"Het hart van christelijke geloof en de beleving is gelegen in de christelijke godsopvatting. Wij hebben een zeer eigen opvatting over het wezen van God. De eerste generatie christenen wisten van meet af aan dat zij - om het zo te zeggen - een probleem hadden. Als je - zoals zij - beweert dat Christus zoon van God is, dan moet je de joodse visie op God herzien. Die christelijke visie op God was hen opgedrongen vanuit hun eigen ervaring van Christus. Ze komt dus niet uit het hoofd van theologen, maar uit het hart van de gelovigen. Kiezen voor dit thema is dus een heel bewuste keuze voor het hart van de christelijke traditie. Die kennis is evenzeer belangrijk voor de interreligieuze dialoog, bijvoorbeeld met de islam. Wie en wat moet je in die dialoog vergelijken? Niet Jezus met Mohammed, maar eigenlijk Christus met de Koran. Want wie spreekt het Woord van God? En als je over Christus zegt dat Hij het woord van God is, dan zit je met een heel andere godsopvatting. In de triniteitsleer vind je de eigenheid van christendom echt uitgesproken gearticuleerd. Het lijkt alsof we heel ver weg beginnen, maar eigenlijk beginnen we dus in het hart van onze eigen traditie."
Theoloog Terrence Merrigan in interview door Toon Ossaer in Kerk en Leven van 19 april 2006, p. 9.
uniqueness and communion of the persons who are God.
And precisely in not running away from the price
of our own personhood we begin to discover
that the proclamations central to the Christian message
are not simply doctrines tot be believed, but reality
that can be experienced,
reality that can transform experience.
Mara Ann Fatula, OP in Autonomy and Communion: Paying the Price, Spirituality Today, vol. 39 5Summer 1987): 164. Geciteerd in Owen F. Cummings, William T. Ditewig en Richard R. Gaillardetz, Theology of the Diaconate. The state of the Quetions, Paulist Press New York/Mahwah, 2005, p. 40 41
De auteur William T. Ditewig vervolgt:
Theologies of diaconate as indeed all theology begin with a full appreciation of the power, risk, and mystery of sacramental initiation into the Trinity. This provides a common sacramental identity whil establishing the possibelities for creative, dynamic, Spirit-filled, and transformative mission. Categories of theological discourse that insist upon excessive distinctions between the baptized over against the ordained will benefit from dialogue with trinitarian theology as the archetype of all ecclesial ministry. Furthemore, ongoing intensive research into the relationship of sacramental initiation to the variaties of commissioned, installed, instituted, and ordained minstries must be encouraged.
"Een kerk die zich niet warmt aan haar eigen vuur, krijgt ook een koud hart. 'Hieraan zal men u herkennen, dat gij elkaar bemint.' Het ergste bewijs van onze middelmatigheid is dat het zo povertjes gesteld is met het herkenningsteken van de christen, de onderlinge liefde. We zijn niet slecht voor elkaar, maar echt goed ook niet. We zijn zachtjes lief en hebben een beetje aandacht voor elkaar, maar een blijvende zorgzame gemeenschap vormen we niet.
In de grote vragen van deze tijd, zoals de vergrijzing en de verkleuring van de samenleving, zijn we ook al geen koplopers, al hebben we daar enkele goede gedachten over. We kijken, van een veilige afstand, te veel toe op wat anderen doen, en beloven dan onze steun. Bescheidenheid? Ik vrees dat het middelmatigheid is."
Mark van de Voorde in Geloven is achterlijk, zeggen ze. Open brief aan kerkverlaters, Davidsfonds/Leuven, 2006, p. 40.
De kerk als geloofsgemeenschap: van bodembedekker tot oase.
1. Woordenschat voor bijdetijdse gelovigen
De kerk als bodembedekker: dat is een kerk die alles kerkelijk wil overdekken. Een dergelijk kerk lijkt op een bodembedekker: de tuin lijkt wel groen, maar camoufleert dat de bodem dor en droog is. Geen enkele vitale plant steekt er bovenuit.
Cultuurkatholicisme: met deze term bedoelen wij hetzelfde als de kerk als bodembedekker. Het betekent dat kerk en cultuur elkaar overlappen. Misschien makkelijker geformuleerd: gemeente en parochie vallen samen. Er is geen verschil tussen beiden.
De kerk als oase: daarbij denken wij aan plekken waar zoekende mensen en die belanden vandaag op de gekste plaatsen hun dorst kunnen lessen, waar ze het Woord van God horen, waar goede liturgie wordt gevierd en waar ze echt christelijk leven ervaren. Hierbij is het trouwens goed te bedenken dat kerk of ecclesia betekent: de gemeenschap die wordt samengeroepen. Je moet er je vertrouwde plek voor verlaten en je wordt verzameld om vervolgens op een vruchtbare manier terug te keren en een teken te worden voor de wereld.
Parochianen zijn bijwoners of de parochie als gemeenschap van bijwoners: uiteraard leven de christenen ook in de wereld zoals iedereen, maar ze zijn niet van de wereld. Het geloven onderscheidt hen. Ze worden in de Bijbel bijwoners genoemd, passanten en vreemdelingen. Zo vormen ze parochies, wat letterlijk betekent: een gemeenschap van bijwoners (para: naast, oikia: woning). Misschien makkelijker geformuleerd: gemeente of dorp valt niet samen met de parochie of de parochie valt niet samen met de gemeente of dorp.
2. Het maakt geen lawaai, maar er iets aan het gebeuren in het decanaat Geraardsbergen
Waarschijnlijk heb je hier of daar al opgevangen dat de verantwoordelijken van de parochie, de parochieploegleden van de verschillende parochies in ons decanaat regelmatig samenkomen om samen te bidden, samen het brood te breken voor elkaar en om samen na te denken over de toekomst van onze zestien parochies.
Gaat het dan niet goed?
Op het eerste gezicht ziet de situaties van de parochie en van het geloven er niet rooskleurig uit. Steeds minder mensen nemen deel aan activiteiten van de parochie: het aantal deelnemers aan de weekendliturgie daalt zienderogen, er zijn minder voorgangers, en vul zelf maar aan.
Maar meer nog dan de dalende cijfers (bisschop Luysterman leerde ons tevreden te zijn met het kleine getal), verontrust ons de vraag naar een nieuwe inhoud van ons geloven. Velen zeggen: wat moeten wij vandaag nog geloven, in wie kunnen wij vandaag nog geloven. Velen zeggen de oude waarheden niet meer te kunnen geloven, en haken af
Het is voor niemand eenvoudig de oorspronkelijke boodschap van het christen zijn zo te verwoorden en vorm te geven dat ze aansluit bij de manier van denken, voelen en leven van de mensen van vandaag.
Er is het een en ander veranderd in onze tijd!
Wij kunnen een aantal veranderingen aan de buitenkant vaststellen, zoals we al vermeldden: dalende cijfers voor het aantal medewerk(st)ers en betrokkenen bij parochieleven. Er echter meer aan de hand.
Er is ten eerste iets grondigs veranderd in deze tijd.
Vele mensen in onze parochie hebben verdriet omdat onze omgeving geen christelijke gemeenschap meer is in zijn geheel ( de parochie als bodembedekker). En dat verandert voor hun gevoel veel: niet iedereen leeft hier op dezelfde goede manier!
Binnen ons christelijk geloven, onze parochie is er een grote verscheidenheid van deelname gegroeid.
Er zijn er die wekelijks deelnemen en anderen die liever af en toe komen. En de mensen zijn ook veel mobieler geworden. Je kunt medegelovige parochianen overal elders in de zestien parochies van ons decanaat ontmoeten. De mensen verplaatsen zich! Velen leveren nog altijd hun bijdrage aan de parochieopbouw (?) of is het gewoon het samenleven, langs de sociale bewegingen. Daarnaast kunnen wij ook in ons decanaat al zien of horen vertellen dat er meerdere godsdiensten en religies zijn. Zelf leven we samen met moslims, boeddhisten, ,protestanten En er zijn er ook die beweren helemaal niet godsdienstig te zijn! Het christelijk geloven is maar als één kraampje op de markt van religies of godsdiensten en levensbeschouwingen. Mensen hebben een veel grotere keuze dan vroeger.
Er is ook iets veranderd in het geloven zelf. Velen kunnen niet meer geloven op de manier zoals dat 20, 30 jaar terug was. We willen van het geloven ons geloven maken.
Met al deze veranderingen willen we in onze parochies rekening houden. En daarom zoeken we met alle parochies in ons decanaat hoe wij van bodembedekkers echte oasen kunnen worden.
Als gelovige voel ik me - en velen me mij - vaak beledigd door de media en kan ik me ook inbeelden dat een moslim tot in zijn diepste gemoed gekwetst is door die cartoons. Een beschaafd mens, gelovig of niet, doet zijn schoenen uit als hij een moskee binnenstapt en loopt niet in een zwembroek rond in een kathedraal. Zou de wereld er beter op worden als we dat in naam van de vrijheid morgen ineens wel zouden doen?
Hugo De Ridder in Kerk en Leven van 19 april 2006, p.7.
