Na het afronden van de humaniora had ik op de eerste de beste sollicitatie al werk gekregen. De kantoren van GB te Edegem lagen op nauwelijks een kilometer van mijn ouderlijk huis, lekker dichtbij dus en ik kon meteen aan de slag. xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Welk soort werk ik zou gaan doen, was nog niet duidelijk, maar ik had ook nog bij enkele andere bedrijven gesolliciteerd en stond op werfreserves. Als het niet beviel had ik dus nog wel enkele ijzers in het vuur.
Om nog een laatste grote vakantie te kunnen nemen, had ik wel gevraagd om pas op de eerste werkdag van september te mogen starten.
Tijdens die laatste grote vakantie werd ik smoorverliefd op Daniel, een razendknappe Fransman uit Lille. De liefde was wederzijds en nog heel pril op het moment dat ik aan mijn eerste job begon.
Ik kwam terecht op de leveranciersboekhouding, moest de controle doen van de facturen van Rayon 5 , de droge voeding zogezegd, wat niks met voeding maar hoofdzakelijk met onderhoudsproducten te maken had.
Op school haatte ik boekhouding, maar nu ze me ervoor gingen betalen, zou ik werken dat de stukken eraf vlogen! Ik dacht dat het zo hoorde.
Zonder opkijken verwerkte ik nauwkeurig stapels facturen, ik sprak geen woord tenzij het iets met mijn werk te maken had, de comptometer (een raar soort rekenmachien) rammelde de godganse dag onder mijn vingers en elke avond stapte ik met een rode kop, suizende oren en zeurende hoofdpijn naar huis. Tot in bed bleef ik ongewild doorrekenen. Het was saai, geestdodend werk, ik was te verlegen om contacten te leggen en vond mijn collegas trouwens niet interessant, hield niet van de werksfeer, niet van de grote zaal met rijen aaneengesloten bureaus en besloot om er weg te gaan van zodra ik elders kon beginnen. Ondertussen wilde ik wel onberispelijk werk afleveren zolang ik daar moest blijven.
De laatste werkdag van mijn 2de werkweek was vrijdag, 13 september 1968.
Een van de collegas was afwezig, een ander wist : Die meldt zich altijd ziek, als de 13de op een vrijdag valt, want ze is zo bijgelovig dat ze dan niet durft buiten te komen.
Vanuit mijn ivoren toren hoor ik het gebabbel en trommel ijverig verder, met een beetje schrik dat de afdelingschef misschien wel zou denken dat ik óók zit te niksen.
Ineens voel ik dat er iets mis is. Ik kijk op van mijn werk, het is kwart voor twaalf, bijna middagpauze en iedereen schijnt tegelijkertijd verbaasd met zijn werk op te houden. Er drijft plots traagjes een sluier grijze rook binnen.
Dames en Heren, trek allemaal de stekker van uw machines uit, ga rustig naar buiten
en vergeet niet af te klokken beneden, zegt de afdelingschef.
Iedereen staat kalm op en we gaan in groep naar de dubbele klapdeur, de toegang tot het trappenhuis. Wanneer de eerste de deur half opent, rolt een ondoorzichtige zwarte wolk de zaal binnen. Deur toe! wordt er geroepen.
Van de aanpalende zaal zijn er ook plots enkele mensen bij ons gekomen. Krista is erbij, een meisje waarmee ik vroeger in de jeugdbeweging was. Ze is een jaar ouder dan ik, al getrouwd en nu hoogzwanger. Dit is haar laatste werkdag want over 2 weken zou ze bevallen.
We gaan nu met zijn allen richting nooduitgang. De brede deur die uitgeeft op de magazijnen is met geen mogelijkheid open te krijgen, ze moet aan de andere zijde versperd zijn.
We keren terug naar het midden van de zaal. Een man zegt laconiek Mannekes, dat wordt hier zoiets gelijk in den Innovation ...en dan breekt de paniek los! Gegil, geschreeuw, mensen lopen alle richtingen op, sommigen nemen de klapdeuren, waarachter waarschijnlijk de brandhaard ligt, anderen springen door de ramen, zes meter naar beneden op het beton.
Inwendig ben ik razend op de man die zo ondoordacht de vergelijking uitsprak met het verschrikkelijke drama in Brussel, nog geen 2 jaar geleden, maar verder lijk ik het allemaal vanachter een glazen scherm mee te maken.
Ik sta daar maar stil te denken dat ik nog niet wil sterven, maar dat dit het misschien wel is. En ik denk aan mijn ouders en broers en zusjes en aan mijn lief Daniel. Ik vraag me af of hij het vanavond op het TV-nieuws zal zien en...ik WIL hier niet sterven, verdomme! Niet in dit akelig kot, voor dat stom werk wil ik niet sterven!
De elektriciteit is uitgevallen en er komt steeds meer rook.
Je ziet haast niets meer en iedereen is aan het hoesten.
De hoge ramen zijn nu nog de enige mogelijke uitgang. De vensters staan allemaal open, maar de dikke rook trekt als door een schouw naar buiten en zelfs daar krijg je nog weinig lucht.
Ik sta naast Krista bij het open raam. Wij zien geen brandweer noch ladders.
Ik ben heel bang om zes meter lager op het beton terecht te komen, maar zeg tegen Krista dat we toch zullen moeten springen.
Ik ken haar als heel sportief en moedig, maar nu zegt ze Ik spring niet, dan is mijn kindje dood en ik misschien ook. Dan blijf ik bij u zeg ik en ben blij dat ik een reden heb om niet te springen.
En plotseling is daar een hand op mijn schouder...een witte jas : de portier! Hij zegt ons dat we een zakdoek voor de mond moeten houden en met de andere hand op de schouder van een voorganger hem moeten volgen naar de trapzaal. Iemand roept : Maar het is dààr dat het brandt!
Niet waar! Ik ben langs daar gekomen, doe zoals gezegd en volg mij
Zon twaalftal mensen zijn samen met hem door de rook en in volslagen duisternis naar buiten gelopen. Bij de ingang van het gebouw liggen de vele gewonde springers op verzorging te wachten.
Twee brandweermannen van het bedrijf zijn in de brand omgekomen.
Krista beviel nog dezelfde avond van een gezond dochtertje, Sandra.
Eergisteren zag ik op Canvas een reportage over The Falling Man.
De foto van een vallende man vanuit de WTC-toren en de controverse rond feiten en foto.
Ik weet
Iemand die springt is niet laf.
Iemand die springt, omdat er geen andere mogelijkheid meer is, tenzij stikken of verbranden, zo iemand is oneindig moedig.
|