Daar stond ze dan. In de schemering van de avond, alleen haar wollen
muts werd verlicht door de straatverlichting. Ze was rond de dertig, een
periode van haar leven waarin ze hoorde te schitteren, maar in plaats
daarvan stond ze daar: ze graaide uit prullenbakken. Als ik nu
aan haar denk krijg ik weer die brok in mijn keel als op het moment toen
ik haar daar zag staan, toen ik op die bewuste avond
op de bus wachtte met mijn zusje. Eerst dacht ik nog bij mezelf dat ze
misschien iets per ongeluk in de prullenbak heeft weggegooid? Of wist ze
niet meer in welke dat was, en liep ze daarom van hot naar her graaiend
in het afval. In een winkelstraat als deze in Leuven vind je genoeg
identiek dezelfde prullenbakken. Hoe logisch het ook klonk, het was
helaas niet waar. Het kwartje viel toen mijn zusje me vertelde dat ze
een half opgegeten broodje uit het afval viste en in haar mond stak.
Alleen iemand die voor een lange tijd niet gegeten heeft zou zoiets
doen. Een zwerver, een dakloze, een bedelaar. Zij zag er niet uit zoals
één van deze mensen. Dat was het geen wat me het meest in verwarring
bracht. Ze zag er sober gekleed uit, iets wat slordig, maar zeker niet
vergelijkbaar met de driegenoemde figuren. De manier hoe ze te werk ging
was ook anders. Ze zocht namelijk met een papiertje in de prullenbak,
waarna ze haar winst niet daar ter plekke opat, maar wat verder op.
Misschien uit schaamte? Alleen als je op haar zou letten zou je dit
opmerken. En dat deed ik dan ook. Niet, omdat ik het zo interessant vond
wat ze deed, maar omdat ik gewoon niet op kon houden met kijken en
denken. Denken waarom de wereld toch zo in elkaar zat. Waarom bestonden
er toch mensen die als grootste zorg van hun dag hebben of hun dure
outfit wel matchend is, en bestaan er mensen die maar hopen of ze deze
dag wat te eten kunnen vinden? Waarom was zij het die daar moet staan,
en niet bijvoorbeeld iemand als Paris Hilton of ik? Zij koos niet voor
dat leven, zij moet ermee leren leven. Dit is niet mijn eerste
ontmoeting met een zwerver of hoe je haar kan noemen. Helaas zijn er
vele zoals haar duizenden, miljoenen
Zij is alleen de eerste persoon
van hen die ik ben tegengekomen en zich bewust leek van haar
gewaarwording. Ze leek er zich voor te schamen. Misschien deed ze dit
niet al zo lang? Misschien is ze bang om herkend te worden door
bekenden? Ik wist niet wat er voor gezorgd heeft dat ze nu hier zat. Ik
kende haar verhaal niet, wist niks van haar. Ik wist niet hoe ze heet,
wist niet of ze een partner had, wist niet of ze kinderen had. Ik zou
ook niet weten waar ze na deze ontmoeting heen zal gaan of ze vanavond
een veilige slaapplek kon vinden. Of ze morgen zal halen
Een
oud echtpaar en een aantal andere mensen liepen langs, mijn zusje keek
op haar telefoon. Zoals altijd had de bus vertraging. De vrouw was nu
een eindje verderop, ik kon zien dat ze aan de volgende prullenbak
begon. Niemand leek haar op te merken, of deden ze dat wel maar liet het
hen koud? Ik wist dat ik spijt ging hebben als ik niets deed. Ik moest
íets doen, maar wat? Wat het ook mocht zijn ik moest het nu doen,
voordat ik die bus zou stappen. Ik wilde haar geld geven, maar het geld
dat in mijn portemonnee zat heb ik die middag nog uitgegeven aan een
tas. Ik schaamde opeens zo erg. Ik had die tas eigenlijk niet zo nodig,
ik heb genoeg tassen. Ik weet dat ik haar situatie niet kon verbeteren,
maar misschien kon ze van mijn geld wel enkele weken van (over)leven. Ik
had nog een appel in mijn tas bedachte ik me, dus besloot haar die te
geven. Het was het minste wat ik kon doen. Terwijl ik naar haar liep
werd de brok in mijn keel alsmaar groter. Het moment dat ze zich
omdraaide toen ik haar vragend met Mevrouw aansprak had de brok in
mijn keel zijn climax bereikt. Wilt u van mij deze appel? De
bik waarmee ze me aankeek maakte me het nauwelijks mogelijk de woorden
verstaanbaar uit te spreken. Ik heb nog nooit in mijn hele leven zon
droevige blik gezien. Ze was het type vrouw dat je buurvrouw kon zijn,
het type vrouw dat je als lerares kon hebben, het type vrouw dat je
moeder zou kunnen zijn. Ze was het type vrouw van wie je dit leven niet
zou verwachten, gewoonweg het type vrouw dat dit leven niet verdient.
Met de woorden het hoeft niet haalden ze me abrupt uit mijn gedachten.
Ik keek haar even aan en gaf haar de appel. Ze pakte hem aan. Mijn hand
raakte de hare die ze goed verstopt had in een handschoen. Hij was
warm, en op de een of andere manier stelde me dat wat gerust. Mijn zusje
riep me dat de bus eraan kwam, ik draaide me om en holde naar de halte.
In de bus gingen we achterin zitten, dat wilde mijn zusje zo graag.
Toen ik net plaats gingen nemen, en de bus haar passeerde, keek ze nog
even naar me op. Weer die blik, maar nu leek hij wat zachter. Hier
scheidden onze wegen. Op de terugreis naar huis spraken mijn
zusje en ik over koetjes en kalfjes, maar in gedachten was ik bij die
vrouw. Ik kon haar niet uit mijn hoofd zetten. Ik ben zelf niet rijk,
maar ik mag niet klagen. Ik heb altijd genoeg te eten, kan me kleden,
heb een dak boven mijn hoofd, en heb nog geld voor extraatjes. Bovenal
heb ik mensen om me heen die van mij houden. Zij heeft niks en niemand.
Ik dank God voor dit leven dat ik heb, en hoop met heel mijn hart dat
zij ooit ook dit allemaal kan hebben. Ik weet nu niet waar ze is, of ze
iets te eten heeft, of ze veilig is. Ik hoop dat ze kracht mag vinden om
sterk te zijn, om te overleven. Waar ze nu ook mag zijn, ik zal die
blik waarmee ze me aankeek nooit vergeten
|