Vanmorgen was het weer zover op het radionieuws :iemand was weer creatief bezig geweest met verblijfsvergunningen.Creatief is blijkbaar een eufemisme geworden voor net niet strafbaar, of toch tenminste voor onterecht.
Toch is creativiteit wanneer de term niet ten onrechte gebruikt wordt - één van de beste eigenschappen van de mens, waarbij we het net zo goed hebben over de artistieke creativiteit als over creatieve intelligentie.
Creativiteit in artistieke zin kan handelen over het maken van iets totaal nieuws, maar het kan net zo goed gaan over een nieuwe visie op een bepaald gegeven.Zo kan het bijvoorbeeld dat iemand als Munch zelf met verschillende versies van het schilderij "De Schreeuw voor de dag komt., of kan Monet de kathedraal van Rouen telkens opnieuw schilderen op andere uren van de dag of in andere seizoenen.Zo kunnen zangers de nummers van anderen coveren, waarbij het natuurlijk altijd de vraag blijft of die cover enige waarde aan het nummer heeft toegevoegd,.
Maar creativiteit is ook creatieve intelligentie.Intelligentie is het vermogen om goede oplossingen te bedenken voor een probleem.Wetenschappers die dieren observeren zullen je tientallen voorbeelden kunnen geven van dierlijke intelligentie, en er zullen nog meer gevallen zijn waar wij die dierlijke intelligentie niet herkennen.
Binnen dit probleemoplossend denken kunnen wij nog spreken over inventiviteit en over creativiteit.Inventiviteit is dan het vermogen om verschillende goede oplossingen te bedenken, creativiteit is dan het vermogen om met nieuwe goede oplossingen voor de dag te komen.Het een sluit het andere niet uit, maar inventiviteit kan ook in de eerste plaats steunen op een goede dossierkennis, een goed geheugen.Als je meer gelijkaardige situaties kent, en weet hoe het probleem in die situaties vroeger is opgelost, heb je ook meer kans om voor het nieuwe probleem met verschillende oplossingen voor de dag te komen.
Creativiteit veronderstelt dat je met een nieuwe oplossing voor de dag komt.Soms is dat nieuw relatief :het kan voldoende zijn dat niemand anders aan die mogelijke oplossing denkt, opdat ze als nieuw ervaren zou worden, terwijl je voor je zelf kan denken dat het gewoon voor de hand ligt.
Voorbeelden geven van creatieve oplossingen is moeilijk :als ik hier en nu een voorbeeld geef van een nieuwe oplossing, dan is die hopelijk nog nieuw voor jou als je dit straks leest, maar als je dit morgen zou herlezen zal ze gewoon niet meer nieuw zijn, en zal de oplossing niet meer creatief zijn.
Belangrijk blijft natuurlijk dat het om een oplossing moet gaan.Het voorgesteldemag dan nog zo vernieuwend zijn, als daarmee hetprobleemniet opgelost wordt, kan je niet echt spreken over creatieve intelligentie.Tegenwoordig wordt daar wel een mouw aan gepast :we schakelen marketingjongens in die dan wel een probleem bedenken waarvoor onze nieuwigheid een oplossing biedt, de marketingjongens (of -meisjes) kunnen dan aan de wereld duidelijk maken hoe groot het probleem wel is, en op de kortst mogelijke tijd is onze nieuwigheid een gadget geworden die iedereen wil hebben.
Onrechtstreeks is er dus wel creativiteit in het spel, en voor de economie maakt het weinig uit of het nu gaat over een werkelijke behoefte, dan om een behoefte die de mensen is aangepraat.En het zijn ook niet alleen de marketingmensen die dit soort creativiteit toepassen, ook in de politiek is het dagelijkse kost.Schijnproblemen en problemen van een kleine groep worden telkens weer opgeklopt tot het grote problemen zijn geworden voor iedereen, en op die manier wordt de aandacht afgeleid van de echte problemen.
Is het dan te verwonderen dat met de term creativiteit soms creatief wordt omgesprongen, en men die gebruikt voor louche praktijken ?
Als titel had hier net zo goed schijn en wezen kunnen staan, maar dat leek me wat hoog gegrepen voor een opstel dat maar een A4-tje lang mag worden.Met paradoxen heb ik daarbij nog de mogelijkheid om er een ganse dynastie van te maken, en bij gelegenheid met Paradoxen 2 af te komen.Denk dus maar dat hier Paradoxen 1.0 boven staat.
Twee van die paradoxen spoken me door het hoofd.Naar aanleiding van het referendum in Frankrijk is er de vraag of zo een referendum wel het toppunt is van democratie.En naar aanleiding van een gesprek onder vrijwilligers stel ik mij de vraag of we met het wegnemen van drempels niet net het omgekeerde bewerken van wat we willen bereiken.
In verband met het referendum is de eerste vraag natuurlijk wat we precies verstaan onder democratie.Volstaat het om de stemmen te tellen en de meerderheid te volgen, om zich als democraat te kunnen noemen, of moeten we er soms van uitgaan dat we het beter weten, en ons gedragen als verlichte despoten ?
Het antwoord zal wel weer ergens tussenin liggen.Pim Fortuyn is niet de grootste Nederlander, al had hij de meerderheid van de volksstemmen achter zijn naam, en zelfs al zou Pascal Vyncke alle stemmen van alle gebruikers van Seniorennet hebben gekregen, dan zou hij nog niet echt de Grootste Belg zijn.Het al dan niet aannemen van een Grondwet overlaten aan de stemmen van de kiezers, waarvan nog geen 10 % zelfs maar het voorwoord heeft gelezen, is niet de ultieme democratie.Die grondwet blijkt dan ook nog zo complex te zijn, dat een openbaar debat er rond voeren ook al niet haalbaar is.In zo een tekst wordt je daarbij nog meer getroffen door de punten waar je het niet mee eens bent, dan door de punten die je wel kan goedkeuren.Dat zo een grondwet ooit zou goedgekeurd worden buiten dan in de nieuwe landen die duidelijk baat hebben bij de toetreding lijkt me een mirakel.
