te gast bij Wim Helsen, Abdelkader Benali met ‘Huldedicht aan Singer’ van Paul van Ostaijen
slotgedeelte:
Ik wil een Singer wij willen een Singer wij eisen een Singer wat wij willen is ons recht ein fester Burg ist unser Gott Panem et Singerem Panem et Singerem Panem et Singerem et Singerem et Singerem Waarom hoe zo wat wil hij wat zal hij Salvation army Bananas atque Panama de man heeft gelijk hij heeft gelijk gelijk heeft hij jawel jawel jawel waarom wie zegt dat waar is het bewijs jawel hij heeft gelijk Panem et Singerem Panem et Singerem Panem et Singerem Singerem Singerem
In mijn jeugd woonden we tussen de boeren, een speciale sfeer. Omdat ons Vader ook van boerenafkomst was kenden we iedereen en kon ik die boerderijen binnen en buiten lopen. Ik was er thuis, een ongelooflijk goed gevoel, tussen al die harde werkers, en tussen de dieren, en ik mocht dan ook helpen bij het kalven, en biggen vangen. Een paard dat moest gedekt worden mocht ik bijwonen, ik hielp op het land om aardappelen te rooien, moest met de paarden rijden, hielp de oogst binnen doen. Kortom, echt leuk, het was soms hard werken, maar ja dat kon niet anders en ik vroeg mij niets af. Ik kon overal mee eten aan tafel en op het land, ik at spek met eieren, kop vlees, beuling, groenten en fruit.
Zij heette Elisabeth, hij noemde haar Liesje, hij was Petrus, ze waren kinderloos. Ze hielden veel van elkaar, ze waren altijd samen en keken elkaar veel in de ogen, zag ik. Ze leefden met en voor elkaar. Hun landerijen bevonden zich heel dicht bij de hoeve. Als hij op het land werkte en het was schaftijd blies zij op de koperen hoorn. Een afgesproken geluid, als hij dan thuis kwam gaf hij haar steevast een kus, fezelde iets in haar oor waarop ze lachte, en zei: “Zotte man, nu toch niet zeker” en ze keek dan naar mij. Hij schoof zijn voeten onder tafel en wachtte tot ik en Liesje op ons plaats zaten, sloeg een kruisteken en eindigde met “Heer zegen ons en ook deze spijzen die U milde hand ons geeft, door Christus onze Heer amen. Smakelijk!”
Het eten begon met botermelk pap, gevolgd door aardappelen met bonen en een groot stuk goed gebakken varkensvlees met veel saus en eindigde met vers fruit. Alles van eigen bodem, een glas helder water uit de pomp put. We maakten een kruisteken en we gingen terug naar de akker, hij pikte de gerst en ik bond ze in busselen en we zetten ze in schoven, tot de hoorn opnieuw weerklonk. Als knaap keek ik naar die mensen op. Was dat de liefde? Ik vond dat mooi.
Ik heb nooit zo een goed koppel meegemaakt, ze beminden elkaar, ze werkten hard, hadden leute, aten goed, kwamen vooruit, geloofden in God. Plots sloeg het noodlot toe, Petrus kreeg een longontsteking en was op 14 dagen dood en begraven. Elisabeth haar wereld stortte in, ze begon in zichzelf te praten, Petrus zijn werkvest bleef aan de nagel achter de deur hangen, zijn klompen schuurde ze alle dagen af, zoals ze altijd al gedaan had. Ze keek voortdurend naar de deur, ze verwachtte hem. Ze was schuw geworden. Ze praatte constant met hem, ze keek uren naar zijn foto. Ze streek door mijn haar, maar herkende mij niet meer. Ze kwijnde gewoon weg, ze wilde bij Petrus zijn, wat haar op korte tijd lukte. Ik begreep toen wat eeuwige liefde was, en zeker liefde tot ter dood.
De opeenvolging van de verschillende situaties, van goed naar mindergoed naar dood & dood moet hem serieus aangegrepen hebben dat de knaap van toen het zoveel tientallen jaren later nog zo beeldend kan beschrijven. m
2004, toen werd ik verliefd. En ik was niet de enige. Ik werd verliefd op zijn manier van denken, op zijn manier van schrijven, ik ging van verwondering naar zijn bewondering voor de horizonten die niet meer van deze aarde waren.
