Door een zuchtje wind wat langs mij heen strijkt, door een regendruppel wat op mijn wang zich een weg baant naar beneden, door het kriebelen van een grassprietje aan mijn neus. k voel de aanwezigheid van God, door een aanraking van een bloem, door het voelen van warmde en koude, door gewoon een hand wat op mijn schouder word neergelegd. k voel de aanwezigheid van God doorheen het spiegelglas, in het deinende water van die rivier, bij het neer dwarrelen van een bruin geworden blad. k voel zijn aanwezigheid elke seconde van de dag, wanneer ik buiten loop in de snijdende koude van een gure herfstwind, wanneer ik languit liggen mag in het deinende akkerland van mijn peetovergroot vader, wat hij ooit jaren terug met veel liefde had aangelegd, wanneer ik zomaar even mezelf aanraak met mijn vingertoppen. Ik voel dat hij bestaat, bij het krieken van de dag, bij het striemen van een snijdend halmblad, bij het aanraken van een boomschors. k voel de aanwezigheid van God, wanneer ik mijn eigen bekijk in het faal geworden spiegelbeeld, wanneer ik een vreemde een hand heef zomaar om even dank u wel de zeggen, wanneer ik een vleugelloos vogeltje tracht de verzorgen zodat het wederom vliegen kan. k voel de aanwezigheid van God in het betasten van een kromgetrokken aanbeeld van een of andere oude krijger, bij het aanraken van een vlinder zijn schaduw, bij het betasten van iets in het duister. Ik voel dat God alom aanwezig is, want elk deeltje van dit bestaan straalt Goddelijke krachten uit. En zit ik dan s avond voor het tv scherm en ik moet al die afschuwelijke beelden een na een naar binnen zien komen in dit zo vredige huis dan voel ik mij opeens zo klein en nietig, want al is mijn wil nog zo groot, ik kan geen leed afwerpen van die honderdduizend onschuldige slachtoffers hun schouders. Maar ik weet dat God aanwezig is, dat hij die taak op zijn schouders nemen zal, k vraag me alleen soms af, God wanneer neem jij weg van aarde al die onnodige leedverdragen? Wanneer laat jij het gedonder ophouden met kinderen ouderloos maken? Maar dan besef ik opeens, het is niet aan Hem om dit kwaad van de aarde uit de roeien, want Hij haf ons ooit een eigen wil, dus zijn wij het die moeten inzien en aanvoelen wat God nu in werkelijkheid bedoelde met, daal niet af naar Egypte. Verblijf in het land dat ik u aanwijs. Vertoef als vreemdeling in dit land, en ik zal met u blijven en u zegenen, want aan u en aan uw zaad zal ik al deze landen geven, en ik wil de beëdigde verklaring die ik aan uw vader Abraham heb gezworenen ik voel de aanwezigheid van God als een verkwikkende levensbron diep in mij. Mijn hart dat slaat, mijn lichaam wat tintelt, mijn haren die rechtop gaan staan. Ja, God is aanwezig, zelfs dichterbij dan enig mens ooit beseffen zal, want Hij zit in elk van ons. En buiten snijd de wind nog een stukje van de tijd, het snijd zo hard dat niet een restje overblijven zal. Buiten hoor ik een late passant langslopen bij de buren, hoor ik een lach, een vriendelijk woord, een afscheidsgroet, en dan besef ik hoe nabij Hij in wezen is. k neem nog een laatste slok een laatste hap en duik onder het deken waar mijn geliefde vredig ligt de slapen. Heb de dag alweer gehad.
