Een oosterse monnik werd eens uitgestuurd naar het westen. Bij zijn terugkeer in het klooster riep de abt alle monniken bijeen. Toen vroeg hij zijn medebroeder: "Wat heeft de reis geleerd?" De broeder boog het hoofd en bleef geruime tijd in meditatie verzonken. Iedereen zweeg eerbiedig. Uiteindelijk nam de monnik het woord. "Ik droomde", zo zei hij, "dat ik aan de kant van de weg zat. Ik was moe en er hing een zeer dichte mist. Plots hoorde ik links van mij snel hoefgetrappel. Nieuwsgierig keek ik op en zag ineens een ruiter opduiken. Zonder kijken galoppeerde hij mij voorbij. Ik had nauwelijks de tijd hem te vragen: "Waarheen gaat die snelle reis?" "Dit moet u aan mijn paard vragen!", hoorde ik nog net. Toen slokte de mist de ruiter op.