Het systeem van de getrapte democratie lijkt me betere garanties te geven.Moet je dit nu doen via het verkiezen van een wetgevende vergadering zoals we dat nu kennen, of via een systeem waarbij cellen voor lokaal bestuur iemand afvaardigen naar een hoger niveau, die dan weer iemand afvaardigen naar een nog hoger niveau ?Dat is weer zo een vraag waarop je binnen het formaat van een A4-tje geen gefundeerd antwoord kan geven.
De vraag of we geen drempels moeten toevoegen om echt drempelverlagend te werken sluit hier ook bij aan.In een referendum zullen de grootste schreeuwers altijd de doorslag geven, en als er geen drempels gemaakt worden zullen het weer die grootste schreeuwers zijn die het best aan hun trekken komen
Willen we echt drempelverlagend werken, dan moeten we de kansen verbeteren van de mensen die in een hoekje gedrumd worden.Als je overal de trappen vervangt door hellingen, dan wordt het voor rolstoelgebruikers wel wat gemakkelijker, maar tegenover de mensen die goed kunnen lopen blijven ze toch in het nadeel.Als we niet kunnen bereiken dat iedereen die loopt niet automatisch de reflex heeft om de rolstoel voor zich uit te duwen (aangenomen dat de rolstoelgebruiker inderdaad die richting uit wil), dan moeten we bij gelegenheid een regel handhaven die aan de rolstoelgebruiker voorrang geeft.
De rolstoelgebruiker is hier natuurlijk maar een voorbeeld.Maar dat geldt net zo goed voor een schoolklas, waar zowel de extra zwakke als de extra sterke leerlingen ook extra aandacht zouden moeten krijgen.Nu is die extra sterke leerlingen meestal assertief genoeg om die aandacht op te eisen, en de extra inspanning van de leerkracht zal bij die sterke leerling ook meer kans op succes bieden.
Dit lijkt wel een pleidooi te worden voor positieve discriminatie, en op zijn best is dat paternalisme, en dat is ook al een vies woord geworden.
Maar is het dan zo verwerpelijk zich als een goede vader te gedragen ?
Wie de term ooit bedacht heeft, zou ik echt niet weten, en zo vaak heb ik hem nog niet aangetroffen. Het gaat er om hoe verschillende initiatieven die allemaal bedoeld zijn om mensen te helpen, elkaar meer beconcurreren dan dat ze elkaar aanvullen. Een beetje zoals in de koloniale periode verschillende missies elkaar bekampten in de strijd om de zelfde zieltjes, of zoals je vroeger in een zelfde stad naast het bisschoppelijk college ook nog een colleges van de paters van dit en een college van de paters van dat, een instituut van de broeders van hier en een school van de broeders van ginder kon vinden; waarbij we de instellingen van het officieel onderwijs nog buiten beschouwing laten.
Op gebied van het onderwijs zijn er intussen wel samenwerkingsverbanden ontstaan, maar bij het vrijwilligerswerk lijken we daar nog niet altijd aan toe te zijn. Enerzijds zullen de economische motieven ontbreken het brengt weinig op te snoeien in de salarissen van vrijwilligers anderzijds zullen de verschillende organisaties altijd wel voldoende verschillende accenten leggen om niet meteen tot samensmelting over te gaan.
Maar niet willen samensmelten is nog lang niet hetzelfde als niet willen samenwerken. In verband met het missioneringsyndroom is er het verhaaltje (uit de Lachende Kerk van Fons Jansen) van de twee missieorganisaties die willen samenwerken, maar daar niet in slagen omdat er één de eerste vergadering begint met te zeggen We kunnen maar beter samenwerken, want wij werken tenslotte voor de zelfde Baas, u op uw manier en ik op de Zijne. Ons eigen grote gelijk zou wel eens een grote belemmering voor samenwerking kunnen zijn.
Verschillen moeten we ook niet in de eerste plaats zien als tegenstellingen, maar als mogelijke terreinen waarop we elkaar kunnen aanvullen. Uiteraard kan dit aanvullen enkel blijven duren als het inderdaad gaat om een wederzijds helpen, tenzij er bij de ene de bereidheid bestaat zich als afhankelijk op te stellen. En misschien is dat afhankelijk maken van een andere organisatie ook weer een teken van het missioneringsyndroom.
Mogen we dan niet fier zijn over wat we weten te bereiken, of over de specifieke manier waarop we dit bereiken ? Toch wel, maar - net als in de wetenschap - moeten we ons altijd durven afvragen of we inderdaad het gestelde doel bereiken, en of we dat op de beste beschikbare manier doen.
Dit soort gewetensonderzoek zal er dikwijls toe leiden dat wij onze werkwijze bijsturen, en soms zullen we ons er toe verplicht zien om de doelstellingen bij te sturen. Als je op een dag merkt dat je niet meer de mogelijkheden hebt om de dienst te verzekeren voor je doelgroep, dan heb je maar drie mogelijkheden : ofwel moet je zorgen voor meer middelen (of dat nu menselijke of materiële middelen zijn) ofwel beperk je de dienstverlening ofwel beperk je de doelgroep. Of je kan de drie gewoon combineren.
Of als je merkt dat er binnen je doelgroep noden bestaan waar je niet kan op in gaan, dan kan je proberen jezelf bij te scholen, of dan kan je (helpen) zoeken naar een organisatie die zich wel op die specifieke noden richt.
Noch de menselijke noch de materiële mogelijkheden van een vrijwilligersorganisatie zijn onbegrensd. Vooral omdat die organisaties vaak op dezelfde mensen moeten terugvallen.
Dit is precies wat de hoop levend houdt om niet al te zeer in dat missioneringsyndroom te vervallen : er zullen altijd wel mensen zijn die in twee of meer organisaties actief zijn en die ofwel zullen te kampen hebben met een dubbele loyaliteit, .of anders zullen moeten zorgen dat de verschillende initiatieven elkaar aanvullen in plaats van elkaar te bestrijden.
Het is pas als hierin voldoende slagen, dat we mogen beginnen denken aan onszelf bijscholen om ook aan de onbeantwoorde noden van ons publiek te voldoen.
