Verhit staat hij te praten de woorden zijn ongeremd De ogen gloeien koortsig gelig In zijn hand de plastic tas zoals men dat van hem kent
Het is niet te geloven man zijn stem is laag noch hoog Wanhoop doet hem schreeuwen de lippen gesprongen Hoe angstig klinkt zijn betoog
Ik ging voor een radiootje ruitje tikken zoals het moet stond zo op de achterbank een nieuwe fax met telefoon en niemand die je wat doet
Mot je kijken hij is gloed nieuw een geeltje mag je hem hebben Bevend trekt hij de veroverde buit Hoogste tijd hij moet opschieten Hij is ten einde hij moet een spuit
Schamper wordt er geboden de helft dan ben je hem kwijt Hij moet door pijnen overmand De tas gegrist van gebogen schouders Dan drukt iemand het geld in zijn hand
Weer staat hij buiten rillend en ziek zijn ogen loerend naar nieuwe buit hij moet scoren het is niet genoeg daar een fiets met kinderzitje snel haast geboden de volgende kroeg
En als hij 's avonds het overleven moe zich rillend tegen de warme buis drukt weet hij niets meer van de koortsige jacht Die dag als ieder ander reeds vergeten om plaats te maken voor die pijnlijke nacht
Meedogenloos harde wind doet herfst bladeren roeren spottend als een lauwerkrans dartelend rond zijn hoofd Zijn mond wijd open een niet gehoorde schreeuw Een melodrama gezongen toonloos in de hoogste nood De omhoog geschonden vragende arm als een baken van de dood
Ivan Grud
|