Enerzijds valt het me vaak moeilijk mijn voornemen vol te houden, met name al wat bij ons met Jezus van Nazaret is gebeurd van begin af aan zorgvuldig op te sporen om het voor jou op een rijtje te zetten; maar anderzijds laat me dit vermoeiende
werk ook niet meer los. En niet in het minst omdat mijn eigen geloof in Jezus, door het veel bezig zijn met de verschi11ende bronnen en getuigenissen deels tot een bevrijdend, en deels tot een verontrustende krach_in mijn leven is geworden. Verleden week was ik nogmaals te Nazaret. Het was me nu eindelijk gelukt door bemiddeling van de synagogenoverste van Tiberias toegang te krijgen tot het archief van de synagoge van Nazaret,
Je kan je voorstellen met hoeveel spanning, ja innerlijke opwinding, ik de kroniek van deze synagoge doorlas. Bij de 3e Nisan van het Jaar 28 stond het volgende geschreven: "Als een lopend vuurtje had het zich pier over Nazaret verspreid wat voor wonderen die Jezus deed, hier ten noorden van het meer. Het dochtertje van de synagogenoverste Jairus lag op sterven. En ze moet gestorven zijn nauwelijks voor Jezus het huis binnentrad. Maar nu, zo zegt men, nu leeft dat kind. En toen deed het nieuws de ronde dat hij naar hier, zijn streek, op weg was, samen met zijn gevolg. De bevolking van ons klein dorpje kwam in beroering. Iemand van hier, een timmerman! Hij had nog jukken gemaakt voor hen, ploegen en ander alaam. Dan was hij van hier vertrokken.
En nu zou hij terugkomen, de man van wie de laatste tijd gans Galilea spreekt! Welke ongehoorde verwachtingen had hij overal niet ingelost! Onze kleine synagoge was nokvol toen hij op de sabbat uit de Schrift begon te lezen - een tekst uit de profeet Jesaja - en die heilige woorden begon uit te leggen. Reeds veel jaren, sabbat na sabbat, heb ik naar de uitleg van onze heilige schriften geluisterd, maar nog nooit heeft een rabbi zijn toehoorders zo weten te boeien als die onbeduidende timmerman uit Nazaret. De armen, de gevangenen, de blinden, de verdrukten waarvan hij sprak, dat waren wij. En de heilsboodschap die hij aankondigde en beloofde: verlossing, licht, vrijheid, dat alles kwam zo tegemoet aan ons opgekropt, ontgoocheld, verdrongen en steeds onderdrukt verlangen en onze hoop op een heel nieuw leven.
Waar haalt hij dat alles? Wat voor een wijsheid bezit dan toch die man? Wat zijn dat voor wonderen die hij doet? Zo ging het er aan toe. Wat gebeurde toen? Opeens werd het stil in de synagoge. De tentenmaker Josia stond recht, staarde Jezus aan en zei langzaam en zonder intonatie: "Gij zijt maar één van ons, en of het u nu bevalt of niet, gij zijt maar een nazarenertje. Timmerman, ik geef u een goede raad: kom opnieuw bij ons runderjukken en ploegen maken en maak uzelf en ons niets wijs!". Het bleef nu in de synagoge zo lang doodstil als een menigte nodig heeft om uit een gedroomde droom, uit een samen beleefde roes te ontwaken. "Die timmerman Jezus, hij is toch de zoon van Maria ! Hij is toch de broer van Jacobus, Joses, Judas en Simon!" "Wonen zijn zusters hier niet bij ons?"
En zo ging het over en weer. De stemmen werden steeds maar luider en agressiever. De begeestering, ja, de bijna extatische sfeer was omgeslagen in verontwaardiging. MaarJezus riep nog: "Overal wordt een profeet geëerd, alleen niet in zijn eigen familie". Dan ging hij midden door de menigte heen, die daar stond als een muur van verontwaardiging en woede."
Tussen haakjes had de kroniekschrijver er nog aan toegevoegd: "Wie is hij eigenlijk_ Ziet hij niet dat hij ons uitdaagt?".
