voor hen die willen zien Ivan Grud, geboren in Rotterdam 18-11-1940,
de idealist, humorist, pessimist, atheïst, en niet te vergeten de waarnemer, die voor u waarnam van hetgeen er in de wereld afspeelt, en al waar hij een geheel eigenwijze kijk op heeft,
en dit zeker niet altijd op een fijnzinnige manier vertaald.
Zoals gezegd, geboren rotterdammer, en wel in het jaar 1940
Een jaar waarin hij waarschijnlijk al in de moederschoot tijdens het bombardement op de binnenstad van Rotterdam, besefte dat, wilde hij zijn kop boven water houden,
dit maar meteen waar moest maken, en hij liet zich dan ook in deze roerige tijd geboren laten worden.
Het fijt dat hij reeds op vijftien jarige leeftijd naar zee vertrok
was niet direct het gevolg van trek in avontuur,
als wel om een steentje bij te dragen in deze verschrikkelijk tijd van armoede, die deze na de oorlog mee zich mee bracht.
Ivan Grud heeft eigenlijk nooit echt binding gehad met welke natie dan ook, dan was hij weer in Nederland, of hij vertrok al weer naar elders.
Indonesië is het land waar hij het langs achtereen vertoefde, dat is ook het land, met de cultuur die hem het meest geïnspireerd heeft, en aangezet tot de dichtkunst.
Hij heeft een dichtvorm die soms als verwarrend en filosofisch beschreven wordt, maar dan toch al lezende,
het beoogde bij de lezer weet over te brengen, niet in de laatse plaats door zijn beeldende manier van dichten.
Ivan Grud wens u dan ook veel leesplezier.
Ivan Grud.
Rikus Kiers, de grote dichter wijde het volgende gedicht aan deze Rotterdamse schrijver.
Ivan de realist
Ivan de gevoelige voelspriet
Van grove misdaden
Bevechter van het kwaad
Die niets echt zitten laat
Zijn taal is zeer apart
De zinnen soms verward
De boodschap helder wit
Rozen in maatje kwart
Bloed gruwel wreedheid
Wilde de brave mijden
Zekerlijk niet meiden
Zijn preek gerechtigheid
Niet af te laten vreugde
Die alle droefheid doodt
De man die deugde
Verjaagt het avondrood
Ivan de bewogen realist
Die nooit zijn idealen mist
Heeft werkelijkheid bevroed
En is nog lang niet uitgewoed
Schrijver: Rikus Kiers, 19-10-2006
30-10-2007
Indonesië Jakarta in de Trein part 3
IndonesiëJakartain de Trein part 3
Nadat wij het station uitgerold waren reed de trein zeer traag door Jakarta. Wij stopten nog enige malen, waarom, ik zou het niet weten. Of het zou moeten zijn omdat het hele traject uit een enkelvoudig spoor bestaat.
Ook was het zo dat de trein soms zo ver overhelde, dat ik het idee had hij ieder ogenblik om zou donderen, wonderbaarlijk genoeg gebeurde dat niet.
Daar ik bij het raam zat, kon ik alles goed overzien.
De onophoudelijke krottenwijken langs het spoor,
waar de ellende en armoede van afstraalt, liet eenonaantrekkelijk uitzicht zien, maar het ergste moest nog komen. Als wij aan de rand van de stad rijden, zie ik daar de wijk Kelincing liggen, een krottenwijk met duizenden bouwvallige huisjes met daken van golfplaten, plastiek en platen van hout. De wijk welke gebouwd is boven een moeras, is zo vreselijk armoedig dat ik geloofde mijn ogen niet. Later zou ik vernemen dat hier de meest vreselijke ziekten voortkomen, overgebracht door ratten die tyfus verspreiden, en een zeer dodelijke Jamuk (mug), herkenbaar aan een geelgestreept lijf. Kinderen en ouderen gestoken door dit afschuwelijke insect, zijn meestal niet meer te redden.