In de wereld van de vrijwilligers hoor je constant praten over drempels die moeten verlaagd worden, en kloven die moeten gedicht worden. En naar aanleiding van de BHV-crisis hoor je opnieuw hoe de kloof tussen Vlamingen en Franstaligen weer eens breder (of is het nu dieper ?) is geworden.
Ik vraag me dan af of je zo een kloof eigenlijk moet dichten, of je ze misschien niet beter kan overbruggen. Een kloof dichten wordt namelijk gemakkelijk en vaak gedaan door ze vol te storten met allerlei afval. Achteraf blijkt die aanvulgrond dan niet voldoende stabiel te zijn, en het moet al erg meevallen als je geen milieuproblemen krijgt. Als je de kloof overbrugt, dan is de kloof niet weg, maar blijkt dat er best mee te leven valt.
Tussen Vlamingen en Franstaligen zijn er inderdaad verschillen, die dikwijls verder gaan dan de taal alleen. Het heeft geen zin die te ontkennen. Maar er in berusten dat er een kloof bestaat, is ook geen oplossing. Dus moeten we werken aan een brug. En daarvoor moeten we eerst beginnen met fundamenten. Dat betekent dat we moeten proberen de anderen te begrijpen en dat zou wel eens het moeilijkste deel van de oefening kunnen zijn.
Franstaligen zouden moeten proberen te begrijpen waarom de Vlamingen en dan in de eerste plaats de Vlamingen uit de Brusselse rand - zo aandringen op die splitsing. En Vlamingen zouden moeten begrijpen waarom de Franstaligen zo aandringen op het behoud van het ene kiesarrondissement, op het eeuwigdurende karakter van de faciliteiten.
Mij lijkt het nu dat van geen van beide zijden geprobeerd wordt om die redenen te verklaren. Als Vlamingen zeggen dat het gewoon om een toepassing van de grondwet gaat, dan is dat geen reden, dan is dat een technische kwestie. Als ze zouden toegeven dat ze zich bedreigd voelen door een Franstalige kolonisatie, dan zou dat wel een reden zijn. En dan zouden de Franstaligen moeten bereid zijn na te gaan of die Vlamingen uit de rand geen reden hebben om zich bedreigd te voelen, en of die faciliteiten waarop ze zich beroepen om zich niet te integreren niet moeten gezien worden als een voorrecht, een privilege, eerder dan als een recht.
Dit stukje zal de kwestie niet oplossen, en ik kan ook niet voorspellen of BHV gewoon uit de belangstelling zal wegdeemsteren, dan wel een steeds pijnlijker kwestie zal worden. De bedoeling was trouwens dat ik het niet alleen over kloven zou hebben, maar ook over drempels.
Ik ben als vrijwilliger actief in een initiatief dat Buurtweb heet, en waar we volgens de gebruikelijke terminologie op drempelverlagende manier willen bijdragen tot het dichten van de digitale kloof. Zelf probeer ik die woorden een beetje te vermijden; en hoe we in de praktijk te werk gaan kan je best bekijken op onze website www.buurtwebaalst.be.
Als je zo een tijdje bezig bent, leer je wel dat je niet alle drempels kan verlagen, of alle kloven kan dichten. Soms moet je de drempel laten voor wat ze is, en er de mensen gewoon even çoverheen helpen.
Dikwijls bestaan er allerlei regeltjes om je te beletten die drempel door een zachte helling te vervangen. Soms zijn die regels best zinvol : het aantal mensen dat gehinderd en zelfs in gevaar gebracht wordt door zo een helling is vaak hoger dan het aantal mensen dat er door geholpen wordt.
Zelfs mensen uit de gehandicaptenzorg zullen weten dat het niet alleen om fysieke drempels gaat. Je krijgt te maken met verborgen agendas, met territoriumgedrag, met belangenvermengingen, met situaties waarbij een vrijwilliger moet keuzes maken tussen een aantal organisaties, omdat hij of zij zichzelf niet onbeperkt kan opdelen,
Maar de keren dat je merkt dat je wel iemand over de drempel hebt geholpen, dat je wel een kloofje hebt overbrugd, maken het allemaal wel waard.
Tot in de XVIII° eeuw was het Latijn in West-Europa de taal van de wetenschap. Die rol is in onze tijd min of meer overgenomen door het Engels, waarbij het Engels ook buiten de grenzen van West-Europa die rol speelt. Daarbij is er wel concurrentie geweest : in het begin van de XX° eeuw was het Duits bijvoorbeeld de internationale taal van de fysica.. Je telde pas echt mee als je publicaties verschenen in de Analen der Physik. Einstein publiceerde zelf in dit tijdschrift, maar vertaalde ook Engelstalige artikels van bijvoorbeeld Bose om ze in dat tijdschrift gepubliceerd te krijgen. Maar twee wereldoorlogen hebben gemaakt dat de balans over de ganse lijn in het voordeel van het Engels is doorgeslagen, en dat deze situatie nog lang zal aanhouden.
Tegenover het Latijn heeft het Engels een aantal voordelen : de spraakkunst lijkt minder moeilijk dan bij het Latijn (door het ontbreken van verbuigingen) en je kan door samenstellingen nieuwe woorden vormen die voor iedereen duidelijk zijn. En het is een levende taal, voor miljoenen mensen is het gewoon de taal waarvan ze zich dagelijks en voor alle gebruik van bedienen. Engels is zo levend dat het onderscheid tussen spelling en uitspraak enorm is, je kan Engels niet leren zonder een woordenboek met fonetische transcripties bij de hand. Want de spelling van het Engels is de afgelopen 200 jaar nauwelijks veranderd, maar de uitspraak blijkbaar wel.
Het Chinees, dat voor meer mensen de moedertaal is dan het Engels, zal waarschijnlijk nooit tot werldtaal uitgroeien; Frans, Spaans en Portugees die een vergelijkbaar koloniale traditie hebben, konden toch niet de status van het Engels als internationale taal behouden. De economische macht van de Verenigde Staten speelt daarbij wel een doorslaggevende rol. Dit leidt tot een dubbel voordeel : ze staan economisch (en militair) sterker, en kunnen bij hun internationale kontakten gebruik maken van hun moedertaal.
