Georges ‘Jos’ Veiller, de waard van café “De Zwaan” was te Elsene geboren op 26 juni 1919 en gehuwd met Eugenie Roofthoofd. Hij overleed in het O.L.Vrouwziekenhuis te Mechelen op 3 januari 1993. Voor het plaatselijke Milacblad schreef hij als “den Dikke van den Hoek” zijn ervaringen neer over het leger (hij was beroepsmilitair), de oorlog en als krijgsgevangene. De tekeningen zijn van de hand van Georges Herregods.
Georges Veiller was van de klas van 1938 en reeds onder de wapens als hij juist 18 geworden was. Als karabinier en gekazerneerd in de Prins Boudewijnkazerne op het Daelijplein te Schaarbeek volbracht hij 17 maanden dienst in de DK Kie van het 3de Bataljon onder het stamnummer 131/92319. Na drie maanden was hij bevorderd tot 1ste hoornblazer van zijn compagnie en nam in die functie deel aan de manouvers in Spa, Borgworm en Aywaille aan de Amblève. Bij zijn terugkomst in het garnizoen werden ze gemobiliseerd. Na acht dagen werden de opgezochte soldaten gedemobiliseerd maar Jos kon blijven. Hij moest nog 11 maand onder de wapens blijven.
Op 28 september 1939 kwam er een tweede mobilisatie als hij voor de tweede maal terugkwam van een kamp in Beverlo. Drie dagen heeft hij geslapen onder een kar in het hooi terwijl in de dag alles klaar gemaakt werd om te velde te trekken. Hij vertrok naar Halle waar hij in de keuken werd opgesteld en er drie maanden verbleef. Op een zeker moment moesten zij de stellingen afstaan aan een ander regiment en vertrokken zij naar Lombardzijde en dit tot begin januari 1940. Dan naar Klein Soest in de Kempen waar ze bleven tot 10 mei 1940.
Jos in “De Band” van november 1979 : “In de vroege morgen vlogen daar duizenden vijandelijke vliegers boven onze stellingen. Toen wij vernamen dat de Duitsers het vliegveld van Schaffen bombardeerden werd alles opgeladen en moesten wij ons terugtrekken tot in de gemeente Meerhout waar er kort nadien hevige gevechten ontstonden tussen de karabiniers en de vijand met verliezen langs beide kanten. Ons regiment is dan teruggeslagen geweest langs Herentals, Lier en Duffel tot in Walem waar wij terug stellingen konden innemen in het fort. De vijand viel voortdurend aan en wij waren verplicht daar terug te vertrekken. Ditmaal naar Mechelen en zo naar Willebroek waar wij amper enkele minuten de brug over waren als deze werd opgeblazen door onze troepen om de vijand te beletten de Belgische soldaten aan te vallen. Wij waren verplicht een nieuwe brug over het kanaal te leggen. Op de weg van Puurs naar Dendermonde werden wij gedurig aangevallen door de vliegers. Hoeveel maal we op die afstand in de gracht hebben moeten springen weet ik niet. Er bleef ons niets anders te doen dan altijd maar terugtrekken en gedurende kilometers achter de veldkeuken te lopen tot in Eeklo waar ook enkele van onze jongens sneuvelden. De volgende dag bevonden wij ons te Maldegem ‘Kleut’ vanwaar wij konden zien dat Eeklo of Oost-Eeklo in vuur en vlam stond. In onze omgeving mitrailleerde de vijand van uit de vliegers onze soldaten, de koeien in de weide en de bossen waar onze artillerie was opgesteld. De volgende morgen bevonden wij ons te Snellegem waar wij rond 7 uur ’s morgens vernamen dat Koning Leopold III gecapituleerd had. Dezelfde dag vertrokken wij daar om naar huis te gaan. In Deinze aangekomen werd ik opgewacht door de Duitsers en zij stopten mij in een fabriek van de heer Marcel Liebaert waar ik de ganse nacht heb doorgebracht in een magazijn. ’s Morgens vertrokken wij dan tot in de Munten waar wij allen in een weide werden afgesloten. Enkele uren later terug weg op rijen van 5 man in een kolonne van kilometers lang. Rond 21 uur kwamen wij in Dendermonde in een oude kazerne aan. Alvorens te gaan rusten werden wij verplicht verschillende van onze persoonlijke bezittingen af te geven. Nu kregen wij een achtste brood met water voor het vertrek en terug, zonder te weten waar naartoe, de baan op tot wij bij een water aankwamen waar vier boten klaar stonden om ons naar Duitsland te brengen. En nu pas werd ons gezegd dat wij krijgsgevangenen waren. Onze reis per boot duurde 4 dagen en 5 nachten en als voeding kregen wij voor de ganse reis een brood en water van de Rijn om te drinken. Op elke boot waren er 2.500 soldaten geladen. De boot waarop ik plaats had genomen bracht ons tot in Reims waar wij onmiddellijk in een gebombardeerde fabriek opgesloten werden tot de volgende morgen. Ikzelf was van de 22 Kie. Groep voor groep vertrokken wij daar totdat we rond 14 uur aankwamen in een kleine statie waar terug wagens klaarstonden om ons te laten vervoeren. Wagens waarin normaal kalk vervoerd werd. Hierin hebben wij de ganse nacht doorgebracht. Tijdens die reis waren wij bijna gestikt van het stof. ’s Morgens marcheerden wij nog meer dan 4 uur door de velden en over de bergen. Gedurende onze mars wierpen de kinderen met stenen en spuwden op onze kameraden. Als de burgers ons drinken wilden aangeven sloegen de Duitse soldaten de tassen uit onze handen. Rond 15 uur kwamen we in Ziegenheim aan in een kamp. Dat was krijgsgevangenkamp Stalag IX A. De ingangspoort was van bomen gemaakt en het terrein was met een dubbele prikkeldraad afgemaakt. Op de hoeken stonden mitrailleuzen opgesteld om ons te beletten te gaan lopen. Daar kregen wij te eten : 1/8 brood met vissoep en een lepel marmelade. Kon ik nu gaan rusten.
Vervolgt.
Foto’s en afbeeldingen :
-Georges Veiller zoals de meeste Leestenaars hem hebben gekend, achter de tapkast van café De Zwaan. (foto César Apers)
Vervolg : Leestenaars in de Tweede Wereldoorlog : Victor Van hoof - "Duitsland".
Wijzigingen – Aanvullingen Kronieken van Leest.
Herinneringen aan W.O.-II
Veldwachter Victor VAN HOOF.