Maar we rolden verder, na een goed uur verlieten wij de stad, het begon al wat landelijker te worden.
De warmte in de trein nam ook gestaag toe, daar de Indonesiërs het niet zagen zitten om een raam open te draaien, vermoedelijk waren zij bang voor tocht. De ventilatoren, waarvan drie in totaal aan het plafond, gaven eerst nog wel wat verkoeling, maar omdat alles dicht zat, verspreide zij later nog enkel warme lucht. Ik vroeg mij af hoe of dat het verder zou gaan.
De man die naast mij zat, probeerde een gesprek in het Engels met mij aan te knopen, maar dat lukte niet.
Dat ik redelijk het Bahasa Indonesia, (Indonesische taal), machtig ben, had ik nu geen zin in om hem dat te vertellen, dus ging hij maar zitten slapen. Nu zult u zich afvragen, waarom dat?.
De vriendelijkheid van de Javanen, is mijn ervaring, gaat gepaard met een kinderlijk ongeremde nieuwsgierigheid.
Vragen als, bent u gehuwd, hoeveel kinderen, hoe oud is u vrouw, waar komt zij vandaan, was zij Kadis ( maagd), hoelang bent u getrouwd, kinderen van u zelf?.
Hebt u werk, hoe oud bent u, wat zijn u inkomsten, waar woont u, heeft u meer dan één vrouw, bent u moslim, nee, wat dan, geen geloof, óh, dan bent u communist.
En ondanks de vriendelijke glimlach die bij het bijna onbeschofte vragen vergezeld gaat, had ik daar nu even geen zin in.
Het uitzicht werd steeds aantrekkelijker, echter met weinig afwisseling, rijstvelden en nog eens rijstvelden, met af en toe een Kampung, (dorpje).
Maar het was allemaal nieuw voor mij, dus ik hield het wel vol.
Het had trouwens ook wel iets, de ploegende mannen met het typische grote rond gevlochten Javaanse hoofddeksels als beschutting in de brandende zon.
Zij liepen tot aan hun knieën in de drassige grond, achter die de door karbouwen getrokken ploeg, waarachter de witte reigers in vers getrokken vore naar insecten zochten.
Het landschap was oneindig uitgestrekt en vlak, ik begreep dat dit het noorden van Java was en dit waarschijnlijk zo blijven, tot de stad Ciribon.
Het is onbegrijpelijk hoe tolerant en verdraagzaam de mensen onderling zijn, ondanks het overvolle gangpad met ieder plekje bezet, geen ongetogen woord, noch duwen of trekken aan elkaar.
En als er al iemand naar het toilet moest, was het een amusant gezicht, om redenen daar deze zoveel capriolen uit moest halen en dat onder hoge nood.
Maar ook ik zou toch ook eens moeten.
Dan rolden wij het station van Ciribon binnen, met jawel weer honderden mensen op het perron, die allemaal werden meegenomen, hoe? Ik weet het echt niet, maar toen de trein weer vertrok was het perron op de verkopers na van, water en gedroogde bananen, sigaretten, de bekende kruidnagel saffies, (kretek) weet ik wat al niet meer, leeg.
Nu zou het spoor afbuigen naar het zuidoosten.
Ik verwachte een meer afwisselend landschap.
En inderdaad het begon na enige tijd toch aanzienlijk te veranderen, en reeds doemdein de verte eerste bergen op.
Een schitterend gezicht, ik vergat opslag de tragedie van het station in Jakarta, hier had ik voor geleden.
Hoe verder wij vorderde werd het landschap steeds mooier.
Het is werkelijk niet te omschrijven de pracht die men tegen komt. Schitterende terrassen met rijstbouw tegen de berghellingen, met in de dalen palmplantages.
Ook plantages met rubberbomen passeerden wij, bomen met een witte bast, waaruit door in de stam inkepingen te maken het latex in blikjes druppelde.