Vanaf het eind van de XIX° eeuw zien we hoe er pogingen gedaan worden om iedereen op gelijke voet te stellen bij internationale kontakten door het gebruik van kunsttalen. Van deze kunsttalen is Esperanto wel het best gekend en het meest verspreid. En hoewel er aan die talen ernstig gesleuteld is om ze nog beter bruikbaar te maken, heeft geen ervan ooit de positie van een wereldtaal verworden. Esperanto mag dan nog wereldwijd door 2 miljoen mensen gebruikt worden, en beoefenaars hebben in de meeste landen, het blijft altijd gaan om kleine groepjes idealisten. Het gaat inderdaad om idealisten, want het ideaal om over de ganse wereld op gelijke voet te kunnen communiceren is voor hen belangrijker dan het converseren in de taal die wereldwijd het vaakst als gemeenschappelijke werktaal gebruikt wordt. Met Esperanto converseer je wel wereldwijd op gelijke voet, maar enkel met een klein aantal gelijkgestemden. Als je in een multinational een bericht moet sturen bestemd voor alle vestigingen over de verschillende continentenen, dan zal dat bijna altijd in het Engels gebeuren.
Tegenover het Engels zitten de kunsttalen in een bijzonder moeilijke positie : meer en meer mensen kiezen voor het Engels omdat meer en meer mensen het Engels gebruiken. Zo zie je ook dat in de neiuwe toeristische bestemmingen het Engels de gebruikelijke tweede taal geworden is, dikwijls ongeacht de eigen koloniale traditie. Zelfs met een zwakke dollar is de economische macht van de Engelssprekende wereld doorslaggevend.
Het merkwaardige is dat het Internet deze evolutie nog versterkt heeft. Esperanto is in de eerste plaats een geschreven taal, buiten de bijeenkomsten van Esperantisten wordt het nauwelijks gesproken. Chatrooms in Esperanto zouden de nieuwe gebruikers een enorme kans geven om praktijk op te doen. Maar ze schieten niet bepaald als paddestoelen uit de grond, lijkt het me.
In België hebben we niet de gewoonte om er ons druk over te maken, maar en Nederland heeft men het vaak over alfa- en bètawetenschappen, en zelfs gammawetenschappen. Het probleem is niet zozeer dat men een onderscheid maakt, maar wel dat men met die alfa, bèta en gamma toch tot een soort rangorde komt. Meestal zal men het niet toegeven, maar in TV-programmas als Herexamen merk je wel eens hoe deelnemers er graag mee te koop lopen dat wiskunde en natuurkunde hun slechte vakken waren. Meestal komt dat dan uit de mond van mensen die "creatief met taal bezig zijn" acteurs en Tv-presentatoren bijvoorbeeld. Je zal zelden iemand uit de exacte wetenschappen horen zeggen dat voor hem of haar talen of geschiedenis eigenlijk tweederangsvakken zijn. Dat doorgedreven onderscheid is daarbij van redelijk recente datum. Newtons hoofdwerk heet voluit "Philosophiae Naturalis Principia Mathematica" (wiskundige principes van de natuurfilosofie) en dit situeert zich (weer eens) in het midden van de XVII° eeuw. En buiten de wis- en natuurkunde hield Newton zich ook bezig met geschiedenis en theologie eigenlijk stond al zijn werk in zijn ogen in functie van de theologie. Alle wetenschap stelt zich tot doel de wereld waarin wij leven beter te begrijpen, en waar het kan dit begrijpen ook in de praktijk toe te passen. Het hangt van onze eigen geaardheid en van allerlei toevalligheden af of het nu filosofie wordt of delfstofkunde waarin wij ons zullen verdiepen. Tot die toevalligheden hoort bijvoorbeeld ook de mogelijkheid om er onze broodwinning van te maken : welk vak de beste carrièremogelijkheden biedt kan op enkele jaren totaal veranderen. En niemand kan beweren dat betere carrièremogelijkheden een wetenschap minderwaardig zouden maken. Het onderscheid dat we maken tussen de verschillende takken van de wetenschap is ook altijd een beetje kunstmatig. Op de middelbare school leren we streng onderscheid te maken tussen natuurkunde en scheikunde. Zo zou een chemisch of scheikundig verschijnsel onomkeerbaar zijn, en een natuurkundig of fysisch verschijnsel omkeerbaar. Maar als je verder doordringt in de chemie, stel je vast dat de meeste chemische reacties net wel omkeerbaar zijn, rechtstreeks of via een kringloopproces. Mijn eigen vakgebied is dat van de fysicochemie, waar gezocht wordt naar de verbanden tussen chemische structuur en fysische eigenschappen. We noemen het fysicochemie, omdat we ervan uitgaan dat de chemische structuur de bepalende factor is, maar het praktische werk bestaat het vrijwel uitsluitend uit meten en opvolgen van fysische eigenschappen. Taalkunde kan je niet bedrijven zonder enige kennis van de geschiedenis : als er bijvoorbeeld een beroep verdwijnt, dan verdwijnt ook de woordenschat die met dit beroep verband houdt. Gelukkig is er nog de zeilsport, anders zou misschien niemand nog goed begrijpen wat het betekent de wind in de zeilen te hebben, of om het een beetje moeilijker te maken iemand de loef af te steken. Geschiedenis bedrijven zonder oog te hebben voor de economie is ook al zoiets : als de zeilvaart verdwenen is, dan is dat in de eerste plaats om economische redenen. En de economie zal op haar beurt bepaald worden door factoren die strikt genomen tot andere wetenschappen horen. Hoe zouden we een rangorde tussen de wetenschappen kunnen opmaken, als alles van alles blijkt af te hangen. En als de wiskunde alle andere wetenschappen helpt, terwijl je nauwelijks kan zeggen dat de wiskunde ergens door een bepaalde wetenschap wordt geholpen, maakt dat dan de wiskunde de eerste of de laatste van de wetenschappen., of is ze misschien de alfa en de omega, het begin en het einde ? Voor Newton was het blijkbaar duidelijk : al zijn werk maakte hij ondergeschikt aan de theologie . Dat moet voor hem de ultieme wetenschap zijn geweest., maar wie zou hem daarin nu nog volgen ?