O gij klein lief schepsel wat gebogen loopt door striemende regen, wat trotseren zal het snijden van de winden, jou wil ik bij mij nemen om de verzorgen en je wonden af de likken. O gij nietig klein schepsel met die vleugels van papier, waarheen zul jij dan vliegen wanneer ik mijn deur achter mij sluit? Hoever van mij ben jij verwijderd, als de nacht zijn kleed uitspreid op aarde, en er enkel nog straatverlichting zal overblijven zodat wij niet in het donker moeten tasten? Waarheen ga jij wanneer ik mijn ogen sluit voor het duister van de nacht, want al schijnen nog zoveel lichten langs te straten, duister blijft het rondom ons. Toe gij kleine schepsel met uw veelkleurige gewaad waarheen vlieg jij wanneer de dag den einde zal zijn? Slaap jij ook, zoals wij, rust jij ook uit van een dag hardlabeur? Of vlieg jij het licht achterna om zo niet de moeten verdwalen in het donker zijn gewaad?Zeg mij lieve kleine waterjuffer, waar kan ik jou vinden mocht ik vannacht niet slapen gaan?
Wij moeten leren loslaten wat wij bezitten, geen gehechtheid voelen aanwakkeren wanneer wij iets krijgen, niet die drang voelen opkomen naar meer wanneer het blijkt om een of ander onbenulligheid te gaan. Maar aanvaard het met een hoedanigheid van liefde dat jij even alles rondom u vergeet. En wie weet, wanneer jij dan alles loslaten zal wacht er jou nog een veel mooier geschenk. Wij weten dat wij ooit moeten sterven, en wij weten dat wij niets van onze vergaarde rijkdommen zullen kunnen meenemen naar te plaats waar wij dan heen zullen gaan. Waarom jou dan zodanig aan iets hechten dat jij er geen afstand meer van nemen kan. Hecht u aan de liefde in uw hart, hecht u aan het leven wat jij hebt gekregen, niet om uw eigen leven de leren waarderen maar om de waarderen hoe een ander leeft. Hecht u aan een vergankelijkheid, aan de tijd wat nooit stil zal blijven staan, aan elke seconde apart wat jij geschonken word, want het mooiste geschenk wat jij als mens ooit werd aangeboden was het eerste levenlicht de zien stralen in uw ogen. Het eerste vlindertje wat neer kwam de zitten op uw voetjes, de eerste sneeuw wat jij als kind mocht bewonderen, misschien zelfs die eerste vogel wat zich kwam nestelen voor uw kinderkamers vensterraam. Dit en nog miljoenen andere voorbelden zij er om u te laten inzien dat niet het tastbare alleen als een geschenk moet aankeken worden.Wie dit kan zal beseffen dat het leven een schatkamer van pronkstukken bezit. Wij behoren ooit afstand de doen van dit leven, en wij weten dus dat wij niets kunnen meenemen van die tastbare rijkdommen op aarde en wie dit beseft zal met een veel grotere vreugdegevoel kunnen afstand nemen van dit leven op aarde, want hij zal reeds op voorhand beseffen, van al de rijkdommen wat ik ooit mocht aanschouwen zit de grootste en meest waardevolste rijkdom diep in mijn eigen hart en dat draag ik mee waarheen ik ook zal mogen gaan. Dus leef als een tijd, bezit een seconde om dan die ene seconde alweer los te laten, want na die ene seconde ligt er alweer een nieuwe seconde op u de wachten. Doe dit uw complete leven en u zult vrij zijn wanneer u afstand nemen zal van dit aardse lichaam, jij zult u niet gehecht voelen aan iets wat jij niet meenemen kunt, jij zult u niet als een gevangene gaan voelen van dit lichaam wat jij nu achterlaten moest, maar jij zult vrij zijn, vrij als de wind, vrij als de tijd want komt en gaat en nooit maar dan ook nooit omziet naar iets wat het achterlaten moet.