Veel aardse horizonten had ik gezien maar daar hield hij zich niet mee bezig. Hij had het over universum en heelal, van nanometer naar lichtjaren. Wat ertussen lag was hem misschien te zichtbaar.
Hij schreef over dingen die ik maar half begreep, over de esthetica in scheikunde en andere wondere werelden. Maar al schreef hij met een verroeste pen, ik zou het nog gelezen hebben. *
Ik herlees zijn teksten nog soms. In 2012 is hij gestopt met schrijven. En met ademen. En hij liet dit stukje bestaan verweesd achter.
te gast bij Wim Helsen, Annemie Struyf met Het oude zeilschip van Jan van Nijlen
Het oude schip, met opgegeide* zeilen, ligt in het dok: het groot karkas is lek. Blank tegen hemels grauwe en lage wijle*, vliegen de meeuwen om 't verlaten dek.
Eens luidde blij 't signaal van zijn vertrek, en 't heeft gedanst, de duizend, duizend mijlen, op de oceaan een kleine, witte vlek. Thans is het oud: verroest zijn ankers, bijlen...
Graniet en marmer heeft het meegebracht, steevnend* door 't woeste, noordelijk kanaal, of gleed droomstil door eevnaars lichten nacht,
belaân*met vruchten, specerij en kruiden. Nu ligt het stil, onzegbaar droef en kaal, maar nog met kleur en geuren van het zuiden.
opgegeide , van opgeien = zeilen inkorten, om den windvang te verminderen , wijle = sluier in verouderde literaire taal, un voile, een vool steevnend = stevenend, koers zettend, varend, zeilend , belaân = beladen
Nu heb ik al wel enkele vreemde dingen meegemaakt in de drie voorgaande jaargangen van Winteruur maar deze misser is tot hiertoe dé kanjer. Van een journaliste dan nog wel, een vak waarbij ik me toch een minimum aan voorbereidend werk durf voorstellen. Of overdrijf ik nu?
Struyf vermeldt twéé maal dat het gedicht van Slauerhoff is?
Het Oude Zeilschip is van Jan van Nijlen 1884-1965. Het is een sonnet, gewoon de 4 strofen. Het Laatste Zeilschip is van Slauerhoff 1898-1935. Het is een klepper van 4 bladzijden.
Als haar voorbereidend werk voor die paar minuten bij Winteruur al weinig voorstelt, dan stel ik me vragen over de degelijkheid van haar reportages. “Amààài!”, zoals ze zelf graag zegt.
Deze prent van John Holcroft deed me ooit denken aan een boek maar ik wist niet welk. ‘k Kon er niet opkomen en dat vond ik erg. Het boek is nochtans tamelijk bekend. In mijn eentje zou ik er niet geraken en ik lanceerde een hulpkreet op de toenmalige groep :
"Het is geen illustratie van een boek, voor zover ik weet. De prent doet me dénken aan een boek, iets met een groot insect. Maar het is niet Alice in Wonderland en het is niet Het Klein Insectenboek, want dan wist ik het al."
Er gingen mails over en weer. Er was veel bereidwillige hulp maar de titel van het boek hebben toen we niet kunnen vinden. Ik besloot het gepieker te staken, het zou me wel te binnen schieten. En ik verloor die prent uit het oog.
Beetlegirl, John Holcroft, UK érg jammer van het kader
Vier jaar later kom ik die tekening opnieuw tegen en ik dacht "hey, da’s Kafka!" Zo ineens, bij de eerste aanblik. Pas nadien herinnerde ik mij dat die prent ooit collectieve kopzorgen veroorzaakt had. Memorie is een rare beest.
"De gedaanteverwisseling (oorspronkelijke Duitse titel is Die Verwandlung) is een werk van de Tsjechische Duitstalige schrijver Franz Kafka uit 1915. Het is een van de bekendste werken van Kafka.
Samenvatting Leeswaarschuwing: Onderstaande tekst bevat details over de inhoud en/of de afloop van het verhaal.
In het verhaal staat Gregor Samsa, een verkoper met een vlekkeloze staat van dienst, centraal. Op een dag wordt hij wakker en komt erachter dat hij tijdens de nacht veranderd is in een mansgroot insect. Terwijl zijn familie moeite heeft de gedaanteverwisseling te accepteren, begint hij zichzelf af te vragen waaraan hij dit te danken heeft. Hij vermoedt dat hij ergens schuldig aan is, maar waaraan? Is het zijn moeizame relatie met zijn vader of is hij toch niet de perfecte werknemer? Uiteindelijk besluit de familie om van hem af te komen. daar komt hij achter omdat ze niet weten dat hij hen kan horen en begrijpen. Hij besluit zijn familie te verlossen van zijn aanwezigheid, en hij sterft."