Lieve Theofilus, juist deze vraag houdt mij bezig. Wie is hij dan toch? Zien wij niet hoezeer hij ons uitdaagt? Of kennen we hem dan reeds te goed? Is hij al te ver van ons verwijderd? Het blijft een uitdaging!
De genade van de Heer Jezus Christus zij met u!
Gegroet,
Lucas.
Piet vond het bij zijn confrater Kl. Jockwig en vertaalde het.
Momo konnte so zuhören, dass dummen Leuten plötzlich sehr gescheite Gedanken kamen. Nicht etwa, weil sie etwas sagte oder fragte, was den anderen auf solche Gedanken brachte, nein, sie sass nur da und hörte einfach zu, mit aller Aufmerksamkeit und aller Anteilnahme. Dabei schaute sie den anderen mit ihren grossen, dunklen Augen an, und der Betreffende fühlte, wie in ihm auf einmal Gedanken auftauchten, von denen er nie geahnt hatte, dass sie in ihm steckten.
Sie konnte so zuhören, dass ratlose oder unentschlossene Leute auf einmal ganz genau wussten, was sie wollten. Oder dass Schüchterne sich plötzlich frei und mutig fühlten. Oder dass Unglückliche und Bedrückte zuversichtlich und froh wurden. Und wenn jemand meinte, sein Leben sei ganz verfehlt und bedeutungslos und er selbst nur irgendeiner unter Millionen, einer, auf den es überhaupt nicht ankommt und der ebenso schnell ersetzt werden kann wie ein kaputter Topf - und er ging hin und erzählte alles das der kleinen Momo, dann wurde ihm, noch während er redete, auf geheimnisvolle Weise klar, dass er sich gründlich irrte, dass es ihn, genau so wie er war, unter allen Menschen nur ein einziges Mal gab und dass er deshalb auf seine besondere Weise für die Welt wichtig war. So konnte Momo zuhören!"
Uit Michael Ende: Momo.
Wat Piet jaren geleden las en nu weervond op Internet.
Neen, ik had me sinds lang geen illusies meer gemaakt over mijn leven. Ik wist tamelijk goed wat de anderen van mij dachten en waaraan ik mezelf te houden had. Lang heb ik eronder geleden, dat religieus gezinden, en zij niet alleen, me in één adem noemden bij de dieven en de rovers. Misschien hadden ze daarin meer gelijk dan ik wilde toegeven. Maar wie zou het zich niet aan trekken dat hij verdacht, veracht en gehaat wordt? Nee, mijn beroep van tollenaar breng1 het mee, anderen min of meer willekeurig onrechtvaardig te moeten behandelen.
Aanvankelijk noemde ik bedrog dan ook bedrog, en afpersing afpersing tot ik me langzamerhand van mijn slecht geweten heb ontdaan - want zo sterk ben ik nu ook niet, dat ik met een slecht geweten gerust kan leven - en zo begon ik er me aan te wennen er in mijn beroep door te komen zonder geweten ook wanneer ik de oneerlijkheid van de veel gekende excuses me op de zenuwen werkte..."Je moet zien dat je er komt!" "Met wie zou je moeten rekening houden?", "Je moet toch zorgen voor je gezin!", "Wie niet neemt wordt zelf genomen". En ik nam, - met of zonder geweten beroepsmatig profiteerde ik van de kansen, de anderen waren de prooi, het slachtoffer. Ik, ik had toch dat Romeinse belastingsysteem niet uitgevonden. Ik had er het meeste voor geboden, en zo was mij het heffen van tol op invoer en uitvoer en doorvoer ten deel gevallen. Hoeveel pacht ik er nu moest voor betalen staat nu een maal vast, hoe ik het dan doe blijft mijn zaak. En Jericho, verkeersknooppunt, grensstation tussen het oost- en west jordaan-land is nu juist een sprankelende bron van inkomsten. Vaak had ik het liever wat kleinschaliger gehouden, dan had ik niet zoveel medewerkers en ondertollenaars nodig. Want je begrijpt dat ze voor hun inzet wel een goede fooi verwachten.