Duitsland
Via Antwerpen en Turnhout de Hollandse grens over tot Hengelo. In Holland werd onze trein letterlijk door de bevolking bestormd. Honderden mannen, vrouwen en kinderen liepen met onze trein mee, bedelend om eten. Wat wij konden missen werd uit de wagons gegooid : conserven, sigaretten, chocolade... Dit waren toestanden die wij in België met de bevrijding niet hadden ervaren, hier werd nog echt honger geleden. In Hengelo stapten we over op vrachtwagens, de grens over tot in Mofrika en in Wezel de Rijn over op een pontonbrug die door de Engelsen was aangelegd. Over Osnabruck, Diepholz tot Freistatt waar we werden ondergebracht in een oud-mannengesticht. Elk van ons kreeg een apart kamertje, prachtig ingericht met een goed bed en prima sanitair, een verademing na onze tenten en strozakken. Hier werden we belast met de bewaking van een groot depot van de Rasc, dat waren frontrantsoenen, sigaretten en kleding van het Engelse leger. Italiaanse krijgsgevangenen stonden tot onze beschikking voor het opknappen van allerlei karweien, doch die stalen zoals de raven. Die bestolen ons terwijl we er bij stonden, ongelooflijk wat die allemaal flikten, die waren ons in alles te slim af. In het begin was het hier voor ons zeer streng, niet ongewapend het cantonnement verlaten, nooit alleen buiten en “no fraternisation”, absoluut geen contact, geen verbroedering met de Duitsers, op straf van krijgsraad. De eerste weken werd dat door ons zelfs niet overwogen, wij benaderden ze met de grootste terughoudendheid. De Duitsers zelf waren opmerkelijk beleefd, onderdanig, ja zelfs kruiperig, ze waren ook gelaten en angstig, gingen voor ons opzij en velen namen hun hoed of pet af als ze ons passeerden. De Engelse MP’s waren zeer streng en onverbiddelijk zeker zolang de oorlog duurde. In Diepholz was een groot Pools kamp, waar die Polen door de Duitsers als slavenarbeiders waren ondergebracht. Nu waren ze vrij en men moet niet over veel verbeeldingskracht beschikken om zich te kunnen voorstellen hoe die zich gedroegen tegenover hun vroegere bazen. Stelen, plunderen, alles wat niet te heet of te zwaar was sleepten ze naar hun barakken. In Sulingen was een groot transitkamp opgericht, van hieruit werden vrijgekomen gevangenen en arbeiders naar hun respectievelijke landen gezonden. Alle mogelijke nationaliteiten zaten hier samen wachtend in barakken, op vervoer naar huis. Die uit het westen, Belgen, Hollanders, Fransen konden snel weg, maar Polen, Russen, Joegoslaven moesten langer wachten en velen durfden zelfs niet meer terug. Onder deze mensen waren gevaarlijke sujetten, ze waren gewapend met weggegooide Duitse wapens en gingen ’s nachts op rooftocht bij de Duitsers. Ze stalen en roofden alles wat in hun handen viel en namen het weinige dat de Duitsers nog hadden, af. In Sulingen verbleven ook veel “Zebra”s”, dat waren bevrijde gevangenen uit de kampen, velen uit Bergen-Belsen. Die waren nog gekleed in hun gestreepte pijama. Van hen vernamen we gruwelijke verhalen over hun verblijf in die kampen. Bij de boeren in Freistatt waren veel vluchtelingen uit het Rijnland en de Roer ondergebracht en die konden nu ook naar huis, terug naar hun gebombardeerde steden. De Duitse bevolking moest om 10 uur van straat en wee degene die een minuut te laat was, die werd onbarmhartig opgepakt en tot de volgende ochtend opgesloten. Hierbij werden vele soldaten die over hun militaire kledij een burgerjas hadden getrokken, opgepakt en naar een krijgsgevangenkamp gevoerd. Hier letten we vooral op SS-ers, maar we hebben er nooit een kunnen pakken. Ons werd dagelijks gewezen op de Duitse weerstand “Weerwolf” doch wij hebben hier nooit iets van gemerkt, de meeste Duitsers hadden hun nederlaag nog niet verteerd, waren nog te zeer ontgoocheld. Hun geloof in de fürer was te groot geweest en nu bij het zicht van duizenden en duizenden ordeloze soldaten die zich hadden overgegeven en onder strenge bewaking naar achter werden gevoerd, moesten ze er zich wel bij neerleggen. De bevolking zelf leed honger en had gebrek aan alles. In de steden verbleven ze in overgebleven kelders. In de dorpen die overbevolkt waren van gevluchte stedelingen werd ook het voedsel schaars en zoals bij ons onder de bezetting, verkochten hier de boeren ook aan de meestbiedenden.
Wij hadden een paradijselijk leven, niet werken, lekker eten, veel geld... Als ontspanning werden we ’s avonds naar Bremen, Hannover of Sulingen gevoerd. Naar een bierkelder of een filmvertoning en na de film steevast in de houding voor het “God save the King”. Met mijn moto verkende ik de ganse omgeving en mijn vele verlofdagen bracht ik door in steden als Bremen, Hannover, Dusseldorf en Berlijn. Daar zag ik Russische soldaten fietsles krijgen, tot groot en ingetogen plezier van de Duitsers. Komisch en onvergetelijk. Hier bestond ook een grote ruilhandel tussen soldaten van verschillende nationaliteiten. De Russen waren verzot op Amerikaanse sigaretten, terwijl de Amerikanen hiervoor polsuurwerken en vodka aannamen. Die uurwerken waren toch afkomstig van de Duitsers, de Russen was toegestaan alles wat hen bruikbaar was als oorlogsbuit mee te nemen. Ik heb Russen gezien met drie, vier horloges aan elke pols.
Kerstmis 1945 brachten we door bij de Amerikanen in Bremen. Nabij de Dom in de huidige Ratskeller was hun kantine ondergebracht. Onvergetelijke sfeer met bier, wijn a volonté, de vrouwen hadden echter nog geen toegang. Als we ons verplaatsten konden we overnachten in Amerikaanse of Engelse transitkampen en hun kantines hadden altijd voldoende stock aan sigaretten, zeep, tandpasta, enz. Betalen met Duitse marken en die hadden we genoeg. In het najaar van 1945 werd de omgang met de Duitsers losser, krijgsgevangenen en ook burgers werden in de cantonnementen tewerkgesteld. De Duitse tewerkgestelden brachten allerlei voorwerpen mee om te ruilen tegen voedsel, ook smokkelaars doken op. Vooral sigaretten, bonen, koffie en nylonkousen waren zeer gegeerd maar ook dozen vlees en ander voedsel was in trek. De bevolking leed immers honger, meer dan ik ooit in België had gezien. De boeren werden door de stadsbevolking nog feller belegerd dan bij ons in het hongerjaar 1941. Maar stilaan werd alles min of meer normaal, de bevoorrading geraakte terug op gang, in de steden begon men puin te ruimen en ieder toog aan het werk. Ook de omgang met burgers werd toegestaan, bals werden ingericht en vluchtelingen kwamen terug naar huis.
Na Freistatt kwamen we in een aantal kleinere plaatsen terecht tot we in het voorjaar 1946 naar Leese verhuisden. Een kleine provinciestad nabij Hannover. Hier werden we ondergebracht in een door Russische slavenarbeiders nieuw gebouwde fabriek. Grote betonnen bunkers, een verdieping ondergronds, een verdieping bovengronds, zwaar en kunstig gecamoefleerd met sparrenbomen, tot op de daken toe. Hier werden onderdelen gemaakt voor de beruchte V-bommen. Een aanzienlijk aantal lag nog klaar voor verzending, via een spoorweg die eveneens onzichtbaar was vanuit de lucht met hoogopschietende sparren, waarvan de kruinen hoog boven de sporen aan elkaar waren gebonden. De geleerden die vroeger voor de nazi’s hadden gewerkt, werkten verder, thans onder Engels gezag. De heren Professoren, zoals ze door de Duitse werklieden werden genoemd, werden door Engelse officieren van de geheime dienst in burgervoertuigen gebracht en opgehaald. Wat zij daar uitrichtten gebeurde in de grootste geheimhouding. De gewone arbeiders werden bij het verlaten van de fabriek door ons gefouilleerd maar deze heren moesten we ongemoeid laten. De bunkers waren uitgerust met de meest moderne machines en de magazijnen staken nog vol met allerlei materiaal. Er was strenge controle en wij mochten niets aanraken, alles was immers bestemd voor Engeland of de USA..
