Ketelbinkie 6
xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Nu hadden wij min of meer veel malloten aan boord.
Zo was er de matroos, lange Herman, met rood haar, van naar schatting een jaar of vijftig. Ik vroeg hem eens, omdat hij altijd in zijn vrije tijd zat te haken, waar of hij dat had geleerd.
Hij vertelde mij trots, in de Bajes jongen, daar leer je nog eens wat. Op mijn vraag waarom hij gezeten had, vertelde hij zonder te blikken of blozen, dat hij iemand de hersens in geslagen had,
niet meer en niet minder.
Maar de rechter had hem gelijk gegeven, en hem maar tot vier jaar veroordeelt, zelfverdediging, zei hij met een knipoog.
Nu ja, dan was het wel te begrijpen, waar het handgemeen door ontstaan was wilde hij niet kwijt, maar het slachtoffer had het verdiend.
Deze Herman had nogal een vreemde gewoonte.
Hij liep altijd naakt als hij geen wacht had. Wij waren er aan gewend, maar toen wij in Newport News lagen om kolen in te nemen, welke praktisch per wagon in het ruim gekieperd werden, werd het ons toch ook wel een beetje te gek.
Het kolengruis ging met grote wolken over het dek, ook lag er een laag gruis aan dek van zon acht centimeter.
Nu wilde het dat je alléén midscheeps warm kon douchen, waarom weet ik niet meer, maar het was zo.
Dit was in het minst geen probleem voor Herman.
Spiernaakt, niet eens zijn handdoek omgeslagen, liep hij met zijn spierwitte lichaam, en met een grote bos rood schaamhaar, over het smerige dek.
De Amerikaanse negers die zaten te schaften aan dek, kregen ogen als schoteltjes.
Zij sloegen zich hard op de dijen, en rolden praktisch om van de lach.
Maar Herman trok zich daar niets van aan, nee, hij was er verbaasd over.
De meeste indruk die op mij maakte was een oudere olieman.
Hij was van oorsprong een Zeeuw, maar was, zoals hij zelf zei, in geen eeuwen meer in zeeland geweest.
Hij woonde en leefde letterlijk figuurlijk op de m.s StadRotterdam.
Hij had geen vrouw, ook nooit gehad, wat moet je er mee,
ze belazeren je allemaal die opvreters.
Willem, zat al meer dan negenjaar aan boord, en had geen behoefte aan druk gezelschap.
Maar als ik bij hem was, vond hij het wel even gezellig.
Hij wilde zijn verhalen wel vertellen.
Hij had de meest gekke dingen meegemaakt in die negenjaar, waaronder maar liefst drie zelfmoorden, allemaal oliemannen,
die in zijn hut hadden gelegen.
Hij vertelde mij hierover het volgende.
De eerste die het hem flikte, zoals hij het noemde, had de kooi boven hem gehad.
Het was een rustige knul geweest, geen dronkaard of ruwe gast, nee een aardige knul niks mee aan de hand, tot dat.
Ze waren beide van wacht, en te kooi gegaan.
Midden in de nacht was Willem waker geworden, en had met zijn voet een zetje onder de bovenkooi gegeven om de boven hem liggende wakker te schudden, en gevraagd, leg je soms te zeiken.
Toen hij hierop geen antwoord kreeg, was hij uit zijn kooi gestapt, en had het licht aangedaan.
Hij zag al snel wat er aan de hand was, en waarom hij geen antwoord had gekregen.
De knul had een pakkingmes in zijn hals gestoken, en was leeg gebloed.
Alles was zeiknat van het bloed, aldus Willem, dat hij dat nog het ergste had gevonden.
De tweede die het hem flikte, zoals hij dat zei, was ook al weer een alleraardigste man geweest.
Het was Willem echter opgevallen, dat deze olieman, zo gouw zij op zee zaten, een touw aan het knopen was.
Nu deed men dat wel meer, om met mooie sierknopen een kammenkwast te maken.
Dus Willem had er verder geen aandacht aan geschonken.
Nu je begrijpt het al, vertrouwde hij mij toe, ik kwam verdomme van wacht, en daar hing hij hoor.
Midden in de hut, keurig aan het sierknopen geknoopte touw, met daaraan een strop die om zijn nek zat.
Ze hadden hem er nog snel uit gehaald, maar het had geen zin meer gehad. Het vervelendste volgens Willem, dat hij met de andere olieman meer uren moesten maken. Ja jongen, het valt niet altijd mee, en je kan je vergissen in de mensen pas maar op, was zijn raad aan mij. Ik zei dat ik dat zeker zou doen, en wilde naar mijn hut,
ik vond het wel even genoeg.
Maar Willem zat op zijn zeldzame praatstoel.
De derde die hij min of meer had mee gemaakt, had eveneens bij hem in de hut gelegen.
Uiteraard ook weer een olieman, en een Gentleman zoals Willem hem beschreef.
Hij was altijd met zijn kleding in de weer, op vouwen, en nog eens een keer, altijd maar weer.
Zij waren nog maar net een week op zee, bezig aan de oversteek naar Amerika of het gebeurde.
Willem was van wacht gekomen.
Toen hij zijn hut in ging, zag hij direct dat er iets mis was.
Het bed van zijn hutmaat was onbeslapen geweest, van de man zelf ontbrak ieder spoor, en hij moest op wacht.
Willem ging zoeken, overal waar hij ook maar had kunnen zijn, maar te vergeefs.
Hierop waarschuwde hij de Donkeyman, zijn voorman.
Deze met een flinke slok op stelde hem gerust, ga nu maar slapen Willem, morgen zien we wel.
Nu dat hebben we zeker gezien, lachte Willem mij toe.
Bij nader onderzoek de volgende ochtend, bleek er geen spoor meer van de olieman te bekennen. Ook zijn koffer en plunjebaal met al zijn kleding waren weg.
Midden op de oceaan overboord gestapt, aldus lachende Willem.
Maar vervolgde hij, lullig, om zijn kleding en scheergerij mee te nemen, daar had hij toch niets meer aan, zonde van die spullen.
Ja jongen, oliemannen, het is de warmte, zeker op de stookplaat,
niet een ieder kan daar tegen, je hersens hé, die krimpen.
Ik ging nu toch echt naar kooi, het was genoeg geweest,
welterusten Willem, zei ik snel, tot morgen.
xml:namespace prefix = st1 ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:smarttags" />Ivan Grud (wordt vervolgd)
|