In Nederland is er enige herrie ontstaan omdat minister van onderwijs Van der Hoeven zou willen dat het creationisme op school zou onderwezen worden, een beetje naar Amerikaans voorbeeld. En blijkbaar staat nu de halve wetenschappelijke wereld op zijn kop.
Waar is al die herrie goed voor ? Getuigt het niet juist van een wetenschappelijke levenshouding om elke mogelijke theorie op haar verdiensten te onderzoeken, zeker wanneer de gangbare theorie niet volstaat om alles te verklaren ?
Wetenschap erkent geen dogma. Zelfs de zogenaamde wetten zijn niet meer dan beste beschikbare verklaringen tot nu toe. De wetten van Newton volstonden om de banen van planeten en satelieten te verklaren, tot de waarnemingen zo nauwkeurig werden dat Einstein met zijn relativiteitstheorie moest komen om de onverklaarbaarheden te verklaren. Einstein doet niets af van Newton, als je een vergelijking maakt zou je kunnen zeggen dat Newton een goed bouwplan voor een auto heeft geleverd, en dat Einstein daar een servo voor de besturing aan heeft toegevoegd. Einstein was er zich wel van bewust dat ook zijn theorie niet alles verklaarde, en tot zijn dood bleef hij op zoek naar de universele theorie.
Dus als de evolutietheorie van Darwin niet alles verklaart, is het de plicht van de wetenschap om andere theorieën eerlijk op hun waarde te onderzoeken. Vraag is nu wel of de middelbare school daarvoor de geschikte omgeving is. Het vrij onderzoek moet het daar namelijk afleggen tegen het zonder discussie opnemen en weergeven van kennis. Het kan moeilijk anders, gezien de hoeveelheid kennis die moet verworven worden.
Bij een tsunami krijgt het publiek vanuit alle hoeken uitgelegd hoe de aardkorst bestaat uit een aantal platen, die bewegen tegenover elkaar. Men noemt het de platentektoniek van Wegener. Toen ik veertig jaar geleden op de middelbare school zat werd van deze theorie met geen woord gerept. Maar ze werd wel bestudeerd in wetenschappelijke middens, en bleek de beste beschikbare theorie voor het verklaren van allerlei fenomenen, in die mate dat ze nu bij elke tsunami weer op het grote publiek losgelaten wordt.
Vóór het creationisme op het grote publiek, of zelfs op de middelbare school kan los gelaten worden, zou eerst in wetenschappelijke kringen moeten onderzocht worden of het wel de beste beschikbare theorie is. Want het gevaar is dat ze bijzonder verleidelijk is : je kan er zo makkelijk uit afleiden dat de mensen het doel is van de ganse ontwikkeling, van de ganse schepping zeg maar. Is de mens met zijn intelligentie en zijn creativiteit niet het ultieme wezen, of tenminste een onmisbare en onmiskenbare stap in die richting ? Wat intelligentie en creativiteit dan wel zijn, moeten we bij een andere gelegenheid eens bekijken. We moeten ons eerst de vraag stellen of wij mensen niet gewoon te dom zijn om de intelligentie en de creativiteit van andere levensvormen te zien. We moeten maar eens bedenken hoe veel kosten en moeite een primitief organisme als het griepvirus ons ieder jaar weer aandoet, met zijn vermogen om telkens net voldoende te veranderen om zowel de eigen menselijke afweerstoffen als de vaccins te misleiden, en ons telkens weer in de problemen te brengen.
Vele verdedigers van het creationisme komen daar niet toe door vrij, onbevooroordeeld onderzoek, maar door een geloof. Dat kan het geloof zijn in een geopenbaarde Schrift, dat kan ook het geloof zijn in de superioriteit van de mens, in de eigen superioriteit zeg maar.
Enige ijdelheid is ook de wetenschapper niet vreemd, anders zou hij misschien nooit tot publiceren komen. Maar het is belangrijk dat hij zich van die ijdelheid bewust is, en van de gevaren die er aan zijn verbonden.
Creationisme in de middelbare school ? OK, maar voorlopig niet in de lessen biologie, eerder in die lessen waar je leert redeneren en discuteren voor zover die al in het leerprogramma voorzien zijn.
Als deze verzameling Jongens en Wetenschap heet, dan is dat bedoeld als eerbetoon aan het radioprogramma van die naam, en ook aan de gelijknamige boeken uit de jaren 50 van de XX° eeuw. En als de eerste columns vooral over taal handelden, dan is dat daar niet mee in tegenspraak. Het is niet de bedoeling dat het zou gaan om taallessen of taaltips. Het is veleer de bedoeling taal of welk onderwerp dan ook te bekijken vanuit het standpunt van de natuurwetenschapper. Wetenschap is niet zozeer een verzameling van feiten en cijfers, het is ook een soort levenshouding, een levenshouding die begint bij verwondering, welke dan meteen wordt aangevuld met het zoeken naar een verklaring. Kinderen vertonen deze houding al van vóór ze kunnen praten : ze verkennnen hun wereld, van alles willen ze weten hoe het werkt, en of ze hetzelfde verwonderlijke gebeuren opnieuw kunnen laten spelen... En als ze eenmaal genoeg kunnen praten om zinnetjes te verstaan en zelf zinnetjes te vormen, dan komt steeds weer de vraag waarom ?. Kinderen moeten naar school, en ineens wordt het zelf onderzoeken blijkbaar minder belangrijk dan het opslaan en reproduceren van feiten en cijfers. Het zal wel kloppen dat we op deze manier sneller kennis kunnen verzamelen dan door alles zelf opnieuw te onderzoeken. Maar het volstaat niet dat je alle landen van Europa kan opnoemen in alfabetische volgorde, en met vermelding van hun respectievelijke hoofdstad, om Europa te kennen. De wetenschappelijke houding bestaat niet uit het samenstellen of aanleren van lijstjes, maar uit het verwerven van inzicht. Lijstjes kunnen wel een noodzakelijke stap zijn in de richting van het verwerven van inzicht. Naarmate je meer feiten kent, kan je ook met meer zekerheid tot een verklaring komen, of kan je ook beter een foutieve verklaring ontmaskeren. De aanleiding om aan deze columns