Deze foto vind ik een mooie manier om begin november aan familie, vrienden en kennissen te laten weten dat er een gezinslid op komst is.
Vooral omdat de toekomstige pa de aansteker nog vasthoudt. Heel symbolisch. Buiten het geven van een vonkje heeft hij voorlopig nog niet veel moeten doen, schijnt hij te zeggen. Dat komt nog, vriend, uw taak komt nog! Ge merkt dat wel wanneer het kind er is.
Dit is een verhaal waarvan ik zeer onder de indruk was toen ik het voor het eerst las, moest lezen. Als jonge kalveren werden wij verondersteld dit verhaal au sérieux te nemen, want het was examenstof. Het moment van herkenning, door het order ivm het bed, vond ik toen héél slim gevonden van Penelope en het is me bijgebleven. Het bed werd gebouwd door Odysseus en ik zou het daarom zíjn bed kunnen noemen. Maar hij was twintig jaar van huis geweest. Wie twintig jaar niet thuis komt, heeft zowat alle recht van spreken verloren, volgens mij.
Eerst had hij tien jaar meegedaan aan de Trojaanse Oorlog. Toen tien jaar hem genoeg leek ontwierp hij het Paard van Troje, de oorlog werd gewonnen en was afgelopen. Odysseus kon naar huis, naar vrouw en zoontje, Penelope en Telemachos.
Nu had hij toch wel tegenslag zeker! Tijdens de oorlog had hij per abuus het oog van de zoon van de zeegod Poseidon uitgestoken. Poseidon zwoer toen bij zichzelf dat Odysseus' reis naar huis nog plezant zou worden. Daardoor heeft de terugreis van Troje naar Itakha nog eens tien jaar geduurd. Troje ligt aan de westkust van Turkije, in het Noorden. Itaka is een eiland voor de westkust van Griekenland.
Stel, als ik de zeegod tegen heb, dan ga ik niet over zee naar huis, maar stillekes over land, slimme held zijnde. Helaas. Over land reizen was nog hachelijker dan over zee. Misschien niet zozeer door vijandige goden, maar wel en zeer zeker door vijandige natuur. Want al kiest men een reistraject door alle laaglanden, uiteindelijk moet men het Pindos-gebergte over, door gevaarlijke bergpassen (als die toen al gekend waren) in verraderlijke weersomstandigheden, met daarbij nog eens loslopende beren en wolven. En waarschijnlijk ook nog berg-toverwezens met linke toverspreuken. Kortom, over land reizen was toen gevaarlijker dan over zee, Poseidon of niet.
Zo komt het dat Odysseus nog eens 10 jaar rondgedarteld heeft op de kusten van de Middellandse Zee.
Dit alles om te zeggen dat wie twintig jaar van huis blijft de rechten op het eigen bed allang verspeeld heeft. Hij had al 20 x 365 keer elders geslapen. Daarom noem ik het bouwsel het bed van Penelope en niet het bed van Odysseus, ook al was hij degene die het gebouwd had. Want het bed was wel degelijk een bouwsel.
Na 20 jaar zonder van zich te laten horen, komt hij thuis op Ithaka, slacht alle huwelijkssollicitanten af die al jaren op het erf bij zijn 'weduwe' liggen te slempen en vermits hij dan toch bezig was werden de dienstmeisjes die 'de vrijers waren ter wille geweest', opgehangen. Ziezo.
Maar Penelope had hem nog altijd niet helemaal voor echt aanzien. Was hij de man die hij beweerde te zijn? En nu komt de clou van de soap. Ze zegt tegen zijn voedstermoeder, Eurykleia dat zij het bed, hét bed moet gereed laten maken voor de nacht én dat het naar een andere plek moet verplaatst worden, zodat er in de koelte kan geslapen worden.
