Sint Ambrosius Patroon van de bijenhouders of imkers
Ambrosius van Milaan.
Over Ambrosius, vermoedelijk in 339 geboren in Trier als zoon van de Romeinse prefect in Gallië, vertelt de legende dat een bijenzwerm zijn gezicht en mond bedekte toe hij in de wieg lag, zonder dat hij daar schade van ondervond. Als jongeman kreeg hij een uitstekende opleiding in Rome, waar het gezin naartoe trok na de dood van de vader. Al op dertigjarige leeftijd werd Ambrosius gouverneur van de provincies Aemilia en Liguria met als standplaats Milaan. Toen daar in 374 de bisschopszetel vacant werd, koos het volk hem nadat in de vergadering een kind iets geroepen had dat verstaan werd als "Ambrosius als bisschop ". Zelf nog catechumeen en niet gedoopt, verzette hij zich tegen de keuze, maar gaf tenslotte toe. Tijdens zijn episcopaat bestreed Ambrosius het arianisme, kwam op tegen de inmenging van de staat in kerkelijke aangelegenheden en stond bekend als een bijzonder begenadigd spreker, waardoor hij vele heidenen voor het geloof wist te winnen. Een van de bekendsten onder hen, de latere H. Augustinus van Hippo, werd door hem persoonlijk gedoopt. Daarnaast dichtte hij talrijke hymnen en schreef belangrijke werken waardoor hij tot een van de vier westerse kerkvaders wordt gerekend. Hij overleed in 397 in Milaan.
Zijn attribuut: de bijenkorf
Door het verhaal van de bijenzwerm - waarschijnlijk ontstaan ter verklaring van zijn naam: ambrozijn - en omdat hij " honingzoet kon spreken" kreeg de H. Ambrosius als bekendste attribuut een bijenkorf. Andere attributen zijn: een gesel, een kind in de wieg, een kerkmodel, een keizersfiguur aan de voeten of beenderen. Ook voorstellingen als als kerkleraar komen voor. Het attribuut van de bijenkorf was er de aanleiding toe dat de H. Ambrosius patroon werd van de imkers. Vele gilden van bijenhouders in zowel nederland als Vlaanderen dragen vandaag nog zijn naam. Enkele voorbeelden uit Noord-Brabant: Venlo, Boxtel, Moergestel, Tilburg en Oisterwijk. In Baarle-Hertog waar de sint-Ambrosiusgilde al voor 1623 bestond, droeg men zijn beeld jaarlijks rond in de processie. In Overpelt ( Belgisch Limburg.) wordt hij nog steeds herdacht door de " Pelter Biehalle " de gilde van de bieboeren. en de naam van de plaatselijke imkersvereniging. In Hofstade, waar hij sinds 1760 schutspatroon van de bijengilde is, stond vroeger een Sint-Ambrooskapel. Opvallend is dat de heilige in onze streken nauwelijks concurrentie heeft van andere patronen van bijenhouders. Als een gilde haar naam koppelde aan een schutsheilige, was het bijna zonder uitzondering die van Ambrosius, zoals nog enkele voorbeelden uit de provincie Oost-Vlaanderen bewijzen: Aalst, Evergem, Smetlede.
Als gevolg van zijn patronaat van de bijenhouders werd hij een schutsheilige van waskaarsenmakers en honingkoekbakkers. Het attribuut van de bijen maakte dat hij soms fungeerde als schutspatroon van de schoolmeesters, door associatie met de vlijtige bijen. Dat was zo in Antwerpen, waar de gilde der schoolmeesters in de Onze-Lieve-Vrouwekerk een altaar had, toegewijd aan de H.H.. Ambrosius en Cassianus. Door die associatie werd hij ook een beschermheilige van de huisvrouwen. Zijn patronaat van politie en veiligheidspersoneel dankt hij aan een verhaal: tijdens een muiterij van soldaten die de stadswallen moesten verdedigen, zette hij zijn eigen personeel in. Een variant daarop luidt dat hij zijn persoonlijke dienaars de opdracht gaf de stadspoorten te bewaken om de eigenlijke poortwachters de gelegenheid te geven de mis bij te wonen. Zeldzamer is dat sommige weversgilden in de provincie Oost-Vlaanderen de H. Ambrosius als beschermer kozen, bijvoorbeeld de wolwevers van Aalst of de linnenwevers van Gent. Hij werd ook aangeroepen tegen spreeuwenplagen en tenslotte is hij een schutspatroon van de bisschoppen. Zijn feestdag is 7 december.