*******************************************
Ik wil vrij zijn
Vrij als een blad
Vrij als het water
Vrij als een dauwdruppel
Vrij als de tijd wat alles meeneemt om dan ook los te laten
Zo vrij wil ik wezen
Zo vrij wil ik zijn
Want ooit komt er een dag waar ik dit hier allemaal achterlaten zal
En dan wil ik niet gebonden zijn aan dit aardse lichaam
Wil ik niet als een vluchteling zijn op zoek naar zijn aardse bezittingen
Wil ik niet mezelf zien treuren om iets wat toch niet echt bestaat
Dus ik wil vrij zijn
Vrij in elk moment
Vrij op elk pad wat ik beloop
Vrij van mijn eerste tot mijn laatste dag op aard
Want alleen zo zal ik vrij zijn nadat ik verlost zal zijn van dit
Wat toch slecht een illusie blijkt de zijn
****************************************
Ik wil nog even kind zijn
Ik wil als een kind dwalen door het bos, door het landschap wat deinend zich een weg baant overheen het uitgestrekte van weilanden en akkers. Ik wil geïnspireerd worden door een simpele waterplas, door een doodgewone krekel, een alledaags tafereel. Ik verlang om te laten groeien wat een ander als onkruid aanziet, om te laten stromen dat blauwe water doorheen de dakgoot van mijn eigen droomkasteel.Ik wil terug kunnen lachen als een peuter van vier spelen als een kleuter van zes en stoeien als een tiener van vijftien. Verlang nogmaals die interesses te voelen opkomen als lang geleden, nogmaals geïnterresseerd zijn in iets kleins iets onnozels. Ik verlang nogmaals geboeid de kunnen zijn door het eerste meiklokje wat omhoog schiet, door een eerste meikevertje wat neerkomt gestreken in mijn heg in mijn achtertuin. Nog even wil ik gewoon niets hoeven maar alles krijgen. Ik wil nogmaals op ontdekkingstocht gaan in onze tuin waar die reuzengrote eik trots voor zich uit stond te staren, o god was me dat een belevenis, die eerste hazelnoten zien vallen, die eerste herfst zien de zomerse kleuren inkleuren. Was me dat een wonder die eerste ijskegel wat aan die eik zijn takken hing de bengelen, die eerste kikker wat vrolijk kwaakte. k zou dit toch zograag nog allemaal eens mogen meemaken. Die eerste schram, dat eerste builtje op mijn achterhooft, die eerste pijn na het vallen van mijn veel te kleine fietsje. Zou het willen omdat ik groot zijnniet steeds als een ervaring meer kan aankijken. Groot zijn is een vaste routine volgen, is een gestaag in de zelfde richting lopen en dat zonder even halt de houden bij iets wonderbaarlijks groot zijn is steeds maar kijken naar het kind wat iets van kattenkwaad uithaalt, en snel schreeuwen, nee doe dat niet, men zouden beter even terug kijken naar ons eigen kind wat in ons verloren is gelopen, en daardoor niet meer zo gemakkelijk de weg naar buiten weet terug te vinden.Ik wil nogmaals die basisinteresses gewaarworden waarmee elk kind geboren word, geïnspireerd zijn in dagdagelijkse gebeurtenissen alsof het allemaal een wonder is wat geschiet. Kinderen zijn geneigd om de leren, om voorwaard de lopen in dit leven, om wijsheden de verharen. Kinderen verlangen van de oudere mens dat zij een pasklaar antwoord weten op elke gebeurtenis wat er zich afspeelt rond zijn mega grote leefwereld. Waren wij dit na het kind zijn nog steeds dan zoude wij inzien hoe onwijs wij in wezen zijn. Dan zouden wij inzicht krijgen in het werkelijke leven rondom ons . maar wij denken dat bij achttien de schoolpoorten zich voorgoed sluiten en wij niet meer behoeven meer wijsheden de verharen. Ik wil nog even dat kind zijn wat nu begraven ligt ergens onderaan dit opgetrokken standbeeld waar ik ooit zat de spelen met mijn autootjes, en mijn memoblokjes, waar ik ooit een tunnel groef waardoor ik zo dacht ik aan de andere kant van die globe uit de komen. Ik wil nog even verwonderd staan kijken bij het eerste meiklokje wat omhoogschiet, bij het eerst sneeuwvlokje wat naar omlaag dwarrelt. ikwil gewoon nog eens kind zijn, zoals ik dat ooit was. Nog even wil ik in die belevingswereld binnentreden van dat belhameltje wat ik toen wel zal zijn geweest. En waarvan ik weet dat er nog steeds een stukje achterbleef diep in dit nu grote lichaam.
ziet scheuren wat zij ooit in mijn robuuste lijf had gekerfd,
wanneer ik voel hoe tranen van eenzaamheid
zich vermengen met mijn wortelen.