te gebinnen ligt bij een kind, dat naast de projecten die het als schooltaak meekreeg, voor zichzelf aan een project taal begon. Meteen kwamen de vragen als wat is taal, waarom hebben we talen, waarom hebben we niet allemaal dezelfde taal... En meteen werd duidelijk dat ieder antwoord weer nieuwe vragen zou oproepen. De verleiding was te groot, ik begon ook aan een project taal. Om niet in oeverloos gelul te vervallen legde ik mezelf een formaat op : opstelletjes die net passen in een A4-tje, en die op zichzelf kunnen gelezen worden. Over veel van die dingen had ik wel wel eerder nagedacht, en het lukte me dan ook om dagelijks een draft voor een column af te leveren. Het probleem was soms wat ik zou schrappen om binnen het formaat te blijven. Maar iedere dag een nieuwe column blijkt niet vol te houden : meestal gaat er meer tijd in het bijschaven, dan in het schrijven op zich. En taal alleen is ook te beperkt. Daarom is het Jongens en Wetenschap geworden : nu kan ik schrijven over alles wat mijn verwondering wekt, en die verwonderlijke dingen bekijken volgens een wetenschappelijke houding. Deze bedenksels op Internet zetten, of op een andere manier publiceren, zal wel een vorm van ijdelheid zijn. Maar het vragen naar reacties, naar andere meningen, is een essentieel onderdeel van de wetenschappelijke houding. Wanneer je als wetenschapper denkt dat je een antwoord gevonden hebt op een vraag, dan zou je volgende stap moeten zijn dat je probeert je eigen ongelijk te bewijzen. Onfeilbaarheid bestaat niet in de wetenschap, en je kan zo makkelijk verliefd worden op een mooie theorie die de bal volkomen mis slaat. Het is niet altijd makkelijk om zelf voor tegenspraak te zorgen, daarom zijn reacties zo belangrijk. Als mogelijke titel voor de columns had ik ook gedacht aan het bekende citaat van Simon Stevin : Wonder en is geen wonder. Verwondering en verklaring, daar gaat het om.
Niemand zal er aan twijfelen dat onze eenvormige spelling een zegen is. Maar men kan zich toch twee vragen stellen : is die spelling wel zo eenvormig als we zouden willen, en in hoeverre is die eenvormige spelling geen verarming ?
Voor de twee vragen zoek ik mijn voorbeelden bij de ei-klank. We weten allemaal dat die kan geschreven worden als EI of als IJ, en dat de regels in dat verband bijlange niet duidelijk zijn. Omgekeerd kunnen EI en IJ staan voor dezelfde ei-klank, maar wat de uitspraak betreft zijn we bij EI zeker dat het om de ei-klank gaat, maar in algemeen Nederlands kan IJ staan voor dezelfde ei-klank of voor de doffe klinker zoals in tijdelijk.
Voor de keuze tussen EI en IJ worden we wel eens verwezen naar het dialect. In hoeverre iemand die Nederlands als vreemde taal leert daar baat bij heeft is een open vraag. Maar zelfs voor wie een Nederlands dialect als moedertaal heeft, is het soms een probleem. Zo heb ik een bijl in het dialect nooit anders kan kapmes of aames (= houwmes) horen noemen. Dikwijls hebben we een woord eerder leren kennen via de geschreven taal, dus via het algemeen Nederlands, eerder dan via het mondeling overgeleverde dialect.
Toch kan men met reden naar dat dialect verwijzen, precies omdat het in het dialect dikwijls over andere klanken gaat en hier komen wij bij de vraag naar die verarming.
Als het over dialect gaat durf ik men enkel met zekerheid uitspreken over het eigen dialect van de kindertijd, het Zuid-Westvlaams. Daar staat de EI voor twee verschillende klanken, namelijk de ei zoals in eigen, maar ook voor een klank die best als jee kan geschreven worden, of het Engelse yeah. Kleine meisje klinkt in dat Zuid-Westvlaams ongeveer als kljeen meiske. Dezelfde jee klank vinden we ook terug in eik dat als jeek uitgesproken wordt,. Dat brengt men op een vraag even terzijde : waarom wordt ons geleerd dat ei een tweeklank is, en waarom zou die jee dat niet zijn (behalve dan omdat die in het algemeen Nederlands niet voorkomt) ? Daar moeten we bij een andere gelegenheid eens dieper op in gaan.
Voor wat de spelling IJ betreft kent het Zuid-Westvlaams behalve de doffe klinker zeker drie verschillende uitspraken, en geen ervan is een tweeklank. Misschien hebben de Nederlanders gelijk als ze in kruiswoordraadsels en andere woordspelletjes die IJ als één enkele letter beschouwen.
Er is om te beginnen de uitspraak als ie in woorden als bij, als rijden (waarbij je geen d hoort rijden rijmt in het Zuid-Westvlaams op zien).
Daarnaast is er de uitspraak die best omschreven wordt als een verlengde i zoals in het Engelse miss, dus bijlange niet de ie die Brabanders en Antwerpenaars zo graag lezen waar een i staat. Voor de gelegenheid spel ik die als ii en die hoor je in woorden als zijn, wijn, ijs, tijd Misschien is het belangrijke verschil met die ie-uitspraak dat de ii thuishoort in gesloten lettergrepen, en de ie in open lettergrepen.
Ten derde is er de uitspraak die zich situeert tussen de u van rug en de eu van deugd, en die je bijvoorbeeld hoort in peupe (voor pijp). Vergis je vooral niet met die uitspraken want een puppe is een pop, en een dreupel (met een lange eu-klank) is een druppel.
Ik zal er maar over zwijgen, of ik krijg nog problemen, want de uitspraak in zwijgen en krijgen verandert van de ii in Zuid-Westvlaanderen (waar zwijgen en krijgen dicht aanleunen bij zwegen en kregen) tot de ie in Noord-Westvlaanderen (waar het inderdaad zwiegen en kriegen is).
Om te weten hoe het precies zit in andere Vlaamse en Nederlandse dialecten zijn er native speakers nodig, mensen die woorden als bijl in het dialect geleerd hebben langs mondelinge overlevering, eerder dan als een woord uit de geschreven of gedrukte taal dat ze op dialect-wijze hebben leren uitspreken. En ik denk dat ik bij de senioren bij de juiste groep zit daarvoor.