Andere schutspatronen.
Dat ook de H. Joannes Chrysostomos een schutspatroon van de imkers is, gaat net als bij de H. Ambrosius terug op het attribuut van de bijenkorf: het verwijst naar zijn bijzonder redenaarstalent, vandaar trouwens zijn bijnaam Chrysostomos of Gulden Mond.
Hetzelfde attribuut én dezelfde verklaring vinden we bij de H. Bernardus van Clairvaux. Hij werd wegens zijn welsprekendheid doctor mellifluus ( honingvloeiende leraar ) genoemd en heeft soms een bijenkorf als attribuut.
De H. Valentinus van Terni is een patroon van de bijenhouders omdat hij een beschermheilige van verliefden en verloofden is en men dat associeerde met de zoete periode van de wittebroodsweken, vandaar het Engelse " honeymoon ".
Waskaarsenmakers.
kaars gemaakt van pure bijenwas.
Naast de H. Ambrosius van Milaan, door de associatie van bijen met was, kozen de makers van waskaarsen- een luxeproduct vergeleken met andere kaarsen- de volgende schutspatronen: de H.H. Bernardus van Clairvaux wegens zijn bijnaam.Cosmas en Damianus, Genoveva van Parijs omdat zij een kaars als attribuut heeft, en Jacobus Maior.
In Gent had de gilde van de waslichtmakers de H. Nicolaas van Myra als schutspatroon. In Brugge de H. Amandus van Gent, die ook patroon van de kaarsenmakers was; de kaarsen bij zijn graf in Elnon werden 's avonds door de koster uitgeblazen, maar gingen vanzelf weer aan.
De kaarsenmakers ( keersgieters) vormden een aparte gilde. Hun schutspatronen zijn de H.H.Joannes Evangelist wegens de overeenkomst in het gebruik tussen kaarsen en olie, waarin hij werd gemarteld. Maurus van Subiaco en Nicolaas van Myra. In Gent kozen de kaarsenmakers heel andere schutspatronen: de Drie Koningen, waarschijnlijk wegens het gebruik om op Driekoningen drie kaarsen te laten branden, en de H. Maria Magdalena.
Ik heb u altijd zoveel leed gedaan mijn mager lief en u toch zo doen lijden; ik heb u steeds de vrome vree doen mijden die gij kondt vinden op uw levensbaan.
En 'k zie u bleek, met moede schreden gaan, kalm en beslist u klemmend aan mijn zijde, gelovend volgend waar ik u ook leide en nooit herdenkend wat ik heb misdaan.
Gij zijt een beeld van 't goede dezer wereld, het helder lichtend goddelijke ware dat niet kan tanen daar het eeuwig is.
En door uw tranen luisterlijk ompereld zie ik u schitterend door 't leven varen, in stille trots torsend uw droefenis.
Als er geen bijen meer op de aarde zijn, heeft de mens nog vier jaar te leven
( Albert Einstein ).
Zonder de bijen liggen er geen appels, pruimen of komkommers meer in de winkels, kunnen zonnebloemen, mosterdzaad of soja geen zaden meer vormen en zal het drinken van koffie tot het verleden behoren. Bijen vertegenwoordigen een enorme economische waarde en zijn en goede indicator hoe het gesteld is met ons milieu. Zij zorgen voor 75% van de bestuiving van gewassen.
De laatste jaren gaat het niet goed met deze bijzondere diertjes. De bijensterfte is vooral een gevolg van monoculturen in de landbouw en het gebruik van pesticiden. Niet voor niets heeft professor Fr. Jacobs ( RUG) recent de lokale overheden opgeroepen om maatregelen te treffen de bijenpopulatie op peil te houden.
Voor ons, imkers, is de lokale overheid het medium bij uitstek om concrete acties te ondernemen die het op peil houden van de bijenpopulaties garanderen. De maatregelen en acties zijn gericht op de burgers, op de land-en tuinbouwers, natuurverenigingen, en naar de gemeente zelf .
Door het aanplanten van vooral linden, acacias, kan de gemeente haar voorbeeldfunctie gestalte geven.
De honingbij.