Ben een boom, een oeroude boom
wat leed trotseerde,
wat koude moest doorstaan.
Ben een boom van duizend jaren,
maar geen jaar was ooit een
jaar zonder een enkele traan.
Ik voel me sterk,
groots.
Ik voel me onovertroffen,
Stoer.
Maar zie ik een mens voorbij waden
dan besef ik hoe klein ik in wezen ben,
want al ben ik nog zo groot,
nog zo sterk,
mijn honderd armen kunnen niet een enkele
pijn voor altijd uitblussen.
t was in een droom
In een droom was het, zie er staat een wijnstok stram en stijf door vele vruchten dragen, en moe van jaren aan en uitgekleed de worden. Zie daar staat een man van honderd jaren, zomaar wat niets de zien, want blind waren zijn ogen, moe zijn vergezicht, maar onverschrokken bleef hij staan waar een ander heen zal gaan. Hij taste in het duister, luisterde naar het onhoorbare, en liep omwonden als een tijger op de vlucht. Waar het einde naderbij kwam, waar geen einde meer zou zijn, daar is het waar hij heen zou gaan wanneer de wijnstok zijn vruchten verliezen zou. En hij dronk, hij dronk van de wijn, hij dronk totdat hij niet meer rechtop bleef staan. Een nieuw seizoen was den einde, een nieuwe rank werd gedronken. Maar wanneer het jaar voorbij zou zijn zouden de ranken nieuwe vruchten dragen, nieuwe bloesems zouden ontstaan, om daarna de druivenplukker opnieuw verse druiven te laten oogsten. Elk seizoen kent zijn vruchtbaarheid, elk seizoen zijn dood, maar niet een seizoen zal ooit voor altijd blijven stilstaan. En de man neemt nog een vrucht, een nieuwe wijnstok werd geoogst.
Gebogen blijft hij staan leeg geroofd zijn trots, zijn groots gewaad. t Was in een droom, zie er staat een els een bedelaar, en ergens gieren banden de nacht heeft zichzelf opnieuw leeggeroofd.
Hoe kleiner het aangebodene hoe groter het zal zijn wanneer het met liefde word gegeven
Ooit werd ik geboren in het diepste duister der onwetendheid maar mijn geestelijk leraar opende mijn ogen met de fakkel der kennis. Ik boog me eerbiedig voor hem neer en sprak sereen de woorden uit.
Ooit werd ik blind geboren, dwaalde ik ontziend door het land waar ooit mijn meester had gebeden en gezwegen dagen aan een stuk, en ik sprak sereen de woorden uit.
Ooit liep ik naakt overheen de plaveisels van wildgroei en stak mij menig keer een toornen in het oog, want onwetend, blind en naakt was ik toen ik daar overheen mijn meester zijn landerijen liep, en dus sprak ik de woorden uit.
Ooit was ik doof, hoorde ik geen geween, nog gekerm van menig omstander wat aan mij voorbij liep, en dus moest ik wel de woorden uitspreken.
Maar daar ik onwetend was, blind en naakt, en daar bovenop ook nog doof wist ik niet waar ik die wijsheid verharen kon, want hoe onwijs ik ook wezen mocht, ik sprak nooit de woorden uit zoals het behoorde.
Dat ontdekte ik na dagen weken en zelfs maanden van dwalen doorheen het woeste landschap waar ooit mijn meester had gezeten, en bad sereen, meester laat mij een steen waarop ik rusten kan, laat mij een waterplas waarin ik mijn gelaat reinigen kan, meester heef mij een kleed zodat ik mij kan ontdoen van mijn naaktheid. Maar er gebeurde niets.
Ik kwam aan bij een grote olijfboom, voelde de aanwezigheid van een oude man, taste in het rond, en raakte zijn gewaad aan, hij sprak, wat kom jij hier zoeken, hier in dit godvergeten land? Waar nog geen schaap zijn kudde volgen kan, waar nog geen herder zijn helhond intomen kan. Wat zoek jij hier tussen het braamgestuikte, en wilde korenroos? Hier vind jij niet het antwoord op je vraag.