Dank zij Simon Stevin is het Nederlands een merkwaardige taal geworden : het is één van de weinige talen die een eigen woordenschat hebben voor wiskunde en wetenschappen. Als je de ons omringende talen bekijkt, dan gebruiken ze voor wiskunde allemaal een woord dat rechtstreeks afstamt van mathematica. Van die eigen woordenschat wordt de laatste jaren wel afgestapt : sinds het midden van de XIX° krijgen de nieuwe takken van de wetenschap ook in het Nederlands namen met Griekse of Latijnse wortels. Zo gebruiken we in het Nederlands het woord informatica voor wat in het Engels gewoon computer sciences heet.
Maar dat neemt niet weg dat Simon Stevin belangrijk is, onder meer omdat hij aangetoond heeft dat je ook in het Nederlands of in het algemeen in de volkstaal aan wetenschap kan doen. En dat was bepaald revolutionair.
Simon Stevin leverde zijn belangrijkste werk rond 1600, ruim een halve eeuw voor Newton, die zich voor zijn Principia Mathematica en zijn andere werken nog altijd van het Latijn bediende. Latijn was sinds de Middeleeuwen toch de taal van de wetenschap in West-Europa, en dat is ook na Newton nog lang zo gebleven.
Hoe komt een jongen uit Brugge er dan toe om niet alleen wetenschap te bedrijven in de volkstaal, maar ook om daarbij tientallen nieuwe woorden te bedenken, en hoe is het mogelijk dat hij daar nog succes mee heeft ook ?
Hiervoor is het belangrijk te weten waar en wanneer je het werk van Stevin moet situeren. Rond 1600 dat betekent dat de boekdrukkunst al ruim verspreid is, dus dat het werk van Stevin als het in boekvorm verschijnt, ook relatief snel overal bekend raakt. Dat betekent ook de periode van de Reformatie, dat het Latijn in vele protestantse landen gezien wordt als de taal van de kerk van Rome, de periode ook dat het Nederlands zich ontwikkelt tot een volwaardige standaardtaal met eenvormige spelling en spraakkunst. Dat Stevin voor de Nederlandse stadhouders werkt zal wel een rol spelen, en het economisch belang van de Nederlanden maakt dat het Nederlands niet zo maar beschouwd wordt als een verzameling Duitse dialecten.
Maar ook de persoon van Stevin is belangrijk. Stevin is geen universitair gevormd wetenschapper, in tegenstelling tot Newton. Stevin begon zijn loopbaan als boekhouder ! Hij zal later wel Latijn geleerd hebben er zijn Latijnse werken van hem bekend, en één van zijn werken heeft zowel een Latijnse als een Nederlandse titel : Dialectike ofte Bewijsconst. Maar hij verkoos te schrijven in het Nederlands : als man van de praktijk ook schreef hij voor mensen van de praktijk. Dit was geen belemmering op de verspreiding van zijn werk : van zijn boekje over tiendelige breuken verschenen binnen enkele jaren vertalingen in het Frans en het Engels.
Veel van de woorden die door Stevin zijn bedacht, worden nog altijd gebruikt. Dat ze het niet allemaal hebben gehaald, hoeft niet te verbazen. Als hij hydrostatisch paradox vertaalt als waterweegkundige wonderspreuk dan heeft dat voor zogenaamd ernstige wetenschappers wellicht een te hoog Sukse-en-Wiske-gehalte. Maar voor de gemiddelde Nederlandstalige kandidaat-wetenschapper is het heel wat toegankelijker. En dat Suske-enWiske-gehalte geeft meteen aan dat wetenschap niet alleen nuttig, maar ook best plezant kan zijn.
Soms volstaan de Nederlandse termen niet echt. De term scheikunde legt al te veel de nadruk op een bepaalde tak van de chemie, in die mate dat biochemie te vertalen als levensscheikunde zelfs onzinnig lijkt. Het Afrikaans kent nog altijd die neiging om eigen woorden te bedenken, noemt men de metro een moltrein. Is het luiheid om van metro te blijven spreken, of is het gewoon verstandiger in een wereld waar metro één van de vele internationale woorden is ?
Soms vragen anderstaligen me wel eens of Vlaams hetzelfde is als Nederlands, of iets anders in die strekking. Als de vraag van Engelstaligen komt, kan ik de vergelijking maken met Engels Engels en Amerikaans Engels : het is dezelfde taal, maar sommige woorden zullen hier gebruikelijk zijn, en daar niet, en sommige woorden zullen in een andere betekenis gebruikt worden. Franstaligen zijn meestal niet voldoende vertrouwd met Canadees Frans om het begrijpelijk te maken. En als ze me dan vragen naar een voorbeeld, dan grijp ik meestal terug naar goesting en schoon.
Goesting is een woord dat in Nederland zelfs nauwelijks bekend is. Het is zinnelijker dan het Nederlandse trek een woord dat in deze betekenis zelden door Belgen zal gebruikt worden. Misschien komt het doordat goesting wel eens een Spaanse erfenis zou kunnen zijn : het Spaanse gusto leunt in zijn betekenis veel nauwer aan bij het Vlaamse goesting dan bij het Franse gout bijvoorbeeld. Het woord is dan ook pas gebruikelijk geworden na de afsplitsing in de XVI° en XVII° eeuw. En misschien was goesting gewoon te zinnelijk voor het overwegend calvinistische Nederland.
Het moeten niet altijd oceanen zijn om voor verschillen binnen een taal te zorgen, rijksgrenzen kunnen het ook. En in dit geval is het ook niet moeilijk om een geloofwaardige verklaring in de geschiedenis te vinden.
Met schoon is het niet zo gemakkelijk. Iedereen zal wel weten dat het woord in Nederland gebruikt wordt voor proper, net, en dat Nederlanders het eerder over mooi zullen hebben. Al is het weer een beetje zoals met trek en goesting : schoon is (weer eens) zinnelijker, van mooi zal je wel trek krijgen, maar van schoon krijg je goesting.