Men komt er zo maar niet met wat sociaal economische rechtvaardigheid. Kan ik iets aan dat systeem veranderen? Ik kan het niet verhelpen dat in dit systeem - waar ik niet van hou, maar waarvan ik moet leven - sociale gerechtigheid en economische schranderheid niet samengaan. En dat ik daardoor, sociaal gezien, in slechte papieren ben geraakt, moet ik de koop toe nemen. Hoe meer ik verdien, des te hoger zullen de enen mij achten en de anderen mij vrezen en haten. Een tijd lang ging dat nog goed. De dubbelzinnigheid waarin ik permanent leefde, kon ik nog verdringen met hard te werken en met ik erbij verdiende. Maar op zeker ogenblik lukte dat verdringen niet
oneerlijkheid en die afperserij. Ik was er in vastgelopen. Ik had het gevoel te moeten verstikken onder al die maskers die anderen me opdrukten en waaronder ik me verstopte. Niemand bezag me nog en nam me nog voor de mens die ik tenslotte toch nog ben. Iedereen eiste wat van mij, de enen resultaten en mijn geld, anderen mijn kop! Ik wist niet hoe ik eruit moest geraken. Alleen wist ik, dat ik er stilaan aan kapot ging.
Tot Hij omhoog keek en me zag. Ik weet niet meer hoe ik in die vijgenboom was gekomen. Iedereen in de stad had het over die Jezus. Was me dat een drukte en een toeloop toen Hij door Jericho trok. Hoe had ik Hem ooit anders kunnen zien? Want ik hou niet van dergelijke spektakels. En daar keek Hij me aan! En het was waarlijk alsof toen al die maskers van me af vielen. Ik weet niet meer wat toen allemaal door mijn hoofd is gegaan, alleen dit: iemand keek me aan zonder iets te eisen, geen resultaten, geen geld, geen geestelijke prestaties, geen geloofsbelijdenis, geen partijkaart.
Hij ziet je, eenvoudig in jouw situatie. Hij ziet je als de mens die je bent in openheid, vrijheid en goedheid.... "Zacheûus" zei Hij, "kom snel naar beneden uit uw schuilplaats, ik ben vandaag bij u te gast. Gij en uw gezin, ge zijt gered, ge zult leven, daar ben ik toch voor gekomen, om hen die verstikt zijn, te redden".
Ja, de Heer weet hoezeer ik aan 't verstikken was. En nu is waarachtig alles, alles anders!
Een vader liet zijn twee zonen één korenveld als erfgoed na. Zij verdeelden het veld eerlijk. De ene zoon was rijk en ongetrouwd, de andere arm en met kinderen gezegend.
Eens, ten tijde van de graanoogst, lag de rijke man s nachts op zijn rustplaats en zei tegen zichzelf: Ik ben rijk, waarvoor heb ik die korenschoven nodig? Mijn broer is arm, en het enige wat hij voor zijn gezin heeft, zijn de korenschoven.
Hij stond op en ging naar zijn aandeel van het veld, nam een massa schoven en bracht ze naar het veld van zijn broer.
In diezelfde nacht dacht zijn broer: Mijn broer heeft geen vrouw en geen kinderen. Het enige waaraan hij vreugde beleeft is zijn rijkdom. Ik zal zijn rijkdom vergroten. Hij stond op, ging naar zijn aandeel van het veld en bracht schoven naar het veld van zijn broer.
Toen beiden s morgens naar hun veld gingen, verbaasden zij zich erover dat hun koren niet minder was geworden. Er kwam geen einde aan hun verbazing.
Ook de volgende nachten deden ze hetzelfde. Ieder bracht schoven op het veld van de ander. Toen ze iedere morgen ontdekten dat hun koren niet minder was geworden, waren ze ervan overtuigd, dat de hemel hen voor hun goedheid had beloond.
Maar op een nacht gebeurde het, dat de twee broers elkaar op hun weg ontmoetten, de armen vol met schoven.