En ik liep verder het pad af, wat mij bracht bij een waterrivier van stilstaande beelden, taste en voelde een kilde mijn huid beroeren, en wist dat ik er niet alleen was. Wie is daar, vroeg ik, wie staat mij de begluren? Ik ben het, ik de vlinder wat fladdert van bloem naar bloem, wat zich een weg baant doorheen het struikgewas om nieuwe bloemen de oogsten. Kom volg mij en ik breng jou waar het antwoord op jou zal liggen wachten. Ik volgde gedwee en voelde een snijdende pijn in mijn wang, maar liep gestaag verder het kreupelbos is. Toen hoorde ik, wie bracht jij met je mee? Het was een zware stem maar toch ook vriendelijk wat dit vroeg. Wie ben jij, vroeg die stem, zacht maar op een gebiedende toon. Ik ik weet niet wie ik ben, k weet evenmin van waar ik kom, of waarheen ik heenga, ik weet alleen dat ik opzoek ben naar DE woorden die mij zullen laten zien, laten horen, mij zullen kleden en mij wijsheid bijbrengen zal. Maar kind toch, hoe onwijs is dit, om dit de denken, weet je, de wijsheid waar jij naar op zoek bent dat zit in jou. Wees een met uzelf, een met uw geest en ziel en jij vind het antwoord op al je vragen. En spreek dan de woorden uit wat u brengen zal wat u verlangt.
Even bleef ik staan, verbaast en verwonderd, maar niet teleurgesteld, want wat als die stem nu eens gelijk zou hebben, zou dit echt het antwoord zijn op mijn vragen?
En ik knielde neer bij een klein kiezelsteentje, en sprak,
Heer van dit magisch wonder, laat dit steentje een rustplaats zijn waarop ik mijn hoofd neer kan vlijen, en dit ene kleine kiezelsteentje veranderde in een rots waarin ik schuilen kon. Toen knielde ik neer bij een waterplas en sprak de woorden uit,
Heer laat dit waterplasje een beekje zijn waar ik mijn gelaat in reinigen kan, en dit kleine waterplasje veranderde in een rivier waarin ik zwemmen kon en mijn complete lichaam in reinigen kan.
Toen knielde ik bij een klein en broos plantje en sprak,
Heer laat dit ene platje mijn honger stillen, en dit ene plantje werd een geuze boom waaraan honderden vruchten groeiden.
En na elke stap wat ik nam kreeg ik langzaam mijn zicht terug, begon ik langzaam aan de horen, en ik wist, nu krijg ik de wijsheid van mijn meester toegereikt.
Waarom zoeken achter datgene wat in jou zit aan de buitenzijde.
Waarom drachten de horen naar de geluiden die slechts een illusie zijn.
Waarom zoeken achter beelden die toch maar een oase zijn in het vlakke land van menig uitgestorven droomwereld.
Zoek niet buitenshuis wat binnenshuis vindbaar is, geluk is namelijk nog zo groot als het in het klein word aangeboden.
[1]Een gebed voor het eten in de ashram "Shantivanam" in Zuid India waar de dialoog tussen christendomen hindoeïsme door Bede Griffiths (1993) in praktijk werd gebracht.
Dit zijn mijn gedachten wat ik loslaat zonder erbij stil te staan of het goed of slecht zal wezen, ik laat gewoon mijn handen vloeiende bewegingen maken over het toetsenbord, en vraag me niet af wat ze aan het verwezenlijken zijn. Word het aanvaard? Word het gelezen? Wat maakt het uit, het is een moment opname van vandaag, een moment wat ik morgen alweer kwijt zou zijn mocht ik dit moment niet vastleggen op dit scherm. Zo creëer ik vele schrijfsels, zo laat ik vele verhalen tot stand komen. Aan jullie nu om de oordelen niet veroordelen wat jullie er van vinden.
Geschreven op 5menuutjes
Alsof het zo moest zijn.