Half april 1946 was onze taak daar afgelopen en na een treinreis van een dag en een nacht belanden we in Bastenaken. Hier kwamen we in een totaal vernielde stad, we waanden ons terug in Duitsland. Platgeschoten huizen, waarvan de bewoners in de kelders verbleven, in de velden nog veel stukgeschoten Duitse en Amerikaanse tanks en ander oorlogsmateriaal. We werden ondergebracht in de kazerne die door de Amerikanen voor ons was ontruimd en we hingen opnieuw af van het Belgisch leger : weer oefeningen, dat was maanden geleden. Belgische kost : bouletten, saucissen, slecht en veel te weinig... en of er gemord werd. We waren van de hemel in de hel terechtgekomen. Door een afdeling van onze compagnie werd deelgenomen aan de eerste steenlegging van de Mardassonheuvel, een gedenkteken voor de Amerikaanse strijdkrachten. Na een verblijf van enkele weken ging het naar Bergen, waar we in een leegstaande school hokten en belast werden met het ophalen en wegbrengen van Duitse krijgsgevangenen die in de koolmijnen moesten werken. Gelukkig heeft dit niet lang geduurd, op 23 juni 1946 werden we totaal onverwacht bedankt en met onbepaald verlof naar huis gestuurd. Terug burger, dit vergde een enorme aanpassing...”
Vervolgt met : Georges Veiller.
Foto’s :
-Berlijn 1945 : Sovjetsoldaten en Amerikanen ruilen horloges om. Deze foto’s werden eigenhandig door Victor genomen.
-Verwoest Berlijn in 1945. Ook deze foto’s werden door Vic geschoten.
Vervolg : Leestenaars in de Tweede Wereldoorlog : Victor Van Hoof.
Wijzigingen – Aanvullingen Kronieken van Leest.
Herinneringen aan W.O.-II
Veldwachter Victor VAN HOOF.
Het Fort van Breendonk
Met mijn vriend Jan Baetens stapte ik naar Willebroek, we gingen ons melden in het Fort van Breendonk om de aangehouden zwarten te bewaken. Ook tientallen Duitse krijgsgevangenen werden daar binnengebracht en opgesloten. Nu moesten wij hun fouilleren. Alles wat ze niet in gevangenschap nodig hadden werd hun afgenomen. Wat een contrast : kruiperige onderdanigheid was in de plaats gekomen van hun vroegere arrogantie. Ik herinner me nog die Duitse officier die zich enkel door een andere officier wilde laten ontwapenen en aftasten. Dat gebeurde ook, een Belgische officier nam de egards waar, maar ’s nachts alleen in zijn cel kreeg hij een speciale behandeling en schoot er van zijn waardigheid niet veel meer over. De collaborateurs die werden aangevoerd kregen ook een speciale behandeling, zij werden vooraan de straat afgezet en moesten tussen een driedubbele haag losgelaten gepeupel lopen. Hierbij werden ze geslagen, gestampt, beschimpt, met de haren getrokken...ze haasten zich naar de min of meer veilige gang van het fort... Daar werden ze opgesloten in de kamers van de vroegere kampbewoners. Tijdens de dag werden ze met allerlei karweien belast en ook bij nacht werden ze niet gespaard, althans die eerste dagen niet.
Na enkele dagen werden wij belast met het bewaken van de zennebrug te Leest. We hadden ons wachtlokaal op het gemeentehuis. Bewapend met een geweer, een tricolore band om onze arm en een Duitse gordel om het lichaam waaraan een koppel Duitse handgranaten, zo deden we in ploegen van twee dienst op de brug. Alle vreemdelingen werden gecontroleerd en door onze ploeg werden twee in burger geklede Duitsers aangehouden en aan de Engelsen uitgeleverd. Voedsel werd bereid in Willebroek en per vrachtwagen aangevoerd, het was goed en overvloedig. Na enkele weken werd alles stilaan normaal en de meesten gingen terug aan het werk. Ik kon mijn oude job weer opnemen in de garage bij De Baere doch het werk aldaar bestond hoofdzakelijk uit puin ruimen, wat mij minder beviel. Ik besloot nog even de kat uit de boom te kijken.
Soldaat Oorlogsvrijwilliger Van Hoof
Ik vernam dat ze oorlogsvrijwilligers vroegen en ik heb me gemeld in Antwerpen. Dat was op 23 oktober 1944, op de Rubenslei nr. 22. Toen ik daar volledig uitgekleed in een hokje stond te wachten sloeg er in de onmiddellijke omgeving een bom in. Kalk viel van muren en plafond, doch de keuring ging ongestoord verder. Ik werd goedgekeurd en opgeroepen naar de Panquinkazerne te Tervuren. Na een zestal weken tamelijk zware opleiding werd ik Soldaat Oorlogsvrijwilliger Van Hoof Victor bij het 8ste bataljon fuseliers 3de compagnie met stamnummer F8/479 en met specialisatie chauffeur motocyclist. Volledig uitgerust met Engels materiaal, de platte Engelse helm incluis. Te Joli-bois, bij Waterloo, werden we ondergebracht in een danszaal en stonden in voor de bewaking van Engelse benzine- en munitiedepots, die talrijk verspreid lagen in de weiden rond de Leeuw van Waterloo. Ook te Bosvoorde, aan de paardenrenbaan, had ik munitie te bewaken en te Koningslo Vilvoorde stonden we in voor de bewaking van een groot Duits krijgsgevangenenkamp, dit samen met de Engelsen. Het kamp bevond zich op een open veld en was omringd door hoge wachttorens. De gevangenen sliepen in tenten, ik heb altijd gehoord dat er zo’n 110.000 bij elkaar zaten. Whermacht soldaten, SS-ers, Vlaamse SS-ers, Zeemacht..alles zat er door elkaar. Sommige Vlaamse SS-ers lachten ons uit en verweten ons voor “Bleukens”. Wij maakten ons beklag daarover bij onze officieren die dat doorspeelden aan hun Engelse collegas maar die begrepen niets van onze situatie en zij traden niet op, voor hen waren alle gevangenen Duitsers. Voor de afzondering en de ondervraging van de SS-ers moesten speciale eenheden komen. Wel was er een detensionbarak, waar de meest arrogante en weerspannige elementen werden in ondergebracht. Die werden daar door Engelse MP’s aan een speciale training onderworpen, een training die niet onderdeed voor wat zij destijds met velen van ons hadden gedaan. Hier bleven we tot april 1945 en dan de trein op naar Duitsland.
Vervolgt met : “Duitsland”.
Foto’s :
-Soldaat Oorlogsvrijwilliger Van Hoof.
-Zijn “soldier’s pay book”.
-Een mooie herinnering aan 1945. Vic zit in het midden van de tweede rij.
Vervolg : Leestenaars in de Tweede Wereldoorlog : Victor Van Hoof.
Wijzigingen – Aanvullingen Kronieken van Leest.
Herinneringen aan W.O.-II
Veldwachter Victor VAN HOOF.
Het Arsenaal gebombardeerd
Vele malen was het ook alarm op de Leuvensesteenweg dit tot vreugde van de mannen van het Arsenaal, die liepen dan weg van hun werk tot op de vaart en dienden een tijd niet te werken. Wij bleven op ons werk. In het Arsenaal stond Duits afweergeschut en telkens er vliegtuigen overkwamen werd er vandaar op geschoten. Tot bij een bombardement het afweergeschut met toren en al naar beneden donderde. De Leuvensesteenweg werd zwaar geteisterd, vele doden en haast alle huizen getroffen.