Ravijnen werden genomen over immens smalle bruggen, die zo hoog zijn dat de rivier in het dal slechts een glinsterend lint is. De kleur schakeringen in het groen, zijn als flonkerende smaragden, nu eerst begreep ik de uitdrukking,
De Gordel van Smaragd.
Dan komen wij aan in Purwokerto de eerste grote stad in het oosten van midden Java. Hiervandaan is het slechts een steenworp afstand, naar het prachtige midden in de bergen gelegen vakantieoord Batu Raden, (de koningssteen).
Ik besloot hier de trein te laten voor wat het was, daar het inmiddels al bij twaalven was, nam ik de eerste beste taxie naar een hotel.
Het centrum van de stad is als een moderne, met brede wegen
veel stoplichten en hoge flatgebouwen
Met toch ook weer hier en daar een krotenwijk, die men indien er voor de grond waar deze op gebouwd zijn, een andere bestemming heeft, met de regelmaat van de klok in brand gestoken worden, daders onbekend. De hotels, zijn zonder meer schitterend, met veel personeel en een aantree waar je stil van wordt. Soms speelt er een Gamalang orkestje met huilerig gezang, maar passende bij het geheel, je bent gelijk in Indonesië.
Bedienend personeel in traditioneel Java kledij, brengen na ingecheckt te zijn, glimlachend de koffers naar je schitterende kamer. Het eten is zoals je dat mag en kunt verwachten van de Indonesische keuken en indien men er van houd, een verrukking.
Ik had mij voorgenomen, om het allemaal zo intens mogelijk te beleven. Ik besloot dan ook, de volgende dag met de trein naar midden Java te gaan. Om een bezoek te brengen aan de beroemde Burubudur, in de buurt van Yogyakarta.
Het tempelcomplex ter ere van Budha in het jaar 1300 gebouwd, met zijn enorme klokvormige Stupas waarin een Budha gezeten.
De Stupas zijn voorzien van ruitvormige openingen, waardoor men dan naar binnen kunt rijken, indien men dan de daar zittende Budha kan aanraken, dit een waarborg zou zijn voor levenslang geluk. Nu dat geluk zou ik wel nodig hebben, zo zou later blijken. Na navraag te hebben gedaan in het hotel, aangaande de dienstregeling van het spoor, vertelde men mij dat het zoveel beter was om per touringcar naar het wereldwonder toe te gaan. Eigenwijs als ik was en ben, wist ik het beter, ook al omdat ik wat wilde wat zien en meemaken, nu dat zou ik. Ik deed dan ook maar niet moeilijk toen men mij vertelde dat het Ramadan was.
Men vertelde mij dat, in deze tijd van het jaar, zeermoeilijk is om te reizen per spoor, omdat hele families naar midden Java reizen.
Zodat er praktisch geen kaartje te krijgen is. Indien ik toch wilde gaan, dan moest ik s-nachts om twee uur op het station zijn, voor de trein van achtuur die zelfde ochtend.
De taxichauffeur keek mij hoogst verbaasd aan, toen ik hem vroeg mij naar het station te brengen, het kurang bagus,
(niet goed), werd door mij uiteraard niet verstaan, nog begrepen, om dat ik het niet wilde begrijpen.
Dat loste zich vanzelf op bij aankomst van het station.
Ik stond, of liever gezegd zat perplex, bij aankomst
in de taxi. Honderden, ja zelfs misschien wel ettelijke duizenden mensen, waren alle drukdoende voor het station.
De Badjays en Bedjaks, (fietstaxie) waren met honderden op het plein aanwezig, later zou ik horen dat tussen dit gewoel, de dieven en rippers hun slag wisten te slaan.
