Een brief aan de kinderen stelt hij op:
‘zulk een wreed ongeluk, ik zweer
dat ik jullie verliet tegen mijn wil’ –
maar voogdij gaat naar de moeder.
Op een avond staat hij voor de deur.
Er brandt licht in de hal. De deurbel
steekt als een mes in de sponning.
Drank suist radeloos door zijn hoofd.
Hij verlaat het portiek en regen dwingt
hem minutenlang in een steeg te staan.
Kinderen hollen hun schaduw achterna,
ze rennen alsof hij daar al jaren stond.