De Wapenfabrieken van Herstal
In 1944, ik was pas enkele weken 18 geworden, kreeg ik van de Werbestelle de oproep om mij ’s woensdags te Mechelen in de Leopoldstraat aan te bieden. Ik werd er door een Duitse dokter gekeurd en de vrijdag daarop reeds diende ik mij aan te bieden in de FN fabrieken van Herstal bij Luik in die tijd "Deutse Waffen und Munitionsfabriken" genoemd. Inderhaast een valies gekocht, het was een rieten dat herinner ik mij nog, en die vrijdag vanuit station Mechelen afreis richting Luik. Een speciale trein met werkvolk, mannen en vrouwen, die in Duitsland tewerkgesteld waren. De trein stopte enkel te Leuven en dan te Luik, Guillemin statie. Met nog een zestal personen stapte ik uit en we werden al dadelijk gecontroleerd door Feldgendarmen. Nazicht papieren, bestemming Waffenfabriken ? Geen probleem, we mochten door. Dan met de tram naar Herstal en ons aanmelden in de fabriek. We werden onthaald door iemand die goed Nederlands sprak. Eten konden we in de fabriek, logies was er in een leegstaande school op een tiental minuten gaans, maar uit zijn verdere uitleg konden we opmaken dat we eerder in een gevangenis dan in een fabriek terechtgekomen waren. En of dit waar was. Controles overal en op alle momenten van de dag, meestal op de onverwachtste. Schutsels tussen de werkbanken. In de fabriek fabriceerde men wapens en munitie en dat was te merken. Bij het verlaten van de gebouwen werd men van boven tot onder afgetast en dienden we speciale apparatuur te passeren die ontworpen was om zelfs het allerkleinste vijsje te detecteren. Ik werd in een ploeg ingedeeld, kreeg een werkbank en een plan van een door mij te maken stuk, doch ik had geen vakschool gelopen en kon geen plan lezen. Mijn identiteitskaart gaf als beroep mecanieker aan en dat verwarden ze met paswerker. De eerste dag diende ik ook in het magazijn mijn persoonlijk gereedschap af te halen, een stel vijlen, een hamer en allerlei fijn meetgereedschap. Hier had ik al een eerste nare ervaring. Nietsvermoedend stapte ik de openstaande deur van het magazijn binnen, flater ! Ik had mij moeten wenden tot de balie ernaast. De Duitse magazijnier kwam brullend op me af en gaf me zo’n doodsschop dat ik metersver door de lucht gekatapulteerd werd. Gelukkig kreeg ik voor dat plan hulp van een Limburgse collega en zo kon ik mij wat bezig houden, maar mijn rendabiliteit lag de gehele periode die ik daar verbleef spectaculair laag. De dagen duurden daar oneindig lang en vaak trachtte ik naar het luchtalarm. Wanneer dit afging liet men vallen wat viel en vluchtte iedereen naar de schuilkelders tot einde alarm. Soms vijf zesmaal per dag. Daar werden wij met Duitse discipline ingedreven, opeengepakt als haringen, maar ik was wat blij enkele minuten van mijn plan weg te zijn. Bommen heb ik er nooit weten vallen. Het eten was op zijn Duits,’s middags soep met worst en soms al wat groenten in en meestal een beetje aardappelen met choucroute of ook zure witte koolsoep en zwart brood, maar steeds veel te weinig. Gelukkig had ik van thuis wat mee om aan te vullen, anders was het honger lijden. Na de werkuren waren we vrij en dan wandelden we wat door Herstal en omgeving of we namen de tram naar Luik. Na daar een tiental dagen te hebben “gewerkt” kreeg ik er genoeg van. In mijn logement prepareerde ik een speciale sigaret : een weinig tabak en veel zout. Toen ik die de volgende morgen opstak en een paar maal inhaleerde, werd ik draaierig en viel flauw. Men bracht mij naar de infirmerie en daar schreef de Duitse arts me acht dagen rust voor. Ik was in de hoogste hemel, vlug naar het logement, alles inpakken en wegwezen met de vaste overtuiging nooit meer terug te komen. Tegen niemand iets gezegd van mijn voornemen, want wie kon je vertrouwen ? Met de tram naar het station, de onvermijdelijke controle, alles uitladen voor de feldgendarmerie, grondige fouillering en de trein op naar Brussel. Op die trein idem dito, reiskoffier uitladen, aftasten... Toen de trein Leuven naderde werd de stad geteisterd door een hevig bombardement. Ik ben het station uitgevlucht en heb de tram genomen over Brussel, richting Mechelen. Tussen Leuven en Brussel, in volle veld, werd de tram tot staan gebracht door Gestapo en Feldgendarmen voor een nieuwe controle. Zelfde stramien : afgetast worden en valies uitladen. Enkele passagiers werden apart genomen en moesten onder strenge bewaking achterblijven. Vanuit Brussel per trein tot voorbij het station van Vilvoorde, dat ook gebombardeerd was, trein op naar Mechelen en van daar te voet naar Leest. Niet slecht voor een zieke. Thuis gekomen heb ik intens genoten van mijn acht dagen en toen die om waren kreeg ik een dreigbrief van Luik dat ik terug moest komen werken. Een inschikkelijke Duitse dokter in de Stassartstraat te Mechelen gaf me nog acht dagen bij, toen ik klaagde over steeds terugkerende draaienissen, maar geen haar op mijn hoofd had ook maar enige intentie om terug te keren.
Ondergedoken
Toen ben ik ondergedoken. Landbouwer Henri Van Den Heuvel uit de Hertstraat, de latere schepene van de “Blekken”, stak zijn nek uit en bood me onderdak. Op zijn hooizolder richtte ik mijn logement in, in het hooi had ik een gang gemaakt om er in geval van nood diep in weg te kruipen. Hier heb ik vertoefd tot en met de bevrijding op 3 september 1944. Mijn moeder bezorgde mij eten en soms ook moeder Van den Heuvel. Tijdens de dag sleet ik de tijd met boeken lezen en ’s nachts wandelde ik het Hertsveld op of ging al eens slapen bij mijn vriend Jan Baetens, waar ik zonder het medeweten van zijn ouders langs een zoldervenstertje binnensloop of ook op de hooizolder van de familie Verbruggen in de Tiendeschuurstraat. Doch voor het licht werd moest ik terug zijn op mijn hooizolder. Avontuurlijk was dat wel maar ook vaak angstaanjagend en ik was steeds op mijn hoede. Elke auto die men hoorde kon van de Gestapo zijn, elke vreemde persoon werd gewantrouwd. Na enkele weken sloeg de verveling toe en nam ik meer en meer risico’s. Overdag liep ik soms de velden en het Zuurbos in en durfde ik al eens naar huis te gaan. Daar groef ik van in het ovenhuis een onderaardse gang die uitliep achter de haag van onze tuin en uitkwam in de aanpalende gracht. Vele malen heb ik die vluchtweg ingeoefend, gelukkig heb ik hem nooit hoeven gebruiken. Nadien heb ik pas beseft hoeveel risico en gevaar Henri Van den Heuvel gelopen heeft door mij onderdak te bezorgen. Ik ben hem er altijd zeer dankbaar voor gebleven. Intussen kropen de dagen voorbij en de geallieerden naderden. Ik sliep nog steeds op mijn hooizolder en sporadisch bij Jan Baetens. Daar was ik toen ik op een nacht begin september op de Juniorslaan in de richting Leest-dorp een tamelijk grote groep Duitsers met door paarden getrokken wagens zag voorbijtrekken. Heel stil en zonder orde trokken ze af. De dag nadien, op een zondag, ik keek toe vanuit het Zuurbos, zag ik zenuwachtige Duitsers in de “Heilige Hoek”, ze waren bezig paarden op te eisen voor hun terugtocht. ’s Anderendaags ’s morgens was het zover ! Onbeschrijfelijke vreugde ! De Engelsen waren er. De Blaasveldstraat stak vol met oprukkende Engelse soldaten, camions vol met lachende, sigaretten en chocola uitdelende soldaten. Men kan zich voorstellen welke opluchting de bevrijding bracht en hoe geestdriftig we onze bevrijders hebben onthaald. Schrik, honger en alle miserie waren vergeten.
Vervolgt met “Het fort van Breendonk”.
Foto’s :
-De “Waffenfabrieken” van Herstal.
-Jan Baetens schiet raak, de 16-jarige Vic kijkt aandachtig toe.
Vervolg : Leestenaars in de Tweede Wereldoorlog. Victor Van Hoof - Het Hongerjaar 1941.