Toen ontdekten ze wat er gebeurd was en omhelsden ze elkaar. Toen hoorden ze een stem uit de hemel: Deze plek, waar zoveel broederliefde is getoond, is het waard dat daarop mijn tempel opgericht wordt de tempel van de broederliefde.
Henry J.M. Nouwen heeft in een van zijn boeken het verhaal van een gesprek tussen een zusje en een broertje in de moederschoot.
Zus zegt tot broer: Ik geloof in een leven na de geboorte!
Broer reageert hevig: Nee, nee! Dit is alles wat we hebben. Het is hier mooi, donker en warm, en we moeten ons alleen maar aan de navelstreng houden die ons alle voedsel geeft.
Maar het meisje geeft niet op: Er moet toch méér zijn dan dit donker kot. Er moet ergens een plaats zijn waar er licht is, en waar we vrij kunnen bewegen. Maar ze kan broer niet overtuigen.
Dan na lang zwijgen, zegt ze aarzelend: Ik moet je nog iets zeggen, maar ik vrees dat je het weer niet zult geloven. Ik denk dat we een moeder hebben!
Nu wordt klein broertje woedend: Moeder, moeder? schreeuwt hij, hoe kan je dat bewijzen? Ik heb nog nooit een moeder gezien en jij ook niet. Wie heeft er dat nu weer in je kop gepraat? Ik heb je het al gezegd: dit is alles wat we hebben. Waarom wil je toch altijd méér? Hier heb je toch alles en je moet ermee tevreden zijn.
Kleine zus is van dat antwoord stil geworden. Ze durft lange tijd niets meer zeggen. Maar toch kan ze die gedachte niet uit haar hoofd zetten. Omdat ze niemand anders heeft met wie ze daarover kan praten zegt ze dan toch weer: Voel je die spanning niet aankomen? dat is echt onaangenaam. Het doet echt pijn.
Ja, maar wat moet dat betekenen? antwoordt broer.
Zusje: Weet je, ik denk dat deze pijn er is om ons op een ander milieu gereed te maken waar het nog veel mooier is dan hier, en waar we onze moeder zullen zien van aangezicht tot aangezicht. Wat zou dat verrukkelijk zijn!
Maar broertje antwoordt niet meer. Hij heeft genoeg aan dat gezeur van kleine zus en denkt: Ik schenk haar geen aandacht meer, misschien wordt ze wat rustiger.
-Ze zeggen dat een van de oude profeten is weergekeerd!
-In elk geval, voor een belangrijke man, houden ze U.
-Die Jezus, echt een goed mens, zeggen ze.
-Een voorbeeld, zeggen ze, zo moesten ze allemaal zijn.
-Een humanist, een leraar zoals Socrates eens was.
-Ja, of een Goethe, of een Gandhi, zeggen ze.
-Velen noemen U een grote sociale hervormer.
-Een revolutionair van de liefde, hoorde ik iemand zeggen.
Toen vroeg Jezus : En gij, wie zegt gij dat Ik ben ?
Petrus antwoordde dadelijk,
Men hoorde goed dat hij Rahner of Schillebeeckx had gelezen :
-Gij zijt, zoals de Kerk het tegen alle misverstanden en verkortingen, vooral met het oog op een zuiver en eensluidend verstaan van God heeft ontwikkeld, en het vooral op de eerste concilies van Efese en Chalcedon heeft geformuleerd, Gij zijt de Zoon van de Vader, de Logos dus, zijn goddelijk Woord, dat van eeuwigheid in het bezit is van het door de Vader meegedeelde goddelijk Wezen, en dat in de tijd uit Maria een menselijke natuur als voltooide eigen realiteit heft aangenomen, zodat Gij in de eenheid van dezelfde goddelijke Persoon een goddelijke en menselijke natuur ongemengd en ongescheiden, bezit, en als zodanig als waarachtig God en mens moet worden geloofd en beleden.
Simon Petrus was wel een beetje buiten adem toen hij dat gezegd had, maar het was dan ook de moeite waard! Het scheen hem dat Jezus een beetje glimlachte.en Hij verbood hem in ieder geval zo iets aan iemand te zeggen !