Daarop ontsteekt Odysseus in een Homerische koleire : dat bed kan niet verplaatst worden want het werd gebouwd op de stronk van een zeer oude olijfboom. Dat heeft hij eigenhandig gedaan. Daarrond heeft hij het slaapvertrek en de rest van de woonst opgetrokken. Die stronk zit met al zijn wortels nog in de grond en draagt het bed, die boomstronk ís het bed.
heel oude olijfboom, mogelijk werd al eens een gelijkaardig exemplaar gebruikt voor de bouw van een bed ?
Een olijfboom heeft wortels die tot wel tien meter in het rond spreiden. Kon iemand zo’n bed verplaatsen zonder het huis af te breken? Wie-o-wie had daarvoor de kennis en kunde?
Deze koleire overtuigde Penelope dat Odysseus degene was die hij beweerde te zijn. Mooie, slimme zet van Penelope vind ik, zeggen dat haar/hun/het bed moest naar buiten gebracht worden. En 'zo kwam alles toch weer goed'.
“Voor de liefde die mijn vader mij gaf, heb ik hem niet gegeven wat hem toekomt; als kind kende ik de waarde van een geschenk nog niet en als man was ik te hard, te veel een man. Mijn zoon groeit nu op en is zeer geliefd, als geen ander aanwezig in zijn vaders hart. Ik geef wat ik ooit nam aan iemand van wie het niet kwam, en het wordt niet teruggegeven.
Als hij een man zal zijn en zal denken als een man, zal hij net als ik zijn eigen weg kiezen. Met verlangen en vrij van afgunst zal ik aanschouwen hoe hij zijn eigen zoon de liefde schenkt die ik hem gaf. Mijn blik volgt het spel van het leven ver weg in de ruimte van de tijd – een ieder gooit glimlachend de gouden bal, maar niemand gooit hem terug naar degene die hem wierp.”
De gouden bal, Börries von Münchhausen uit De verborgen dynamiek van familiebanden van Bert Hellinger
------------ VDL : “Ik heb het meerdere keren herlezen, met tranen in mijn ogen. Niet alleen omdat het mooi is maar vooral omdat het zo ‘waar’ is. Een verborgen maar een krachtige waarheid. Als kind kunnen wij die gouden bal van de liefde nooit teruggooien naar onze ouders. Het is pas wanneer we zelf ouders worden dat we beseffen waarom zij bijvoorbeeld ongerust waren als wij veel later dan verwacht thuiskwamen. Of als we rondzwierven aan het andere eind van de wereld zonder iets te laten horen. En die liefde kunnen we nooit teruggeven, die geven we onvoorwaardelijk aan onze kinderen en zo gaat het altijd maar door, inderdaad een verborgen dynamiek van familiebanden.” ------------
Zo zeer verschillen mensen: omdat het gedicht zo waar is ontroerde het u, omdat het zo waar is liet het mij onbewogen.
Toen ik het een eerste keer las was mijn reactie : dat weet iedereen toch al ? Wat we ontvangen hebben kunnen we niet teruggeven, enkel doorgeven. Het hoeft niet eens aan eigen kinderen te zijn. Wat we ontvangen hebben aan liefde, toewijding, zorg, tijd, aandacht, energie, bekommernis, niet alleen van ouders, ook van familie, lesgevers, collega’s en alle anderen, heel die gouden bal kunnen we doorgeven en al wat hij bevat besteden aan veel andere mensen met wie we in contact komen. Legioenen lesgevers doen het beroepshalve, sommige werkgevers en collega’s doen het, stageleiders doen het …
Börries von Münchhausen bekeek de gouden bal strikt persoonlijk, het doorgeven gold blijkbaar enkel richting eigen kind, zoon en niet richting andere mensen want zíjn gouden bal heeft hij niet echt ver gegooid, prominent Nazi-activist zijnde. En dat wist hij zelf ook, want toen in 1945 de geallieerden naderden heeft hij gekozen voor een dosis pillen.
‘opperste krijgskunst is de vijand onderwerpen zonder slag te leveren’ Sun Tzu
Deze Masai laten de leeuwen de jacht doen en dan snijden ze van de buit (een gnoe) wat ze voor de stam nodig hebben. Zo hebben ze vlees, zonder slag of stoot. Slim hé.
Zoiets moet ge kunnen natuurlijk. En durven. Wat zou hun hartslag zijn tijdens zo'n onderneming? Want het is wel iets anders dan efkes vlees halen bij de beenhouwer.
