Op weg naar de wijsheid is de eerste stap stilte; de tweede luisteren; de derde onthouden; de vierde oefenen; de vijfde onderwijzen aan anderen. - S.Ibn Gabirol
De nacht dekt je toe, je hoeft niets te vrezen
De wereld rondom je draait gewoon rustig door
Morgen klaart de zon weer als vanouds uit het oosten
De vriendschap die ik je schenk, die sleept je erdoor! - Ive
Ive's Carpe Diem
Even tot rust komen ...
23-03-2006
Vertederende onschuld
Omkransd door de reinheid van witte madeliefjes de frele schoonheid van haar krullend haar haar twinkelogen en haar rozeblozesnoetje lijkt ze wel geroofd uit het werk van een groot kunstenaar.
Betoverd door een dartelgele flierefladdervlinder die krinkelend rond haar danst met uitermate groot vertoon de grijpgrage handjes vol enthousiasme uitgestoken dit meisje is toch zo puur en overdadig schoon.
Huppelend veert zij door de groene weide laaft zich aan de koesterende liefde van de grote man en samen drinken ze met volle teugen van het leven want vaders hand zal haar beschermen en zij geniet daarvan.
Achter de nevelsluiers in het wolkendek verschuilt zich soms een kleine ster te schuchter om vaak op te lichten lijkt ze van ons verwijderd, mijlenver.
Timide gluurt ze langs het maantje naar al wat er zich hier op aard bevindt zo verdrietig door haar oeverloze zorgen denkt het dat niemand haar aardig vindt
Maar schitter toch, mijn lieve sterretje toon dat je aan die grote hemel pronkt verlicht de angstige wereld met je warmte zo fel dat je kleine hart van vreugde bonkt
Vergeet je zorgen, gooi ze achter de wolken en baadt ons allen in een gouden licht weef je stralen ragfijn langs de nevelslierten en strààl en strààl, beschouw het als je plicht!
Doe het raam maar dicht en sluit de uren buiten de warmte koestert je kille lichaam wel vertel het kind maar over de zingende bergen en de immens blauwe lucht leer het luisteren naar de fluisterende winden en de zoevende vlerken van een adelaar op zijn avontuurlijke vlucht
maar
spreek niet over de vernietigende cellen of de pijn die woekert in zijn nog zo jong bestaan hij zou het het niet begrijpen hij zou het gewoon niet kùnnen begrijpen wat hij jou of al de andere mensen toch ooit in zijn leven moet hebben misdaan
Oh klokje, jij komt aarzelend piepen haast breekbaar tussen het stugge gras, en ik krijg hier vanbinnen zo'n warm gevoel er ontstijgt uit mijn wezen zo'n blij gejoel dat ik zou willen dat ik een schilder was.
Dan penseelde ik jouw prille aanwezigheid in teder wit, haast breekbaar als porselein en een tikje magie van nog sluimerend groen waarvoor ik haast een wonder zou doen want jouw schoonheid maakt me zo klein.
Maar aan mij ging een kunstenaar verloren ook al ben ik hoteldebotel van jou jouw schoonheid kan ik enkel bezingen omdat mijn ogen terug open gingen en ik nu van vervoering in zwijm vallen zou.
Ik zou nog éénmaal eens heel graag huppelen met m'n boodschappentas in de hand, en opnieuw 'hinkepootje' spelen terwijl de zon op onze snoeten brandt
Ik zie m'n dochters weer lachen en gieren en het uitproesten van uitbundige pret omdat wij gearmd over het muurtje liepen dat hiervoor speciaal voor ons werd gezet
En ik zie weer die vragende, verwijtende blikken van mensen die blijkbaar nog nooit voordien twee kinderen en hun doldwaze moeder met pretlichtjes in d'ogen hadden gezien
Maar moeders letten niet op die stuurse gezichten die ze passeren op zo'n heerlijke zomerse dag ze genieten enkel van hun schatten van kinderen en van hun kostbare klaterende lach
Neen, nooit vergeet ik die zo mooie marktdag ik viel toen, voor 't eerst, ineens uit m'n rol 't Ging me niet aan wat al d'anderen van ons dachten zij keken zuur maar wij hadden ongelooflijk veel lol!
