Ketelbinkie 7
xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Men vertelde mij dat ik uit moest kijken naar het postbootje, wat ons ongetwijfeld tegemoet zou komen varen, met de post van thuis.
Ik heb uren staan uitkijken, want een brief van thuis dat was wel wat. Toen het donker werd ben ik met brandende ogen maar naar beneden gegaan.
Ging gelijk naar mijn kooi, geen postbootje, morgen dan zeker, dacht ik.
De bemanning had lol, maar ik wist van niks, er was ook niks om te weten.
Wij liepen in de nacht binnen in Newport News, de Droom voor mij, ketelbinkie.
Het grote Amerika waar alles van goud was.
Het binnenlopen in de nacht was voor mij al een teleurstelling.
Om redenen, dat als je opstaat en je merkt dat je stil ligt, afgemeerd, ben je uiteraard nieuwsgierig, naar Het Amerika.
Dus haastte ik mij, en ging zo snel mogelijk naar boven, het dek.
Nu, het had net zo goed Rotterdam Waalhaven bij de kolenopslag van de centrale kunnen zijn.
Niks vrijheidbeeld, wolkenkrabbers, of filmsterren en cowboys.
Nee, kolenbergen, silos en treinsporen met volle wagons die aan kwamen denderen, om via trechters in het ruim gestort te worden.
Een smerige toep, met een enorme herrie, dat was het Amerika wat ik zag.
Nu verdiende je als ketelbinkie slechts acht en zeventig gulden per maand, je gage zogezegd.
Hiervan ging via een weekbrief, vijftien gulden naar mijn moeder.
Dus toen ik naar midscheeps ging met de anderen, om geld op te nemen, om even te passagieren, kreeg ik slechts drie dollar U.S.
Maar het was wel geld, zuur verdiend geld zelfs.
Toen kon men er nog wat mee in de U.S. of Amerika.
Na het middag eten, en alles weer schoon klaar was, mocht ik met een olieman mee de wal op.
Wij gingen lopend, en weldra kwamen wij in de City of Newport News.
Daar kreeg ik een vleugje van Het Amerika te zien.
Het eerste wat ik uiteraard fantastisch vond, waren de motoragenten.
Die breeduit zaten op schitterende Harlys, geheel in het zwart gekleed, met strakke zwarte broek in de lederen laarzen gestoken.
Een zwarte helm die er meer uitzag als een pet, met daaronder een donkere zonnebril.
Dan die ster, schitterend gewoon, sheriff stond erop, en alsof het nog niet genoeg was, een brede lederenriem, met patronen, waaraan een holster hing met een knots van een heuse colt erin. Ik stond met open mond naar de agent te staren, die stoïcijns voor zich uit bleef kijken.
Dit was Amerika, dit was het helemaal.
Toen wij later door een negerwijk liepen, en de arme werkeloze negers zagen zitten op de stoep van hun schamele huisjes, popcorn etend, begreep ik dat dit ook de U.S.A was.
De olieman bracht mij naar de Woolworld, een enorme Hema, waar letterlijk alles te koop was.
Of het nu ging om een motorboot of een onderbroek, je kon het zo gek niet verzinnen of het was er wel.
Daar stond ik dan met mijn drie dollar, maar verbaast u niet wat ik er nog allemaal voor kon kopen.
Ik kocht twee T-shirts, twee paar sokken, een bros voor mijn moeder, een klein Vrijheidsbeeldje, wat repenchocolade en kauwgom.
Een lederen riem, een flesjecola ijskoud uit de automaat.
Ook nog, kon ik wat pasfotos maken in een fotocabine,
het kon niet op.
Terug aan boord bewonderde men mijn aankopen, en ik was trots.
Maar dan wordt je toch weer wakker gesleurd, als een van de gelukkig weinige zijkers, de opmerking maakte,
je mot wel zorgen dat er thee is om drie uur met pickheet.
We deden er een week over om geladen te zijn, daarna vertrokken wij weer, richting Nederland, zonder de kok die was achtergevaren, zoals dat hete, iedereen wist het allang.
Ik had geen last meer van zeeziekte, de eerste dagen wat katterig, maar daar wende ik aan.
Nu was het zo, dat je koffie, suiker, thee, geconserveerde melk per week kreeg uitgedeeld.
Het was best veel per hoofd van de bemanning, ik ontving dat voor de olielui.
Deze en de handlangers vroegen nooit wat, als ik nu maar zorgde dat er altijd koffie, suiker en melk, thee in ruime mate in de mess aanwezig was, ging alles goed.
Dus ik had in de loop van weken een aardig voorraadje opgebouwd.
Dit, met in het achterhoofd de verschrikkelijke armoede thuis, verheugde ik mij erop om mijn moeder te verassen, met deze luxe boodschappen.
De terugreis verliep wat vlotter, geen hevig stormen, wel wat wind uiteraard, maar toch in vergelijking met de heenreis, een kalme zee.
We deden er dan ook wat vlotter over, en na achttiendagen zagen wij Hoek van Holland.
Niet alleen ik had last van een slapeloze nacht en dat vreemde gevoel in je buik bij het idee weldra thuis te zijn, nee er waren er meer.
En van tijd tot tijd stond er wel iemand op de bak, voorste gedeelte van het schip, uit te kijken of hij de Hoek al zag.
Dan voeren wij de waterweg op, en alles was als bij toverslag over.
Alle gevoel van rusteloosheid, heimwee of wat het dan ook was, was weg.
We meerden in de Waalhaven af, ditmaal echter voor de kant.
En een ieder had zijn koffer of plunjezak al gepakt, behalve Willem
die bleef aan boord.
Wij gingen midscheeps naar de stuurman om af te rekenen.
Ik was als laatste aan de beurt, maar dat had zijn voordeel, want van sommigen, niet allemaal, kreeg ik met een bedankt jochie, een fooi in mijn hand gedrukt.
Dan kon ik ook vertrekken, de oude Willem hielp mij met mijn plunjezak die praktisch niet meer te tillen was.
Geef niks knul, je hebt groot gelijk zei hij, kom maar op.
Hij liep met mij mee via de neergelaten Gangway naar de ka, waar er een taxie stond te wachten.
Ik nam afscheid van hem met een brok in mijn keel, hij had mij er toch door heen gesleept.
Mijn eerste reis zat er op, ik was zeeman.
Ivan Grud (slot)
|