Jagen op gedachtenisprentjes, alle begrafenisondernemers krijgen ermee te maken. Tot grote ergernis, een half lege kerk na de offergang, wanneer iemand jong of heel oud komt te overlijden.
Een voorbeeld uit de praktijk
Mevrouw M. komt te overlijden op 100 jarige leeftijd. De begrafenisondernemer heeft voor de uitvaart met de familie gesproken over eventueel aanwezigen die ze niet zouden kennen, dat er wellicht 'jagers' aanwezig zullen zijn op de uitvaart. De dag van de uitvaart is daar en de overledene wordt in de kerk geplaatst. Een goede begrafenisondernemer kent zijn gemeente waarin hij werkt en herkent snel wie er niet voor de overledene of familie naar de uitvaart komt.
Acht personen nemen plaats in de kerk waarvan de familie niet weet wie ze zijn. Zelfs tijdens de uitvaart komen er nog personen de kerk binnen waarvan de begrafenisondernemer vrij zeker is dat zij niet van de gemeente zijn. Het personeel kon buiten aan de kerk duidelijk opmerken dat er twee personen in één auto zaten. In de kerk gaat dit koppel, man en vrouw, apart zitten. De man in de linkerbeuk, de vrouw in de rechterbeuk. Wanneer de offergang start, is men zeker dat men twee of meer prentjes kan bemachtigen. Deze personen vertrekken meteen na de offergang, ze verlaten de kerk en stappen in de auto. De auto draagt een nummerplaat met reclame van een garage. Deze garage was 100 km in een andere provincie gelegen.
Zou het kunnen dat het koppel tot 200 km, heen en weer, rijdt om een prentje te bemachtigen? Volgt men de website van de begrafenisondernemers om zo op de hoogte te zijn van bepaalde uitvaarten? Of krantenberichten? Na de offergang werd het personeel van de begrafenisondernemer 'bestormd' om nog meer prentjes te kunnen bemachtigen.
Men kan gerust de vergelijking maken met gieren. Want of deze praktijken erg respectvol zijn, is nog maar de vraag. Nabestaanden bieden prentjes aan als herinnering aan de overledene, niet als koopwaar. Postzegels verzamelen, begrijpelijk. Bidprentjes en de manier waarop, onbegrijpelijk.
Als uitvaartwebsite werden wij na de uitvaart van Jan Hoet meermaals gecontacteerd of we bidprentjes van Jan Hoet zouden kunnen afleveren. Het woord 'moeten' is vaak in deze e-mails te lezen. Heel hardnekkig en arrogant werd ons om deze bidprentjes gevraagd.
Reactie #1 - 25-04-2014 Prentjesjagers gaan inderdaad zeer ver met hun misselijke hobby. Een totaal ontredderde man contacteerde ons enkele maanden terug dat op een beurs een prentje van zijn pas overleden echtgenote werd aangeboden voor een paar euro.
In het crematorium worden wij dagelijks geconfronteerd met de opdringerigheid van de hebzuchtige verzamelaars. Bekende personen, honderdjarigen, dramatische overlijdens, plechtigheden van kinderen … het zijn allemaal verzamelobjecten die op ruilbeurzen geld waard zijn. Soms komen ze met busjes in bermuda short om aan zoveel mogelijk prentjes te geraken. (…) Kris C.
Overleden personen worden objecten, nagedachtenis wordt handelswaar: het Funerair Pokémon Syndroom
Een aantal jaren geleden liep ik toevallig achter deze mensen. Een jongetje stapte met zijn ouders over het kerkhof. De chrysanten bij de graven kwamen tot zijn middel. 'k Schatte hem acht jaar. De ouders hielden hem bij de hand, in de vrije arm droegen ze elk een pot bloemen.
- Papa is het hier óók jaarmarkt? klonk het helder. - Nee jongen, dit is geen markt, zei de papa. - Waarom zijn hier zoveel bloemen? - Omdat het een beetje feest is, hé jongen. - Feest van wie? - Van alle mensen die dood zijn. - Ja? - Ja, zei de papa en keek voor hulp naar de mama. - We zijn hier toch al geweest hé schat, naar het graf van Opa Flor, zei de mama. Het jongetje knikte. - En naar Oma Nina, voegde hij er aan toe. - Ja jongen, Oma Nina ook, zei de mama en ze gaf hem een kneepje in zijn kleine hand.
Het bleef een tijdje stil, de mama moest eerst iets wegslikken.