Telkens wanneer de persvrijheid wordt ingeroepen, ben ik beschaamd dat het om zulke banale dingen gaat: het liefdesleven van een politicus, een auteur die in zijn boeken mensen met naam en toenaam beledigt, een affiche van een toneelgezelschap dat Maria met een blote borst toont.
In mijn ogen is persvrijheid bedoeld om de macht te temperen, onrecht aan te klagen en wantoestanden te onthullen. Ze kan nooit een vrijbrief zijn om anderen te beledigen, te kwetsen, aan te zetten tot rassenhaat of tot het stellen van immoriele handelingen. Ontzetten veel vunzigheid wordt verspreid via het internet in naam van diezelfde vrijheid. Persvrijheid moet omzichtig gehanteerd worden en gaat volgens mij gepaard met respect en inlevingsvermogen.
Hugo De Ridden in Kerk en Leven, 19 april 2006, p. 7.
"De absolute zelfbeschikking is natuurlijk een mythe waarvan de herauten vooral te vinden zijn bij gezonde en bemiddelde mensen. Het 'ik als maat van alle dingen' is een zelfoverschatting die je wel enkele jaren kunt cultiveren. Maar vroeg of laat ligt elke mens te roepen op zijn moeder, als metafoor voor het opperwezen waardoor hij een tijdlang op de wereld mag rondlopen."
Hugo De Ridden Lieve Wouters in Kerk en leven van 19 april 2006, p.7
Net op het moment dat we het materieel goed hebben en al onze materiële behoeften ingevuld zijn, komen de gaten van onze immateriële behoeften te voorschijn. Bekeringen grijpen veelal niet plaats in de waanhoop van de materiële elllende, maar in de wanhoop van de immateriële leegte, als de materieële wensen vervuld lijken. Dan stoten we immers tegen de definitieve grenzen van ons tijdelijke bestaan, dan smeekt de eindigheid om oneindigheid, verlangt de onomkeerbaarheid van de tijd om in de eeuwigheid over te gaan.
Mark van de Voorde in Geloven is achterlijk, zeggen ze. Open brief aan kerkverlaters, p. 28.
De uittocht uit de kerk is in wezen een conservatieve reflex, want het is de reflex van wat men nabootsgedrag hoort te noemen. De weglopers zijn merendeels slachtoffers van de hrteloze sociale druk van de hardste schreeuwers uit hun vriendenkring: "Je doet er toch ook niet meer aan, zeker?" Meehuilen is altijd conservatief, des te meer als men er de nadruk op legt hoe progressief het wel is.
In het Engels zeggen ze (dan): to chance your arm (letterlijk: je arm riskeren). De oorsprong van die uitdrukking kun je zien in de (anglicaanse) kathedraal van Dublin. Daar bevindt zich een merkwaardige deur, eigenlijk een paneel uit de vroegere deur tussen kerk en kapittel. Het paneel wordt met eerbied bewaart, bijna als een relikwie, omdt er een mooie geschiedenis aan verbonden is. In het midden van het oude deurpaneel gaapt een lang en smal gat. Het lijkt er met een bijl uitgehakt en zo is het ook. In 1492, het jaar dat Columbus Amerika ontdekte, betwistten twee adelllijke familis, de Fitzgeralds en de Bulters, elkaar de macht over Ierland onder auspiciën van de Engelse koning. Hendrik VII had zijn sympathie van kamp verlegd, van de Fitzgeralds naar de Bulters. Dat leidde tot een verhevigde strijd, waarbij het handgemeen zich verplaatste naar de kathedraal. Black James, van de Butlersfamilie, vluchtte de kapittelzaal in en trok de deur achte zich dicht. Toen in de kerk een dode viel, zag Gerald Fitzgerald, de graaf van Kildare, in dat zo nooit een oplossing kan worden bereikt. Hij riep Black James op om naar buiten te komen, maar die weigerde uit angst. Toen deed hij iets onverwachts. Hij stak zijn hand door het gat en wachtte af. Twee mogelijkheden: ofwel hakte zijn tegenstander zijn arm af ofwel gaf die hem de hand. Het laatste gebeurde. De deur piepte open en beide rivalen vielen elkaar om de hals.
To change your arm: je loopt altijd een risico, als je iemand de hand reikt. Dat is het risico van elke poging tot verzoening. Verzoening vergt iemand die een gat hakt in de afsluiting tussen mensen en de hand reikt. Hij loopt het risico dat deander hem de hand afhakt, vandaag veeleer hem de hand weigert. Maar verzoening is ook ontwapend. Wie de uitgestoken hand aanvaardt, mag naar buiten komen. Hij riskeert niet, het risico lag helemaal aan de zijde van hem die de verzoening inzette.
De volledige titel van het boekje van Mark van de Voorde, Geloven is achterlijk, zeggen ze. Open brief aan kerkverlaters, Davidsfonds/Leuven, 2006, is een echte aanrader. De auteur heeft vier doelgroepen op het oog: eerst de ontgoochelden, de ontgoochelde weglopers en de ontgoochelde blijvers. De derde groep tot wie hij zich richt zijn de ontmoedigde kerkwerkers. De vierde doelgroep zijn de zakelijke zinzoekers. Lezen wij dit boek samen?
De manier waarop die vriendenv andaag over de kerk praten, lijkt op iemand die een glasraam aan de buitenkant staat te bekijken. Hij ziet een zwart gat. De kleuren lichten pas op als je de kerk binnenstapt. Het geloof is geen schilderij da tje van een afstand kunt bewonderen. Het is een glasraam waardoor het licht valt; In de kerk wordt het onbestemde licht gefilterd tot zichtbare kleuren. Het spat in vonken gekleurd licht uiteen. Uiteindelijk is het de kerk die Gods goedheid menselijk genietbaar maaakt (ook wel eens ongenietbaar).
Mark van de Voorde in Geloven is achterlijke, zeggen ze. Open brief aan kerkverlaters, p. 20 - 21.
Een oud koptisch verhaal vertelt over twee woestijnvaders. De ene vraagt aan de andere: 'Hoe komt het toch dat zovelen het monnikenleven opgeven?' De andere antwoordt: 'In het monnikenbestaan is het zoals met een hond die achter een haas aan zit. Hij jaagt hem op en blaft zich de longen uit het lijf. Veel andere honden worden door zijn geblaf opgeschrikt en sluiten zich bij hem aan. Ze jagen samen op de haas. Maar dan komt een moment dat de honden die de haas niet te zien hebben gekregen, moe worden. De ene na de andere geeft het op, staakt de jacht en keert naar zijn hok terug. Alleen zij die de haas wel kunnen zien, houden het vol tot het einde.'
Met het geloof is het ook een beetje zoals met dat oude verhaal.
Bouwstenen voor een relatie 4. Vruchtbaarheid Waaruit put een relatie haar leven? Wat zijn haar levensaders? Of anders uitgedrukt: welke zijn de onmisbare bouwstenen (hoekstenen) van een relatie, met name van de huwelijksrelatie?
De vier bouwstenen zijn: 1. Wij en ons 2. Vergeving 3. Aanvaarding 4. Vruchtbaarheid
4. Vruchtbaarheid
Vruchtbaarheid, niet allen in de enge zin van voortplanting, maar in de evangelische zin van zout, licht en zuurdeeg, is levensnoodzakelijk voor het relatieleven.
Niets is zo verstikkend voor een relatie als zelfgenoegzaamheid, een egoïsme à deux. Niets is een grotere illusie dan te denken: Wij twee zullen het wel redden; anderen hebben met onze relatie geen uitstaans.
Veel verloofden koesteren die illusie. Gelukkig is dat vaak een uiting van een groot vertrouwen in hun relatie. Maar intussen vergeten zij dat hun relatie niet uit de lucht is komen vallen maar het resultaat van wat mensen generaties lang in relatiewaarden hebben geïnvesteerd. Meer dan men beseft wordt men door anderen gevormd jammer genoeg ook vaak misvormd om op een bepaalde manier als gehuwden door het leven te gaan. Het beeld dat onze samenleving gehuwden lijkt voor te houden is dat van getrouwde eenlingen. Als anderen hun stempel kunnen drukken op het relatieleven, dan is het omgekeerd ook waar dat gehuwden door hun manier van huwen een grote invloed hebben op het relatieleven van anderen.
Er zit in het huwelijk een kapitaal aan relatieleven, en ik meen dat gehuwden dat nog te weinig investeren in anderen. Het is zoals bij elk kapitaal: als men het niet investeert verschrompelt het en verliest het met de dag aan waarde.
Gehuwden zouden zich meer de vraag moeten stellen:Wie heeft er wat aan dat wij van elkaar houden?
Ik zinspeel hiermee op vormen van engagement waarin de relatie zelf wordt geïnvesteerd i.p.v. bepaalde talenten en eigenschappen van elk van de partners afzonderlijk. In het sociale leven en het ontspanningsleven richt men zich haast uitsluitend tot gehuwden als tot getrouwde eenlingen: men richt zich tot de man of tot de vrouw, haast nooit tot de man of vrouw als echtpaar. Ik meen dat ook de kerk, de geloofsgemeenschap die in het huwelijk een teken, een sacrament ziet, niet voldoende appelleert aan gehuwden als gehuwden, maar nog al te vaak beroep doet op de een ten koste van de ander.