Robuust en in al m'n glorie doorklief ik de mistige nevellucht. even statig als de hoogste toren sla ik voor niemand nog op de vlucht
Geruisloos incasseer ik regenvlagen en zware stormwinden keer op keer, zonder ooit ook nog te buigen hou ik feilloos stand, zonder meer
Jij kan blazen, bleren, blaten, jij schopt overal wild om je heen jij kan jennen, tergen en verraden, en voelt je dan eenzaam en alleen
Ach, jij met je kop vol muizenissen en je gezanik tegen ieder die je ziet, wees niet zo 'n klein en zielig mensje, hou op en doe jezelf niet zo'n verdriet
Stop je pessimisme waar je 't steken wil maar trek de deur zachtjes achter je dicht want ik geniet er van om eens te pronken als een statige toren, in volle zonnelicht!
Luister naar 't getinkel van de klokken hoor dat zilveren gekling ze voorspellen heel veel vreugde klingel, klangel, tingeling Luister naar die honigzoete tonen van het witte bruiloftsfeest een nieuw begin dat ze voorspellen dra naakt de geboortegeest Tjingel, tjangel al die bellen klanken zwellen luider aan zingen, swingen, lachen, dwingen en laten je in extase gaan Hoor die klokken, bronzen klanken 't naderend einde van de tijd huilen om een naderend einde wenen om een verloren strijd Hoor de angst van donderklokken dreigt de oorlog, proef de dood ze braken op de pas gedolven graven krakende barsten, de hoogste nood Hoor ze rollen, hollen, tollen, schreeuwen, kronkelende pijn hoor ze smeken; hoor ze breken M'n God, dit moet het einde zijn
Hef je hoofd mijn lieve jongen hef alsjeblieft je fiere hoofd neen jouw lied is niet uitgezongen je bent enkel wat verdoofd
Veeg weg die tranen op je wangen schreeuw gerust de longen uit je lijf ook al namen ze je gevangen weet dat ik naast je zijde blijf
Ze zullen je bespotten en verachten ze zullen je vernederen keer op keer maar jij blijft steeds in mijn gedachten ook al bestaat voor jou geen morgen meer
Hef toch je hoofd mijn lieve jongen recht fier je schouders en je rug ook al heb je ons samenzijn nu verdrongen ooit zien wij mekaar terug!
Ik laat je vrij ... (uit dankbare herinnering schreef ik lang geleden deze tekst)
Is de hemel niet meer zo blauw of het gras wat minder groen? Vliegen de duiven niet meer zo hoog of schijnt de zon wat minder warm ? Niets lijkt nog hetzelfde nu jij verder trok! Jij nam een beetje mee van elk van ons op de lange, stofferige weg naar de horizon. Ginder wuift de vrede, lacht de rust jou toe. Je bent moe en vitaal; verdrietig en blij; je bent eenzaam en onder vrienden. Maar de weg is lang, de tocht is eindeloos en de nacht is donker. Doch als je van iemand houdt, als je liefhebt als geen ander, als je hart vervult is van tedere gevoelens, kan niets of niemand je tegenhouden. Kom, ik reik je de hand en draag je verder over de wolken naar de einder, naar dromenland. Het mulle, witte zand is er als van zuiver kristal. De bomen zijn als smaragden obstakels en de waterbron lijkt gemaakt van zilveren vreugdentranen. Geruisloze vrede; hevige vrede; dankbare vrede ... eindelijk vrede! Teder en zacht strijgen de aan te raken dromen ten hemel op. Lijkt de hemel iets minder blauw of wordt het gras heel donker groen ? De duiven vliegen hoger nog door het hemelspan