- En vandaag is het hun feest en ook van alle andere mensen die hier liggen. - Allemaal? - Ja schat, van allemaal, één keer per jaar. Goed hé ...
Ze zetten een pot bloemen bij Opa Flor & een pot bij Oma Nina. Het was fris, maar de zon scheen en voor het jongetje was het een fijne wandeling zo langs al die kleuren.
Tussen zijn ouders in dartelde hij richting uitgang. Aan de poort draaide hij zich om en wuifde. De ouders vroegen zich af of ze misschien iemand van de familie of een bekende misgelopen waren. Hij wuifde nog eens en toen klonk het helder als een glazen klokje : " Gelukkige Verjaardag, allemaal ! "
De papa nam hem op de arm en gaf hem een klinkende kus. De mama gaf hem een aai over de bol.
Bij tankers lopen de cargo-pijplijnen voor een deel aan dek. Dat heet het common-gedeelte van de pijperijen. Bovenop de pijpleidingen lopen loopbruggetjes, passerelles in het Frans, catwalks in het Engels.
foto 13.jpg, zie bijlage onderaan
Ik mag dus zonder liegen of blozen zeggen dat ik jarenlang over catwalks gelopen heb, gewoon, zomaar, om een luchtje te scheppen.
In bijlage vijf foto's van het deck van een gastanker. Ze dateren van januari 2004. We lagen toen efkes op anker omdat we een konvooi crude-oil-tankers moesten laten passeren, ergens ten einde de Zee van Marmara, bij de Dardanellen. Het was er toen ijzig koud. Daarna mochten we verder, verder de Dardanellen in (de Hellespont) en vervolgens de Egeïsche Zee in, richting warmte. Tja, daar kan men moeilijk anders dan naar bakboord hé. Aan stuurboord valt voor een grote vrachtvaarder niks te zoeken.
De catwalk van een gastanker kan leutig zijn, het systeem biedt een hoop interessante vormen en gezichtshoeken om te fotograferen. (Nu hopen dat ik de bijlages tot een goed einde breng.)
foto 08.jpg, zie bijlage onderaan
foto 09.jpg, zie bijlage onderaan
foto 10.jpg, zie bijlage onderaan
De pijplijnen van een olietanker ziet er anders uit, ze lopen naast mekaar in één rechte lijn tot aan de voorpiek. Op de foto een beetje saai, maar in het echt helemaal niet. Die foto's moet ik nog zoeken. Aan deck moest iedereen altijd bottinnen dragen of op zijn minst gesloten schoenen. Dat zijn de veiligheidsvoorschriften, gelijk welk seizoen het is of gelijk in welke klimaatzone.
Naar die heuvels konden we niet naartoe. Er waren ter plaatse geen voorzieningen om het schip te laten aanmeren en daarbij, we hadden daar niks te zoeken. De rederij zou nogal lachen als de bemanning van een vrachtschip aan het cruisen sloeg. En 't schip was er niet ingeklaard ookni. We zouden geeneens aan de wal gemógen hebben.
We lagen daar maar efkes op anker, te wachten om een konvooi olietankers te laten passeren. In sommige zee-engtes is dat verplicht, in konvooi varen. Het heeft iets te maken met het aantal diepe vaargeulen, en de breedte van die diepe vaargeulen. En met potentieel gevaarlijke lading natuurlijk en met het aantal uren passage van dat soort gevaar.
Schepen met minder diepgang, kleinere schepen dus, die in ondiep water kunnen varen, moeten niet in konvooi.
In koude seizoenen is het aan deck, op zo'n stalen bouwsel, extra-koud. De kou kruipt uit de scheepsvloer, uit de schotten, uit elk stuk metaal recht in een mens haar gewrichten & botten. Tot in het merg kruipt de kou.