Ik (Hugo Roeffaers, zie eerste deel!) beschreef de vier bouwstenen of hoekstenen van een huwelijksrelatie, daarmee roep ik het beeld op van het bouwen, van het werken aan de relatie. Een sleutel-op-de-deur huwelijksgebouw is nog niet uitgevonden. Dat zou trouwens het failliet betekenen van de menselijke creativiteit. Het huwelijk is eerder een bouwwerf waarop constant gewerkt dient te worden. Het huis dat men als gehuwden bewoont is inderdaad nooit af.
In elke relatie, zeker de huwelijksrelatie is het kiezen tussen mûrir of mourir: ofwel groeien ofwel afsterven!
Tijdens bezinningsdagen gaven studenten van het zesde jaar mooie beelden voor wat wij bedoelen.
De ene student vergeleek het huwelijk met het bouwen van huis. Je moet eerst een goed plan hebben, een realistische droom van wat je beiden wil bereiken.
Daarna moet je beginnen met het leggen van een stevig fundament.
Vervolgens bouw je het huis steen na steen. Je zorgt ervoor dat de muren loodrecht staan, dat de deuren en vensters op de juiste plaats zitten.
Als het dak gelegd is mag je de palm steken.
Maar vergeet nooit dat een huis voortdurend moet onderhouden worden. Een huis dat niet wordt onderhouden verwordt tot een krot.
Een tweede student vergeleek het huwelijk met een brandende openhaard.
Als de haard brandt dan is het gezellig in huis. Een derde student merkte daarbij op dat het thuis maar gezellig kan zijn als de gezel thuis is.
De tweede student vervolgde: als de openhaard brandt wordt het gezellig. Maar typisch voor een openhaard is dat je hem voortdurend in het oog moet houden. Je moet er op tijd hout opgooien of hij gaat uit.
Misschien moeten wij ook eens nadenken over volgende uitspraak: Wij beginnen allemaal met onze geliefde te kiezen! In welke mate dat deze bewering hout snijdt is een ander gesprek waard. Waar is dat als wij onze geliefde hebben gekozen uiteindelijk onze keuze moeten beminnen.
Een parochie die 'beweegt' of een parochie die 'leeft'
Een parochie die 'beweegt' of een parochie die 'leeft'
'Bewegen' Een kegelbal beweegt ook, krachtens de gerichte worp. Een voetbal eveneens, krachtens het doeltreffende schot. Zelfs een lijk beweegt, wanneer men er in een snelle wagen mee door het land rijdt.
Maar zij 'leven' niet.
'Leven' Want leven is niet slechts 'bewegen', maar heel bepaald 'zichzelf bewegen' vanuit een eigen innerlijk actie-centrum en beginpunt. Elk pastoraal werk, elke godsdienstige opvoeding zal er heel bewust op gericht moeten zijn, precies dit moment naderbij te brengen waarop het godsdienstig 'voort-bewogen-worden' omslaat in 'zichzelf-voortbewegen'.
De parochie 'als sleep' Wie dat niet beoogt maakt zichzelf als pastor met zijn parochianen of als ouder met zijn kinderen tot permanente 'sleep'. Hij dispenseert daarmee iedereen van elk persoonlijk initiatief en sancitioneeert in feite de godsdienstige passiviteit.
Waaruit put een relatie haar leven? Wat zijn haar levensaders? Of anders uitgedrukt: welke zijn de onmisbare bouwstenen (hoekstenen) van een relatie, met name van de huwelijksrelatie?
De vier bouwstenen zijn: 1. Wij en ons 2. Vergeving 3. Aanvaarding 4. Vruchtbaarheid
3. Aanvaarding
De ander aanvaarden is nog wat anders dan hem of haar tolereren, dulden of verdragen, ofschoon dat natuurlijk ook onmisbaar is in een relatie.
De andere aanvaarde is méér dan hem of haar tolereren, dulden of verdragen
Aanvaarden van de ander begint met aandacht voor en positieve vooringenomenheid tegenover die gedragingen, opvattingen en gevoelens van de partner die mij niet liggen, ja, die mij storen of zelfs bedreigen.
Onze openheid tegenover de andere is meestal selectief
Onze openheid tegenover de andere is meestal selectief. Wij kiezen uit wat ons aanstaat, de stukken die ons passen en met de rest willen we niets te maken hebben. Daarmee spelen we elkaar stukken van onszelf toe en verliezen het geheel uit het oog. Waar moet de ander dan terecht met de stukken die ik in hem of haar verwerp? Omdat in ieder van ons de behoefte zo groot is helemaal bij iemand terecht te kunnen, zullen we als die behoefte door onze partner niet wordt beantwoord, het antwoord elders gaan zoeken. Dan ontstaat het gevoel: hij of zij verstaat mij beter dan mijn eigen man of vrouw. Eigenlijk bedoelt men: bij hem of haar kan ik terecht met die stukken van mezelf waarmee ik in onze huwelijksrelatie niet meer terecht kan.
Een eerlijke communicatie over symptomen van verwijdering, over die dingen die als splijtstof optreden in de relatie, is voor gehuwden echt geboden.
AANTEKENINGEN BIJ HET DIACONALE (EN BISSCHOPPELIJKE) AMBT[2] EN
TOETSING AAN DE BASISNORMEN VOOR DE VORMING EN DIRECTORIUM VOOR DE DIENST EN HET LEVEN DE PERMANENT DIAKENS[3]
1. Het ene wijdingssacrament en de drie ambtsgeledingen.
Het ene kerkelijke ambt evenals het ene wijdingssacrament wordt van oudsher op drievoudige wijze uitgeoefend, namelijk in de hoedanigheid van bisschop, priester en diaken.[4] De ingewikkelde geschiedenis van dit fenomeen wordt hier verder niet ontwikkeld.[5] Pas sedert Vaticanum II werd het volkomen duidelijk dat er daadwerkelijk maar één enkel wijdingssacrament en één kerkelijk-sacramenteel ambt bestaat, dat in het bisschopsambt tot zijn integrale volheid komt[6]. Daartegenover delen het presbyteraat[7] en het diaconaat op verschillende wijze in bisschoppelijk ambt.
Het diaconaat dat na een ingewikkelde geschiedkundige evolutie werd herleid tot een loutere doorgangsfase naar het priesterschap, werd door het Tweede Vaticaans Concilie van deze verschraling bevrijd[8], en opnieuw als zelfstandig ambt hersteld. Hierdoor wordt de kans geboden om de relatie tussen de drie wijdingsambten opnieuw en op een juiste wijze te begrijpen. Terwijl heel lang hun onderlinge verhouding als een opklimmende ladder werd voorgesteld:
Bisschop
Priester
Diaken
is het juister in navolging van vele theologen - hun verhouding op de volgende wijze uit te beelden:
Dit betekent: het bisschopsambt, de volheid van het sacramentele ambt, laat de beide andere wijdingsgraden op verschillende wijze delen in zijn zending en opdracht.[10] Het diaconaat en het presbyteraat zijn om zo te zeggen de beide handen van de bisschop, waardoor hij zijn ambt uitoefent[11]. Door de priesterlijke dienst vermenigvuldigt zich het leidingsambt van de bisschop over een groot aantal parochies en gemeenschappen[12]. In alle plaatselijke groepen van gelovigen stellen zij de bisschop, waarmee zij in vertrouwen en grootmoedigheid verbonden zijn, als het ware aanwezig en zij nemen voor hun deel zijn taken en zijn zorgen over om ze in de dagelijkse dienst uit te voeren. Onder het gezag van de bisschop heiligen en besturen zij het deel van de kudde van de Heer dat hun toegewezen is; op de plaats waar zij werken, maken ze de universele Kerk zichtbaar en zij dragen krachtig bij tot de uitbouw van heel het lichaam van Christus (vlg. Ef. 4,12). (L.G. 28) [13]
2. Het ambt van de diaken.
a) Probleemstelling
Terwijl in het priesterambt het leidings-, verkondigings- en heiligingsambt van de bisschop vermenigvuldigd en in bepaalde gemeenschap gekonkretiseerd wordt[14], deelt de diaken in de diaconale opdracht van de bisschop. Oorspronkelijk draagt de bisschop zelf de titel Pater pauperum Vader van de armen - hij zelf is (en blijft!) verantwoordelijk voor de dienst aan de noodlijdenden, onderdrukten, vreemdelingen en gemarginaliseerden. Maar gezien deze dienst krachtenslopend en tijdrovend is en van de andere kant deze dienst tot de hoofdopdrachten van de kerk behoort - even belangrijk als de dienst van het Woord, de sacramenten en de gemeenteleiding - is het de taak van de diaken om de bisschop (en natuurlijk de hem vertegenwoordigende priester) in deze opdracht te ondersteunen, en deze opdracht vanuit een principiële toevoeging aan de bisschop en de priester ook uit eigen, in het sacrament gegronde volmacht uit te oefenen.[15]
De pas geschetste bepaling van het diaconaat wordt volstrekt niet door iedereen onderschreven[16]. Ja, men heeft zelfs schertsend en puntig gezegd, dat sedert het herstel [17] van het diakenambt door het laatste concilie, de diaken voor een deel dat is wat hij in eucharistievieringen met diaconale assistentie na de consecratie verkondigt, namelijk dat hij een Mysterium fidei is een mysterie van het geloof. Dat allesbehalve klare beeld van de diaken kent velerlei oorzaken. Een van de motieven voor het herstel van het permanent diaconaat was het verlangen van vele concilievaders uit de derde wereld, om het pseudohiërarchische ambt van catechisten, dat voor vele van deze landen absoluut noodzakelijk is, door de diakenwijding in de kerkelijke hiërarchie op te nemen. Afgezien van het feit dat deze vlieger niet opging in gans Afrika hebben na het concilie slechts enkele catechisten zich tot diaken laten wijden[18] - is deze doelstelling (namelijk catechisten tot diaken te wijden) er de oorzaak van geweest dat het opnieuw ingevoerde ambt sterk wordt beïnvloed door het denkbeeld dat het op een of andere manier een soort leidings- en verkondigingsdienst is, ja zelfs met een zekere voorrang voor het sacramentele optreden ( dopen, communie uitreiken, voorgaan bij huwelijksvieringen) trouwens helemaal in overeenstemming met de feitelijke werkzaamheden van de catechisten.[19] Zo werd de diaken tot een soort minipriester.