en de zon dreigt neer te vallen. Hoop, mijn vriend, geloof en blijf in liefde geborgen! Sluimer zacht als in de moederschoot ... Ik heb je lief en zal je sussen als je verdrietig word. Ik zal je troosten als tranen je ogen vullen en ik zal je strelen als je hoofd niet meer zo fier opgeheven blijven kan. Ik zal je voeden als de honger aan je knaagt en ik zal met je bidden als de weg naar die verre einder steeds maar langer wordt. Je dromen zal ik vangen in mijn beide handen en strooien voor je voeten uit zodat je de blaren van vermoeidheid niet meer voelt. Ik zal je ogen zijn in het donker en je schouders als je niets meer torsen kan. Ik zal je leiden naar de vrede want je lijkt nu toch zo verschrikkelijk bang. De hemel wordt alsmaar grauwer en het groene gras lijkt zelfs een beetje dor. De duiven werpen zich te pletter en jij wordt van je tocht zo moe ... Maar ginder aan de verre, donkere einder daar straalt ineens een felle zon ... Een zon die alles doet zinderen van vrede; een zon die alles overwon! Kom, ik zal je dragen over de wolken en ik geef je mijn héle hart. Want vanaf nu zal jij me voor gevaar behoeden en als de pijn en smart mijn leven gaan beheersen, dan zal jij naast me staan en zacht je hand op m'n schouder laten rusten. En als mijn dromen zouden breken op muren van afgunst en onverschilligheid, dan zul jij nog altijd voor mij blijven verder zorgen en mijn ogen sluiten voor bitterheid. Mijn vriend, mijn liefste, mijn hele leven ... ik zal je missen op je lange, eenzame maar oh-zo vreedzame tocht; de tocht die je eindelijk alles zal geven; de tocht die je laatste wordt.
Ik luister naar de wind die ruisend door de bomen gaat en 't lijkt net of deze klank uit een mooie melodie bestaat woorden nestelen zich in m'n hoofd vormen ritmische zinnen toch kan in feite enkel de wind zelf zijn eigen lied beginnen
Je hoort in z'n gezang een symfonie van duizenden akkoorden vermoedelijk waren er voor mij zovelen die ook ditzelfde hoorden toch kan ik niet vatten wat er zich in zijn klanken echt verschuilt soms lijkt het net of hij zucht of fluistert of lacht of zachtjes huilt
...
Maar evenzeer als hij menigmaal het hoge gras wil aaien kan hij ontaarden in een tomeloze woede en is hij niet te paaien hij rolt en buldert en huilt en tiert in een niets ontziend geweld en op die momenten lijkt het wel of ons laatste uur is geteld
Boven de zee blaast hij vervaarlijke golven als waren het hele hoge bergen en hij schept er plezier in om hele stoere zeelui gewoon gek te tergen hij splijt dikke bomen tot lucifers katapulteert huizen gewoon tot gruis en onder zijn laaiende toorn vergaan er schepen met man en muis
...
Maar even snel als hij zijn verderf over de aarde laat donderen herpakt hij zich en kan ik me weer over zijn lieflijkheid verwonderen als neuriet er een zoetgevooisde stem over de platgewalste velden en pronken er aan de einder scheef geblazen eiken als 'ware' helden
Op dit moment lig ik echter stil te luisteren naar een fluisterende wind die als een minnestreel betoverende woorden met zijn klank verbindt terwijl ik ademloos luister wil ik gewoonweg een beetje dromen over al de dingen die ik al weet maar ook over wat er nog gaat komen
...