De chauffeur welke ik van een goede fooi voorzag, regelde eerst een oppas voor zijn taxie, hij liep daarna met mij mee het station in. Het lukte hem om met wat extra geld, onjuist maar zeer westers uiteraard, om voor mij een kaartje te kopen. Ik bedankte de man, die ijlings naar zijn wagen terug keerde in de hoop deze nog in goede staat terug te vinden.
Dan ging ik voor de ticketcontrole in de rij. Wat voor een rij. meer dan twee uren zou het duren voordat ik naar binnen kon en het perron op.
Het was inmiddels al bij vieren geworden,
Dus het schoot aardig op, dacht ik dus, de trein zou immers om acht uur vertrekken. Ik maakte het mij zo comfortabel mogelijk, door op de betonnen grond te gaan zitten met mijn rugtas tussen de benen geklemd, met de rug tegen de muur van een gebouwtje wat er stond.
Ik had eigenlijk ook geen andere keus.
Het werd een nachtmerrie, het gebouwtje was het enige toilet van het hele perron.
De lucht was verschrikkelijk, als of men direct zijn behoefte op mij losliet. Ik moest daar weg, maar waar ik ook keek , nergens was er plaats, overal lagen of zaten mensen in groepjes bij elkaar. Soms waren zij aan het eten, en leek het perron dan ook op een betonnen park, alwaar men vrolijk keuvelend de picknick hield. Dit moest ik nog vier uur vol houden begreep ik.
Nu ook dat was mis gerekend.
Ik begreep het al niet, dat de mensen niet onrustig werden.
Zij begonnen zo langzamerhand hun picknickspullen op te ruimen, daar de klok toch al aangaf dat het half acht was.
Ook rolde er nog steeds geen trein het station binnen.
Dat werd dus tien uur, leeg? Niet op zijn minst.
Ik begreep het niet, moesten al deze mensen in die halfvolle trein?. Gewapend met een paar honderd Rupia en mijn kaartje in mijn hand, ging ook ik maar de strijd aan.
Ik worstelde mij naar een, naar ik aannam conducteur,
gaf hem mijn kaartje met de Rupias, wat wel resulteerde in een vrijbaan, vraag niet hoe, maar in tien minuten zat ik in de trein. En, op de het kaartje vermelde plaats.
Immens blij verlost te zijn van de lucht van enkele honderden uitwerpselen, was ik even gelukkig, maar dan ook maar even, wel te verstaan. De trein stroomde vol tot overvol, overal zaten, stonden, lagen mensen. Op het dak, zou ik later zien, in de passage tussen de treinstellen, geiten, kippen zaten op schoot, alle ruimte was bezet.
De Indonesische mensen zijn rustig, gelaten, zonder agressie.
Maar wel in hun eenvoud ook, voor ons westerlingen, ongemanierd. Zo schromen zij niet in de trein op de grond te spuwen, het zich zo comfortabel mogelijk te maken.
Of dit nu ten koste van de mede reizigers gaat, wordt niet gezien als dusdanig, nee, het is allemaal gewoon.
Ik vroeg mij af wat mij nog allemaal te wachten was,
elf uur, we stonden nog steeds in Jakarta.
Maar dan, daar klonk het fluitje van vertrek, we gingen, onvoorstelbaar, het geheel zette zich in beweging.
Na een vermoeiende en vooral lange vlucht van ruim zestien uur, landen wij eindelijk op de Airport van Jakarta, Sukarno Hatta.
Het eerste wat mij opviel na het verlaten van het toestel, waren de kakiuniformen van gezag dragers, die rijkelijk waren voorzien van sterren, strepen en balken, alsof zij allemaal individueel een oorlog hadden gewonnen.
Nu is dat in deze tijd niet zo heel verwonderlijk meer, daar we het met een beetje praktijk op p.c, het allemaal wel voor elkaar krijgen, maar zo als gezegd, alleen op de computer. Nu zijn het ook bijna alleen de uniformen die men ziet, want deze overheersen de drager volkomen.