De honingbij is een insect dat leeft in groepsverband in korven of kasten. Op zomerse topdagen kan een volk wel uit meer dan 50.000 bijen bestaan. Oorspronkelijk trokken bijen in het wild rond, maar de mens ontdekte de positieve eigenschappen van dit diertje en ze werdenin korven gehouden door imkers. In Vlaanderen zijn wilde bijen zo goed als verdwenen. Dankzij de imkers worden duizenden bijenvolken verzorgd en krijgen ze een kans op overleven.
De honingbij staat vooral bekend als leverancier van de zoete lekkernij honing, daarnaast is de bij ook leverancier van stuifmeel, propolis, bijenwas ( kaarsen) en koninginnebrij. Bij het verzamelen van nectar en stuifmeel zorgt de bij ervoor dat er duizenden bloemen bevrucht worden. Heel wat land-en tuinbouwteelten kunnen niet zonder de bij. Een bezoek van de bij is de garantie dat bomen en planten vruchten vormen of zaden dragen. Daar de bij verantwoordelijk is voor 75% van de bestuiving van gewassen, is zij een onontbeerlijke schakel in het agrarisch-economisch systeem. Dat is waarschijnlijk de minst gekende maar meest belangrijke bijdrage die de honingbij ons levert.
Het probleem: De bijensterfte.
De laatste jaren treedt er opvallend veel bijensterfte op. Volgens professor Fr. Jacobs zou die in België in 2002 40% bedragen hebben. Ook in de buurlanden treedt er een enorme bijensterfte op. ( Duitsland 20%, Luxemburg 18%, Nederland 15%, Frankrijk 30% )
De oorzaak van deze sterfte is vooral het gevolg van de monoculturen in de landbouw in combinatie met het gebruik van pesticiden. De grote monoculturen zoals bij ons de maïsteelt, of in Frankrijk de zonnebloementeelt zorgen ervoor dat bijen een zeer eenzijdig menu krijgen voorgeschoteld wat uiteindelijk leidt tot algemene zwakte van de dieren; Het ontbreken van variatie in het voedselaanbod van de bijen ( bv. paardebloemen, klaver,linden, acacia, enz.) heeft deze diertjes dusdanig verzwakt dat de veel gebruikte pesticiden voor velen de genadeslag is. Om een bijenvolk te laten overleven moet het jaarlijks 50 kg stuifmeel kunnen verzamelen. Vele imkers verplaatsen hun bijenkasten geregeld naar plaatsen waar veel stuifmeel voorhanden is , zoals koolzaadvelden of boomgaarden ( in de fruitstreek).
De economische waarde van de honingbij.
Professor Fr. Jacobs, verbonden aan het laboratorium voor zoöfysiologie aan de RUG, heeft vastgesteld dat de honingbijen een enorme economische waarde hebben. Op wereldschaal komen honingbijen na runderen op de tweede plaats inzake toegevoegde waarden aan de voedselindustrie. In Italië werd berekend dat de opbrengst van de bijen vergelijkbaar is met het Fiat-Concern. In België wordt de economische waarde geschat op 500 miljoen Euro.
Jacobs klasseert de bijen, gezien het (indirecte) economisch belang voor Vlaanderen, op de vierde plaats, na de koe, het varken en de kip.
De ecologische waarde van honingbijen.
Honingbijen zijn een perfecte waardemeter voor de toestand van het leefmilieu. Bij vervuiling kunnen bijenkasten op verschillende afstanden van de vervuilingsbron worden geplaatst om aan de hand van het stuifmeel na te gaan welke flora in een gebied overleeft of niet. Deze techniek werd reeds toegepast na de kernramp in Tsjernobil. Voor de problematiek van het cadmiumin Noord-Limburg zouden deze technieken ook kunnen toegepast worden.
Geen bijen, geen appels.
Een aantal tuinbouwgewassen kunnen doodgewoon niet zonder de bij. Zonder bezoek van de bijen worden de bloemen niet bevrucht en vormen er zich geen vruchten? De appel, de kers, wordt zo voor 90% bestoven door de bijen. Voor aardbeien is dat 80%, voor de peer en framboos 70%. Maar ook groenten als komkommer, aubergine en peulvruchten hebben baat bij het bezoek van het bijtje.
