Het was in Antiochië dat de leerlingen voor het eerst christenen werden genoemd. Lucas rapporteert ons in het derde hoofdstuk van de Handelingen van de Apostelen, dat in Antiochië de leerlingen van Jezus voor het eerst christenen werden genoemd. Met gevoel voor humor zouden wij ons kunnen afvragen waarom wij geen jezuieten ( het gezelschap la compagnie van Jezus), werden genoemd, of anders redemptoristen, omdat wij door de genade van God, zowel redders als geredden zijn, of nog spiritualisten (bezield door de Spiritus, de Geest). Wij hadden ook nog dominikanen kunnen heten, Domini canes, de honden van de Heer: wij moeten zijn als de hond die de Goede Herder helpt zijn kudde te verzamelen, of zoals een hond die aan de voeten van zijn meester zit, en het geluk smaakt in dienst te staan van zon meester. Hij slaapt met een oog open, altijd op de loer om op het eerste teken van de meester recht te springen en zich laat leiden door wat Jezus wil.
Maar wij heten christenen !
Proberen wij dus na te denken over wat dat allemaal betekent Dat woord komt van Christus, Griekse vertaling van het Hebreeuwse messias, dat gezalfde betekent, degene die de zalving heeft ontvangen, degene die doordrenkt is, gemerktekend.
Vooraf moeten wij zeggen dat wij geen christen zijn zoals men maoist of marxist is, of leopoldist, Een christen is geen aanhanger van een manier van denken of handelen. Een christen is een bewonderaar van Jezus, van zijn leer, van zijn wijze waarop hij aal wezens en de gebeurtenissen benaderd. Het doopsel waardoor wij christen worden is geen toetreden tot een vereniging. Op de dag dat het water over ons hoofd werd uitgegoten en de woorden werden uitgesproken Ik doop je in de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, ontvingen wij op het voorhoofd de zalving met het heilig chrisma, dezelfde olie die men gebruikt bij het vormsel en voor de zalving van handen van een nieuwe priester. God tekent u met de olie van het heil opdat u zoudt delen in de waardigheid en de zending van Christus, priester, profeet en koning.
Als wij een pasgeboren kind in de moederhuis gaan bezoeken, moeten wij zeggen op wie hij of zij gelijkt:
- Ik vind dat hij de manieren van zijn grootmoeder heeft
- Ik vind dat hij helemaal op zijn vader trekt..
- Mij doet hij denken aan zijn overgrootvader langs moeders kant. Hij trekt er heel goed op
- Hij heeft de lach van zijn tante
- Hij gelijkt op zijn oudere broer. Hij komt uit dezelfde vorm
De heilige Ambrosius zegt dat er een manier bestaat om te zeggen op wie iemand gelijkt, en dat zonder zich te vergissen, namelijk door te zeggen dat hij op God gelijkt Hij is het beeld en de gelijkenis van zijn Vader die in de hemel is. Hij is meer kind van God dan van zijn ouders Bij het doopsel kijkt de Vader naar het kleine kind alsof het persoonlijk het lijden van Jezus heeft ondergaan: Deze is mijn welbeminde dochter, zoon die ik doordreng met mijn liefde.