Zij wijzen je ongewild de weg naar de passencontrole, waar gelijk al de corruptie begint. Aziatische reizigers veelal van Chinese oorsprong met nota bene de Indonesische nationaliteit, worden er uit gelicht, en meegenomen door een Generaal, er klopt altijd wel iets niet, en dat kost geld. De Nederlanders, die hebben liggen slapen bij het uitrijken van de landingskaarten, en deze niet ingevuld, en of niet hebben, worden stug en zonder uitleg teruggestuurd, zo van zoek het maar uit. De wachttijd in de rij is dan ook heel erg lang.
Er is nog altijd een afkeer tegenover Nederlanders, maar dat kan ook niet anders, want dat wordt systematisch in leven gehouden. Het bevrijding feest, en de capitulatie, met op de televisie, aanverwante Indonesische oorlogfilmproducties, wordt ieder jaar nog gevierd. Met marcherende geüniformeerde kinderen, voorzien met rood witte vlaggen, en het scanderen van Merdekka, is die dagen dan ook niet van de lucht, later kom ik hier op terug.
Maar als je dan alles zon beetje hebt doorlopen, en je koffer hebt,
zie je bij de douane het zelfde patroon, buitenlanders mogen zondermeer doorlopen, maar eigenvolk, en dan vooral weer de Aziatische allochtonen, hun bagage wordt binnenstebuiten gekeerd.
En alles, letterlijk alles, wat maar even onder de invoerwet valt, daar worden afschuwelijke hoge bedragen aan invoer rechten voor gevraagd. Wat uiteraard deze stakkers, die na een of twee jaar hard werken in het middenoosten, als dienstmeid of wat dan ook, niet kunnen betalen. Dus wordt het oude t.v tje, radiootje, of camera vriendelijk lachend door de Generaals in beslag genomen.
Geen enkel pardon, gezien het harde werken, dan wel misbruikt te zijn geweest van de veelal jonge vrouwen, wordt in aanmerking genomen.
Maar dan sta je toch buiten, en het eerste wat je ervaart is de klamme warmte, die als een deken over je heen valt.
Het is verstikkend, en men begint dan ook onmiddellijk te zweten alsof je zojuist een marathon achter de rug hebt.
Dan wordt het opletten geblazen, want van alle kanten komen ze aan, de koffer belegeraars. De kruier die ze op het karretje gezet heeft en naar buiten gereden, is na het ontvangen van zijn fooi, ijlings naar binnen vertrokken, voorhem zit het er dan op.
Dus de volgende fooi jagers zijn aan de beurt, gadegeslagen door,
ja je raadt het al, in andere uniformen, Generaals, die uiteraard hun graantje hiervan mee pikken. Een taxi wordt er dan gewenkt, ook deze geeft weer geld om daar te mogen zijn.
Dan na alles ingeladen te hebben, en uiteraard de fooi gegeven, in de hand die je achtervolgt tot op de achterbank, kun je eindelijk vertrekken.
Nu dan ben je blij als je zit met de airconditie aan, dat kan ik u verzekeren.
Van het vliegveld naar de stad gaat over een redelijke met beton
afgewerkte tolweg, met aan de beide kanten ervan wat sawas, (rijstvelden), in de verte wat krottenwijken, en hier en daar een paar palmbomen, al met al nu niet direct een uitzicht wat een schoonheidsprijs verdiend.
Daarin tegen zijn de billboards kleurig, geen vrouwelijk bloot zoals wij dat kennen, het is uiteindelijk een Islamitische staat, waarvan de bevolking 90% vertegenwoordigd.
Weliswaar is het zo, dat men de schitterende spreuk,
eenheid in verscheidenheid in het landswapen handteerd,
maar wat gezien de huidige ontwikkelingen, het elkaar afslachten van de verschillend geloofsgroeperingen, nooit wordt nageleefd, dat kan ook niet, want dat staat het geloof niet toe.