Wijzigingen – Aanvullingen Kronieken van Leest.
Herinneringen aan W.O.-II
Veldwachter Victor VAN HOOF.
Het Hongerjaar 1941
Het jaar 1940 liep min of meer normaal ten einde, maar 1941 zou een nog nooit meegemaakt hongerjaar worden. De Blaasveldstraat zag zwart van het volk. Mensen van Blaasveld en Willebroek liepen huis in en huis uit, bedelend om voedsel. De boeren verkochten enkel aan degenen die konden betalen en dan meestal ’s nachts want de buren mochten dit niet zien. De smokkelaars deden gouden zaken : 40 fr voor een kilo tarwe, 35 fr voor een slecht roggebrood. Het rantsoenbrood zelf was ook zeer slecht, de deeg plakte aan het broodmes en het rantsoen bedroeg 225 gram. Ook vlees, vetten, suiker en bijna alles was gerantsoeneerd. Vele stadsmensen stierven letterlijk van honger, terwijl de meeste boeren en smokkelaars zich verrijkten. Ook degenen die de kant van de Duitsers hadden gekozen kregen dubbel rantsoen en hadden niets te kort.
Ik verplaatste me nog dagelijks per fiets naar de Leuvensesteenweg maar dat werd steeds problematischer omdat ook fietsbanden op rantsoen waren, evenals schoeisel. Om aan een fietsband te geraken moest je een bewijs hebben dat je minstens 5 km van je werk woonde, anders kreeg je geen bon. Als je er al een bezat, had je veel geluk nodig om er twee keer mee naar Mechelen te kunnen rijden want die erzatsrubber barste en sprong in stukken. Bijna dagelijks moest ik aan mijn banden werken. Soms reed ik met twee buitenbanden over elkaar. Mijn meest efficiënt experiment : van de binnenband van een auto een fiets buitenband fabriceren. Dat resulteerde in enkele maanden probleemloos rijden, maar door de toenemende schaarste kwam ook daar een einde aan en einde 1942 nam ik de trein voor mijn verplaatsingen. Wij zelf konden bij onze buren, boeren, niets kopen, omdat ze de hoogste prijs niet durfden vragen, ze verkochten veel liever aan de smokkelaars. Die kwamen hun waar tijdens de nacht ophalen. Ik ben vele malen na mijn werk per fiets naar Londerzeel gereden om een slecht roggebrood van 35 fr dat ik daar bij een smokkelbakker kon kopen. Onderweg moest men op zijn hoede zijn voor controle van Belgische gendarmen en controleurs van de ravitaillering, want meermaals is het gebeurd dat dit werd afgepakt. Ook ben ik ooit eens met mijn vader naar Stekene-Koewacht, ook per fiets, gereden. Naar we hadden vernomen was de tarwe en het koren daar goedkoop omwille van de smokkel met Holland. We kochten daar 20 kg tarwe. Elk 10 kg op onze fiets, ook sacharine hadden we daar gekocht, en hiermee naar huis. Overal op onze hoede voor controle maar we zijn er toch heelhuids mee thuis geraakt. Zo gingen de dagen voorbij vol kopzorgen over eten en hoe er aangeraakt.
De Schele Duitser.
In juni 1943 werd er in de Tiendeschuurstraat aan de hoeve Scheers, een Engelse Halifax-bommenwerper neergeschoten. Al de inzittenden werden hierbij gedood. Het vliegtuig, een viermotor, lag in stukken uiteengespat. De stuurkabine lag tussen de hoeve Scheers en de woning van Em. Geets, een eind in het veld. Zoals zovele souvenirjagers ging ook ik om wat vijsjes en onderdelen. Terwijl ik op handen en voeten in die kabine bezig was wat los te prutsen werd ik toegebruld in het Duits. Ik moest de kabine verlaten met mijn handen boven het hoofd en mij als laatste man in de rij zetten bij andere souvenirzoekers. Die Duitser, ik zal zijn kop nooit vergeten, hij zag opvallend scheel, begon iedereen af te tasten en bij elk voorwerp dat hij uit de mensen hun zakken haalde, kregen die een ferme stamp of slag in hun gezicht. Ik dacht al aan mijn volle zakken en hoeveel slaag ik wel zou krijgen, doch terwijl hij bezig was slaagde ik erin om de meeste voorwerpen ongezien uit mijn zakken te halen en op de grond te laten vallen. Toen het mijn beurt was had ik nog slechts enkele kleine stukjes in mijn zakken en ik kwam er vanaf met een slag in mijn gezicht. Doch toen ik wegging werd ik als laatste brutaal teruggeroepen en moest al de voorwerpen die hij uit de zakken gehaald had oprapen en terug in het vliegtuig gooien. Nadat dit gedaan was kreeg ik zo’n slag in mijn rug van de kolf van zijn geweer dat ik minutenlang zonder adem zat. Ik heb die schele eens goed bekeken en zijn gezicht in mijn geheugen geprent maar ik heb hem later noch in Duitsland, noch in enig krijgsgevangenkamp aangetroffen.
De VLIEGTUIGCRASH aan de Kronigerhoeve.
In de nacht van 23 juni 1943 werd de Halifax JD259 bommenwerper, die terugkeerde van een bombardement op Mülheim, door de Messerschmitt van Oblt Wilhelm Telge om 02u30 op 5 km ten westen van Mechelen aangevallen. Sommigen zagen nog het rokend vliegtuig dat in de lucht ontplofte en neerstortte tussen de Kapelseweg en de Tiendeschuurstraat, kort bij de hoeve Scheers (de Kronigerhoeve) op de grens van Hombeek en Leest. Verspreid over de velden en akkers lagen de brokstukken van de kolos -een vliegend fort- maar ook de lichamen, jong, half verkoold, dood. Balans : 7 slachtoffers. Het neergeschoten vliegtuig betrof de Halifax JD259 van het 158ste eskadron en het was ingezet op Mülheim aan de Ruhr. Volgens gegevens van de RAF was het de avond van 22 juni 1943 vertrokken om 23.09 uur van de basis Lisset (Yorkshire, Engeland) met zeven jonge bemanningsleden : zes Engelsen van de RAF en één Australiër van de RAAF. De slachtoffers : -Flight Sergeant Leonard Ernest Cavanagh (kapitein-piloot), 20 jaar, RAAF 415377. -Sergeant Robert James Sage (boordwerktuigkundige), 21 jaar, RAF. -Sergeant Thomas Ridley Forster (navigator), 21 jaar, RAF. -Flying Officer Daniel Valentine Elliott (bommenrichter), RAF. -Sergeant Walter Richard Green (radio-operator en schutter), 22 jaar, RAF. -Pilot Officer Ronald Albert Charles Maund (schutter midden), RAF. Zijn lichaam werd pas weken later gevonden. -Flight Sergeant Oliver William Todd (schutter achter), 22 jaar, RCAF. Niemand van de jonge bemanning overleefde. De lichamen werden gekist en op een Duitse legerwagen geplaatst. Een aalmoezenier las nog de gebeden. Dan werden ze afgevoerd. De ganse crew van deze Halifax rust nu op het kerkhof Schoonselhof bij Antwerpen.
De Duitse piloot Wilhelm Telge die de bommenwerper had neergehaald was in het Duitse Braunschweig geboren op 11 maart 1918. Lang zou hij niet van zijn overwinning genieten want in de vroege ochtend van 1 september 1943 ramde zijn Messerschmitt boven Berlijn een Stirling bommenwerper waardoor zijn rechtervleugel afscheurde. Beide vliegtuigen stortten neer en deze 14de overwinning ging ten koste van zijn leven. Zijn lichaam werd teruggevonden in het wrak. Hij werd begraven in het “gemeindefriedhof” van Badeleben Duitsland.