Sluipend doorheen het sluikgewas
van het verleden
en ontdekken de veelvuldige schoonheid van
iets wat zo gewoon is
Loeren met kinderogen doorheen het kruingewas
van menig tornenstruik
en toch steeds weer die ene bloem zien bloeien
in het drassige moerasgrond
Spreken met onschuldige uitspraken
om zo het kwaad te laten verdwijnen
En ergens zit er een kikker wezenloos voor zich
uit te staren naar het opkomende licht
Onderaan de balustrade hangt nog een restje nacht
Op het raam kleeft een eerste vonkelende lichtstraal
En ergens achter die muur schreeuwt het eerste leven van die dag
Het lijkt allemaal zo gewoon
zo buitengewoon gewoon dat geen mens erbij stil blijft staan
dat dit allemaal ooit door een hand geschapen werd
Dat er ooit een stem sprak
en er zal licht zijn
Er was licht
Wij draaien aan de schakelaar
duwen op een knopje
en denken dat het zo moet zijn
Wij luisteren naar vreemde stemmen
kijken naar ver van ons bed beelden
en nemen nog een hap van onze boterham
besmeerd met de vruchten der aarde
en denken dat het zo moet zijn
Horen wij wel nog de lokroep van een
spotvogel
Zien wij nog wel het uitkomen van een
eendagsvlieg haar eitje
Voelen wij nog wel de winden
van het zuiderse landschap
Of zijn wij nu echt zo afstotend en doen wij alsof
wij hier heer en meester zijn
op dit stukje land wat als naam aarde meekreeg
Wij kijken naar het beeld achter matglas
aanbeslagen door veelvuldig vergeten boenen
Bewust of onbewust?
Werden wij niet bang om de werkelijkheid onder ogen de komen
Zijn wij niet ons aan het bewust worden van ons klein en nietig lijfje
wat wij elke dag meedragen als een last
En buiten schreeuwt alweer een nieuw leven
het schreeuwt om een beetje aandacht
om een beetje begrip
Maar dat woord vergeten wij nu toch zo snel
als het niet om eigen begrip gaat
En ik,
ik sluip doorheen het sluikgewas
bloeder in het drassige van mijn verleden
en ontdek zoveel schoonheid
wat zovele anderen niet meer kunnen zien
Komt het door het te snel opgroeien
Door het kind de zien verdwijnen
in een oude houden koffer
op zolder achtergelaten
Of komt het omdat wij denken dat alles zo gewoon is
Wanneer de avond valt, en het geluid sterft langzaam af, dan laat de aarde zich omhullen met een stoffige wolk van duisternis.
Wij kunnen de kracht voelen neerdalen wat de nacht met zich meedraagt, een bijna niet de beschrijven kracht word als een stalen harnas neergeworpen op de aardse gronden en laat alles verdwijnen in het niets.
Het haalt zijn kracht uit de stilte wat tweemaal zoveel kracht in zich heeft en dat geen enkel geluid door laat sijpelen.
Het zoekt zijn kracht in de verkwikkende afkoeling, in het gestaag neerplenzen van dauwdruppels.
Hetzelfde gebeurt er met ons, wij putten kracht uit de duisternis, uit de stilte , en uit het naar binnen sijpelende dauwdruppel geluid.
Daar vinden wij onze rust terug, vinden wij datgene wat de dag ons steeds ontneemt terug en dan sluiten wij ons luiken, onze deuren worden op slot gedaan, want niet een laat de nacht dichterbij komen dan nodig.
Ieder van ons schuwt die stoffige donkere duisternis, bang zijn ze dat zij er in zouden verdwalen, dat zij de weg naar de dag niet meer zouden terug vinden.
En ergens blaft er een hond, hij denkt dat de nacht zich geen meester kan maken van hem, een poes miauwt, een kikker kwaakt, krekels krevelen in het kreupelhout, en ergens zit er een kletsmeier onzin uit de krammen, en zo is zelfs het allerstilste moment nog vervult van geluiden.
En wij sluiten ons af, doen afstand van dit mooie, mooiste moment wat een dag in aanbieding heeft.