Aan het eind van de tolweg een soort welkomstoog, met daarop de tekst Slamat Datang (welkom), waar je dan onderdoorrijdt.
Dan van de tolweg rijden we de stad in, en worden direct geconfronteerd met de verkeerchaos van Jakarta, een compleet gekkenhuis.
Van alle kanten, en kriskras door elkaar, met het recht van de brutaalste, rijd alles door elkaar, weliswaar de zelfde kant op, maar toch.
Oud tot zeer oud, (lees wrakken), maar ook nieuwe autos.
Langs de zijkant van de wegen de rode badjays,(motorfietsen met daaraan een bak voor twee passagiers gemonteerd), sputterend rokend die de meest onvoorspelbare manoeuvres hanteren om toch ook maar op de plaats van bestemming te komen. Het toeteren van alle voertuigen, maar dan ook allemaal, is niet van de lucht. Niet dat iemand zich daar iets van aantrekt, het hoort nu eenmaal zo.
Dan plotseling uit het niets, loopt daar, tegen het verkeer in,
een spiernaakte broodmagere man in het midden van de weg.
Als het niet zo droevig zou zijn, zou men er hartelijk om kunnen lachen.
Maar hier gaat het niet om een stunt, nee maar om een al gehele verdwazing, voortkomend uit een uitzichtloze sociale situatie,
de man wilde gewoon dood.
Ook werd ik nog geconfronteerd met een verkeerslachtoffer, die dood
op het midden van de weg lag, het bleek een oudere vrouw te zijn, die met wat kranten toegedekt wachtte tot dat men haar zou ophalen.
Een ieder reed er gewoon omheen, geen afzetting of politie, nee rustig laten liggen, en niet kijken.
Van uit krochten ondergronds Vochten zij tegen overmacht Die onmacht vals wraakte Injecteerden gas erna de bom Voorwaar de strijd staakte
Zielen eeuwig geborgen delen In de duisternis van de schacht Hoort de schreeuw van velen Nimmer geborgen altijd op wacht
------------------------------------------------------- Vijftien duizend Partizanen, vochten bij Kerch, Grimea Ukraine Tegen een overmacht van nazies, 1940/45 ondergronds verzet,in de steen groeve, werd gebroken met gas. 1942 Slechts enkele overleefden deze massa moord.
Er vertoonden zich kloven aan het oppervlak Grauwe groeven ongekend Droog en dor ineen komend Om uit te monden in een gapende kloof Verwondingen met een niet aflatende pus
De spiegel geeft geen bedrog En wanneer ik mij aanstaar Voel ik hem achter mij Ervaar de zwart omrande nagel Snijdend in mijn wang
De geest is verbijsterd Tijd sticht verwarring Een koude bries doet mij rillen De adem stokt Verstijft wacht ik het af dend in mijn wang
Hier vraagt geen kalender om uitleg Hier past geen rouw Te aanvaarden is wat rest Angst is mij te gaan En in de ogen welt een traan
Giftige dampen begeleidden het samen smelten Het kwaad aangezet door passie was in wording Dan duldde het moeras het embryo niet langer Stuwde het omhoog en braakte het op de oever En slijmerig begon jij aan jouw dodelijk bestaan Fluisterend met liefdevolle woorden penetrerend Dwangmatig ongeremd razend verspreid je gif Wetend dat verlustiging geilheid brengt gebruik jij Keer op keer zaai jij dood en verderf in gemeenschap Grijpt niets en niemand ontziend kwijlend om je heen Bevrucht laat jij hen achter een nieuwe bron is geboren En vervolgt onstuitbaar jouw weg in weg weg weg
Verhit staat hij te praten de woorden zijn ongeremd De ogen gloeien koortsig gelig In zijn hand de plastic tas zoals men dat van hem kent
Het is niet te geloven man zijn stem is laag noch hoog Wanhoop doet hem schreeuwen de lippen gesprongen Hoe angstig klinkt zijn betoog
