens je toe aan een reiziger die op punt staat te vertrekken.
Laten we samen vertrekken. Mijn verhaal zal beginnen; lang lang geleden in de eerste helft van de vorige eeuw
Het zal niet alleen bestaan uit beelden dat het zal oproepen in je geest. Er komen onderschriften bij, onder vorm van bedenkingen en overwegingen met links naar het heden.
Hopelijk heb je er wat aan ...
Wannes