Wij trekken ons terug achter het raamkozijn, achter aanbeslagen ramen, waardoor geen stipje nachtkoelte doorheen sijpelen kan, wij sluiten buiten werkelijk buiten, en vergeten voor even de aarde rondom ons. Wij vergeten elk ander menselijk wezen, denken niet meer aan het leed wat geleden word twee straten verder, horen het nieuws aan als een monotone herhaling van woorden, woorden die gisteren zo waren, de dag ervoor, en die dag nog eens daarvoor. Wij zitten daar maar als levenlozen elke avond opnieuw voor die sneltreinbeelden, en niet een kan s morgens daadwerkelijk herhalen wat de avond voordien de zien was of de horen. Ze trekken een lijn tussen werkelijkheid en non-werkelijkheid, maar ze leggen allen die lijn op de plek waar dat dit voor hen het beste uitkomt.
Maar als de avond zijn stoffige wolk van duisternis laat zakken dan is ieder gelijk voor de ander, wij bidden allen voor onze eigen God, bidden elk ons eigen gebed, prevelen, fluisteren, denken het, en hier en daar misschien iemand die het uitschreeuwt, maar elk in hun eigen taal, met hun eigen woorden.
Om dan na het wezenloos zitten staren naar die sneltreinbeelden ons terug de trekken en afstand de nemen van het drukke bestaan daar achter de gesloten ramen. Wij trekken ons terug uit de actie van het alledaagse tafereel, verlaten het podium, zetten onze maskers af want voor de nacht kan niemand zijn ware gelaat verbergen. het ware wezen ontwaakt wanneer de slaap zich nestelt in hun geesten, in de vorm van dromen komen hun werkelijke personages naar de oppervlakte drijven. En ergens schreeuwt een vrouw om genade, een slapende ontwaakte middenin zijn droom en liet zijn ware gedaante zegen vierend doorheen de straten dwalen. Een schot word gelost, sirenes loeien, nog is het kwaad aanwezig.
Men staan er niet vaak bij stil, maar een mens herbergt vaak meer kwaad dan liefde in zich dan dat men zouden toegeven. Men zien het niet, want het kwaad is sluw en verbergt zich achter een sluier van leugens. t Is maar zo af en toe dat dit gestadige ritme zich openbaart.
Wanneer dit gebeurt dan is dit het moment waarop velen schreeuwen en tieren van woede, van onmacht, van weet ik wat nog veel meer, want het menselijk denken is ondoorgrondelijk.
In die overgang van traag bewust zijn verloopt deze stoornis vaak uitbundiger dan van een doorsnee mens, die persoonlijkheidverwisseling is er niet zomaar opeens het zit er al lang.
Het wakende blijft strijden die innerlijke strijd tegen het kwaad wat woont diep in dat lichaam.
Een mens heeft niet graag toe dat er kwaad schuilt in zijn gedachten kamertje, een mens verbergt het zoveel liever, tot dat het hek van de dam is en zijn geest explodeert, en dan is het te laat.
Het goede blijft aanwezig tot op het laatste moment, het blijft zich naar de voorkant schuiven, en duwt het kwaad achteruit, maar het kwaad is als de duisternis , het haalt ook zijn krachten uit andere bronnen.
Het natuurlijke ritmisch verloop van leven is een gestaag eentonig en monotone klankschaal wat steeds op het zelfde ritme blijft verder slaan, het kwaad daarentegen is de bakermat wat een symbolische kracht uitstraalt, want symbolisch is het omdat geen mens met dit kwaad geboren is, een mens is uit liefde ontstaan, en met liefde vervuld bij het betreden van de aarde.
Maar laat mij besluiten bij wat ik begon, de nacht, bij het stoffige gewaad wat op aarde komt neer de liggen, en men allen onze eigen soort van dagafsluiting beoefenen. Is dit dan geen mooi moment om eens samen de kijken naar de dag wat is voorbij gegaan en onszelf een af de vragen, was elke stap wat ik nam vandaag wel gerechtvaardig, was elke daad een daad uit medemens liefde, of waren ze meer gericht naar mijn ikzuchtige. Word het dan eens niet de tijd dat wij de ware bron van het leven blootleggen, en zich gaan keren in het Goddelijke wezen wat in ons allen aanwezig is vanaf de eerste dag van ons bestaan.
