xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Toen ik eindelijk terug op straat stond overviel me een gevoel van grote opluchting, letterlijk : van bevrijding. Ik zag nog hoe een vrachtwagen onder de ramen van de kantine, aan de zijkant van het gebouw geparkeerd stond, waarop mensen sprongen om zo op de begane grond te geraken.
Met trillende benen stapte ik naar huis, me vaag bewust van de buurtbewoners die naar de reusachtige zwarte rookkolom stonden te kijken.
Ik hoorde de brandweerwagens aankomen toen ik onderweg was. De nachtmerrie had voor mij slechts een kwartier geduurd, maar zou nog heel lang blijven naspoken.
Bij het pleintje dichtbij ons huis gekomen, neemt een vriendelijke mevrouw me bij de arm, zegt dat ik even moet gaan zitten en wat drinken. Ik voel me niet goed, beef en heb een smerige, vettige smaak in mijn mond en keel, maar ik wil eerst ons moeke gaan geruststellen. Maar de dame in kwestie achteraf hoor ik dat het de vrouw van Majoor T. is staat erop dat ik even met haar binnenga, ik meen ook dat ze ons moeke opgebeld heeft, die kwam me tegemoet en bijna tegelijkertijd komt voke aangereden in zijn blauwe Taunus. Hij werkt op Cockerill Yards in Hoboken, maar is tevens burgemeester en dus als hoofd van politie en brandweer opgeroepen. Ik ben blij dat hij meteen ziet dat ik ongedeerd ben.
Het allesoverheersend gevoel is er een van grote opluchting en ik voel de nood om aan iedereen die het maar wil weten, te laten zien dat ik leef. Op dat ogenblik heb ik nog geen weet van de dodelijke slachtoffers en fiets kort na de middag naar moemoe, die in het rusthuis, enkele kilometers verder woont. Vanuit haar kamer zie ik nog steeds de dikke rookkolom en ik hoop - het is zeer kortzichtig en egoïstisch, besef ik nu- dat de hele boel opbrandt zodat ik er nooit meer terug naartoe moet.
Hoezeer ik normaal ook op persoonlijke hygiëne gesteld ben, het komt nu niet bij me op om direct te gaan douchen en van kleren te wisselen. Ik droeg die dag een wit katoenen bloesje en ben met dezelfde kleren nog naar mijn oude school gefietst om mijn diploma te gaan ophalen bij het secretariaat.
Pas bij het naar bed gaan realiseer ik me dat het witte bloesje nu grijs ziet.
De volgende twee dagen blijf ik roet snuiten en het plakkerig gevoel in mond en keel duurt ook nog even.
De werknemers van GB wordt gevraagd om de volgende dag te komen helpen opruimen.
Het idee alleen al om daar terug naartoe te gaan schrikt me af. Bovendien komt Daniel met de auto van zijn vader naar België.
De volgende maanden waren een verschrikking, er was in die tijd geen slachtofferhulp voor wie geen zichtbare schade had opgelopen.
De eerste weken gebeurde er op het werk elke dag wel iets, waardoor mijn collegas en ikzelf van onze stoel rechtsprongen en ik was de hele tijd gereed om de benen te nemen.
Met man en macht werd er gewerkt om het gebouw zo snel mogelijk terug bruikbaar te maken. Zo werd er een noodmuur opgetrokken in de zaal waar ik werkte, parallel aan een oude binnenmuur, die gescheurd was door de hitte. Een meter voor deze muur in oprichting stond een rij bureaus waaraan bedienden aan het werk waren. Op zeker ogenblik valt een van die grote snelbouwstenen naar beneden, op de schouder en hand van een vrouw....Steeds is er lawaai en getimmer van de werklieden, het getril en gebeuk is vaak zo hard, dat er een lange neonlamp uit de fitting schiet en op de bureaus uiteenspat.
Vaak ook drijft er ineens een brandlucht naar binnen...en elke keer slaat de angst toe.
Als ik in april tenslotte van job en omgeving kan veranderen ben ik de koning te rijk.
Niet alleen wordt mijn salaris verdubbeld, maar ik krijg interessanter werk op de personeelsdienst van de elektriciteitsmaatschappij. Mijn collegas zijn vier mannen die stuk voor stuk mijn vader zouden kunnen zijn en zich ook zo gedragen. Ik ben secretaresse voor allevier en bedien hen op hun wenken. De schatten dragen mij op handen en sporen me aan om trager te werken, het contrast met mijn vorige betrekking is hemelhoog : ik vind dat ik te weinig werk heb.
Eén nadeel was, dat ons kantoor op de 5de verdieping lag. Iedereen vond me een beetje raar omdat ik daar altijd de trappen nam in plaats van de lift.
Als er brandoefening was, werd dat op voorhand aangekondigd; ik zorgde altijd dat ik voor de eigenlijke oefening al beneden was.
Een warenhuis, bioscoop, theater, durfde ik in het begin niet binnengaan, later zorgde ik waar mogelijk om aan het eind van een rij te zitten en de nooduitgangen zijn ook altijd direct ingeprent.
Mensenmassas mijd ik na al die jaren nog steeds en in bepaalde situaties paniekeer ik inwendig ik moet hier wèg-ik moet hier wèg!, wat ik dan ook onmiddellijk doe.
Herman heeft altijd begrip gehad voor mijn soms bizarre gedrag op dit vlak.
Als ik het nuchter bekijk, dan besef ik hoe overdreven dit lijkt, maar wanneer het me weer eens overspoelt, dan is er geen redeneren aan en och, er valt mee te leven.
PS De gebouwen van de GB-kantoren in Edegem zijn vorig jaar met de grond gelijk gemaakt. Ze stonden al jaren leeg. Het terrein is nu bouwrijp gemaakt en zal een heel nieuwe woonwijk worden.
|