Vruchten en zaden die elders worden gekweekt, kunnen niet zonder bijen. Denk maar aan zonnebloemzaden voor de zonnebloemolie, de koffieboon voor ons dagelijks kopje koffie, of de heerlijke watermeloenen die in de zomer onze dorst lessen.
Het op peil houden van de bijenpopulaties.
Als we de bijenpopulatie bij onze imkers op peil willen houden dan dienen er maatregelen getroffen te worden. Hierbij dient de nadruk gelegd te worden naar planten en bomen die veel stuifmeel produceren. Stuifmeel is het voedsel voor de bijen. Daarnaast dient er ook naar het aspect variatie gekeken te worden. Door een zo gevarieerd aanbod aan voedsel voor bijen te voorzien wordt hun natuurlijke weerstand vergroot.
Ook het aspect tijd is van belang. Het inzaaien van bermen of akkers zijn korte termijn maatregelen waar bijen meteen baat bij hebben. Bij het aanplanten van lindebomen, acacias en andere bomen of struiken worden de voordelen op langere termijn merkbaar.
Tegen de achtergrond van bovengeschetste problematiek suggereren de imkers dus een bijvriendelijk beleid uit te werken. Dit beleid kan gericht worden op verschillende doelgroepen zoals de gemeente, de particulier, landbouwers, siertuinbedrijven, scholen en ( jeugd)verenigingen.
1.De Gemeente.
1.1.Het aanplanten van bomen die veel stuifmeel dragen. Bv. linden, acacias enz. In onze gemeentenzijn heel wat straten die niet voorzien zijn van bomen. Op een aantal andere plaatsen werden niet de juiste bomen aangeplant Bv. eiken.
1.2.Het inzaaien van bloemenmengsels ten voordele van de bijen. Bij het inzaaien van grasvelden in openbaar groen en in bermen kunnen ook een aantal overblijvende bloemen ingezaaid worden; zoals klaver.
1.3.Bij het aanplanten van openbaar groen, planten en struiken kiezen die bijvriendelijk zijn.
1.4.Terughoudend zijn met het afgeven van kapvergunningen van typische bijenbomen.
1.5.Stimulering en ondersteuning ( materieel en financieel ) voor de imkers van de eigen gemeente.
2. De particulier.
2.1.Het verdelen van zaadmengsels om in de tuin of bloembakken in te zaaien. Als in iedere tuinin Limburg 1 m2 bijenbloemen worden gezaaid, betekent dit in totaaleen enorm aantal bloemen waar bijen aan hun nectar en stuifmeel geraken.
2.2.Promoten van het aanplanten van fruitbomen zet een appel in je tuin ( appel, peer, kers) en bijenvriendelijke struiken.
2.3.Het geven van extra informatie rond bijenbomen, struiken en planten. ( infobladen).
3. Tuinbouwers en siertuinbedrijven.
3.1.Het inzaaien van braakliggende terreinen met een bijvriendelijk bloemenmengsel. Op basis van gegevens van de landbouwtelling heeft er veel grond braak gelegen. De regeling braak maar ook gewoon faunabraak bieden de mogelijkheid om op deze plaatsen in te zaaien.
Landbouwers en natuurverenigingen, wildbeheerseenheden of bijengilden kunnen in
onderling overleg een aantal planten zaaien zonder dat de landbouwer zijn steun
voor braak verliest. ( BS. 21.01.1998).
3.2.Aanplanten van kleine landschapselementen ( hiervoor is een subsidie verkrijgbaar ). Deze acties kunnen opgenomen worden in het landbouwbeleidsplan.
3.3.Siertuinbedrijven kunnen door middel van promotie en van labeling extra aandacht schenken aan typische bijenplanten ( Bv. door de enkelbloemige planten te promoten).
4.Scholen en verenigingen.
4.1.In iedere school een bijentuin aanleggen.Deze kan best gecombineerd worden met een vlindertuin, waardoor de educatieve waarde groter wordt.
4.2.De scholen en verenigingen krijgen toegang tot een bijenmuseum tegen gereduceerd tarief. Dit educatief bijenhuis zou in onze groene gemeentenzeker op zijn plaats zijn.
4.3.Op deze wijze worden kinderen op jonge leeftijd maar ook volwassenen en senioren gesensibiliseerd en geboeid door de wereld van de honingbij.