Het volledige verhaal van deze crash is terug te vinden in deze kronieken.
Ontspanning.
Vermaak bestond in hoofdzaak op zondag naar de cinema, soms tweemaal, van 5 tot 8 naar de ene en van 8 tot 10u30 naar een andere en altijd te Willebroek. Wat later kwamen dan de bals op en mocht er terug bal gegeven worden. Bier was nog slechter dan het huidige tafelbier, gekleurd water, doch in de meeste café’s konden de klanten bier krijgen van onder den toog... Dat was iets beter, was zogezegd smokkelbier, doch zijn geld niet waard. De bals floreerden, alle zondagen volle bak. Wij gingen te voet naar Leest (dorp) en naar Blaasveld, meestal in groep en wegens de totale verduistering was dit zeer plezant. Op de bals werd er soms ook controle gedaan door de Gestapo, alle uitgangen werden afgezet en één voor één naar buiten. Identiteitscontrole. Degene die niet in regel was, of die op hun lijsten voorkwam, werd apart gezet, streng bewaakt en meegenomen.
Vervolgt met “Het arsenaal gebombardeerd”.
Foto’s :
-Links Victor in 1943. Om toen te kunnen fietsen moest je creatief zijn. Rechts zijn onafscheidelijke vriend Jan Baetens van de Juniorslaan.
-Op Pinkstermaandag 20 mei 2013 werd in het Aland te Leest om 11u50 het monument onthuld voor de gevallen bemanning van de Halifax JD259.
-De Australische kapitein-piloot Leonard Cavanagh.
- De Duitse piloot Wilhelm Telge die de Halifax neerhaalde.
Vervolg : Leestenaars in de Tweede Wereldoorlog. Victor Van Hoof - "De Vlucht".
Wijzigingen – Aanvullingen Kronieken van Leest.
Herinneringen aan W.O.-II
Veldwachter Victor VAN HOOF.
De Vlucht
Die woensdagmorgen vertrokken we, te voet naast onze zwaar beladen fietsen, want tante Melle kon geen fiets rijden. Op de Juniorslaan gekomen sloten we aan bij de massa, een nooit geziene aaneengesloten mensenzee met alle mogelijke vervoermiddelen, te voet, per fiets, stootkar, kruiwagen, wagens getrokken door paarden, allen zwaar beladen...richting Tisselt. Voor ons uit stapte een soldaat met een geit aan een ketting. We volgden de mensenzee in de richting Kapelle op/den Bos. Daar zagen we de eerste sporen van de bombardementen : kapotte huizen. Aan de brug stonden zeer nerveuze Belgische soldaten, we begrepen snel waarom, want toen we even voorbij de kerk waren hoorden we achter ons een harde knal. Ze hadden de brug in de lucht laten vliegen. Ik heb me nadien steeds blijven afvragen hoe men daar in hemelsnaam in geslaagd was, met die immense onafzienbare rij vluchtelingen. We vervolgden onze weg langs Ramsdonk, Londerzeel. In Steenhuffel moesten we schuilen, we werden overvlogen door Duitse vliegtuigen die door Belgisch afweergeschut werden bestookt. We schuilden in de hangar van een plaatselijke brouwerij en hoorden de stukken schrapnels op het dak inslaan. Angstaanjagend ! Gelukkig werd daar niemand gekwetst.
Langs binnenwegen ging het dan richting Merchtem Heikant. Het was ondertussen avond geworden en we moesten uitzien naar een slaapgelegenheid. De meeste huizen, door hun oorspronkelijke bewoners verlaten, staken reeds boordevol. Tot we op een boerderij kwamen, hier mochten we in de stal achter de koeien op stro slapen. Dat vonden we nog plezierig ook, ik heb er voortreffelijk geslapen. De oudere mensen begonnen intussen na te denken en zagen de miserie en de risico’s van de vlucht in. ’s Anderendaags rond negen uur, toen we aanstalten maakten om verder te trekken, werden we plots verrast door een vijftal Duitsers te paard met hun geweer in de aanslag en op ons gericht. Een gebrul in het Duits : we moesten gaan staan met onze handen in de lucht. Ze vroegen of er geen Belgische soldaten bij ons waren. Na een ontkennend antwoord lieten die ons verder met rust en reden weg. Dat we geschrokken waren hoeft niet gezegd, enkele minuten voordien waren daar nog twee Belgische soldaten per motorfiets met side-car aangekomen en naar ik later vernam, hadden die zich bij de boer omgekleed, hun militaire kledingsstukken omgeruild voor burgerkleren, en zich tussen ons vluchtelingen gemengd. Daar het geen nut had om nog verder te vluchten, besloten we huiswaarts te keren. Langs een binnenweg terug naar Londerzeel Daar werden we plots brutaal aangesproken door een Belgisch officier. Mijn vader en nonkel Fons moesten zich identificeren. Toen hij zag dat wij vluchtelingen waren, vroeg hij waar de Duitsers zich bevonden. Toen we vertelden dat die reeds lang voorbij waren, trok hij zich terug in een korenveld. Daar zaten nog vele soldaten verborgen. Naderhand vernamen we dat die allen werden krijgsgevangen genomen.
In Ramsdonk lagen in de living van een woning waarvan de deur openstond, vele gekwetste Belgische soldaten, ze waren verzorgd door Duitse verplegers. Op de straat nabij de kerk lagen de lichamen van een zevental dode soldaten in alle mogelijke houdingen. Van de pastoor, een ex-onderpastoor van Leest, (Noot : Hendrik Pingnet) vernamen we dat deze soldaten in dronken toestand op de Duitsers hadden geschoten.
In Kapelle o/d Bos moesten we, omwille van de opgeblazen brug, via het sas de vaart oversteken. Om hun paarden en kanonnen over de vaart te leiden hadden de Duitsers een primitieve brug van bomen en balken gecontrueerd. Het was geen makkie onze zwaar bepakte fietsen daarover te krijgen, hierbij werden we bereidwillig geholpen door Duitse soldaten. In de namiddag kwamen we thuis, alles was gelukkig nog zoals bij ons vertrek.
Generaal Paulus.
We waren nog niet lang thuis toen er Duitsers passeerden. In dichte rijen, te voet en met paarden trokken ze richting Blaasveld. ’s Avonds hield er een gans regiment ruiterij halt op de weide van Leemans tegenover ons café. Duitsers, met paarden, wagens, kanonnen, gans de straat vol, overal waar men zag, Duitsers! Ze trokken tenten op, maakten hun paarden vast aan de draadomheining, zetten wachtposten uit. Ik meen dat wij een van de eersten terug thuis waren. De Duitsers liepen bij ons in en uit, deden of het allemaal van hun was. De radio werd aangezet, dat was toevallig een “Telefunken” en dat viel duidelijk in hun smaak. Op de Leuvense stoof maakten ze wijn warm en maar drinken en dansen. Dat deden ze onder elkaar en velen raakten bedronken. Plots werd alles muisstil. Er waren twee Feldgendarmen binnengevallen. Ze begonnen meteen alles te doorzoeken. Ons moeder moest mee naar boven, ik wou ze volgen maar één van die Duitsers zette zijn voet op mijn borst en duwde mij naar beneden. De mannen met de metalen keten en plaat om hun hals hadden ook het plezier van de andere Duitsers vergald want die dropen stil één na één af. Boven hebben die feldgendarmen alles overhoop gehaald, vermoedelijk op zoek naar Belgische soldaten of wapens. Er werd echter niets gevonden en ze lieten ons verder met rust.
