Er is geen mens die een is, als een tafel. Er is geen bodem zonder zaad, zonder kastelen. Er is geen boom, die zonder vrucht en zonder bladluis is. Er is geen eiland zonder zee.
Als ik de deur sluit en luid je naam zwijg, je huid niet streel maar huil, een pen je krast, het stille papier dan krijst terwijl de trap de touwen hijst als ik krimp en krampachtig krom drink van de mist als ik sterf van gemis als ik zwerf door mezelf
Nog staat de zomerzaal in top getooid, en reeds heeft met de praal van trossen bloedkoraal mijn kleine lijsterbes haar kleed vermooid. Zij draagt tenzij van 't pad zo slank en fijn haar vruchten, als een schat van rood in groen gevat dat men soms twijfelt, of 't geen bloemen zijn.
Wij zagen augustusnacht met sterren jongleren ze rezen vielen en schreven lichtende bogen over zijn ernstig gelaat soms stokte de adem ons in de keel bij dit ontzettend spel ons die dwaas met harten speelden en niet rilden.
Nu bloeien weer de flox, de dahlia, de tere nachtschoneen het pampagras, de zonnebloem, de winde en de begonia: dit is de maand dat ik gelukkig was. Een diepre vrede dan de rijpe jaren? Zo lijkt het wel, al is't misschien een schijn. Maar zelfs die schone schijn kan niet verklaren waarom ik niet meer als ik was kan zijn.
Ach, eens nog wil ik in die honiggeur slapen, in die rooswitte schaduw op de welige wei, zo tussen blanke lammeren en zoete schapen: mijn liefste en ik, warm en vroom zij aan zij.
Zomernacht aan zee, oeroude zee, niets dan blauwe wind, eenzaam zijn ver van de huizen der aarde, voorbij de de heuvelen van angst en pijn. Zomernacht aan zee zuiver geruis stijg in mij.
5uur in de morgen van augustus zal ik nooit vergeten hoe gelukkig ik was u te ontmoeten die mij incognito opzocht in mijn droom. (bloemen voor een nachttrein)
De koele wind en het zachte spreken der bomen en de losgebroken augustusmuziek der vogels en de rivier die blikkert een magnifiek magnesiumlicht en de zon die beurtelings charlie parker en bach heet. (Hans Andreus)
Raak me niet. Met geen woord want ik wil blijven bestaan en bevend verder leven. Zelfs de avond is haast rot; zo rood als mogelijk is vergaat de dag tot duisternis. De akkers zwellen op, de vrouwen dragen vrucht, de lucht is wat men noemen zou vervuld van verzadiging, als dat tenminste niet zo stom klonk. Over de velden valt de weemoed al en scheert langs de stoppels als een huiverige vleermuis.
En zo wordt het weer augustus. De maanden gaan en komen nooit meer weer dat is bekend, maar wat gebeurt er met al de tijd die wordt weggemaaid en opgestapeld waar? Niettegenstaande de bevrijding aan het groeien gaat schrei ik meer naarmate de dagen gaan en niet meer keren; zo is het, dat het weer augustus wordt voor mij.
De bomen buigen onder rijp verdriet, de vogels willen weg, het is niet augustus maar bijna herfst. En dan de winter. Verder denken durf ik niet. (Eén onzer beste dichters: Jotie T' Hooft)
Ik heb je lief. Men kan het niet, nooit helpen. Jij bent de aarde en wat daarbij is. Ik leef niet meer. Ik leef van je gemis. Ik ben een wond. Ik ben niet meer te stelpen.
Jij bent hier niet, ik ben hier niet, waar leef ik, waar leef jij? Wij weten niet wat er gebeurt. Wij hebben ons beste leven verbeurd. Alles is geweest. En wat nu, wat geef ik?
Ik schrijf mijn woorden met lichaam en handen, spreek met een stem die aan mij kapotgaat. Ik ben die liefde en ik ben die haat
en jij bent die ik ben. Liefste, wij branden verschrikkelijk in onze arme staat. Er is haast niets anders meer dat ons leven laat. (Hans Andreus)
Om te leven dacht ik je zou een vlinder moeten zijn, om te vliegen ver weg van alle leed van alle pijn, om te leven dacht ik je zou een vlinder moeten zijn...
Het was allemaal maar om te lachen zullen we zeggen wanneer we zijn uitgehuild. Drie veren draagt de wereld een gele van hoop een rooie van liefde en een zwarte van de dood.