En als men niet oplet en voorzichtig is vriest men vast aan dat staal. Om te fotograferen deed ik mijn handschoenen uit natuurlijk, maar men legt best geen blote hand op de reling. Telkens ik een paar treden op of af moest deed ik de handschoenen weer aan, om me te kunnen vasthouden aan de reling. Sommige treden waren glad. Maar de lucht was prachtig.
foto 20.jpg, zie bijlage onderaan, konvooi op komst
We zijn nu zoveel jaren verder en ik ben nog altijd blij dat ik me in de bijtende kou gewaagd heb om foto's te maken, tijdens die drie uren op anker.
te gast bij Wim Helsen ~ Marnix Peeters met een tekst van A.F.Th. van der Heijden
Bij elke eeuwwisseling sterft ergens wel een honderdjarige terwijl elders een kind ter wereld komt, voorbestemd om honderd jaar te worden en te sterven aan het eind van de eeuw, tijdens de geboorte van weer een volgende honderdjarige en zo verder. Zet twintig van die uitverkorenen wijdbeens hand in hand achter elkaar van hier tot het jaar nul en je hebt onze jaartelling op 'n rijtje, - een knokige aquaduct dwars door de Europese tijd.
Er was eens een Meisje dat bij haar Vader woonde. Er was eens een Jongen die bij zijn Moeder woonde. Voor die vier personen heb ik namen nodig want ik moet er personages van maken ivm de privacy. En nu zit ik strop. Ik moet vier namen bedenken. Op dit uur kan ik onmogelijk hulp vragen aan LM, hij slaapt nog. Dat hoor ik tot hier. Op hoop van zege dan maar. Het meisje heet Luddy, van Ludmilla. De jongen heet Hannes, van Johannes. Ja zeg, ik weet niks anders. Ziezo, daarmee zullen we het moeten doen. Een pa met dochter Luddy. Een ma met zoon Hannes. Gewoonlijk verzint LM de namen maar hij slaapt.
*
De kinderen kenden mekaar vaagweg van de lagere school. Tijdens hun humaniora-jaren zaten ze in dezelfde afdeling. Later volgden ze allebei kiné. Tijdens hun opleiding hielpen ze mekaar met de studies en er groeide iets. Ze gingen samen op kot, ze werden een studentenhuishouden.
De ouders kenden mekaar vaagweg van toen de kinderen nog op school waren maar er volgde nu wel een officiële kennismaking. En die viel mee.
Hannes werd kind aan huis bij Luddy en Vader, Luddy werd kind aan huis bij Hannes en Moeder. Ook de weekends brachten de kinderen samen door, ofwel bij Luddy thuis ofwel bij Hannes thuis. Zodoende kwamen de Ma en de Pa bij mekaar over de vloer want in het weekend wil men het eigen kind toch zien & spreken, newaar. Niet enkel de was & de strijk afzetten aan de deur. En men bleef eten. Na verloop van tijd kwam men zelfs vroeger, om te helpen koken.
De etentjes waren gewoonlijk een succes. Vooral omdat het niet de kinderen waren die kookten en het was heel gezellig samen koken en met vier aan tafel. De kinderen gingen uit, de Pa en de Ma bleven natafelen.
De kinderen verloofden zich. En toen ging er iets mis, de verloving sprong af. Er kwam geen huwelijk en de kinderen zagen mekaar niet meer.
Maar zo had de Ma het niet begrepen. En de Pa evenmin.
Zij had het wel voor die kolder van Luddy, die kleine plotse gektes. Dat had de jongedame van haar vader. Want die man had dat ook, die zotternijen, maar dan getemperd, zottebollen met een ondertoon van sérieux. Hij had het wel voor het kordate van Hannes, gedecideerd zijn. Dat had de jongeman van zijn moeder. Want zij had dat ook, die beslistheid, maar dan genuanceerder, meer doordacht en daardoor milder.
Luddy en Hannes hebben later elk iemand ontmoet en zij hebben elk een gezin en bij elke familiebijeenkomst zit iedereen aan tafel bij De Pa en De Ma. Want die twee zijn toen getrouwd, nog voor hun kinderen hun nieuwe partner ontmoet hadden. Gek hé. Of misschien gewoon oké. Er is natuurlijk een grotere tafel gekocht, want nu zijn ze al met tien ipv toen met vier.
te gast bij Wim Helsen ~ Fatma Taspinar met twee gedichten van haar ouders
Ik heb je nu eenmaal lief vergeten is niet aan de orde je liefde is in mijn hart verborgen niet enkel in mijn woorden het is aan jou dat mijn hart toebehoort aan niemand anders mijn lief
Papa Hamza Taspinar
De schoorsteen rookt de bergen kleuren bont, mijn geliefde, door het wachten is mijn jeugd vervlogen
Het was al een poos na kinderbedtijd. Tijdens een etentje bij mensen thuis kwamen de twee jonge kinderen des huizes in hun blootje de eetkamer binnenen stapten traag rond de tafel.