Daarnaast waren er op het tweede Vaticaans Concilie nog andere bedoelingen voor de herinvoering van het permanent diaconaat werkzaam. Juist deze uiterst verschillende doelstellingen en praktische overwegingen waren er mede oorzaak van dat het concilie er niet in slaagde, niettegenstaande levendige debatten, het opnieuw ingestelde ambt een innerlijk centrum en een ondubbelzinnige sacramentele gestalte te geven. Wat dan toch de verschillende doelstellingen samenhield waren de overigens zeer verschillend begrepen pastorale noden. Men stelde voor het diaconaat een optelsom op van alle mogelijke liturgische, kerygmatische[20], pastorale en administratieve functies op ( zie LG 29)[21], functies waarvan de veelheid en de onverbondenheid alleen werden samengehouden door het overgeleverde samenvattende begrip non ad sacerdotium, sed ad ministerium manus imponuntur. Deze functioneel additieve[22] visie, waardoor de vraag naar het centrum van dit ambt, naar het vormgevende centrum, wordt uitgeschakeld, werd bevestigd door het Motu proprio van Paulus VI Sacrum diaconatus ordinem (18 juni 1967). Daarin wordt het diaconaat omschreven door een opsomming van wat het allemaal kan. Terecht merkt H. Vorgrimler daarbij op: Eine Theologie des Diakonates lässt sich von diesen Vollmachten her nicht entwerfen. [23] Ja, door de kontourloze opsomming van functies en volmachten, zoals zij uit de Schrift en de traditie werden overgenomen, wordt het naar voren brengen van een sacramentele vorm eerder verhinderd. Deze gang van zaken om de diaken totaal verschillende opdrachten toe te wijzen bekrachtigt de vaagheid van het diaconaat dat van begin af aan al uiterst dubbelzinnig was. Elke op de Schrift of de traditie steunende opsomming van diaconale taken wordt gekenmerkt door een gebrek aan fundamentele klaarheid. Een kwaal die men reeds in de apostelgeschiedenis terugvindt. In sommige belangrijke kerkgemeenschappen ( bijvoorbeeld die van Rome) werd het ambt van de Zeven, waarop de diakenambt steeds teruggevoerd werd, als dienst aan de tafel voorgesteld om daardoor het apostolisch ambt te ontlasten, dat zichzelf verstaat als dienst van het Woord en het gebed (Hand. 6, 4). Op andere plaatsen werden de diakens ten tonele gevoerd in de uitvoering van presbyterale handelingen, namelijk als verkondigers van Gods Woord en bedienaars van het doopsel[24]. Heel wat historici gaan uit van de veronderstelling, dat Lucas op de hoogte was van verschillende tradities, die hij zelf niet kon ontwarren. Enerzijds de traditie over het ambt van de Zeven als dienst aan de tafel[25] en van anderzijds het diaconaat als leidingsambt van de hellenistische gemeente en gemeentegroepen in Jeruzalem. Van deze reeds bij Lucas bestaande onduidelijkheid gaat een vaag beeld van de diaken de geschiedenis in: namelijk het ambt waaraan telkens opnieuw het diaconaal caritatieve handelen van de kerk werd toevertrouwd, maar ook liturgische en keygmatische functies
Dit hybride ambtsbeeld werd in de eerste eeuwen nog versterkt door het feit dat de diaken als kerkelijke vermogenbeheerder terecht, als men er aan denkt , dat het kerkelijke vermogen in beginsel en primordiaal aan de armen behoort zeer eng met de bisschop was verbonden en hem dan ook in liturgische handelingen bijstond (doopselassistent). Tenslotte speelde nog een kerkelijk grondprincipe mee, namelijk dat elke dienst in de kerk zich ook op eigen wijze in de liturgie ( tijdens feesten, wanneer de kerk zich met nadruk liturgisch representeert) moet kunnen moet kunnen uitdrukken[26]. Daar de diaken nu toch al bij de bereiding van de offergaven de giften van het volk in ontvangst nam, het grootste deel voor de noodlijdenden ter zijde legde, het kleinste deel voor het Eucharistisch Mysterie uitkoos en naar het altaar bracht, en daarna eveneens op een zinvolle wijze deze gaven na de consecratie nu het teken van Lichaam en Bloed van Christus bij de communieuitreiking aan de gelovigen terug- gaf, verlangde zijn dienst ook een steeds grotere liturgische betekenis (wat terecht van de oosterse diaken kan gezegd worden en over wie wij verder niet meer spreken). Zo kon feitelijk de indruk ontstaan dat de diaken aanzien wordt als een mini priester. Op dit spoor rekening houdend met nog andere factoren ging de ontwikkeling feitelijk verder tot en met de periode waarin het diaconaat als voor- en doorgangsfase naar het presbyteraat werd beschouwd. Wanneer nu het concilie het permanent diaconaat opnieuw herstelde, ruimde het toch de vaagheid omtrent het wezen van deze Dienst niet weg, evenmin als het de open vragen oploste, die voortkomen uit het feit dat in de westerse kerk gedurende lange tijd geen permanent diaconaat bestond. Tot die open vragen behoren problemen zoals bijvoorbeeld: Is de diaken ook vandaag weliswaar onder heel andere condities dan in de jonge kerk alleen de bisschop toegevoegd of ook de priester? Behoort de diaken tot het presbyterium, of moet er een diaconeum[27] worden gevormd ?
Zo is dat hoogwaardige, voor de kerk uiterst noodzakelijk ambt van de diaken tot vandaag theologisch onderbelicht en wordt het op totaal verschillende wijzen in de onderscheiden bisdommen uitgeoefend. In deze uiterst onbevredigende situatie kan men alleen maar wensen dat het hoogste kerkelijke gezag eindelijk klaarheid schept. Want de geschiedenis bewijst het, dat de kerk daartoe de volmacht heeft, binnen een weliswaar voorgegeven , maar breed kader, door ambtelijke beslissing een nauwkeuriger vormgeving en de betekenis van een sacrament nader te bepalen, te preciseren en ondubbelzinnig te verklaren[28].
In de huidige theologie worden in deze open situatie nu drie modellen gehanteerd en wordt erover gedebatteerd. Zij worden hier onder kort voorgesteld.
In nauwe aansluiting bij het tweede Vaticaans concilie en bij het Motu proprio van paus Paulus VI houdt dit model het bij een additief functionele[30] kijk op het diaconaat, een zienswijze die zich onder het begrip ministerium, als een dienst, laat samenvatten.
Als men uitgaat van deze visie op het diaconaat dan kan men inderdaad nauwelijks de indruk vermijden, dat het wordt bepaald door een overvloed van dienstfuncties, die tot ondersteuning van de priesters dienen. Deze worden immers geconfronteerd met een pastorale noodsituatie, die niet alleen het gevolg is van het priestertekort. Daardoor wordt de zin en het wezen van het diaconaat ten gronde buiten zichzelf gezocht, namelijk in zijn relatie tot het priesterambt dat het dienend ter zijde staat.
Hier uit volgt de volgende paradox: zoals in deze visie, waarin het diaconaat zijn identiteit of eigenheid vindt in een optelsom van functies ten dienste van het presbyteraat, kan men zijn identiteit ook bepalen vanuit zijn relatie met de leken. Karl Rahner merkte reeds op, dat het diaconaat helemaal geen opdrachten of functies omvat, die niet ook door leken kunnen worden uitgeoefend. Op welke wijze maken dan die verschillende diaconale functies de onderste trap van het wijdingssacrament uit? Zijn er zogezegd twee manieren van dienen in de kerk: enerzijds diensten die ook een leek normaal kan uitoefenen, en anderzijds, maar evenwel dezelfde diensten, die zich alleen maar van de diensten van de leken onderscheidt, doordat over de diaken, doch niet over de leken, de speciale genadegaven van de H. Geest worden afgeroepen.[31]
Betekent dit, dat er bij een bundeling van een bepaalde hoeveelheid diensten, kerkelijke diensten die in feite ook door leken kunnen worden uitgeoefend, wij zo iets als een kwalitatieve omslag krijgen, die dan ook in het sacrament wordt bezegeld? Moet men dan niet consequent zijn en allen, die in een groter en breder kader kerkelijke diensten uitoefenen tot diaken wijden? In ieder geval zou zo een praktijk in dit model heel logisch zijn. Weliswaar blijven de volgende vragen: Levert zo een dienen een eigen en specifiek ambt op? Is dienen niet de opdracht van elke christen? Als men het diaconaat uitsluitend vanuit dit standpunt benadert, wordt dan de theologische waardebepaling van de leken niet uitgehold? En bovendien blijft de vraag, of het diaconaat als verzamelbekken van verschillende uiteenlopende opgaven, een sacramentele gestalte (vorm) oplevert.