’s Anderendaags ging ik de straat op en keek mijn ogen uit naar dit machtige leger. Op de weide van Stanne Gobien was het grote vergadering van hoge officieren, herkenbaar aan de rode strepen op hun rijbroek en kepi. In één van deze officieren, een grote magere man, meen ik stellig de latere beroemde generaal Paulus te hebben herkend. Doch lang mocht ik daar niet slenteren, want door een wachtpost werd ik toegesnauwd dat ik moest verder gaan. In de voormiddag vertrokken ze richting Blaasveld. Gans de straat en de wei van Leemans lag vol met lege wijnflessen, duizenden, oorlogsbuit, allemaal gestolen uit leegstaande huizen.
De daaropvolgende dagen en weken heerste er een enorme drukte in onze straat : oprukkende Duitsers, terugkerende vluchtelingen, afgevoerde Belgische krijgsgevangenen. Stilaan hernam het leven zijn gewone gang, de meeste mensen waren terug thuis, enkele bleven weg, sommigen in krijgsgevangenschap. Ons café was terug open en we deden goede zaken aan die vluchtelingen. Ik moest bijna dagelijks met een triporteur met twee honden voor, naar Mechelen, naar brouwerij Lamot om bier en ijs aan te halen.
Dan ben ik terug beginnen werken op mijn oude post. Mijn baas was ook teruggekeerd en al het materiaal dat we hadden verstopt lag nog op zijn plaats. Doch aan auto’s was weinig werk, slechts enkele kregen een vergunning om te rijden, er werden nog allerlei beperkingen ingevoerd en er kwam een strenge rantsoenering. Een gouden tijd voor smokkelaars brak aan. Enkel voertuigen die dienden voor bevoorrading kregen benzine. Daarom werkten wij veel aan de vernieuwing en vergroting van de garage. Onze baas had een toekomstvisie, maar al wat wij opbouwden zou in 1943 en 44 worden platgebombardeerd, ditmaal door de Engelsen. Toen de benzine nog schaarser werd, specialiseerde mijn baas zich in het plaatsen van gazogénes, dit waren kolenketels die gestookt werden om gas op te wekken, als surrogaat voor benzine. Doch weinigen haalden een bevredigend resultaat. Men moest ’s morgens minstens een half uur uittrekken vooraleer men kon vertrekken : het vuur aansteken, dan trachten om met benzine te starten en wanneer men gas had, overschakelen op kolen. Na enkele ritten waren de leidingen binnenin aangekoold en dienden gereinigd te worden. Uiteindelijk werden de ketels in de meeste gevallen gebruikt om er allerlei smokkelwaar in te vervoeren. Dat was soms vlees maar veelal tarwe waarmee vnl. Waalse groentenhandelaars de garage kwamen ingereden. Ze losten hun waar en vertrokken op hun beurt met benzine. Vele Belgische vervoerders die voor de Duitsers o.a. op de vliegvelden reden, kwamen in de garage een deel van hun benzine verkopen of ruilen voor tarwe of andere schaarse producten. Dat was poort toe, benzine lossen en vertrekken met een lading tarwe. Onze baas heeft vele malen Breendonk geriskeerd en wij die van die handel op de hoogte waren, moesten zwijgen als een graf..
Vervolgt met “Het hongerjaar 1941”.
Foto’s : -De vlucht tijdens W.O.-II. -De vernielde brug van Kapelle-op-den-Bos in mei 1940. -Generaal Friedrich Paulus.
Vervolg : Leestenaars in de Tweede Wereldoorlog : Victor Van Hoof.
Wijzigingen – Aanvullingen Kronieken van Leest.
Herinneringen aan W.O.-II
Victor VAN HOOF, de laatste garde van Leest.
Vic was op 1 januari 1926 te Leest geboren als zoon van Jan Edward en Florentina “Tien” De Schoenmaeker. Het gezin woonde in de Blaasveldstraat waar vader Jan Edward zijn job van arbeider in de Kapelse Eternit fabriek cumuleerde met wat boeren en het uitbaten van een herberg.
Na de Leestse gemeenteschool liep Vic school te Mechelen in de “Oefenschool onder den toren”, om er onderwijzer te worden. Zover kwam het niet. Op 14-jarige leeftijd hield hij het voor bekeken en ging werken in garage De Baere aan de Leuvensesteenweg te Mechelen, later door de familie Zwaan omgevormd tot Hanswijk-Renault garage. Enkele weken nadien brak de oorlog uit. Vic maakte de vlucht mee en de chaos en de honger. Op zijn 18de werd hij verplicht tewerkgesteld in de wapenfababrieken van Herstal alwaar hij deserteerde. Hij dook onder en werd in 1944 oorlogsvrijwilliger.
Al deze herinneringen, door hem in 1984 zeer gedetailleerd neergeschreven en doorverteld, komen hierna aan de beurt. Victor Van Hoof was gehuwd met Maria “Leonore” Mees uit Blaasveld die hem drie kinderen schonk : Marcel, Yvonne en Rudi. Hij overleed te Leest in zijn slaap op 26 november 1998.
De Eerste Dagen
10 mei 1940. Ik was haast veertien en een half jaar oud en werkte enkele weken bij De Baere, op de Leuvensesteenweg te Mechelen, de garage die later door de familie Zwaan werd overgenomen en omgevormd tot de Hanswijk – Renault garage. Naar goede gewoonte zou ik om 8 uur beginnen. De dag voordien had mijn moeder me gevraagd om de ijzeren poort, naast ons huis in de Blaasveldstraat, te schilderen. Ik stond omstreeks 05u30 op met de intentie dit te doen en vatte de schilderwerken aan. Terwijl ik hier mee bezig was hoorde ik in de verte doffe knallen, herhaalde malen, tamelijk zwaar zoals kanongebulder. Wat later zag ik een groot, mij totaal vreemd vliegtuig, laagvliegend uit de richting Tisselt, voorbij de woning Diddens, richting Mechelen vliegen. Op de staart bemerkte ik duidelijk een groot hakenkruis. Ik snelde ons huis binnen, zette de radio aan en toen vernamen we dat de Duitsers ons land waren binnengevallen en tijdens de vroege morgen vele steden hadden gebombardeerd. Ik heb mijn poortje verder afgeschilderd en ben op mijn gewoon uur naar Mechelen gefietst. Onderweg stonden de mensen in groepjes bijeen, militaire voertuigen reden af en aan. Op de Leuvensesteenweg was het een nog nooit geziene drukte, nerveuze militairen, sommigen verplaatsten zich in de richting Leuven, burgers troepten samen. Van werken in de garage kwam niet veel in huis, wel werd er opvallend veel benzine verkocht. Van een groentenhandelaar vanuit de streek van Diest, vernam ik dat in de vroege morgen het vliegveld van Schaffen fel was gebombardeerd en dat er vele doden waren gevallen. De meest alarmerende en onzinnige geruchten deden de ronde, parachutisten waren overal opgemerkt. De Duitsers waren doorgebroken, dan waren ze weer teruggeslagen, overal waren reeds spionnen opgepakt. De eerste vluchtelingen, afkomstig uit de grensstreek en de streek rond het Albertkanaal, kwamen in de namiddag reeds per auto aangereden en smeekten om benzine die er bijna niet meer was. Ze hadden verschrikkelijke verhalen bij, over hevige beschietingen en gevechten, bombardementen, spionnen en parachutisten. De paniekstemming onder de bevolking ging crescendo. In de fabrieken Rateau, even voorbij de garage was een noodhospitaal opgericht. Tijdens mijn middagpauze ben ik tot daar gegaan en zag er een rodekruistrein toekomen. Vele gekwetste soldaten, sommigen hevig bloedend, werden op draagberries bij Rateau binnengedragen. Gans de dag had ik mijn handen vol met benzine