Wij, imkers, vragen van de gemeenten om een volgehouden bijvriendelijk beleid, verankert in het milieujaarprogramma. Dit beleid dient verder uitgestippeld te worden in de bevoegde commisies en raden.
Met de meeste hoogachting,
i.o.v. De Imkersvereniging St. Ambrosius van Overpelt.
Honingbijen en sommige wespen en mieren hebben angels, die zijn voorzien van weerhaakjes, zodat deze even blijven zitten, lang genoeg om het gif te injecteren. De angel van de honingbijwerkster heeft in het lichaam van de bij een afbreekpunt. Dat hebben de meeste andere stekende insecten niet. De honingbij verliest daarom de angel en wordt daardoor zodanig ernstig beschadigd, dat ze na een dag sterft. Het is dus niet alleen de weerhaakstructuur van de angel, die maakt dat de angel afbreekt. Op de angel van de honingbij zit een spiertje en een gifblaasje dat ook meekomt bij het afbreken. Het spiertje doet ook los van het lichaam nog voldoende werk om het blaasje leeg te drukken en zo het gif te injecteren. Indien men door een honingbij gestoken wordt moet de angel zo vlug mogelijk met de nagel worden weggeschraapt: niet knijpen en geen pincet gebruiken, want dat geeft alleen maar meer verspreiding van het gif. De honingbijkoningin heeft overigens een gladde angel, zoals de meeste angeldragende insecten.
Vlak na de overgave was het allerminst duidelijk wat de bezetter met de overwonnenen van plan was. Dagenlang lieten de Duitsers het Belgisch leger ongemoeid, terwijl ze verder oprukten tegen de Britten en Fransen aan de kust.
Her en der besloten soldaten de bevelen van hun oversten te negeren en naar huis te gaan. Meer dan eens gaven de officieren trouwens zelf het voorbeeld. Meestal bleef deze desertie beperkt tot individuele gevallen.
In de buurt van het front lagen de zaken anders : de chaos was er groot en de Duitsers konden grote groepen ex-vijanden die de verbindingslijnen door hun aanwezigheid bemoeilijkten, missen als de pest. Daarom gaven zij de Belgische soldaten vaak zelf het bevel om naar huis te gaan.
Wie thuis raakte zonder opgepakt te worden, was nog niet veilig. Hier en daar werden teruggekeerde soldaten opgespoord, en wie geen officieel Entlassungsschein kon voorleggen, stuurden ze zonder pardon naar Duitsland. Teruggekeerde soldaten kregen soms de aanmaning door aanplakbrieven zich over te geven. Wie braaf gehoorzaamde, kon zich verheugen op een reis naar Duitsland. Wiehet bericht aan zijn laars lapte, liet men met rust.
De meeste soldaten bleven gewoon waar ze waren en wachtten verdere bevelen af. Enkele moedige zielen probeerden aansluiting te vinden met 200.000 Belgische militairen in Frankrijk of bij de Engelsen, hoewel deze kans op slagen praktisch nihil was. De legerleiding was deze ontsnappingspogingen niet gunstig gezind: verscheidene groepen vroegen eerst toestemming aan hun oversten maar meestal was het antwoord negatief.
De Duitsers dachten er niet aan de hele Belgische troepenmacht naar het Derde Rijk te sturen.
Ze wilden overgaan tot een demobilisatie en slechts de actieve militairen en de Waalse soldaten naar de Stalags ( Mannschaftsstammlager, voor onderofficieren en soldaten ) en de Oflags ( Offzierslager, voor officieren ) sturen.
Tijdens de tochten naar de verzamelplaatsen ontsnapten er enigen uit de rangen aan de Duitse bewakers, leenden ergens een burgerpak en geraakten ook thuis.
Eind 1940 kwamen er al ongeveer 100.000 Vlaamse krijgsgevangenen naar huis. Onder hen bevonden zich ook heel wat Franstalige Brusselaars en enkele Walen die erin geslaagd waren de taalcommisie te verschalken.
Deze uit Duitsers en Vlaamse collaborateurs bestaande jury moest, op basis van woonplaats van de betrokkene en aan de hand van een paar vragen, over hun effectief Vlaming zijn oordelen. ( Dit allesgebeurde in het kader van wat Hitler de Flamenpolitik noemde )
Zo heeft ook H. Casteleyn op 9 juni in Gent zijn Entlassungsschein ontvangen ( Afb.8.) en kon hij naar huis.