(2) Komplementair ambt
De tweede poging om de sacramentele gestalte van het diaconaat te bepalen, kunnen wij omschrijven als: het diaconaat is een complementair ambt.
Deze poging gaat terug op enkele overwegingen van Karl Rahner, die door Johannes Caminada werden overgenomen ( die bij Rahner daarop promoveerde), en die dan later door andere theologen werden overgenomen, elk met hun eigen accent, zoals bijvoorbeeld Alois Winter en in een andere vorm door Peter Hünermann. Over dit concept kort en bondig het volgende: Het uitgangspunt van dit model is de vaststelling, dat een christelijke gemeente in beginsel door twee tegengestelde bewegingen wordt gekenmerkt:
a) Door een concentrische beweging: deze beweging verzamelt de mensen naar de gemeente toe en wel uiteindelijk naar haar centrum, de eucharistie. Haar sacramentele betekenisvolle en ambtelijke uitdrukking vindt deze beweging in het presbyterale ambt, dat als dienst van de eenheid en dus van de gemeenteleiding wordt aanzien met als logisch gevolg, de viering van de eucharistie als middelpunt van de gemeente vooruitzet. Het presbyterale ambt is dus op het centrum van de kerk/gemeente gericht.
b) De gemeente is ook gekenmerkt door een excentrische beweging: Deze heeft als concrete inhoud: de dienst van de kerk aan de wereld[32], een dienst die door de concrete behoeften, eisen, wensen en noden van de mensen wordt bepaald. In deze beweging richt de kerk zich tot diegenen die buiten de maatschappij of aan de rand van de maatschappij staan. Op sacramenteel betekenisvolle wijze en ambtelijk wordt deze excentrische beweging door het ambt van diaken uitgedrukt. Zijn werkterrein is midden in de wereld.
Vanuit deze visie is de diaken noodzakelijk. Deze beide tegengestelde bewegingen kunnen zo stellen de vertegenwoordigers van dit model niet alleen door de presbyter worden waargenomen. Als de priester tegenwoordig wil beantwoorden aan zijn opdracht, dan moet hij voortdurend van vlag en richting veranderen Hij komt wordt geconfronteerd met een dilemma (een verscheurende keuze) als hij tegelijk wil doen, wat hoogstens na elkaar kan gebeuren. Het conflict wordt opgelost als het priesterambt door het tegengestelde ambt van de diaken wordt aangevuld. Daar het diaconaat zijn plaats heeft aan de periferie, om zo te zeggen onder bij het volk, stelt zijn plaats in het wijdingsambt het horizontale aspect van het ene kerkelijke ambt voor. Zijn plaats wordt eerder op grond van een persoonlijk charisma gefundeerd, terwijl het episkopaal presbyterale ambt zijn grondslag eerder van boven krijgt en dat dus minder door een persoonlijk charisma wordt gefundeerd. Hun ambtsbevoegdheid wordt door de wijding verworven.
Kan men echter werkelijk beide tegengestelde bewegingen van de kerk en de hun toegeordende ambten zo scheiden, dat men gaat polariseren tussen het persoonlijk charisma van de diakens en het presbyterale ambtscharisma, tussen de behoeften en noden van de mensen, voor dewelke de diaken instaat, en het verzamelende eenheidsstichtende handelen van de kerk, voor dewelke het presbyterale ambt moet instaan? En bovendien, geldt, wat hier van diaken wordt gezegd, niet evenzeer voor de leken, voor zover hun theologische plaats, zoals W.Kasper eens kort en bondig heeft geformuleerd, de spanning tussen buiten en binnen de kerk is? Wordt door dit concept van het diaconaat doopsel en vormsel niet uitgehold, en wordt het ambt weer als het A en de O van de kerk gesteld?
3) Repraesentatio Christi diaconiet ecclesiae servientis
Dit derde model, waarvoor ik zelf kies[33], ziet er als volgt uit: Zoals het priesterlijke ambt ( als deelname aan het bisschoppelijke ambt) de repraesentatio Christi capitis et unitatis ecclesiae is de sacramentele tegenwoordig stelling van Christus als eenheidstichtende Heer van de kerk en de eenheid van de kerkelijke communio, zo heeft het diaconale ambt als inhoud de repraesentatio Christi diaconi et ecclesiae servientis de sacramentele tegenwoordigstelling van de dienende Christus en van de dienende kerk. Christus was onder ons tegenwoordig als diegene die dient (Lc 22, 27). Hij keerde zich liefdevol tot de armen, verdrukten, zieken en verachten, om ook hen in zijn familie op te nemen en zo werkelijk een allesomvattende, niemand uitsluitende gemeenschap onder de mensen te scheppen. De kerk heeft deze dienst van Christus op zich te nemen. Dat het de opdracht van de kerk is sacramentis unitatis te zijn (vergel. S. 62), eenvoudigweg grenzeloos en universeel, kan men daaraan zien dat ook de armen, de lijdenden, de gehandicapten, outcasts, evenals al degenen die in de ogen van de wereld niet meetellen en waardeloos zijn, de doelgroepen het adres - van haar meest intensieve, beminnende benadering is.[34] Zoals Christus zelf de laatste plaats in de schepping opnam, en juist daardoor alles omvatte en omarmde wat ooit bestond, zo moet ook de diaconie van de kerk het teken zijn van haar opdracht de eenheid restloos na te streven tot zij alles en allen omvat.
Die gezindheid moet onder u heersen welke ook Christus Jezus bezielde:
Hij die bestond in goddelijke
majesteit
Heeft zich niet willen vastklampen
aan de gelijkheid met God:
Hij heeft zich van zichzelf ontdaan
en het bestaan van een slaaf
aangenomen.
Hij is aan de mensen gelijk geworden. en als mens verschenen
heeft Hij zich vernederd,
Hij werd gehoorzaam tot de dood,
tot de dood aan een kruis (Fil 2, 5 8).
Met het oog op deze zo gewichtige zending van de kerk vertegenwoordigt de diaken sacramenteel betekenisvol niet Christus als herder en hoofd[35] van zijn kerk, maar als diakonos. Dat betekent in geen geval dat de overige ambtsdragers bisschoppen en presbyters van het dienen zijn vrijgesteld. Het hele kerkelijk ambt staat onder het programmawoord dienen. De diaken echter representeert[36] binnen het ene, het-volk-van-God-dienende ambt op bijzondere wijze, namelijk ambtelijksacramenteel, de diaconia Christi. Zijn leidinggevende bevoegdheid is niet zoals de priester op de eenheid van de gemeente gericht, maar op het verwekken, stimuleren en begeleiden van het caritatieve handelen. Hier vinden wij de oorsprong van het feit dat in de jonge kerk aan de diaken bij voorrang het werkterrein van de caritas werd toevertrouwd. De diaken moet erover waken dat er geen Godsliefde is zonder naastenliefde ( en geen naastenliefde zonder Godsliefde). Tot zijn wezenlijke diaconale opdracht behoort daarom de zorg voor de liefdesdienst van het volk, om het volk van God tot de liefdesdienst op te roepen en te bekwamen. Hij zal de gemeente tot diaconale gemeente uitrusten en bekwamen, die daardoor haar deelname aan de heilszending van de kerk (LG 33), waartoe alle gelovigen op basis van hun doopsel en vormsel geroepen zijn, geloofwaardig en werkzaam kan uitvoeren. In de categoriale pastoraal, waarvoor de bisschop in zijn plaatselijke kerk, al naar gelang de uitgesproken noden, voor de diaconia Christi de hoofdverantwoordelijke is, kunnen de diakens bijvoorbeeld volgende opdrachten worden gegeven: leiding van de caritas, geestesziekenzorg, begeleiding van de marginale groepen ( in de verpleging, ouderen) en gehandicaptentehuizen, instellingen voor psychisch zieken, voor gevangenen en oudgevangenen (ex-gedetineerden)), leiding van kerkelijk-sociale consultatiebureaux ( huwelijks- en gezinsconsultatie, consultatie en begeleiding van mensen in crisissituaties, telehulp); verantwoordelijke voor de ontwikkelingshulp; zorg voor de vereenzaamden, alleenstaanden, bezitslozen; beheer van kerkelijke bezittingen, die immers altijd ook een sterke sociale binding heeft en zo meer. In het kader van sommige categoriale opdrachten kan men zich ook inzetten opdat de diaken volmacht zou krijgen voor de ziekenzalving, alsook voor in de geschiedenis reeds beslist een tijdlang gepraktizeerd ) biechtvolmacht voor de diaken, zowel voor zieken als gevangenen.[37] In dat alles representeert de diaken sacramenteel de dienende Christus zelf, maar ook de gemeente, in zover deze geroepen is zich door de diaconale gezindheid van Christus te laten inspireren en zijn diaconale opdracht zich te nemen.[38]
Liturgische en kerygmatische functies komen de diaken vanuit dit model niet toe, tenzij het uit het diaconale handelen zelf voortvloeit. Dat betekent twee dingen: (1) Wat de liturgische vieringen betreft, geldt het volgende: Zoals alle functies van de gemeente bij (hoog)feestelijke gelegenheden zich liturgisch moeten kunnen uiten, geldt dat eveneens voor de diaconale dienst. (2) Tot de diaconale opdracht behoort wezenlijk ook het uitnodigende en vermanende woord. Dit betekent evenwel dat de diaconale prediking naar haar intentie niet eenvoudig gelijk kan zijn aan de episcopale en presbyterale prediking. De diaconale prediking haalt haar eigenheid uit haar bedoeling de gemeente tot diaconale gemeente op te bouwen, zonder dat dit specifiek verschil in kleingeestige vitterij moet uitmonden[39]. Daar waar de diaken om beurt met de priester predikt, terwijl de beide predikaties dezelfde functie hebben, gaat naar mijn aanvoelen aan bovenstaande bedenkingen voorbij. De Duitse Ordnung der pastoralen Dienste wijst daar eveneens op, want wij lezen daar: De diaken werkt mee bij de godsdienstige vieringen, sacramentenbedeling, prediking en geloofsonderricht De wijze waarop hij deze wezenlijk bij zijn dienst horende opdrachten uitvoert, zal door de diaconia Christi doordrongen zijn.