tanken, voornamelijk aan militairen en vluchtelingen. ’s Avonds was de put leeg. Toen ik om vijf uur huiswaarts keerde, kwam er vanuit Battel, aan het kruispunt met de Koningin Astridlaan een gans regiment Franse soldaten Mechelen binnengewandeld. De Fransen werden door de bevolking op luid gejuich onthaald, mensen liepen er naartoe met flessen en glazen bier, ze werden omhelsd. Hartverwarmende taferelen speelden zich af. Vol bewondering onthaalden we deze prachtig uitgeruste en fier stappende helpers van ons vaderland : zij zouden met de Duitsers wel korte metten maken, de moed zat er weer in. Thuis gekomen werd er over niets anders gesproken dan over bombardementen, spionnen, parachutisten... Elke vreemdeling was een potentiële spion. ’s Avonds rond 7 uur zagen we vanuit de Blaasveldstraat een groep Duitse vliegtuigen boven Kapelle o/d Bos hangen. We hoorden afweergeschut en zagen een Duits toestel naar beneden storten. De piloot zagen we aan zijn parachute hangen en traag naar beneden komen. Het afweergeschut was afkomstig van een Engelse boot die in het sas lag. We hoorden dat de brug gebombardeerd was. Hierbij werden verschillende burgers, die naar gewoonte een praatje maakten aan de brug, gedood. (Noot : achttien mensen kwamen daarbij om.) Er was ook veel schade aan woningen. Bommen waren gevallen tot in de Kapellebaan te Leest, hierbij werd het huis van Jan Van Riet erg beschadigd. Die eerste avond van de Duitse inval waren we van de radio niet weg te slaan. Soldaten werden opgeroepen en namen met een bang hart afscheid van hun familie. De volgende dag reed ik gewoon naar mijn werk. Tijdens de nacht waren er brandbommen afgeworpen op Mechelen. In de O.L. Vrouwstraat waren een paar huizen uitgebrand. Ik zag de eerste Mechelaars van de Leuvensesteenweg op de vlucht vertrekken. Mijn baas, mijnheer De Baere, diende twee vrachtwagens in te leveren voor het leger en raakte twee van zijn gasten kwijt omdat ze werden opgeroepen. Ik ben nog enkele dagen gaan werken. Dat werk bestond voornamelijk uit het wegbergen van olie en het leeghalen van het magazijn. De olie werd verborgen onder de grond en de stukken van het magazijn werden in de smeerput gestopt. Deze werd met balken en ijzeren platen afgedekt en daarop werd een laag beton gegoten. Hard en sterk, dat zou ik later ondervinden toen ik het moest openkappen. Niettegenstaande er in de garage vele vluchtelingen, soldaten en later ook Duitsers hadden verbleven, was er niets verdwenen. Na dit alles vertrok mijn baas Mijnheer De Baere, samen met zijn vrouw en schoonmoeder, met hun auto, op de vlucht, naar Frankrijk. Bij ons thuis waren vluchtelingen uit Mechelen gekomen, inwoners van de Battelsesteenweg en ook verschillende familieleden woonachtig in de buurt van de brug van Heffen, die terecht vreesden voor bombardementen. Ook zij vertelden op hun beurt de meest paniekerige verhalen zodat mijn ouders besloten om ook te vluchten. Waarheen dat zouden we wel zien, als we de oprukkende Duitsers maar konden ontlopen.
Vervolgt met “De Vlucht”.
Foto’s : -De laatste veldwachter van het autonome Leest : Vic Van Hoof. -De ouderlijke woonst in de Blaasveldstraat in 1978. Tijdens de oorlog ook café “In den Nieuwen Buiten”. -Rechts de 14-jarige Victor naast enkele Leestse vrienden.
Vervolg : Leestenaars in de Tweede Wereldoorlog. Stanne Van den Broeck.
Wijzigingen – Aanvullingen Kronieken van Leest.
Herinneringen aan W.O.-II
Constant “Stanne” VAN DEN BROECK.
De populaire eeuweling Constant Van den Broeck was te Leest geboren op 25 september 1880 als zoon van Karel Van den Broeck (°Leest 28/8/1852, +Leest 10/3/1944) en Rosalie Campion (°Leest 31/1/1852, +Leest 25/7/1923) die een klein boerderijtje bezaten in de Koeistraat (de latere Elleboogstraat).
Stanne was gehuwd met Amelia Vleminckx (°Leest 8/12/1884, +28/10/1966) die hem vier kinderen schonk : -Bertha, geboren op 24 april 1909, huwde met Victor Verbist. -Louis, geboren op 19 april 1910, gehuwd met Maria Rottiers. -Maria, geboren op 24 juni 1912, gehuwd met Jan De Smedt. -Victor, geboren op 13 augustus 1919, gehuwd met Elizabet Moyersom.
Stanne was tijdens de Eerste Wereldoorlog actief als “travailleur”, zowat overal aan de IJzer maar meestal buiten het geschut van de vijand. Twee dagen minder dan vier en een half jaar is hij toen van huis weggeweest.
Stanne gegijzeld in 1940.
In mei 1940 was het bijna gedaan met Stanne. Dronken Duitsers kwamen over de Kouter van Hombeek naar Leest en onder het mom van “burgers hebben op ons geschoten” namen ze, onderwijl in de lucht schietend, gijzelaars.
“Nieuwsgierig ging ik kijken wat er gebeurde en werd met nog eenenvijftig anderen opgepakt en in de school tegen de muur gezet. Ook aan Hanneke de Zaeger en Fons van Fillekes die op ’t land aan ’t werk waren riepen de Duitsers : ‘Mitkommen !’ Pastoor Beukelaers, Frans Piessens, Fons Verbruggen, Staf Vloebergh, de Jacques, Emanuel en Henri Van de Vondel, Fons Polspoel, Victor van Kolettes, Francois, De Blokmaker, Staf Pottoms, meester De Leers en nog anderen. Een Duits officier vroeg : ‘Waar is de Knip ?’ Staf van de metser en ik wisten dat. Omdat we met de duiven speelden wisten we de Knip, dat nu Juniorslaan heet. We moesten meegaan met twee soldaten die het geweer in de aanslag hielden. De Duitsers zochten een wei voor hun 120 paarden. Eerst gingen we naar de wijk de Knip waar de houten molen gestaan had. Die wei was te klein. Ze wisten dat bij Pier Prins (Noot : de Rendelbeekhoeve op de Kleine Heide) een grote wei was en die was vlug goedgekeurd. Ondertussen moesten al de gijzelaars tegen de muur staan tot wij terug waren. De Duitsers moesten nog stro hebben om 120 man slapen te leggen. Bij Van Praet kregen we twee botten en in ’t Seel was stro genoeg. Stan van Busschot kwam daar juist ook met een kar stro aangereden. Alles werd op de kar gereden en toen mochten we naar huis. De anderen zijn tot ’s anderendaags gegijzeld gebleven op gevaar van gefussilieerd te worden. Pastoor Beukelaers die vooraan stond zei nog tegen Victor van Kolettes : ‘Komde gij ma voor mij staan Vic.’ Maar Victor zei : ‘Als het tegen ga, zijn we allemaal doët meneer pastoer.’ En hij bleef staan. We woonden in dien tijd al in de Scheerstraat. De Duitsers hadden in mennen hof touwen gespannen van de ene perelaar naar de andere en daaraan hun paarden vastgebonden. We bleven voor alle veiligheid maar binnen.” (Speciale editie van “De Band” september 1980)
Constant “Stanne” Van den Broeck overleed te Leest op 20 februari 1984 in de leeftijd van 103 jaar en 5 maand.
Vervolgt met de oorlogsherinneringen van Veldwachter Victor Van Hoof.
Foto’s : -Stanne in de oorlog van 1914-18. -In 1980 trok er een memorabele stoet door Leest met een reconstructie van het leven van de eeuweling en met twee fragmenten van zijn gevangenneming in mei 1940. -Het feestvarken, naast zijn dochter Marieke, kreeg een ereronde. -Stanne als honderdendriejarige.