Ik ging voor een radiootje ruitje tikken zoals het moet stond zo op de achterbank een nieuwe fax met telefoon en niemand die je wat doet
Mot je kijken hij is gloed nieuw een geeltje mag je hem hebben Bevend trekt hij de veroverde buit Hoogste tijd hij moet opschieten Hij is ten einde hij moet een spuit
Schamper wordt er geboden de helft dan ben je hem kwijt Hij moet door pijnen overmand De tas gegrist van gebogen schouders Dan drukt iemand het geld in zijn hand
Weer staat hij buiten rillend en ziek zijn ogen loerend naar nieuwe buit hij moet scoren het is niet genoeg daar een fiets met kinderzitje snel haast geboden de volgende kroeg
En als hij 's avonds het overleven moe zich rillend tegen de warme buis drukt weet hij niets meer van de koortsige jacht Die dag als ieder ander reeds vergeten om plaats te maken voor die pijnlijke nacht
Meedogenloos harde wind doet herfst bladeren roeren spottend als een lauwerkrans dartelend rond zijn hoofd Zijn mond wijd open een niet gehoorde schreeuw Een melodrama gezongen toonloos in de hoogste nood De omhoog geschonden vragende arm als een baken van de dood
Jouw levenslied kent geen melodie Een toonloos gehuil over kale vlakten Rollende kille mist voortgestuwd door de wind Gruwelijke afspiegeling van jouw minzaamheid
Rottend gaapt je versteende mond in de verte Wellustig kronkel jij voort aanziend mijn leed En verlicht door het vuur van palmtakken Gloort aan de horizon de eeuwige hoop
Rust is mij niet gegund Moge u eeuwig dwalen over die vlakten
Adder gilde jij en kronkelde rond mijn arm En terwijl je het gif in mijn onderlip spoot Voelde ik vloeiend de warmte in mijn lendenen Mijn angel vulde zich klaar om toe te steken
Het strekken van jouw slanke schoonheid Bevochtigde mijn hand en onderarm En rusteloos gleden mijn vingers in jou weg Je ontspande en gleed slijmerig onder mij in
Sissend bedreef jij jouw zwarte mystieke liefde Na mijn verkramping volgde jouw intense ontlading Rondom sloot de nacht je huid achterlatend
De tafel wit gedekt tafelzilver kaarsen aan genodigden doordacht selectief toch spontaan deze keer kon het niet stuk wisten zij zeker de disk rijkelijk als altijd overvloedig gedekt wijnen franse origine drinken zij uit de beker Smoking avondjapon vereist zoals het hoort portiers klassiek gekleed buiten bij de poort controlerend alleen uitnodiging toegelaten eenmaal binnen herkenning van weleer kwam de borrel vooraf die bracht meteen sfeer
Alcohol met gulle hand geschonken ging er dorstig in Jonker niet vies ervan sloeg hem in een keer achterover hij en de hooggehakte opzichtig geklede dame die hij bij zich had hadden het nodige al op dat wilde de dokter die de derde nam beamen met rode kop hapjes werden geserveerd het was gezellig er werd druk geconverseerd De gastheer hevig vermaand door vrouw des huize liep met zijn derde glas lekker slobberend rond vrolijk grappend dat van thee kreeg je maar luizen slinks glurend in decolletés om hier en daar een bibs te beroeren argwanend nagestaard door mevrouw die hem stond te beloeren
Gezelligheid het kon niet op zij van de rechter flirtte flink en ongeremd hij zelf eerloos beest had met dreigende smoes de keukenmeid getemd en zo verstreek tijd een ieder ging zich aan drank te buiten plotseling een enorm knal gerinkel opa keilde met een dame door de ruiten scherven bijeen geveegd opa vlug weer binnen getild waar men hem verbond men kon er heimelijk om lachen omdat opa zijn gulp openstond Alleen mevrouw die had het niet men moest toch echt aan tafel zocht steun bij dokter keek hem zwoel aan vond een gewillig oor of hij het nu goed begreep of niet zijn hand ging er in ieder geval voor trok haar mee de hal in betastte haar zoals een dokter dat doet zij nam toen ook maar een flinke slok maande hijgend tot spoed vlug vlug sprak zij met hese stem ogen wild trok hem in een kast de soep werd dadelijk opgediend daar hoorde zij bij dat was gepast