Maar met schoon ligt het toch even anders : ook in Nederland wordt het in het woord schoonheid gebruikt in de Belgische betekenis, en bij schoonheidsproducten denkt ook een Nederlander niet in de eerste plaats aan zeep of detergent. Maar bij schoonmaakproducten zal ook een Belg wel denken aan zeep en detergent. Want bij schoonmaken en de woorden die daarvan zijn afgeleid weet ook een Belg dat het gaat om de Nederlandse betekenis van schoon.
Waar en hoe is dat verschil ontstaan, en hoe heeft het zich ontwikkeld ? Dit is natuurlijk voer voor taalkundigen, maar het is een goed voorbeeld om te zien hoe taalkunde werkt of zelfs hoe wetenschap in het algemeen te werk gaat.
Wij hebben om te beginnen een waarneming, een vaststelling : schoon betekent niet hetzelfde in Nederland als in België. Wij hebben die waarneming zo nauwkeurig mogelijk gedaan (de betekenisverschillen tussen schoon in schoonheid en schoonmaken). Nu moeten we de waarneming nog bevestigen. In de wetenschap hebben we daarvoor laboratoriumproeven, en de taalkunde gaan we zoeken in teksten.
Zo kunnen wij vinden dat ook Nederlandse dichters schoon wel eens gebruiken in de Belgisch betekenis. Als Bertus Aafjes zijn vertaling van het zonnelied begint met Schoon vlamt gij op dan denkt hij niet aan proper. Bertus Aafjes zitten we in het midden van de XX° eeuw, maar dichterlijk taalgebruik is nu eenmaal niet hetzelfde als de dagelijks taalgebruik.
Van algemeen Nederlands kan men spreken vanaf de Statenbijbel uit de eerste helft van de XVII° eeuw. In deze officiële vertaling is gewestelijk taalgebruik vermeden, en is er gestreefd naar consequente spelling en verbuiging. Maar in hoeverre het bijbels taalgebruik model mag staan voor het algemeen taalgebruik is ook niet zeker.
Is dit nu om er schoon uw goesting van te krijgen, of krijg je net als ik ook goesting om andere schone voorbeelden te zoeken ?
Pinksteren is volgens de Bijbel de dag van het talenwonder : in Handelingen hoofdstuk 2 lezen we hoe de apostelen spraken tot de ùe menigte, die verzameld was voor het gebouw waar ze samen waren en ieder verstond hen in zijn eigen taal.
Pinksteren is dus een goede gelegenheid om het eens over taal te hebben. Want wat is taal eigenlijk, en hoe kunnen we op deze vraag een antwoord vinden zonder al te veel moeilijke woorden te gebruiken ?
Taal is een systeem van tekens, die tot zinvolle uitdrukkingen kunnen samengevoegd worden, en die binnen een bepaalde groep op dezelfde manier begrepen worden.
Taal is dus niet uitsluitend een zaak wan mensen ! Wanneer bijen onder elkaar een systeem hebben om aan elkaar door een soort dansje duidelijk te maken waar ze een nieuwe plaats gevonden hebben om aan honing te komen, dan is dat ook taal.
Taal is ook niet uitsluitend een zaak van woorden : verkeersborden maken duidelijk wat mag, wat niet mag en wat moet; pictogrammen kunnen tonen waar de nooduitgang is, waar de brandblussers hangen, welke deur die is van het damestoilet
Maar deze talen zijn zeer beperkt : verkeersborden hebben het enkel over zaken die in het verkeersreglement staan, en de taal van de bijen kan enkel aangeven waar, in welke richting de nectar te vinden is, en over hoe veel het gaat.
Taal in de meer beperkte betekenis gaat over heel wat meer. Maar taal blijft altijd eigen aan een groep. Als we het over een ei hebben, dan zullen Nederlandstaligen maar al te goed weten waar het over gaat. Maar als Engelstaligen ons horen, zullen ze denken aan de letter A, of misschien aan de muzieknoot die door deze letter wordt voorgesteld. En Duitstalige zullen ons wel begrijpen als ze het lezen, maar niet als ze het horen : ze schrijven wel Ei, maar zeggen zoiets als aai. Een pijnlijk misverstand als je het mij vraagt.
Zelfs binnen een bepaalde taalgemeenschap zijn er heel wat verschillen. Ik heb het nu niet in de eerste plaats over streektalen, maar bijvoorbeeld over de taalverschillen die er bestaan tussen ouderen en jongeren, of tussen verschillende beroepen. Als een dokter hoort spreken over een spuit, denkt hij daarbij aan iets anders dan een brandweerman
Hierbij is de scholing van bijzonder belang:: hoger geschoolden zullen het hebben over alfabetisatiegraad, lager geschoolden zullen het hebben over langer naar school geweest zijn.
Bij taal is het altijd belangrijk begrepen te worden. Je moet dus altijd rekening houden met je publiek. Een publiek van lager geschoolden zal één enkele keer een alfabetisatiegraad wel slikken, maar als je het daarna blijft hebben over communicatie, stagnatie, reflectie zullen ze snel vinden dat je een statie te ver bent, en zullen ze gewoon afhaken.
Orwell was geen universitair geschoold taalkundige, maar hij heeft van taal niet alleen zijn werkinstrument, maar ook zijn werkterrein gemaakt. In één van zijn columns heeft hij enkele stelregels meegegeven. Één ervan is : luister eens naar je zelf als je je tekst voorleest. Kreupele zinsconstructies zullen je meteen duidelijk worden. En een ander is : vermijd liefst vreemd klinkende woorden, tenzij je er echt geen andere voor hebt. En leg desnoods uit wat je precies bedoelt, en waarom je het woord toch gebruikt.
Taal is belangrijk. Het is een rijkdom die slijtvaster is dan goud of grond, en het is een werktuig dat onmisbaar is als we in een gemeenschap willen functioneren. Maar zelfs als we alleen op de wereld zouden zijn blijft taal belangrijk : we gebruiken taal ook om iets makkelijker te onthouden (je zou kunnen zeggen dat we spreken met onszelf in de toekomst) en om te redeneren, om na te denken.
In verband met taal is het dus zeker gepast om dat regelmatig eens te doen, het hoeft niet alleen met Pinksteren. Nu maar hopen dat iedereen het verstaat.