In dit derde model van het diaconaat verkrijgt de diaken een door de Schrift en Traditie ondersteunde, zinvolle sacramentele gestalte, die daarenboven een basisfunctie van de kerk, de diaconia, een duidelijk uitgesproken gewicht geeft. Eigenlijk zouden er geen gemeenten zonder diakens mogen zijn[40]. Het presbyterale en diaconale ambt staat in dit ontwerp niet in een onder- of bovenschikkingsrelatie, maar in relatie tot de universele repraesentatio Christi capitis en in de konkrete repraesentatio Christi diaconi. In beginsel bevinden de presbyter en de diaken zich om te zeggen op gelijke voet. Pas in de bisschop komen beiden ambten samen. Zij zijn namelijk de twee armen van de bisschop[41].
Vervolgt
Temmerman Maurice, derde versie 2 september 2002
[1] Wij schrijven niet permanent diaconaat. Wij sluiten ons aan bij de mening van Borras A., in Diaconat Aujourdhuin N° 92 mars-avril 2001, p. 19: L expression diaconat permanent est dusage courant. On ne la trouve pas dans les document de Vatican II mais elle apparaît ensuite dans les documents du magistère. Songeons pricipalement aux Motu proprio de Paul VI Sacrum Diaconatus Ordinem de 1967 et Ad Pascendum de 1972, au Code latin de droit canonique promulgué en 1983 et au catéchisme de lEglise catholique de 1992 ainsi quaux documents plus récents, en date du 28 février 1998 , de la Congrégation pour lEducation catholique, Normes fondamentales pour la formation des diacres permanents ( ) et de la Congrégation pour le Clergé, Directoire pour le ministère et la vie des diacres permanents. Si lon estime devoir préciser que le diaconat est permanent, cest parce que, dans la vie de lEglise et lexercice dun ministère ordonné, de diaconat est encore perçu comme une réalité transitoire, comme étape vers autre chose, concrètement comme degré vers le presbytérat, mais en même temps comme une réalité en-deçàde ce dernier. Le terme degré connote en loccurrence linfériorité.
[2] Bewerking van Gisbert Greshake, Priester sein in dieser Zeit. Theologie Pastorale Praxis Spiritualität, Herder/ Freiburg Basel Wien, 2000, p. 167 176.
[3] Congregatie voor de katholieke opvoeding en congregatie voor de clerus,
[4] Er staat letterlijk: auf drei Staufen, auf der des Bisschops, Priesters und Diakons. Men zou kunnen vertalen door: volgens drie graden (trappen), volgens de graad (de trap) van de bisschop, priester en diaken. Wij kozen voor de vertaling: op de wijze van de bisschop, de priester en de diaken. Bisschoppelijke, priesterlijke, diaconale wijze, wijst op de algemene roeping tot, terwijl bisschop, priester, diaken, naar de persoonlijke roeping wijst. Wij verwijzen hier naar eveneens naar voetnoot 1 van Borras A.: Le terme degré connote en loccurrence linfériorité.
[5] De auteur zegt in het voetnoot 306, p. 402: Voor een goed overzicht zie Reiniger (1999) 616 629 (Lit.). Reiniger, D., Diakonat der Frau in der einen Kirche, Ostfildern,1999. Alphonse Borras en Bernard Pottier, in La grâce du diaconat. Questions autour du diaconat latin, Lessius, Bruxelles, 1998, gaan diepgaand in op de geschiedenis van het diaconaat en presbyteraat.Joseph Wil Pokusa, A canonical historical study of the diaconate in the Western Church, The catholic university of America, Washington, 1979, eveneens.
[6] Paul De Haes, De kerk als dienst aan de wereld, Reinaert, Zele, tweede druk, p. 97 190: Sacrament van de apostolische bediening. Onder 1.1. De sacramentaliteit van het ambt, citeert hij p. 100 LG 21: De heilige synode nu leert dat door de bisschopswijding de volheid van het wijdingssacrament verleend wordt, een volheid die met name in de liturgische traditie van de Kerk en door de mond van de heilige Vaders het hogepriesterschap en de samenvatting van het gewijde ambt wordt genoemd. Pagina 123 schrijft hij: De huidige bisschop, priester en diaken zijn gegroeid uit een gemeenschappelijke voedingsbodem: de opvolging van en de medewerking met de apostelen. De vaste grond die wij vinden in de geschriften van het Nieuwe Testament, is de apostolische zending. De twee sleutelwoorden zijn: opvolging en medewerking. In de figuur van de bisschop, of juister nog in het bisschoppelijk college wordt op opvolging voortgezet, gewaarborgd en gerealiseerd; in de figuren van de priester en de diaken wordt het element medewerking voortgezet en gerealiseerd.
[7] Wij gebruiken liever de term presbyteraat i.p.v. priesterschap omdat
[8] Lees daarover Borras, Alphonse en Pottier, Bernard, in La grâce du diaconat. Questions actuelles autour du diaconat latin. Lessius, Bruxelles, 1998 en vooral Pokusa, Joseph William, A cononical Historical Study of the diaconate in the westerne church, The Catholic University of Amercia, J.D.C., 1979.
[9] Aphonse Borras, 1998, p. 48 noemt het eerst schema cursus per gradum in tegenstelling tot het schema per sultum. un diacre pouvait devenir évêque sans avoir jamais être prêtre. Le cursus clérical, en effet, n était pas unique et linéaire, comme aujourdhui.
[10] Colson, J., Diakon und Bisschof in den eersten drei Jahrhunderten der Kirche, in: K. Rahner / H. Voirgrimler (Hrg.), Diaconia in Christo = QD 15/16, Freiburg i. Br. 1962, 230 253. Hier p. ? : Im Bischof ist der priesterliche Funktion nicht von der diakonische getrennt. Die beide Aufgaben sind unlösbar mit einander verbunden in der Person des Bischofs und dadurch in einem einzigen Sakrament der Weihe. Aber durch die Weitergabe teilt er diese beiden Aufgabenbereiche in zwei verscheidene Amter: das Presbyteramt und das Diakonat. Vertaling: In de bisschop is de priesterlijk functie niet van de diaconale gescheiden. Beide opdrachten zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden in de persoon van de bisschop en daardoor in het ene sacrament van de wijding. Maar door overdracht verdeelt hij deze beide opdrachtgebieden over twee verschillende ambten: het presbyterale ambt en het diaconaat. Zie ook Constituties en decreten van het 2e Vaticaans oecumenisch concilie, Katholiek Archief, Amersfoort, 1967, L.G. n°28, p. 78: Christus, door de Vader geheiligd en in de wereld gezonden (vgl. Joh. 10, 36), heeft door zijn apostelen hun opvolgers namelijk de bisschoppen aan zijn wijding en zending deelachtig gemaakt. De bisschoppen nu hebben hun diensttaak in verschillende graad aan verschillende personen in de Kerk op wettige wijze doorgegeven. Zo wordt ht door God ingestelde kerkelijk ambt in verscheidene wijdingsorden uitgeoefend door degenen die reeds van oudsher als bisschoppen, priesters en diakens bekend staan. Zie ook SC 42.