Menig hoofd reeds verfrommeld haren verward souperen heeft een rumoerige rommelige start de notaris anders zo beleefd begint te zingen niemand kijkt er eigenlijk van op men begint wat mee te deinen zodat de tafel langzaam verschuift als wil deze het gezang belonen en zie het hoofd van jonkheers wulpse vriendin wordt hevig schokkend in gastheers schoot waargenomen Dit kon toch echt niet al moest men er wel om lachen allen verwachtten de vermaning van mevrouw doch haar stoel was leeg zij had nog niet aangezeten de dokter kreeg het warm excuseerde zich wist opeens hij had haar in de kast vergeten
Toen alles was geklaard kon men verder dineren nooit was er een beter diner begon een ieder te lallen ieder was het er mee eens zij konden er wat van leren och een stukje ongeregeld hoorde er bij zo zij allen meenden het foutje van de gastheer kon eigenlijk niemand wat deren Maar de moraal van dit hele gebeuren de dames opgewonden wat verlegen zich niet meer in de hand benaderden zij mevrouw discreet heel beleefd gepast vroegen naar de romance en de sleutel van de kast
Sterven is niet erg Maar creperen liever niet Janken vrolijk toegestaan Zielig doen dat weer niet
Er zijn zo velen die voor gaan Naar een duister en ongekend gebied Tijd is dan ook zo betrekkelijk Zodat men elkaar nooit echt mis, niet ziet
Het kan ook een troost zijn als men de ogen sluit En men ontspannen de zucht slaakt ik ga er even tussen uit Het enige vervelende banale wat erna dan weer komt De theedoek rond het hoofd voor het sluiten van de mond
Want zelfs na het verlichtend sterven Weet men nog zijn binnen pret te bederven Dat men moet staren in die gapende mond Met van het pruimen bruine tanden Die men afschuwelijk vond
Nee nu klinkt het hij ligt er netjes bij Als een opgepoetst fluitketeltje hij kijkt zelfs blij Ellendelingen weg die theedoek dit ben ik dus helemaal niet Laat mijn bek open zodat je weer mijn bruine tanden ziet
Adder gilde jij en kronkelde rond mijn arm En terwijl je het gif in mijn onderlip spoot Voelde ik vloeiend de warmte in mijn lendenen Mijn angel vulde zich klaar om toe te steken
Het strekken van jouw slanke schoonheid Bevochtigde mijn hand en onderarm En rusteloos gleden mijn vingers in jou weg Je ontspande en gleed slijmerig onder mij in
Sissend bedreef jij jouw zwarte mystieke liefde Na mijn verkramping volgde jouw intense ontlading Rondom sloot de nacht je huid achterlatend
Als de stilte van de nacht Door een auto wordt verstoord Giert de angst door vele kelen Hoort men gehuil en rauwe kreten Voorbode van een nieuwe moord
Blind weggevoerd naar waar geen waar is Vormloos gebonden in verstikt protest Verheven door wentelende wieken Blind verminkt gedropt de dood die rest
En terwijl de moeders nog altijd smeken Handen machteloos ten hemel gespreid Wisten en weten wij maar willen niet horen Want willens wetens gedoogden wij dat beleid
Nog altijd vloeien verbitterde moeders tranen Een woedende schreeuw om gerechtigheid Waarom ondergingen zij dat vreselijke lot Minachtend ontkennen de Generaals Verwijzen en beroepen zich op God