Zouden wij niet beter wanneer de avond zijn opwachting maakt inplaats van voor de buis de zitten starren naar die sneltreinbeelden eens opzoek gaan naar het Goddelijke mysterie, zouden wij dan niet ontdekken dat veel kwaad ontstond door eigen toedoen?
Men kijken en wachten, en doen niets meer uit eigenbelang, maar kijken wat de ander van ons verwacht en doen dan datgene waardoor wij zijn aandacht zullen krijgen, want wij zijn bang om alleen te staan. En om erbij de horen laten wij onze eigen interesses opzij liggen, men zijn bang dat de ander zou zeggen, sorry maar dat is niet mijn ding.
Steeds lopen wij in het spoor wat de ander aanlegde, zodat wij zeker zouden zijn dat op het einde van de tocht er iemand met openarmen ons staat op de wachten. Steeds laten wij een ander beslissen over ons uiterlijk, ons manier van spreken, hetgeen wat men doen en laten word zelf door anderen beslist en dat gebeurt meestal onbewust want wat de ander doet zal wel correct zijn, zo is ons dat ingefluisterd toen wij nog jong en onervaren waren in dit leven.
Wij zijn bang om een zelfbeeld te creëren, zodat wij na een tijdje ons eigen spiegelbeeld niet meer zullen of kunnen erkennen. Wij leven in een maatschappij waar men meer aan geestliften doen dan aan facetliften, want niet alleen ons uiterlijk verbouwen wij Daar heeft niet iedereen het lef voor of het geld maar men verbouwen onze eigen geestenkamer. Onze gedachten laten zich leiden door teveel invloed van buitenaf reclame op tv is daar een van
De mens werd een voertuig wat niet door zichzelf nog word bestuurt maar door een ander, wij zijn marionetten in een marionettentheater en het spel word steeds door een ander bepaalt. Hoe het spel afloopt daar hebben wij sowieso al geen greep op want dat lot ligt in de handen van onze schepper maar nu is er ook nog de mens die steeds vaker voor God speelt. Het is tevens steeds gemakkelijker om de bekritiseren dan openlijk toe de geven dat wij verkeerd zijn.
Wij leven nochtans in een tijdperk waar er geen oorzaak meer bestaat, er is nog enkel een nu moment. Nu leven wij, niet gisteren niet morgen maar vandaag, en zelfs dat is niet totaal correct, want het is wij leven nu, nu zit ik hier dit neer de schrijven, niet binnen een half uur, want wat ik dan zal doen dat weet ik nog niet.
Toch zijn er steeds die zeggen, dat en dat deed jij niet naar behoren. Het lijkt nu alsof ik afdwaal maar niets is minder waar. dit is de reden waarom wij steeds kijken en wachten, zo kan er niemand zeggen, dat en dat deed jij verkeerd, en daarom hoor jij hier niet thuis.
Wij lopen met het masker op ons zelf voorbij, zonder dat wij het in de gaden hebben, want wij zijn zo in de weer met het kijken naar hoe een ander zich voord beweegt, hoe een ander zich kleed, wat en ander doet of niet doet, of wat die ander zegt, over met wat is hij bezig? Waar gaat dit gesprek over? Over wie hebben zij het? En ga zo maar verder. En bij elke nieuwe beweging zakt dit masker iets wat dieper overheen ons ware gelaat.
Zouden wij niet beter elk ons eigen gelaat laten zien, en zorgen dat iedereen weet wie hij voor zich heeft staan? Zou het niet beter zijn om uw eigen individueel wezen naar voren te laten komen, zodat niet een mens nog voor onvertogen feiten komen te staan? Zou het niet beter zijn om elk op zijn eigen ritme zichzelf voort de bewegen, zonder dat er daar een of andere competitie moet aan vast hangen? Want zover is het nu reeds gekomen, het spel word niet alleen op het veld gespeelt.