[12] A. Borras, 1998, p. 51: Entre le milieu du IIe siècle et les années 220, le group chrétien a connu une croissance numérique rapide en une extension sociale (conversion dans les ordines élevés et particulièrement de femmes riches). Ajoutons à cela lédit de Milan et surtout celui de Thessalonique qui fait du christianisme la religion officielle et nous entrons dans ce quon peut appeler lère de l Eglise de multitude A la suite de cette entrée des masses dans lEglise, la seule eucharistie célébrée par lépiscope dans la couronne du presbytérium ne suffit plus. Les lieux de culte se multiplient et les presbytres sont envoyés célélebrer leucharistie au nom de leur évêque. La solution aurait pu être de multiplier le nombre dévêques. On prit un autre, qui consita à définir nouvellement les relations entre lévêque en les presbytres. Cet éclatement du presbytérium entraîna celui de lordre diaconal. Idem, p. 51 53, ontwikkelt J.W. Pokusa hetzelfde voor deMiddeleeuwen vertrekkend vanaf 500.
[13] In het vervolg van het artikel wordt verder niet meer over het presbyteraal ambt gesproken.
[15] In voetnoot 310 (tweede deel) verwijst Greshake, , naar de reeds geciteerde schrijvers Borras/Pohier (1998) en Reininger (1999) en naar Müller, G.L., Priestertum und Diakonat. Der empfänger des Weihesakraments in schöpfungstheologischer Perspektive, Freiburg 2000.
[16] Zie daarover Beyers ? Paul De Haes schrijft daarover:
[17] A. Borras, 1998, p.20 - 21: Vatican II innove en recrée un diaconat autre que celui quenvisageait le concile de Trente parce que son ecclésiologie, sa théologie des ministères en ses intuitions missionaires sont autres. Cest ici que la distinction entre structure du ministère ordonné, en particulier du diaconat, et ses figures concrètes ses formes historiques peut être précieuse pour mieux apprécier la nouveauté de ce qui a été rétabli par Vatican II. Cest leffort du travail théologique en la matière qui ne doit pas oublier toutefois que le principe du ministère ne sépuise pas dans ses réalisations. Cela reste vrai pour le diaconat.
Lusage langagier nest pas neutre: délibérement, nous avons évité de parler de restauration. Ce terme aurait trop vite suggéré telle ou telle forme du diaconat de jadis. Nous avons choisi de parler de rétablissement. Cest le principe de lexercice en permanence du diaconat qui a été rétabli. Certes, le terme restauration signifie entre autres remise en activité, mais communément il est plutôt compris dans sa référence artistique ou architecturale. Dhabitude, en effet, on parle de restauration pour désigner la remise en bon état dun monument historique, dun batiment endommagè ou vétuste (Petit Robert). Selon ce sens du mot, on pourrait métaphoriquement dire ou croire que le diaconat était devenu une réalité endommagée ou vétuste. Son évolution nous suggère plutôt quil était devenu, dans lEglise latine, une réalité en léthargie. Le diaconat est progressivement devenu un ministère en cessation dexercice. Lexercice du ministère diaconal a connu une interruption. Nétant plus exercè en permanence, mais simplement comme transition, transitus , vers le sacerdoce (ministériel), le diaconat na plus vraiment été opératoire dans lédification de lEglise.
[18] In december 2000 waren er in Afrika in 6 landen 6 diakens lid van orden- en broedergemeenschappen en in 4 landen 28 diakens werkzaam in gemeenteleiding ( CIC Can. 517 paragraaf 2). Bron: Diaconia Christi, Vol. XXXVI jrg, deel ¾ 2001. Ter informatie: in december 2001 waren er wereldwijd 27.824 diakens. Bron: Diaconia Christi XXXVII jrg, deel ½ 2002. Daarvan in Afrika Lees daarover Lobinger Fritz in Diaconia Christi, Vol. XXXIII. Jahrgang, Heft 3-4, 1998, p. 127 132: Warum die meisten Gemeinden in den Entwicklungsländern das Diakonat für Wertlos halten.
[19] Zie mijn paper over de Sits im Leben van LG n°
[20] Kerygmatisch: wat de verkondiging van het Woord betreft.
[22] Een functioneel additieve functie: een visie die aan de diakens een optelsom van verschillende functies toevertrouwt.
[23] Voetnoot 311 van Greshake, ,. Vorgrimler, H., Kommentar zur LG 29, in LThK, Erg. Bd. I, 256 259. Hier 258. Vertaling: Een theologie van het diaconaat kan vanuit deze volmachten niet ontworpen worden.
[24] Denk aan het optreden van Filippus en Stefanus. Voor Filippus zie daarover Wilfried Rossel, In de schaduw van de hoop. Gelovig leven in het licht van de bijbel, Patmos, Kapellen, 1979, p. 131: Twee mannen in de reiskoets. Hand. 8, 26 40. Onder de titel Wie ben jij, Filippus? schrijft de auteur p. 14: Filippus is diaken. Hij is zelfs gewijd tot diaken. Zijn dienstbaarheid is dus geen vrij beroep of slordige vrijetijdsbesteding. Nee, zijn leven is de incarnatie van dienstbaarheid en openheid. Daarbij lijkt hij wonderwel op Hem die sprak: De koningen van de volkeren oefenen maatschappij over hen uit en hun machthebbers laten zich weldoeners noemen. Zo moet gij niet doen, maar wie onder u de voornaamste is, moet als de jongste wezen, en wie bevelen geeft als iemand die dient. Wie is immers de grootste: die aanligt of bedient? Niet hij die aanligt? Welnu, ik ben onder u als degene die bedient. (Lc 22, 25 27).
[25] Gerhard Lohfink, Heeft God de kerk nodig? Over de theologie van het volk van God, Carmelitana, Gent, Tweede druk, juni 2001, p. 294, handelt over Hand. 1 en de aanstelling van de zeven. Bladzijde 296 schrijft hij: De Twaalf riepen de hele groep leerlingen bijeen, de hele gemeente dus. Naar de opvatting van Lucas moeten wij ons voorstellen dat nu op de eerste plaats over het conflict en zijn aspecten gesproken wordt. Dan stellen de apostelen een oplossing voor. Zij bestaat hierin dat de verantwoordelijkheden binnen de gemeente duidelijker opgesplitst worden men zou ook kunnen zeggen dat de structuur van de gemeente meer gedifferentieerd wordt. De gemeente heeft de opdracht nieuwe mensen te winnen opdat het eindtijdelijke Israël verzameld wordt. Maar zij heeft evenzeer de opdracht de rechtvaardige samenleving van God waar geen armen meer zijn, waar te maken. De verkondigingstaak van de gemeente zal in de toekomst in het bijzonder de opdracht van de twaalf zijn, de zorg voor de Messiaanse, maatschappelijke gestalte van de kerk de taak van de zeven. (Onderlijning door mezelf).
[26] Lees daarover M. Marceau, La sacramentalité du diaconat, in Cahiers de Latelier, n° 491, janvier mars 2001, p. 56 58, onder de titel: Le diacre révèle ce quil est au cur de la célébration eucharistique. In de marge samengevat: 1) Unir sacramentellement le service de lautel en le service du frère ) 2) Le diacre met en valeur tous les ministères dont l2glise a besoin pour naître au cur du monde et y rendre tèmoignage de lEvangile. Hubert Renard in, Diaconat en solidarité, Salvator, Mulhouse, 1990, p. 75 76 schrijft daarover: Nous avons plusieurs fois dèjà mis en évidence ce rapport entre Eucharistie en pain partagé entre les hommes, et nous savons quil nous a été révélé dans lEvangile par laction même de Jésus. Il convient maintenant de préciser comment cela engage lEglise. Ce qui devrait la préoccuper, ce nest pas seulement le service du frère et (ou) le culte rendu à Dieu, mais larticulation entre les deux. Le seul service social ou caritatif, cest de la philantropie; la liturgie sans le service des laissés pour compte cest une action symbolique amputée dans sa signification et son efficacité. En revanche lorsque le service du pauvre et le culte rendu à Dieu sappellent lun et lautre, nous devenons témoins de son action dans le monde, Parole de Dieu pour les hommes. Bladzijde 87 90 heeft hij het over: Dabord la liturgie: On pourrait être étonné de laccent que nous mettons sur la liturgie, alors que nous dénonçons le risque dun diaconat qui concentrerait son activité sur le culte. Mais précisement la liturgie est au service de la mission. Lees ook de meditatie van bisschop Hemmerle verschenen in Plöger J.G., Weber H.J., Der Diakon. Wiederentdeckung und erneuerung seines Dienstes, Freiburg-Basel-Wien, 1980, p. 274-281, onder de titel: Diakonat und Eucharistie. eine Meditation.
[27] Over het diaconeum lees A. Borras, 1998, p.106 115: LOrdination comme entrée dans un ordre. Eveneens Borras in Diaconat Aujourdhui, n° 92, mars-avril 2001, Repères pour und théologie du diaconat, p. 18 30, hier p. 27 30: lOrdination diaconale comme entrée dans lOrdre des diacres.