De ouders waren zo verbaasd dat ze deden of er niets aan de hand was en zij babbelden er over heen. De gasten gingen daarin mee en zij ook bleven onverstoord alsof er niks ongewoons aan de gang was.
Na hun plechtige ronde schreden de kinderen de kamer uit en aan tafel viel een stilte. Dan hoorde men een helder stemmetje : "Ziet ge wel dat het een Verdwijn Zalf is!"
Ipv te slapen waren ze uit hun bed gekomen omdat mama dat vandaag toch niet hoort -dat is voldoende reden- en ze hadden in de badkamer een heel mooi potje gevonden met dure crème die rimpels doet verdwijnen.
In hun fantasiewereldje was dat een toverzalf. Met die toverzalf hebben ze zich ingesmeerd, daarom moesten de pyjamakes uit. Verdwijnen en onzichtbaar zijn, allemaal goed en wel, maar zoiets moet ook getest worden hé. En dat hebben ze gedaan, voor een relevant aantal proefpersonen, de tafelgasten van hun ouders.
Die ouders zullen nu wel fier zijn want de combinatie van creatief denken -het is een toverzalf die doet verdwijnen- met logisch denken -onzichtbaarheid moet getest worden- is toch magnifiek, voor zo'n jonge kinderen. Volgens mij worden die twee kinders later grote wetenschappers.
Houd moed, Professor Van Broeckhoven, de versterking in uw labo is op komst!
m- met dank aan RD - EZW-07/2012, HiH-09/2014,10/2016 -
te gast bij Wim Helsen ~ Alex Callier met een tekst uit 'Ik ben de drummer van de band Okay' van Toby Litt.
“Mijn oren tuiten verschrikkelijk. Oorsuizingen. Het is niet ernstig, ik weet het, maar het houdt nooit op. Heb ik het je al eens verteld? Ik vergeet het alleen echt als we zelf muziek aan het maken zijn, of als ik naar iets anders luister. Rock meestal, bij klassiek hoor ik het er nog overheen. Net alsof iemand een gitaar tegen een versterker heeft gezet die nog aanstaat en dan binnen in mijn hoofd. Maar rondzingen kent tenminste nog variatie, raakt verwrongen en in een knoop van een noot. (zoals ‘I feel fine’ van de Beatles) Wat ik hoor is het geluid van een televisie als er storing is voordat ze het bordje EVEN GEDULD A.U.B. laten zien. Een biep-geluid met een oneindig aantal ie’s De b heb ik lang geleden gehoord en als ik de p hoor zal ik weten dat ik dood ben.”
over het boek : 'Ik ben de drummer van de band Okay'
Clap, drummer van een Canadese rockband, is de aimabele tegenpool van de ijdele zanger Syph en wordt vaak over het hoofd gezien. Vanuit het perspectief van de drummer kijken we naar het reilen en zeilen van een rockband en alle relationele perikelen die op de achtergrond meespelen. Toby Litt schept er duidelijk genoegen in om de interviews met de rocksterren en de dialogen met de fans met lichte overdrijving en ironie vast te leggen. Seks en drugs passeren de revue, maar dat is niet waar het in deze roman echt om gaat. Litts roman is een feest van herkenning: een roman vol nostalgie, die doet terugverlangen naar de tijd van ongepolijste popbands en rauwe rock-'n - roll. Litt, zoals altijd een speelse verteller, grijpt de muziek aan om te mijmeren over thema's als mannelijkheid, spiritualiteit en het proces van ouder worden. (van 't Net)
over Toby Litt :
Toby Litt werd geboren in Bedfordshire, Engeland, en studeerde Engels en creative writing. Hij schreef onder andere een thriller, twee verhalenbundels, een indringend psychologisch portret en een chicklit-parodie. Wat de boeken van Litt met elkaar verbindt is het alfabet – de titel van elk nieuw boek begint met de volgende letter van het alfabet. Het literaire tijdschrift Granta plaatste Toby Litt in de ereloge van de beste jonge, Engelse literaire auteurs. (tekst van 't Net)
Eerste indruk : Het gesprek gaat niét over de schrijver, noch over de tekst, maar over de oorsuizingen van Callier, wat me eerder een onderwerp voor een Gezondheidsprogramma lijkt.