Slaap overvalt me in mijn bed terwijl ik luister naar mijn eigen zwijgen vermoeidheid doet me naar de wijde armen van Morpheus neigen ik verzink in een diepe slaap terwijl de nacht me in zijn armen sluit en buiten fluistert de zachte wind weer zijn romantisch mooi geluid
Als de dageraad haar frele licht over de weiden spreidt en de morgenkilte het gras beparelt met wat dauw als de eerste auto de slapende straten binnenrijdt dan nestel ik me nog even dicht naast jou
Als de middagzon haar glinsters door de hemel schiet en de schaduw van een boom een beetje koelte geeft als 't gefluit van een vogel overgaat in een lentelied dan voel ik dat m'n hele lijf van pure liefde beeft
Als het duister 's avonds zachtjes langs de huizen streelt en de nacht eindelijk rust geeft aan dit jachtige leven als de stilte mijn eigen wereld schoorvoetend binnentreedt dan wil ik je weer mijn allesomvattende warmte geven
Noem mij misschien té sentimenteel, té onvolwassen noem mij gerust 'zeemzoeterig', als je dat wil maar geloof me : moesten ze jou bij mij verkassen dan word ik gewoonweg heel erg stil
Wit en onbezoedeld geen enkel voetspoor heeft je maagdelijkheid al aangetast en in de koude van je schoonheid adem ik in wolkjespracht
Hunkerend naar vervlogen jaren glijdt mijn jeugd opnieuw voorbij zoevend over gladde spiegelbanen in mijn warme wolligheid glunder ik als een kind zo blij
Mijn hersenen smeden snode plannen ongenaakbaar als een koningskind nog onberoerd door het leven al zullen dromen weldra spatten als het eerste mensenspoor begint
Als morgen mijn stem dood is en mijn hersenen weigeren alle dienst omdat mijn piekeren te veel vereiste dan klopt mijn hart nog wel dit lied de noten zingen mijn gevoelens melancholiedronken van vervulde hoop stuwen bloed in iedere porie fluisteren telkens luider in mijn oor glimlach als de zon haar goud beveelt en koester de zilv'ren draden van de maan neurie over de spiegelende zee als de sterren duizenden flikkeringen slaan ril bij het horen van de gure noordenwind en verwarm je aan de knuffels van de nacht overstijg de pijn die je stem gebroken heeft en vecht tegen beter weten in tot de fluwelen nacht ontrafelt in herinnering van de mijmeringen van je geest want ooit zal ik begrijpen dit leven is ook voor anderen niet vergeefs geweest.
Echt, ik wil wel die kerstengel zijn die klapwiekt met vleugels van ongerept zijdezacht dons die zich nooit eens verslikt in een toonladder vol valse noten van haar-overeind-komend klaroenengeschal die geen last heeft van de gouden glans van zijn strak aureooltje of van het gesjok langs stinkende straten op zoek naar die mensen verlaten door nu eens iedereen maar hoe zou ik mezelf dan nog kunnen bezien in de spiegel als ik nooit heb geleerd dat er ècht hier vanbinnen een warmte moet zijn die ervoor zorgt dat mijn handen kunnen strelen en verdriet kunnen helen die lacht en die grapt en als het moet heel erg zacht zegt dat ik gewoon maar een vriend voor jou wil zijn.
Strijkend over al die rimpels, licht gebeiteld mijn huid, plooiend om de lippen kronkelig mij om d'ogen sluit, schuchter, vrank en vrij gevlochten om de gulle schaterlach en pijn frivool en naarstig, soms vervloekend als je 'veroudering' ziet als venijn.
Maar camouflage door wat plamuursel, vederlicht, maar soms ook klieder-hard iedere groef kent zijn geheimen maar maakt mijn gezicht ook zo apart. soms wat slikken, soms wat zeuren, soms ook klaag ik steen en been, maar moest ik ze allemaal voorgoed kwijt zijn, 'k zou ze missen één voor één.
Maar in mijn brein wil ik wel geen muizinissen, 'k wil geen gepieker of doemdenkerij, 'k swing ze de pan uit al die vervlogen jaren want ze gingen veel te vlug voorbij. 'k vlecht wel verder aan de komende kraaienpootjes en verweef ze tot een maskertje van puur graniet maar mijn jeugdigheid wil ik wel blijven behouden want anders doe ik zoveel kijklustigen te veel verdriet.
Sta stil bij de goede dingen in je leven, waarvan ieder er vele van heeft; niet bij de tegenslagen uit het verleden waarvan iedereen er maar enkele heeft. Charles Dickens