[28] Ondertussen verscheen Basisnormen voor de vorming en Directorium voor de dienst en het leven Permanent Diakens, 121, Kerkelijke documentatie jaargang 28 2000, Utrecht, 63 bladzijden. Vertaling van Norme fondamentali per la formazione dei diaconi permanenti, Direttorio pr il ministero e la vita dei diaconi permanenti, Congregazione per lEducazione Cattolica, Congregazione per Il Clero, Libreria Editrice Vaticana, Città del Vaticano, 1998. P. 3 lezen wij: De werkelijkheid van het diakenambt in zijn geheel (de fundamentele leerstellige visie, het onderscheiden van de roeping en de voorbereiding op het ambt, zijn levensvorm, dienst, spiritualiteit en voortgezette vorming) vereist hedentendage een herziening van de tot dusver afgelegde weg om te komen tot een omvattende verheldering die noodzakelijk is om deze graad van het wijdingsambt een nieuwe impuls te geven in overeenstemming met de aanbevelingen en de bedoelingen van het Tweede Vaticaans Concilie. Voor commentaar op de ratio en directorium zie Diaconia Christi, Vol. XXXIII. Jahrgang, Heft 3-4, 1998: Römische Dokumente zum Ständigen Diakonat.
[29] Wij verstaan dienstambt hier als: een toegevoegd ambt ter ondersteuning, tot dienst verlening aan een ander ambt, in casu het presbyteraat.
Over de woordgroep diakonein, diaconia , diakonos (dienen, dienst, dienaar) zie John N. Collins, Re enterpreting the Ancient Sources, New York Oxford, Oxford University Press, 1990. Met commentaar daarop door de auteur in brief van en Diaconia Christi. Commentaar op J.N. Collins door theologe Veerle Draulans in J.Haers, T. Merrigan en P. De Mey (red.), Volk van God en gemeenschap van de gelovigen. Pleidooi voor een zorgzame kerkopbouw, Averbode, 1999, p. 698 714, onder de titel Barmhartigheid. Dankbaar vluchtbegrip in een polemiek over diaconie?.
Ook Fabien Blanquart in Quel serviteur?, Cerf, Paris, 2000, schreef een zeer interessante studie over deze woordgroep. Deze studie verscheen oorspronkelijk in het tijdschrift Diaconat Aujourdhui.
[31] In de tekst van Greshake, , p. 171 lezen wij ter plaatse: Hierzu bemerkt Bischof Karl Lehman: Auf die Frage, ob der Diakon entscheidend etwas anders tut als das, was Laien auch tun können, kann man im Grunde nur antworten, dass dem, der gewisse Funktionen und erst recht ein Bundel von solchen in der Kirche ausübt, die Anerkennung als Berufung und Beruf und erst recht die Zusage einer sakramentalen Gnade für diesen Dienst nicht versagt werden sollen.
[32] Het interdiocesaan tijdschrift voor het diaconaat droeg de naam: Diakens voor de wereld. Het boek van Paul De Haes, De Kerk als dienst aan de wereld.
[33] In de Ratio van 1998 lezen wij p. 10 (onder de titel: Verwijzing naar een gedegen theologie van het diaconaat): Het diaconaat wordt verleend door een bijzondere uitstorting van de Geest (wijding) die in de ontvanger een bijzondere gelijkvormigheid aan Christus, de Heer en dienstknecht van allen, bewerkstelligt. In Lumen gentium 29 wordt met een citaat van een tekst uit de Constitutiones Ecclesiae Aegypticae nader uiteengezet dat de oplegging van de handen aan de diaken niet ad sacerdotium sed ad ministerium is, dat wil zeggen, niet voor het priesterschap maar voor het dienstbetoon. Samen met de waarschuwing van de heilige Polycarpus die door Lumen gentium 29 eveneens is overgenomen, omlijnt deze aanwijzing de specifieke theologische identiteit van de diaken: als deelname aan het ene kerkelijk dienstambt is hij in de kerk specifiek sacramenteel teken van Christus de dienstknecht. Zijn opgave is uiting aan de noden en verlangens van de christelijke gemeenschap te geven en stimulans tot dienstbaarheid of diaconia te zijn, wat een wezenlijk deel van de zending van de kerk vormt. (de laatste citaten komen uit Ad Pascendum). Bladzijde 12 lezen wij: Ten slotte wordt de munus regendi uitgeoefend in de toewijding aan werken van liefdadigheid en bijstand en in het bezielen van gemeenschappen of sectoren van het kerkelijk leven, in het bijzonder wat betreft de liefdadigheid. Deze bediening is het meest typisch voor de diaken. (Onderlijning door mezelf).
[34] Lees Renard Hubert in Diaconat et solidarité, Salvator/Mulhouse, 1990, p. 18 24 onder de titel: Le service des tables et lEucharistie, schrijft hij een prachtige meditatie over de symboliek van het samen tafelen en de dienst aan tafel.
[35] Herder en hoofd zijn op de wijze van Jezus, die gekomen is om te dienen en niet om gediend te worden.
[36] Paul De Haes, 1979, p. 24: De kern van de zending is een nieuw aanwezigheid, een tegenwoordigheid vanuit een dubbele verbondenheid. Vanuit de verbondenheid met de Vader ( zijn eeuwige voortkomst uit de Vader) is Jezus op een nieuwe wijze aanwezig bij de mensen. Het nieuwe is voor ons tegelijk manifestatie én mededeelzaamheid én grondslag van nieuwe verbondenheid. Deze drie dimensies ( manifestatie, communicatie en grondslag van nieuwe gemeenschap) vinden wij samen in het éne woord representatie, dat zowel kan betekenen voorstelling (aanschouwelijk maken, manifesteren) als tegenwoordig stellen (presentie) of ook aanbieden (present stellen als geschenk en aanbod).
[37] Greshake, 19..,p. 175 schrijft wat ziekenzalving en biecht betreft: Beides zetzt allerdings eine gesamtkirchliche Kompetenzzuweisung voraus!
[38] De diaken heeft niet alleen een roeping in de categoriale pastoraal. De werken van barmhartigheid gelden ook van persoon tot persoon in het concrete gemeente (parochie- ) leven.
[39] Alhoewel in huidige omstandigheden de dienst van het Woord een (geestelijk) werk van barmhartigheid bij uitstek is.
[40] Vandaar onze bedenking bij een louter categoriale invulling van de diaconie. De diaconie heeft haar werkterrein in de korte en lange relaties (Van Bladel s.j.) , in de persoonlijke relatie in de parochie en in de categoriale pastoraal, zonder de vraag naar wat stroomopwaarts gebeurt (structurele problemen) te verwaarlozen ( Garry Gielen). Zie werk over de tweemaal zeven werken onder de titel De werken van de Messias.
[41] Jozef De Kesel in . Een bisschop met één arm is gehandicapt.
De paaskaars aansteken is een teken van ons geloof dat de dood niet het einde is. Pasen op zich is ook niet het einde, maar het begin. Het is het begin van het verhaal dat we zelf schrijven door te leven vanuit ons paasgeloof, telkens weer opnieuw.
Waaruit put een relatie haar leven? Wat zijn haar levensaders? Of anders uitgedrukt: welke zijn de onmisbare bouwstenen (hoekstenen) van een relatie, met name van de huwelijksrelatie?
De vier bouwstenen zijn: 1. Wij en ons 2. Vergeving 3. Aanvaarding 4. Vruchtbaarheid
2. Vergeving
Als priester (Hugo Roeffaers) ben ik altijd pijnlijk verrast als ik merk hoe diep gehuwden elkaar kunnen kwetsen. Dat begint vaak met kleine vormen van afwijzing die echter al vlug overslaan in verwijten om te eindigen in verwerping.
Heel wat relaties stranden omdat men niet tijdig geleerd heeft elkaar om vergeving te vragen en elkaar vergeving te schenken, m.a.w. om elkaar een nieuwe kans te geven. Omdat zelfs kleine vormen van afwijzing en onbegrip zon pijn doen, gaat men zich daartegen beschermen. Men kweekt dan een dikke huid, men vormt eeltvlekken om de pijn de volgende keer niet meer te voelen.
Vaak verwart men vergeving met verontschuldiging
Vaak verwart men vergeving met verontschuldiging. Maar bij een verontschuldiging vragen wij de ander dat hij of zij zou bekennen dat ik er geen schuld aan heb. Ik vraag dan: laten we het maar vergeten. Het gaat hier om een onpersoonlijk iets, om het en niet langer om personen, om ons. Een volgende keer zeggen we dan dat het ons weer parten heeft gespeeld.
Vergeven gaat altijd om personen. Vergeven is de nederigheid opbrengen toe te geven dat jij mij diep kunt kwetsen en dat ik je nodig heb om daarvan te genezen. Het is de moed opbrengen geen lastenboek aan te leggen dat men in petto houdt.
De moed opbrengen in de relatie geen lastenboek aan te leggen
Kwetsuren, kleine zowel als grote, laten diepe sporen na en de herinnering daaraan werkt als een sluipend vergif in op de relatie. Ons geheugen kunnen we niet dicteren, toch kan vergeven ons geheugen genezen.
Ons geheugen kunnen wij niet dicteren, maar de vergiffenis is de genezing van het geheugen
Elkaar kunnen vergeven, de ander de kans geven om opnieuw te mogen beginnen, is een onmisbare bouwsteen voor een relatie. Vooral mag men niet wachten tot de kwetsuren dramatisch worden, dan is men teveel de gevangene van zijn eigen pijn om nog naar de ander te kunnen uitreiken.